| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
In de hoge, heldere zwemhal, waar de stemmen zo vreemd-sonoor klinken over het bassin, staat Sabine zich uit te rekken, en monstert ze met halve aandacht haar stevige welgevormde figuur onder het lichtgroene badpak. Alles is blauwig en lichtgroen en wit om haar heen. En achter haar lachen en kirren de spaanse meisjes. Er zijn enkel vrouwen hier.
Geen wonder dat ze zo mateloos verwend en stupide zijn, die spaanse bakvissen, denkt Sabine. Het is de schuld van de mannen die ze overschatten en als halve godinnen behandelen. In theorie ten minste. Zolang ze nog niet getrouwd zijn, worden ze vereerd, aanbeden, omzichtig aangepakt als een kostbare breekwaar; bij zulk een echt ouderwetse hofmakerij, die in het eerst wel aardig aandoet, maar spoedig dodelijk gaat vervelen door de fantasieloze eenvormigheid waarmee het geschiedt en beantwoord wordt. Op straat fluisteren de jongemannen je steeds dezelfde complimenten achterna, en blijven je volgen. In gezelschap wordt steeds met dezelfde frasen geflirt. Maar zodra je onder vier ogen met zo'n liefhebber komt, raakt hij overstuur, en wil hij dat je geloven gaat dat het oorspronkelijk is wat hij vertelt, en dat je de eerste en enige bent die het te horen krijgt. Als in grootmoeders tijd. En al die gansjes hier nemen dat voor zoete koek, zien reikhalzend het huwelijk tegemoet en de daaropvolgende kinderschaar, en worden onderwijl dik van de taartjes en de chocolade en de maagdelijkheid.
Sabine fluit zachtjes voor zich heen, en trappelt op de brede tegelrand van het bassin. Het watergeplas om haar heen is verlokkend, maar ze heeft nog een laatste landerigheid te overwinnen. De landerigheid van Spanje... Het werkt aanstekelijk, je wordt dik van binnen. Waarom zijn er ook niet een paar aardige, handige jongens hier? Dat zou vertier brengen in zo'n lome morgen. In 's hemelsnaam mannen... En spaanse mannen zijn ten minste mooi om te zien, veel beter gebouwd en veel rassiger dan de vrouwen, die nog altijd haremvrouwen gebleven zijn, behalve de heel jonge meisjes, de wichten.
| |
| |
Maar mannen kunnen hier niet komen. Dit is een vrouwensportclub, streng gesepareerd gelijk zoveel in dit lieve land. En je bent erop aangewezen, wanneer je niet in de vieze zee wilt gaan zwemmen, de zee waarin alle riolen van deze stad uitmonden, zodat het water troebel is, hoe ver je ook naar buiten gaat. Bah! Ook daar moet je Spanjaard voor zijn om er pret in te hebben.
Sabine staakt haar overpeinzingen eerst als Maruja, een van haar kennissen, haar met een ‘Ola, chica, hoe gaat het?’ om de hals valt, precies zoals elke dag. En verwacht dat ze nu weer de honderd meter om het hardst zullen zwemmen, óók precies zoals elke dag. Daar moet Sabine in berusten; zo conserveert Spanje zich door de eeuwen heen, denkt ze nog, en schiet gelaten het water in.
De inspanning en de vreugde van het beweeglijke om haar heen dat overwonnen moet worden, de verfrissing die tegelijkertijd een pétillante vermoeienis meebrengt, dat alles zorgt ten slotte toch voor een betere stemming. Haar lusteloosheid verdwijnt, en wanneer ze een uur later met Maruja en nog een paar meisjes in de kleedkamer staat, schertst en lacht ze mee in haar nog lang niet onberispelijk maar in elk geval goed-verstaanbaar spaans, dat de vriendinnen graag prijzen en perfect noemen. Ze staan er naakt en zonder schaamte en zonder haast. Want een vertelt een opwindende geschiedenis van een nichtje en een ongewenste verloving, en nu wordt het nichtje voor lange tijd naar een kloosterschool gestuurd. En dat is weer hetzelfde nichtje dat het vorige jaar ook al niet mocht komen zwemmen toen ze met haar familie in Barcelona was. De ouders waren zeer katholiek... ‘Muy, muy católico,’ herhaalt de vertelster.
