Andes verder migreren, de meesten door heel Brazilië heen, en zo aldoor maar zuidwaarts, tot Patagonië en Vuurland toe, waar zij die het langst onderweg geweest waren, niet verder meer konden. Zodat tenslotte het gehele werelddeel bevolkt werd; weliswaar uiterst dun, maar toch...
Men neemt aan dat heel dit indrukwekkende proces zich in 15 à 25 duizend jaar moet hebben afgespeeld en eigenlijk nog niet geëindigd is. Want nog altijd zijn talloze Indianen, juist in Zuid-Amerika, en met name in Groot-Guyana, nomaden gebleven. Opmerkelijk is het, dat de volkeren die zich blijvend op plaatsen konden vestigen, waar op den duur irrigatie mogelijk was, zodat zij in plaats van jagers, vissers en verzamelaars te blijven met meer voordeel intensieve landbouw gingen beoefenen, hierdoor in staat waren geleidelijkaan veel hogere culturen te ontwikkelen dan de volken die nomaden bleven. De bevloeiingslandbouw, tot ingenieuze hoogte opgevoerd, bezorgde hun een dusdanig overschot aan voedsel, dat zij zich daarmee de instandhouding van drie voor culturele ontwikkeling belangrijke klassen konden veroorloven: een organiserende en administrerende heersers- en priesterkaste, een menigte van handwerkslieden voor het maken van grote bouwwerken, versterkingen, kunstvoorwerpen of luxe-artikelen, en een beroepsleger ter verdediging van aller bezittingen, grond en cultuur. Op die manier konden, dank zij de irrigatielandbouw en de haast van nature daaraan verbonden kweek van dieren, in delen van Mexico, Yucatan en het Andesgebied de uitzonderlijke culturen tot bloei komen, die torenhoog uitsteken boven alle andere Midden- en Zuidamerikaanse hygiënische, politieke, religieuse, technische en, organisatorische levensvormen.
Veelal leefde een oudere Indiaanse man in één hut samen met zijn groot-familie, bestaande uit zijn eigen vrouw(en), zijn nog niet huwbare dochters en zijn zoons met hun vrouwen en kroost. Zij werden echter over het algemeen niet erg oud.
Bij hen die zich door het leefmilieu of door gebrek aan weerstandsvermogen tegen opdringende vijanden gedwongen zagen nomaden te blijven, kon van iets dergelijks geen sprake zijn. Zij leefden in een voortdurende onzekerheid, genoodzaakt om van dag tot dag de momentele terreinen voor hun jacht, visserij en het verzamelen van andere levensbehoeften, tegen nieuwe indringers te verdedigen, terwijl zij zelf, wanneer die terreinen na zekere tijd onvoldoende voedsel opleverden, gedwongen werden op hun beurt indringers te zijn in het gebied van anderen. Het werd dus een voortdurend opjagen, achternazitten en verdringen van elkaar, voortgedreven door de biologische stuwkracht van honger en drang tot zelfhandhaving. Bovendien ging lang niet altijd elke stam zijns weegs, wanneer dit mogelijk was. Waar agressiviteit geen levensvoorwaarde meer was, bleef zij een levensgewoonte, bij deze Indianen zo goed als bij de overige mensheid.
Diegenen welke terechtkwamen in het gebied tussen de Orinoco en de Amazone, hadden het zwaar te verantwoorden in die landschappen waarvan wij de karaktertrekken leerden kennen. Hun voorouders hadden ongetwijfeld in noordelijker streken onder gunstiger omstandigheden en dus ook in betere culturele conditie geleefd dan de nazaten, die in Guyana een uiterst harde strijd om het bestaan moesten voeren, al trekkend van relatief dor en steenachtig hoogland, over onvruchtbare savannes of door oerwouden die nauwelijks anders dan langs eindeloos voortkronkelende waterwegen toegankelijk waren, - om tenslotte het moerassige kustgebied te bereiken, waar weer geheel andere eisen aan hun levenswijze werden gesteld. Om vandaar dan weer voortgejaagd te worden, onverschillig welke richting uit, door andere, aan een zelfde lot onderworpen volken.
Welke stammen elkaar in de loop der eeuwen daar verdrongen hebben, valt niet meer na te gaan. En door de betrekkelijke schaarste aan voorhisto-