| |
| |
| |
3
Op het bureau bij het vliegveld, waar het alweer druk was met nieuwe passagiers uit toestellen van allerlei windstreken aangekomen, hoorde Cynthia dat iemand Rigoberto's vader aansprak met ‘Sjon Eli’, en met zijn gewone teruggedrongen verlegenheid had hij haar verteld, dat zijn voornaam Eliseo was, en ‘Sjon’ een gebruikelijke titel op de Benedenwindse eilanden, aan de meer aanzienlijken gegeven. Een vertrouwelijke samentrekking uit het weidse ‘Señor don’ van de Spanjaarden. Op de luchthaven werd menigeen met ‘mi Sjon’ aangesproken en de invloed van Sjon Eli kon al evenmin als Cynthia's navraag de bagage terugbezorgen die het vliegtuig dat zij gemist had, ook zonder de eigenaresse had meegenomen. Sjon Eli keek tragisch en verbaasde zich over de gelijkmoedigheid waarmee de vreemdelinge het ongemak opnam.
‘De paar dingen die ik nodig heb, zullen hier toch wel te krijgen zijn?’ opperde zij.
‘O natuurlijk wel. Er zijn winkels genoeg in Playa en in Sint Nicolaas. We hebben hier van alles, ook uit Amerika.’
‘Nu goed dan. Laten we eerst wat gaan winkelen voor het avond wordt. Dan zie ik meteen iets van de stad.’
Gewonnen door Cynthia's geestdrift trotseerde Sjon Eli alle verbaasde gezichten in Oranjestad, door haar geduldig te begeleiden naar de beste zaken die hij daar kende, talrijk genoeg voor zo'n kleine plaats waar handel en industrie bloeiden en heel wat geld omging. Zij vond er al wat zij zocht en nog veel meer dan ze verwacht had. Een luxe die door de uiterlijk eenvoudige winkels, openliggend naar de straat, niet tentoongespreid werd door uit- | |
| |
stalkasten, maar die binnenshuis puilde van de rekken en tafels der cosmopolitische winkeliers.
Alle schatten op dit eiland zijn min of meer verborgen, dacht Cynthia, zelfs de meest prozaïsche. En het is alsof uit een vroegere piratentijd hier de gewoonte is overgebleven, producten uit alle werelddelen, Chinese zo goed als Europese, fabricaten uit Argentinië zo goed als uit de Verenigde Staten voorradig te hebben. Sjon Eli gaf haar nog een betere verklaring.
‘Het zijn hier oude vrijhavens,’ zei hij. ‘Op de meeste ingevoerde goederen worden weinig of geen rechten betaald. Daarom zijn hier bijvoorbeeld al die voortreffelijke reukwerken gemakkelijk bereikbaar. En voor drinkebroers flessen te kust en te keur. Al of niet binnengesmokkeld.’
‘Niet voor mij,’ meende Cynthia vrolijk. ‘Ik ben al dronken genoeg van de heerlijke lucht en de zon, en die zeldzame atmosfeer die ik begin te ondergaan. Een stemming van vredig verleden, vermengd met een tintelend, optimistisch heden. Landelijk en toch niet boers, afgetrokken en toch niet eenzelvig. De stemming van een gelukzalig en toch niet geheel voor de samenleving afgesloten eiland.’
‘Zo is het,’ antwoordde Sjon Eli. ‘Kijk in deze beginnende avond naar het verleden, en morgenvroeg zal ik u in deze zelfde plaats het heden laten zien. Neem deze muren, bijvoorbeeld.’
Hij wees haar dicht bij het water naar de witgekalkte en toch half vervallen muren van een fort.
‘Dat oude kanon daar,’ ging hij voort, ‘dat als een waardeloos stuk roest uitsteekt, heeft eeuwenlang gediend om deze plaats tegen de vreemde indringers te verdedigen. Het werd zowat vierhonderd jaar geleden door de Hollanders met een boel andere wapens veroverd op een Franse admiraal, bij een grote zeeslag in de Caraïbische zee, niet ver van hier. Toen was New York nog een wildernis. En weet u waarom deze lage baai hier, waar we staan en waar het rif ophoudt, de Paardenbaai genoemd wordt? Hier heeft men in vroegere jaren honderden paarden van het Spaanse vasteland aan de overzijde aangevoerd, om ze over te laden ter
| |
| |
verscheping naar Jamaica. Heel wat namen hier verbergen een oude geschiedenis die door de mensen werd vergeten, maar die voortleeft in de atmosfeer, het licht, de schaduw of ik weet niet wat.’