De anderen zijn natuurlijk verontwaardigd. Want zij behoren tot het moderne deel van de spaanse jeugd, het deel dat meent met de tradities gebroken te hebben, al heeft Sabine de eerste malen met verwondering bemerkt dat ze bijna allen een medaille van de Heilige Maagd aan een kettinkje dragen wanneer ze in hun badpak staan, en daarna nog dapper een kruis slaan voor ze het water in schieten. Maar een medaille dragen de dansmeisjes op het Paralelo ook bij al hun naaktheid, en spotters onder haar vrienden beweren dat ook deze meisjes een | |
| |
kruis slaan alvorens... Nou ja. En Sabine behoeft geen spotlach te onderdrukken, ze bemerken in hun goedaardige zelfverzekerdheid toch nooit haar spot. Maruja zegt alleen tegen haar: ‘Jullie buitenlanders zijt gelukkig. Bij jullie komt zoiets niet voor. Heb je ooit zoiets in jouw familie meegemaakt?’
Sabine schudt van neen, maar eerlijkheidshalve voegt ze eraan toe: ‘Dat is te zeggen, tegenwoordig gebeuren in Duitsland zulke dingen ook, onder de ariërs. Daar worden de mensen weer ouderwetser in plaats van modern.’
‘Ze waren misschien ook veel te ver vooruit,’ meent een der meisjes.
Maar Maruja antwoordt: ‘Het is een misdaad.’
Ze sympathiseert juist met Sabine, omdat deze buitenlandse in haar ogen heel de vrouwelijke vrijheid, ongedwongenheid en een sympathiek tikje excentriciteit verpersoonlijkt. Dat is voor haar zoveel als een onbereikbaar ideaal. Sabine echter verveelt zich altijd al binnen het kwartier, zo vaak ze dit gekwetter meemaakt. Het komt toch altijd op hetzelfde neer, en de verhalen die deze meisjes zo opwinden, bevatten maar zelden een nieuw element dat de aandacht waard is. Zodra ze aangekleed is, verlaat ze het troepje, en laat ze zelfs Maruja teleurgesteld achter, om zich naar buiten te haasten, in de gouïge, zwoele morgen. Waarheen? Ze weet het zelf nog niet recht. Ze is voor de variatie weer eens besluiteloos. Al zolang ze hier in Spanje is. Er zijn telkens tijden dat ze zich verveelt; dat kwam vroeger ook niet voor. Ze kent hier welhaast evenveel mensen als in Hamburg, maar het leven heeft een veel langzamer tempo hier, het laat gapingen open, uren die geen emplooi vinden, omdat zij niet is zoals Maruja en de anderen, die bij de naaister en de kapster halve dagen zoekbrengen, en urenlang met elkander over wissewasjes gichelen, en des namiddags slapen omdat hun grootmoeders ze wijsgemaakt hebben dat dit het behoud is voor je teint. Stellig, in Duitsland was er meer opwinding, meer spanning in haar leven geweest; een paar avonturen, èchte avonturen, hadden haar geweldig in beslag genomen. Alleen al als ze eraan terugdacht, hoe Joachim het gewaagd had haar met een militair vliegtuig naar Berlijn en terug mee te nemen, voor één nacht, die ze ook zonder dat wel aan hem gegeven zou heb- | |
| |
ben... dan kon ze wel huilen. Dàt was eerst een tijd...
