van het Spaanse koninkrijk. En maar hoogst zelden waren het zijn beste zonen, om niet te spreken van de dochters, die de in toenemende mate wegtrekkende mannen begonnen te vergezellen bij hun tropische avonturen. Een goed deel van hen verspeelde er hun leven bij.
Voorzover de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld, die van dag tot dag groter bleek dan zij ooit gedacht hadden, een onverhoopt uitbuitingsgebied vonden, beschouwden zij het als een verlengstuk van hun eigen land, een weelderige uitbreiding daarvan, die zij dan ook ‘Castilla de Oro’, het gouden Castilië noemden, zoals zij aan sommige landstreken ook echte ‘thuisnamen’ gaven: Nieuw-Leon, Nieuw-Granada en zelfs Nieuw-Spanje, of hun pasgestichte steden - Cartagena, Valencia, Santiago en vele anderen - de namen van oude in Europa meegaven; een voorbeeld dat op den duur ook bij andere naties navolging vond. Maar gedurende tientallen jaren nadat Columbus er voor de eerste maal voet aan wal zette, waren zij - enkele uitzonderingen misschien daargelaten - allerminst van zins zich daar blijvend te vestigen, er volksplantingen te stichten en het land werkelijk, tezamen met zijn oorspronkelijke bewoners, te koloniseren. Het moest zo snel mogelijk worden uitgebuit om daarna zo snel mogelijk te worden verlaten. Dáárvoor waren de encomiendas, die dan ook voor slechts twee generaties werden verleend, en dáárvoor alleen moesten de Indianen worden gebruikt. Slechts door mislukking, blijvende armoede of... al te grote met het land verweven rijkdom werden wat ‘blijvers’ gekweekt, en ontstond zo een permanente, ofschoon relatief kleine, bevolking van blanken, wier aldaar geboren nakomelingschap enigszins denigrerend met de term ‘criollo’ (ter plaatse uitgebroed en opgevoed) werd aangeduid.
Indiaanse uit Brazilië, die als teken van kannibalisme menselijke ledematen met zich mee voert. De afbeelding, uit een door Maurits van Nassau, de gouverneur van ‘versuymt Braziel’, mede-gefinancierde uitgave, dateert van 1648.
Hoe laatdunkend en heerszuchtig de Spanjaarden (en in iets mindere mate de Portugezen) zich in hun Europese grootheidswaan tegenover de Indianen ook gedroegen, het was weinig goeds dat zij van overzee in hun bagage meebrachten. Zij besmetten de Indianen met ‘nieuwe’ ziekten waaraan de inboorlingen maar al te snel bezweken, terwijl omgekeerd de Blanken hun eigen onhygiënische levenswijze in de tropen met grote schade voor hun gezondheid en levensduur moesten bekopen. Zij leerden de Indianen het gebruik van ‘vuurwater’, - de sterk-alcoholische dranken die de inboorlingen, van nature onmatig bij overdaad, niet verdragen konden en waaraan dan ook velen snel ten onder gingen. Zij brachten met het vuurwater ook de vuurwapens mee, die niet alleen dodelijk waren voor het minder doeltreffend bewapende individu, maar ook verwoestend voor de jachtgebieden, die tot dan toe de gehele bevolking, hoe nooddruftig ook, voldoende hadden gevoed. Door deze en hun overige technologische superioriteit slaagden zij erin, de Indianen te bedwingen en tot dienstbaarheid te forceren, zonder hier enige andere waarden tegenover te stellen, want die bezaten de Blanken zelf ternauwernood. Op de encomiendas stierven de Indianen dan ook als ratten, en daarbuiten werden zij steeds meer genoodzaakt als ratten te leven en weg te vluchten.
Het was in 1530 dat een van de vooraanstaande ‘veroveraars’ - zoals deze lieden zich met trots noemden - van Karel V verlof kreeg, om op het vasteland de gehele landstreek, van het westen van de Orinocomonding af tot aan die van de Amazone, in bezit te nemen als hij er kans toe zag, en te beschouwen als zijn asiento, - een erfelijk leen dat hem nog meer rechten en plaatselijke macht gaf dan een gewone encomendero kreeg. De begunstigde, Diego de Ordaz, een man met al veel ervaring, ging er met wat schepen, een vierhonderdtal soldaten plus nog een zeshonderd