‘'s Avonds is het duidelijker dan overdag,’ beaamde Cynthia. ‘Alleen de plaatsen met historie hebben deze intensiteit van stemming. O, u moet me daar nog heel veel van vertellen.’
In het westen zonk de zon de einder tegemoet. De enkele wolkenbanken die er stonden werden aan hun randen glinsterend goud gekleurd, maar verder aan de hemel spreidde zich een wazig rood, alsof zich rozenbladen in het luchtruim hadden opgelost. Nog schoten dikke stralenbundels daverend licht omhoog, om samen te vouwen als een waaier die gesloten wordt en wegzinkt in een poeierig schuim van paars en geel. Het licht leek enkele ogenblikken aan de aarde-rand te dralen. Eensklaps was het weg en omgetoverd tot een schemering, die nog fosforesceerde, wazig werd, een lange lichte streep over de zee die eveneens verzonk, en leek op een gouden loper, tot de horizon gelegd, maar veel te zwaar om lang het plotseling verdonkerend water te trotseren. Het was er maar even.
Toen zij opkeek van dat schouwspel, merkte Cynthia dat het opeens al avond was geworden. In enkele minuten, met de snelheid van de bries die onophoudelijk door haar lokken speelde, was de nacht over het water en het land neergezweefd. De straten waren nu enger en de stemmen dichterbij; alleen de hemel scheen nog eens zo hoog te koepelen over alles, aarzelend nog met blauwig weifellicht dat aan de dag herinnerde, en met het eerste helder blinken van een vroege ster.
‘We zijn vergeten, dat ik ook nog ergens wonen moet,’ zei Cynthia met lichte spot. ‘Zijn er ook behoorlijke hotels in deze plaats?’
‘Ik zal u brengen naar dat mooie huis waar wij elkaar het eerst zagen,’ antwoordde Sjon Eli. ‘Dat is een heel goed hotel, en als uw voorbeeld spoedig wordt gevolgd door andere vreemdelingen die ons eiland weet te lokken, dan zullen er ook meer van
| |
| |
zulke plaatsen komen, want de Arubaan is ondernemend als hij weet dat er iets goeds en degelijks te bereiken valt.’
‘Vandaag zijn beiden, u en ik, heel ondernemend geweest,’ meende Cynthia. ‘Morgen zullen we zien of het werkelijk de moeite waard geweest is hier langer te blijven.’
‘Zelfs als u een maand blijft, zult u zien dat het de moeite waard is,’ sprak Sjon Eli met een nadruk die zijn diepste overtuiging prijsgaf.
En toen zij de andere morgen vroeg al samen naar Oranjestad terugkeerden, waar al de villa's nog hun ochtendlijke ingetogenheid bewaarden, zag Cynthia nabij de haven veel kleurige uitgelatenheid en drukte.
Dat was de markt die aan het water werd gehouden, waar een bonte rij van grote en kleine schoeners lag gemeerd, schuin naar een houten steiger toegewend, waar de kopers en de koopsters overheen liepen. Op hun dekken hadden de boten allerlei vruchten van de oeverwal. Trossen bananen, grote kokosnoten, kisten vol mango's en met verse groenten lagen daar uitgestald. Andere bootslieden verkochten vreemde vissen, grote die in moten gingen, en heel kleine. Ook schelpdieren en een enkele schildpad. De verkopers bleven op hun schip, de klanten aan de wal, elkaar met vrolijk spotten en gelach in hun sonore landstaal onderhoudend. Vissersbootjes lagen verderop half op de oeverwal getrokken, maar opzij was er een echte markt gebouwd, geheel gesloten en in stalletjes verdeeld met luchtig rasterwerk. Daar lagen stapels andere vruchten, groenten, eieren. Afzonderlijk de stalletjes voor vlees. Daartussendoor een druk gedrang van vrouwen en mannen, bezig met grote gebaren, hoewel zonder haast, luidruchtig zonder ruzie. Er was orde en netheid, die dit tropischbonte toch een zekere waardigheid verleende.