Toch had ze toen minder geweten wat ze wou, dan vandaag. Ze had er maar op los geleefd, van de ene dag in de andere, zonder voorstellingen omtrent de toekomst. Dat was misschien juist het heerlijke geweest. Terwijl ze vandaag precies haar doel kent, zó als ze dat voor zichzelf berekend heeft, met veel overleg. Want één ding is ze zich in de overgangsperiode tussen toen en nu heel duidelijk geworden: dat ze de dochter van Oskar, alias Obadja Bernstein en diens wettige huisvrouw Lea Chaïm is, zich zeggende en schrijvende Lotte. Zij, Sara Bernstein die Sabine genoemd wordt en niet anders wil heten, zij is een volbloed jodin. Dat was vroeger niet tot haar doorgedrongen, dat had haar vroeger niet gehinderd. Maar sinds kort werd het de schrik en de walg van haar leven, want het betekende een streep in haar paspoort, het blootgesteld zijn aan beledigingen in sommige landen, in het land waar ze het liefst gewoond had en dat anderen hun vaderland plegen te noemen; het betekende rassenschande als ze zich met een blonde jongen zoals Joachim afgaf, en bestendiging van iets wat ze als dwaas en misdadig had leren inzien, wanneer ze zich enkel tot de zwarten, de joden wendde. Ze durft het zichzelf gerust te bekennen, reeds maandenlang, ze haat het jodendom in haarzelf, ze haat haar afkomst, en zou dit het liefst willen vernietigen, ongedaan maken. Het speciale streepje onder haar naam, in haar paspoort... dat is het! Het kaïnsteken, het brandmerk. Zoals bij de mannen, die nog onder de barbaarse gewoonte geleden hebben zich te laten besnijden. Ze mag er niet aan denken... Ze wil er niets mee te doen hebben, ze heeft er nooit iets mee te doen gehad. Haar grootmoeder die oude chassidische liedjes zong om haar in slaap te wiegen - ze herinnert het zich nog: ‘Ich wel dir a dudele singen, wo kan man dich yo gefinen’ - dat is wel heel lang geleden.
Ze was zeven jaar oud geweest toen grootmoeder Essy stierf, en daarmee het laatste godsdienstig-joodse element uit het huis van de Bernsteins verdween. Neen, ze heeft met al dit semietendom niets te maken gehad; en wat kan ze eraan doen dat ze toevallig het kind van haar ouders is? Heeft haar vader zijn geld niet met eerlijk zakendoen verdiend, net zo goed als een Rockefeller of een Ford? Ze wil zich onttrekken aan de | |
| |
wraak der arische geniepigerds, de afgunstigen en de hersenlozen. Ze zal hun te slim af zijn. En dan... eens gaat ze naar Duitsland terug, maar onaantastbaar, ze zal het hun tonen. Ze heeft haar plannen; zakelijk en eenvoudig en weloverwogen. Ze zal profiteren van het feit dat ze een vrouw is, en dus van nationaliteit kan veranderen. Wat heeft ze met Duitsland te maken wanneer haar pas onderstreept is? Ze wil geen Duitse meer zijn. Voor haar staat vast: ze trouwt met een buitenlander, met een niet-jood, en krijgt een andere pas. Een goede. Daarmee kan ze gaan waarheen ze wil, nergens ter wereld zal gevraagd worden naar haar ouders of haar voorouders. Ook in Duitsland niet meer, want daar zullen buitenlandse gezantschappen klaar staan om haar rechten te verdedigen. De moeilijkheid is alleen: ze wil tegelijkertijd gelukkig zijn. Ze wil trouwen met een man van wie ze houdt, althans een man met wie ze zich vertonen kan, en met wie ze zich verdraagt. En nu ze hier in Spanje woont, en de spaanse mannen er zo goed uitzien, waarom geen spaanse echtgenoot?
