Lodewijk XIV van Frankrijk
Karel II van Engeland, die onderling en tegen de Nederlanders strijd voerden om de macht in de Guyana's, waarbij zij telkens de nederzettingen aan de Wilde Kust veroverden en weer moesten afstaan, zodat het er met de loyaliteit der ingezetenen kwalijk voorstond.
in de 20ste eeuw aan de Wilde Kust zou beheersen.
Eldorado... nog vóór de eerste dag van 1598 zetten twee schepen met de klerk Cabeliau, onze berichtgever, aan boord, koers naar de Wilde Kust en vervolgens naar Orinoco die zij opvoeren, om er regelrecht de Spanjaarden onder aanvoering van Berreo junior in de armen te lopen. Ze kwamen er goed van af en mochten ongehinderd naar huis; met veel weetjes, maar zonder goudschat natuurlijk.
Neen, met de kaapvaart en vooral met de handel in alles-en-nog-wat, hadden de Hollanders en met hen vooral de Zeeuwen veel meer succes.
Bovendien kwamen de kosmografen langzamerhand tot het inzicht dat er nog wel een andere minder versperde weg naar Eldorado moest bestaan, namelijk langs de Amazone, ergens waar deze zich vertakte naar het noorden. Men zou het zekere met het onzekere kunnen verbinden en in deze gedachtengang werd vestiging aan de Beneden-Amazone een bijzonder aantrekkelijke propositie, - overigens ook in de ogen van anderen, met name de Engelsen en kort daarop de Fransen. Het was weliswaar op een door de Paus aan de Portugezen toegewezen grondgebied, maar hoe Protestantser de natie wier burgers op avontuur uitgingen, hoe minder zij zich van zulke ‘paapse stoutigheden’ aantrok.
Vooralsnog hadden de Portugezen de handen vol met alleen al het bezetten van de kuststrook van het onafzienbare stuk continent dat Brazilië is en waarvan zij zelf nog geen flauw idee hadden. Daarenboven hadden zij talrijke Indianenstammen te bestrijden en vonden de meesten van hen een beter heenkomen in het zuiden met zijn milder, met het Portugese overeenkomend klimaat, dan in het noorden, nabij de evenaar. De Portugezen aldaar gooiden het dus nog op een akkoordje met de Hollanders en Engelsen en al in de eerste decennia van de 17de eeuw bedreven dezen er zo'n drukke handel, dat langs de rechteroever van de Amazone een hele reeks factorijen en tal van plantages ontstonden... tot het de Portugezen toch te gortig werd, dezen van Parà (Belem) uit tegen hen optrokken en hen met z'n allen verdreven.
De ‘ketterse’ indringers konden weinig beters doen dan nu maar een heenkomen te zoeken in het minder aantrekkelijke Portugees Guyana, tot waar de vijand niet van zins was hen te achtervolgen en waar zij alleen maar bij tijd en wijle van zee uit bestookt werden. Het bleven daar, tussen de Amazone en de Oayapoc, slechts kleine onaanzienlijke vestiginkjes, die tot het midden van de 19de eeuw heel weinig te betekenen hadden, omdat het achterland, uitgestrekt, maar drassig en uiterst schaars bevolkt, heel weinig opleverde. De Franse protestanten, die al ten tijde van Admiraal de Coligny in klein aantal en bij wijze van proef ook naar de Braziliaanse noordkust waren uitgeweken, maar van Baía uit werden verdreven, vestigden zich samen met hun katholieke landgenoten meteen maar ‘verderop’, aan de Cayenne. Zij waren er aanvankelijk echter niet veel beter aan toe. Want dáár waren wel Indianen, dezelfde Carib die Keymis er al had aangetroffen, en het viel hun niet altijd mee met deze ‘onberekenbare’ lieden, kannibalen bovendien, in goede verstandhouding te blijven.
Om iedereen maar voor te zijn, liet de leider van de Franse kolonisten, La Ravardière, zich door zijn Koning, Henri IV, tot Luitenant-Generaal over ‘geheel het grondgebied tussen de Amazone en de Orinoco’ benoemen, hoewel de Franse vorst daar niets in te brengen had en dit dus met nog minder recht kon doen dan de Spaanse Koning, toen hij de oude Berreo dezelfde carnavaleske functie toekende, of de Engelse Koning, die kort