Cynthia merkte dat zij als vreemdelinge ongestoord in deze menigte kon zijn, en kocht uit puur genoegen om hun schone vorm en geur een handvol vruchten, die haar aan een zomer, lang geleden, in haar jongemeisjestijd herinnerden. Het had hier alles zoiets prils, iets flonkerends en nieuws, dat zij zich niet kon voor- | |
| |
stellen, hoe men hier altijd zo geleefd had - toen zij er niet was - en dag aan dag zou voortgaan zo te leven, als zij er niet meer zou zijn. Zij voelde een saamhorigheid met dit wat haar tot dusver toch volkomen onbekend geweest was, en ze wist dat zij, hoe kort ook, hier toch helemaal thuis was.
‘Weet u,’ zei ze tegen haar geleider, ‘denk niet dat ik het onvriendelijk bedoel, maar ik zou best alleen hier op dit eiland kunnen zijn, en staan en gaan waarheen ik wil. Nergens zou ik bang zijn of verdwalen. Geef me niet meer tijd dan u gemakkelijk kunt missen. Voor de rest zal ik mezelf best amuseren, als u maar zegt waar ik beslist naar toe moet.’
Sjon Eli vond dit een voortreffelijke afspraak. Deze morgen had hij voor haar vrijgehouden, maar daarna moest zij maar zelf op ontdekking uit gaan. 's Avonds zouden zij elkaar dan weer ontmoeten en bespreken wat zij had gezien.
‘Het levend heden,’ zei hij, ‘dat is dit hier. Al deze nieuwe, welverzorgde regeringsgebouwen ginds, vanwaar het eiland wordt bestuurd; dit grote postkantoor, dat u ten dienste staat, wanneer u weer contact mocht willen met de buitenwereld; en onze banken dáár. En verderop ziet u ons heel moderne hospitaal, waar u beslist niet komen zult, want leven op dit eiland is gezond, een stuk gezonder dan in andere tropische gebieden. Hier weet niemand wat malaria is, noch tyfus of hoe al die nare ziekten mogen heten. Bijna alle mensen worden oud in dit gezegend oord.’
Telkens als hij zo de lof verkondigde van zijn geliefd Aruba, met een zekere plechtstatigheid en overtuigende ernst, moest Cynthia bij zichzelf glimlachen. Hoe onbedorven en natuurlijk was het patriottisme van deze gerijpte man; hoe kinderlijk-natuurlijk sinds hun eerste tocht was hun omgang. Dwaas, te denken dat het ene volk niet met het andere om kan gaan, terwijl er zoveel gemeenschappelijks is, zoveel dat binden kan.
Ze sprak het uit, terwijl zij met Sjon Eli voortliep, en hij gaf zijn commentaar: ‘Dit eiland draagt een indiaanse naam en bijna al zijn kinderen stammen ook af van indianen. Denkelijk is Aruba juist hetzelfde woord als Aroewak, de naam van de india- | |
| |
nen die zich hier het eerst in voorhistorische tijd vestigden. Vreedzaam volk dat werd verslagen door de Caraïben die daarna in grote kano's deze eilanden kwamen bezetten en op hun beurt verslagen werden door de Spaanse overheersers. In dit opzicht zijn wij zuivere Latijns-amerikanen, met de oude indiaanse terughoudendheid, die zich als vriendelijkheid-met-veel-reserves openbaart en tevens rijkelijk cosmopolitisch. Vroeger toen dit eiland nog in armoede verkeerde, trokken vele Arubanen weg om elders hun fortuin te zoeken. Maar ze keerden meestal vroeg of laat terug. Ook dat heeft hier zijn sporen nagelaten in de vrijheid van beweging die ons kenmerkt.’
Cynthia gaf toe, dat menigeen die haar hier voorbijliep, net als Sjon Eli zelf, echt-indiaanse trekken vertoonde. Vriendelijke hooghartigheid op het zeer regelmatig, zachtgebruind gezicht, en een beheerste onstuimigheid in het gebaar van hun gelokte kop en lenig lijf.