Ze heeft het plan niet vóór zich gehouden. Nog enkele weken geleden heeft ze het onomwonden tegen haar vader gezegd. En Oskar Bernstein heeft begrijpend geknikt. Niet dat hij tegen zichzelf de voordelen van zijn jodendom heeft willen loochenen. Maar hij ziet in, dat nieuwe tijden zijn aangebroken, waarin nieuwe normen gelden; hij heeft ook niets tegen hetgeen Sabine wil. Zijn enige raad luidde: ‘Vreemdelingen moet je dubbel aan de tand voelen. Neem niet de eerste de beste. Daar is een volbloed jodin nog altijd te goed voor.’
En Sabine, wetend hoe met hem om te gaan, heeft hem ook het juiste antwoord gegeven: ‘Dat doe ik immers ook niet. Daarvoor ben ik te veel je dochter.’
Maar sindsdien keurt ze ieder van haar spaanse bekenden op zijn mogelijkheden als echtgenoot, en joden hebben a priori geen kans, noch welke emigranten ook. Onwillekeurig behandelt ze daardoor de landgenoten met wie ze te doen heeft een tikje verachtelijk, nauwelijks bespeurbaar voor anderen. En de Spanjaarden met het ietsje teveel aan welwillendheid, dat hen aanstonds verliefd maakt. Geen wonder dat ze als zomervliegenzoemenomdehoningpot. Maardebesluiteloosheid van Spanje | |
| |
heeft zich aan haar medegedeeld; of wat is het anders?
Ze schrijft het toe aan haar verleden, dat ze de spaanse mannen onderschat, omdat ze bij hen nog niet dàt gevonden heeft, wat haar het meest had vastgehouden in de kring van haar landgenoten: de spontane intieme omgangstoon, de ongedwongen hartelijkheid, de simpelweg-aanvaarde zinnelijkheid, zonder dramatiek en zonder sentimentaliteit. Wat ze zelfs bij de enkele emigranten hier, die haar nader stonden, nog wel vinden kon, als ze maar wou...
De spaanse jongemannen zijn zo geheel anders, ze weet zelf nog niet wat het precies is, maar het is alsof ze voortdurend azen op iets - meer met jagersinstincten dan met dierlijke hartstocht - en of daarachter een grote verachting klaar staat, het enige positieve bij al hun holheid. Ze hebben geen temperament, ze zijn bronstig, denkt Sabine. En ze heeft zich al vaak laten inlichten, ze weet dat de meeste mannen hier sinds hun jongensjaren regelmatige bordeelbezoekers zijn; alleen op deze wijze kunnen ze de ‘eerbare’ vrouw zo mateloos respecteren, en het van zichzelf gedaan krijgen dat ze hun bruid slechts als maagd huwen. En overigens wachten ze daar rijkelijk lang mee, gewoonlijk tot de eerste kaalheid begint.
Sabine is zich ten volle ervan bewust, hoe ongezond dat hele gedoe hier is. Zij houdt er andere begrippen op na. Ze zal niet het risico lopen van de een of andere neurose, zoals haar mama die nu haar tijd verdoet met die kwakzalver van een Hahn. Maar de spaanse knapen, die zeker bijna allen de een of andere geslachtsziekte hebben doorgemaakt, vertegenwoordigen toch weer een ander uiterste, dat haar precies even antipathiek is. Dan heeft haar eigen generatie heel wat gezonder geleefd in Duitsland, en het is een onbegrijpelijke gemeenheid dat die jeugd nu gaat verpieteren daarginds. Maar ze wil er niets meer mee te maken hebben. De vraag is hoe ze hier haar leven inricht, en haar spaanse vrienden brengt tot een gezondere moraal. Minstens zo lang tot ze de ene uitverkorene gevonden heeft...