Het waren mooie mensen en de enkele vrouwen in hun lichte, kleurige japonnetjes van steedse makelij, verborgen kwalijk onder dit omhulsel al de primitieve charme van de squaw, die jong al moeder is en oud nog goedlachs als een meisje. Als dit al hier zo goed te zien was in de stad, hoeveel te meer dan niet in de verborgen vlekjes op het land, meende zij. Daar, in de afgelegenheid van de ‘koenoekoe’ zoals Sjon Eli het noemde, leefden zij waarschijnlijk voor een deel nog zoals hun voorouders het gedaan hadden, in een wildernis met weinig water, half als planters, half als godweet wat.
‘Ga er naar toe,’ zei Sjon Eli. ‘Ga zelf maar kijken als u na de middag terugkomt van Palm Beach, of een van de andere stranden die daar in de buurt zijn, bijna heel de westelijke kust langs. Ofwel keer het om; er komen zeker enkele bezoekers tegen de avond naar het strand; dan is het niet zo ontzagwekkend stil. Bepaal het zelf, al naar uw stemming.’
Laat pas keerde Cynthia vandaar terug. Ze had een grote zwerftocht over een deel van het eiland gemaakt, na eerst Rincón, de visserswijk van Playa bezocht te hebben. Geestdriftig
| |
| |
vertelde zij Sjon Eli over al de interessante dingen die zij gezien had: de tientallen kleine huisjes, netjes bijeen gegroepeerd en blijkbaar dicht bevolkt, want buiten speelden tal van kinderen. Tegen de wanden stond visgerei, een paar roeiriemen; onder de bomen hingen netten te drogen. Dicht daarbij de waterkant, met een rij bootjes, scheefgekanteld op de oever van vergruisd koraal, een enkele sloep die zijn bescheiden mastje scheefgeneigd hield, als in neerslachtigheid dat ze niet was uitgevaren. Elders mocht de visserij een hard bestaan zijn, - hier scheen ze veeleer nog iets van een idylle te bezitten, al de poëzie die ook armoedigheid kan bevatten.
En daarna, toen ze weer aan het witte zandstrand had gezwommen, minder in extase dan de vorige dag, maar met speelse wildheid in haar badpak dat de kleur had van het strand, was Cynthia met de auto die zij gehuurd had de kleine paden op gereden, die zo grillig spinwebachtig door het hele landschap kronkelden tussen de grote verkeerswegen.
Reeds aanstonds was ze in de wildernis verloren, die toch zelden maar een echte wildernis was, omdat er overal wel op de hellingen en vaak ook in de dalen huisjes stonden met hun heldere kleuren achter lage keienmuren of verscholen tussen hoge cactushagen. Overal ontwaarde zij een stille, onverbiddelijke strijd tussen het bar gesteente van de uitgedroogde bodem en de vegetatie, die bescheiden, stekelig en plotseling woest-opgelaaid haar rechten zocht, snakkend naar enkele waterdroppels om niet te versmachten. Dor en droog de bodem, maar toch telkens weer met iets groens dat opschoot om deze uiterlijke schijn te logenstraffen. Met lage, spichtige planten, donkergroen waaruit een lange, dikke stengel zijn tros roomwitte agave-bloesems zegevierend opstak en zo het geheim van diepe waterstromen onder het verweerde land verried. Soms ook stonden naast de huizen smalle ijzeren torens die hun wieken lieten snorren in de wind, en knarsend uit de diepte water putten, dat het land bevloeide en een tuin liet gedijen rondom de behuizingen.
Cynthia zag daar zelden mensen. Deze hielden zich blijkbaar
| |
| |
schuil in de woningen, die van buiten met kokette witte daklijst langs de roze of grijzig-gele muren, fijne ornamenten om de ramen en vooral ook op de hoeken, van een eeuwige traditie spraken, welke door nieuwe welvaart was verjongd. Dan verderop, al van tevoren aangekondigd door een bitter-weeë geur uit hemelse apotheken, eindeloze velden vol met proper naast elkaar gehurkte aloë-planten, lilabruin en vet, lui neergezegen om zich vol te zuigen met het slijm dat ergens in de verte, in een gloed als die van prikkelend negerzweet, door de boeren werd uitgekookt tot een soort hard, zwart planten-asfalt.