Soms vertelt ze hun een paar levendige staaltjes van het vrijgevochten gedoe in Duitsland vroeger. En dan horen ze toe met opgewonden verbazing en smakkende uitroepen die een onom- | |
| |
wonden benijden te kennen geven. Een van hen is ten gevolge van zulk een verhaal erg ondernemend geworden, en heeft Sabine ruw en onbeholpen willen attakeren. Ze heeft hem zonder moeite de deur uit gezet, en hij heeft zich nooit meer laten zien. De anderen waren verstandiger, en begrepen dat ze Sabine niet konden behandelen als een gewone hoer. Maar het feit dat ze liet doorschemeren dat er mogelijkheden waren, en dat ze principieel geen prijs stelde op haar eigen intactheid, maakte dat de jongelieden geprikkeld bleven, en het haar niet aan gezelschap ontbrak.
In de gouïge, reeds broeiende morgen heeft ze de keus naar de tennisbaan te gaan, waar ze zo goed als zeker Felipe ontmoet, of naar het paviljoen op Montjuich, waar Leandro ongetwijfeld met zijn Bugatti komt langssnorren tegen elven. Zij besluit het eerste, omdat Leandro haar op stuk van zaken toch minder bevalt dan de ietwat meer gecultiveerde Felipe de Margall, die ook niet, zoals Leandro, heel de dag onnut ronddaast, maar die ten minste enige bezigheden heeft op het grote handelskantoor van zijn vader. In alle opzichten is hij iets meer man en iets minder señorito dan Leandro. De tijden zijn alweer voorbij, dat Sabine zich heeft laten imponeren door het señoritoschap, dat hoofdzakelijk bestaat in het elegante verdoen van zijn tijd en het bête vermorsen van zijn vaders geld. En dan, het gladgeschoren gezicht van Felipe is haar sympathieker dan dat van Leandro, die een zwart snorretje, zo dun als een penseelstreek boven zijn mond draagt. Bovendien, ze heeft hem eens, bij een uitstapje aan zee, in zijn zwempak gezien. Zònder zijn keurige taille en de hoge, met watten opgevulde schouders. Het was bijna armzalig geweest, en het enige wat ze nog in hem is blijven waarderen, is zijn vermakelijke manier van vertellen. Zij kan er naar blijven luisteren zonder zich te vermoeien. En wanneer ze vergeet te luisteren is het ook goed, want dan behoeft ze maar te zeggen: ‘Wat zei je ook weer, Leandro?’ en zonder boos te worden begint hij zijn verhaal opnieuw.
Felipe is ernstiger, heeft meer gevoel van eigenwaarde. Hij houdt er ook enige eigen opinies op na, en zinspeelt soms op amoureuze avonturen. Dat boeit haar ten minste nog. En ze is gevoelig voor de eer die hij haar geeft, en voor zijn meermalen | |
| |
geuite opmerking: ‘Weet je, met onze spaanse vrouwen kan ik niet praten zoals met jou. Bij jou vergeet ik soms, dat je geen man bent. Het is komisch.’
‘Het is juist goed,’ heeft Sabine hem telkens geantwoord. ‘Is er dan zoveel verschil? Toch alleen in de sexe. En het is onhebbelijk als dit onderscheid telkens opnieuw geaccentueerd wordt, zoals hier altijd gebeurt.’
‘Hombre, wat wil je? De vrouw is toch het hoogste in ons leven.’
Maar Sabine schudt zeer beslist van neen. ‘Volstrekt niet,’ zegt ze. ‘Dat vind ik romantische onzin.’ En zelfs Felipe heeft haar bij die gelegenheid een weinig verbouwereerd aangekeken. Er is nog steeds een kloof, een punt waar ze elkander niet meer begrijpen en langs elkaar heen praten. Sabine gelooft echter, dat ze daar op den duur wel overheen komt. En dan zullen er geen moeilijkheden meer zijn. Ze zal deze mentaliteit wel leren begrijpen, en misschien zelfs gaan waarderen ten slotte. Zoals ook haar toekomstige man in staat zal zijn een beetje naar haar toe te groeien.