Sjon Eli had voorspeld, dat zij die aloë-velden overal zou tegenkomen, want dit was wel het voornaamste eigen voortbrengsel dat Aruba wegzond naar de reukwerk-mengers overal ter wereld. ‘Bijna alle aloë op aarde komt van hier,’ zei hij, ‘men snijdt de bladen af, en altijd groeien deze sobere, sterke planten verder. Onze zilte wind beroert ze niet, nog minder dan de dividivi-bomen, waarvan wij de vruchten en het harde hout ook als een kostelijk product gebruiken. Stellig zag u honderden van zulke in de wind gekromde en verwaaide bomen door het hele land verspreid.’
‘Ze doen mij denken,’ meende Cynthia, ‘aan heksen, oude vrouwen door de teistering van het leven tot een starre waanzin, een wanhopig, sprakeloos razen opgezweept. De windbomen wuiven hun eeuwig vaarwel naar een trouweloze zefier die eeuwig ontwijkt.’
‘Die bomen hebben u poëtisch gemaakt,’ lachte Sjon Eli. ‘Maar zijn ze niet eerder lelijk? Maar u moet wel weten dat de donkere pracht van onze breedgespreide, onkrenkbare manzanilla-bomen naast de armzaligheid van de dividivi's heel misleidend is - zoals schoonheid zo dikwijls blijkt te zijn. Vermijd die bomen, want hun zoete vruchten zijn erg giftig, evenals hun stekels en de sappen van hun lover.’
‘Zijn er soms nog meer gevaren waarvoor ik mij hoeden moet?’ vroeg Cynthia. ‘Wilde beesten? Wurgslangen?’
Met een komisch handgebaar weerde haar leidsman alles af.
| |
| |
‘Zelfs Rigoberto kan ik rustig buiten laten spelen,’ zei hij. ‘In de loop der tijden werden alle schadelijke dieren hier uitgeroeid. Dit zijn de tropen zonder oerwoudangst of steppenschrik; geheel naar hemel en naar zee opengelegd. Geweer of kapmes zijn hier overbodig. Ga gerust uw gang.’
‘Dan zullen hier wel, zoals elders, de mensen ook het grootste gevaar zijn voor hun medemensen...’
Sjon Eli schudde bedenkelijk het hoofd. ‘Misschien,’ zei hij, ‘hoewel Aruba ervoor bekend staat, dat er weinig criminaliteit is onder de eigen bevolking. Geen diefstal of moord. Hoogstens het een en ander dat met drankmisbruik verband houdt. In dit opzicht zijn we nog vrij onbedorven door de grote wereld.’
‘Waaruit ik besluiten moet,’ sprak Cynthia terwijl zij zich vermoeid achterover in haar lage stoel liet vallen, ‘dat ik weinig kans hier loop op echte avonturen. Dit is misschien niet zo boeiend, maar in elk geval een kalm vooruitzicht.’
De ander keek haar vorsend aan. Hij dacht eraan, dat mensen soms op een zonderlinge manier weerstand bieden aan hun voorgevoelens, door verstandelijke ontkenning van een mogelijkheid die zij zeer wel in zichzelf, meer dan in de omstandigheden buiten hen aanwezig zien. Want niet wat op ons toe komt, is hetgeen ons lot bepaalt, maar slechts de manier waarop wij dit tegemoet gaan. In de kleinste dingen ligt het grootste avontuur besloten; op de kleinste plek de startplaats voor de grootste daad. Doch Sjon Eli liet niets los van deze overtuiging. Rustig keek hij naar de jonge vrouw, die reeds een weinig gebruind was door zee en zon, en die daar nu zo loom en vergenoegd haar blauwe blik liet glijden over het terras, naar het in schemering verdroomde rif, waarachter een klein sprankje maan de zee verlichtte.
Hij zei niets meer, en zwijgend zaten zij een hele poos de koelte van de nacht te drinken, opgenomen in de vrede van het vroeg reeds ingeslapen eiland.
|
|