Op de tennisbaan is Felipe al bezig, en aanstonds bereid haar zijn plaats af te staan. Maar ze heeft geen zin om te spelen, de spaanse zomerhitte benauwt haar te veel. Ze zoekt een gemakkelijke stoel in de open serre die aan de zuidkant van het veld ligt, en kijkt wat naar het tennissen. Meer naar de spelers dan naar het spel. En het meest naar Felipe, die werkelijk een zekere gratie in zijn bewegingen heeft, en niet onverdienstelijk de engelse college-sportsman imiteert. Maar waarom doet alles haar hier aan imitatie denken, juist als bij de stierengevechten, juist als bij de modeshows, juist als bij alles wat hier zweemt naar society? Ze wéét toch dat er een kern van echtheid in Felipe is, ondanks deze camouflage. Ze heeft hem weleens kinderlijk verbaasd gezien om een kleinigheid, volstrekt ongeveinsd. Ze is weleens getuige geweest van zijn tedere hartelijkheid tegenover kinderen. Ook dat was stellig geen comedie. Doch het bleven zeldzame ogenblikken. Heel de rest behield iets gemaakts en iets onechts, en ze heeft geen vermoeden waarvoor dat tussen hen nog nodig is. De tegenspeler van Felipe heet González, die kent ze ook. Kleiner en gedrongener, meer een | |
| |
atleet wanneer niet zijn gezicht hem onmiddellijk verried. Want dat is week en vrouwelijk gevuld. Van González is ze eerder vies; ook al om die eeuwige glimlach die hij overal met zich ronddraagt.
Sabine blijft overigens niet lang alleen zitten. Spoedig komt ook de fatterige Camprodón, die markies gebleven is ondanks de republiek, vergezeld van zijn zuster Nuria, met haar over de bovenlip hangende neus allesbehalve een beauté, maar die zich daarom dan ook des te duurder kleedt. Als alle andere meisjes is Nuria ook opvallend vriendelijk tegen Sabine, maar ze bewaart daarbij toch een zekere afstand, en de Camprodóns hebben haar nog geen enkele maal bij zich geïnviteerd. Zeker vanwege het markiezaat, denkt Sabine, en ze grinnikt daarbij in stilte, want met zo'n klassiek-spaanse neus ben je opgelaten, republiek of geen republiek. Dan is zíj gelukkiger geweest, dat bij haar het joodse kenmerk zich ten minste niet heeft doorgezet, en ze een behoorlijk gezicht heeft, met de neus van Jeannette Macdonald, excusez du peu!
Er komen nog een paar anderen, en als de single van Felipe en González uitgespeeld is, komen ze beiden schertsend naar Sabine toe, en González vraagt: ‘Nu, wie heeft vandaag het best gespeeld?’
‘Wie van jullie beiden moet ik vandaag krenken?’ vraagt ze lachend terug.
‘De waarheid, niets dan de waarheid!’ roept Felipe uit.
Maar González zegt gelaten: ‘Ach, ik weet tòch al dat de acties van Felipe veel hoger staan dan de mijne. Bij jou ten minste.’ Dit is juist het soort opmerkingen waardoor Sabine steeds weer geïrriteerd wordt. ‘Merk op, welk een restrictie,’ zegt ze.
Felipe echter meesmuilt: ‘Ik merk op, dat je het niet ontkent. Bloos maar niet, Sabine.’
‘Ik bloos niet,’ antwoordt Sabine bijna boos. ‘Ik kan al jarenlang niet meer blozen.’
‘Waarom?’
De beide mannen vragen het tegelijkertijd. En dit spontane samenvallen doet hen elkaar even lachend aankijken. González kan daarbij niet nalaten tegen Felipe te knipogen, wat Sabine aanstonds opmerkt, en wat haar eerst recht woedend maakt.
| |
| |
‘Sinds ik met spaanse mannen verkeer, bloos ik niet meer,’ zegt ze scherp. ‘Ik ben immuun geworden.’
Daarop kunnen de beide heren slechts zwijgen. Maar het vette lachje blijft op González' gezicht, en voor Sabine is het alsof zijn gedachten hoorbaar zijn, en onmiskenbaar krenkend. En bij zichzelf scheldt ze hem uit: viespeuk, sexuele vegetariër!
Als Felipe haar bij het weggaan begeleidt, vraagt hij hartelijk: ‘Ben je ontstemd, Sabine?’ En ze antwoordt: ‘Je kunt het niet begrijpen. Het is...’
‘Ik begrijp het wel,’ sust Felipe. ‘Omdat je ongedwongener bent dan de anderen denken ze, dat ze je vrouwelijkheid niet kunnen kwetsen. Maar je bent veel fijngevoeliger dan een spaanse.’
Sabine geeft het op, om hem uit te leggen wat er werkelijk aan de hand is. Ze merkt alleen zijn goede wil om tactvol en vriendelijk te zijn, en geeft zich gewonnen. Ze zou het plezierig vinden, te weten dat Felipe inderdaad van haar hield, en ze heeft er behoefte aan, kameraadschappelijk met hem te verkeren. Ze neemt zijn invitatie aan voor een theatervoorstelling. En daarna kunnen ze ook naar een dancing. ‘Camprodón en zijn zuster zijn ook van de partij,’ voegt hij er nog uitdrukkelijk aan toe. En Sabine weet wat dat betekent; zoiets doe je niet met een paartje alleen, dat is hoogst onfatsoenlijk. En zeker niet wanneer je niet officieel verloofd bent. Dat is de oude zede, men chaperonneert elkaar. Er wordt natuurlijk veelvuldig daartegen gezondigd, maar om godswil niet in het openbaar! En aan zulk een voorwereldlijke etikette moet ze zich onderwerpen... Ze huivert bij de gedachte aan de plichten die op haar zullen rusten wanneer ze eerst goed en wel de aanstaande of de vrouw is van zo'n conventionele Spanjaard. Maar goed, als ze dat overleefd heeft, zal ze haar vrijheid en haar rechten weten te verdedigen. En als dat niet gaat, dan kan ze altijd nog scheiden, dan heeft ze toch haar nieuwe nationaliteit, die niemand haar meer kan ontnemen. Tot zólang moet ze diplomatiek zijn, en desnoods toegeven. Voorzichtig opvoeden zonder af te schrikken. Werkelijk, ze mag Felipe erg graag.
Thuis heeft ze met haar moeder nog een kleine discussie naar aanleiding van Braumüller. Die is weer eens op bezoek geweest,
| |
| |
en heeft ditmaal onomwonden om steun gevraagd voor de publicatie van zijn werk.
‘En vader heeft het natuurlijk weer gedaan?’
‘Je kent je vader... Hij wilde natuurlijk niet. Maar hij heeft zich toch laten bepraten.’
‘Valt me mee van Braumüller.’
‘Ik heb je vader bepraat.’
Grinnikend zegt Sabine: ‘Aha! Ik dacht al, zo'n dooie pierlala.’
‘Daar vergis je je in, zoals de jeugd vandaag zich in zoveel dingen vergist,’ antwoordt Lotte Bernstein ernstig. Maar Sabine wil nog één argument wagen en zegt: ‘Maar moeder, hoe kan jíj dat nu beoordelen of die Braumüller wat te betekenen heeft, en of het geen mesjoggene kwakzalver is?’
Lotte Bernstein maakt een gebaar van wanhoop. Ze heeft slechts gevoelsgronden. Maar... ‘Wanneer doktor Hahn hem hier introduceert, dan is mij dat al genoeg.’
‘Mij ook,’ antwoordt Sabine sarcastisch. En spottend voegt ze eraan toe: ‘Uw lijfarts!’
Dan praat ze maar liever over iets anders, want de ondervinding heeft haar geleerd, dat het toch nutteloos is de autoriteit van Hahn bij haar moeder aan te tasten. Wat helpt het, of ze ook alles vertelt wat ze van hem weet, en wat haar spaanse bekenden haar omtrent hem hebben medegedeeld. Want zo dom zijn die Spanjaarden niet, of ook zij hebben gauw genoeg deze ‘pyscholoog’, zoals Sabine hem minachtend noemt, in de gaten gekregen. Eerst zijn ze natuurlijk onder indruk geraakt van het wijze gezicht dat hij trekt, en van de zwaarwichtige woorden die hij gebruikt bij zijn voordrachten. Dat is op zichzelf net iets voor dat halfbeschaafde volkje hier, dat tuk is op goedkope ontwikkeling. Maar dan komt de harde practijk. Iedere spaanse vrouw is min of meer verwaarloosd of onbevredigd, en dientengevolge de hysterie nabij, daar kun je zeker van zijn. Bij zoiets wordt nu de Hahn geroepen, met zijn sprookjes van de levenslijn en zijn therapie van de wilkracht en de vernieuwde doelstelling. Terwijl deze vrouwen heel wat anders van hem verwachten, de-hemel-weet-wàt precies. Maar als hij ze niet verleidt, willen ze ten minste dat hij lang en breed hun geklets | |
| |
aanhoort en dapper met hen mee converseert. Hahn is echter allesbehalve een don Juan, en ze willen waar voor hun geld. De rest laat zich gemakkelijk vermoeden; het eerste het beste spaanse doktertje doet het beter, en Hahn houdt geen enkele patiënt langer dan een paar dagen.
Maar hoe kan ze mama dit laten inzien? Ze spreekt slechts de practische slotsom uit: ‘Als Hahn verstandig is, neemt hij een spaanse vrouw, om ervan te leren.’
Opgeschrikt ondanks haar verontwaardiging, antwoordt Lotte Bernstein: ‘Hij zal wel wijzer zijn. Heb jijzelf niet altijd beweerd dat de spaanse vrouwen onmogelijke wezens zijn?’
‘Daarom juist,’ spot Sabine.
Doch dat kost haar nu de volle laag, en haar moeder spaart haar niet terwijl ze uitvalt: ‘En jijzelf dan? Jij wilt immers een spaanse man? Die vind je dan toch goed genoeg voor jezelf. Denk je dat ik niet merk hoe gemakkelijk je je door ze laat inpalmen?’
Droog antwoordt Sabine: ‘Niet zo gemakkelijk, niet zo gemakkelijk hoor. Ik verkoop mijn huid misschien, maar duur.’
Lotte Bernstein wacht even met haar repliek. Uit haar handtas diept ze een geldstuk op. ‘Hier!’ roept ze uit, terwijl ze het muntstuk met een blikken geluid op de tafel laat vallen. ‘Weer een valse! Zo betalen ze in Spanje.’
En Sabine begrijpt wat haar moeder zeggen wil. Het wemelt in dit land van valse munten, en niemand acht zich te fatsoenlijk om ze een ander in handen te spelen. De inboorlingen proberen ieder geldstuk op zijn zilverklank; het zijn de vreemdelingen die er in vliegen, tien, honderdmaal. Sabine zelf wordt er ook telkens mee bedrogen, op de dagen dat ze zich beklemd of verstrooid voelt. Geen ander verweer heeft ze, dan wat haar nu plotseling uit het hart welt: ‘Ben ik daarvoor een jodin, dat ik mij zo gemakkelijk zal laten bedriegen?’
De moeder echter zucht, en zegt: ‘Pas op, pas op... we zijn niet in de heem, we zijn in golus, daar moet je tiendubbel oppassen.’
Ook Lotte Bernstein spreekt op dit ogenblik zoals haar eigen moeder. Maar dat zal ze aanstonds wel weer vergeten zijn.
|
|