| |
| |
| |
Aantekeningen
In de aantekeningen is uit Van Mander's Wtleggingh op den Metamorphosis en Vvtbeeldingh der Figueren geciteerd naar de editie van 1604, terwijl tussen haken daarachter de plaats in de editie 1615 wordt aangegeven. In afwijking van de onderling weer verschillende methoden van verwijzing, toegepast in de registers der beide edities, wordt hier door middel van de aanduiding van r(ecto) en v(erso) verwezen naar resp. voor- en keerzijde van één folio.
De cijfers vóór de noten verwijzen naar de tekst-pagina's.
6 | Op de stelling van Louis Gillet werd de redactie van Nouvelles de Hollande (Bulletin hebdomadaire du service de presse de l'Ambassade des Pays-Bas, Paris) attent gemaakt door een lezer, de Heer Jean Stals, naar aanleiding van een beschouwing die dit blad aan het Gids-artikel gewijd had (zie Nouvelles de Hollande no 471, 11e année, 21 mai 1955, met verwijzing naar het nummer van 2 April 1955). |
7 | de breuk in de gevoelstoon van Sal nemmermeer gebeuren: N.A. Donkersloot, De verzen van Hooft voor Brechje Spiegel, in: Bundel opstellen van oud-leerlingen, aangeboden aan Prof. Dr. C.G.N. de Vooys (Groningen-Batavia, 1940), 119-129. G.J. Geers, De ingehaalde tragedie van Hooft's leven, in: Kroniek voor kunst en kultuur 8 (1947), 129-134. vgl.: H.W. van Tricht, P.C. Hooft (Arnhem, 1951), 38 aant. 4. Daartegenover: W. Gs Hellinga, De taal van Hooft, in: Kroniek voor kunst en kultuur 8 (1947), 149-155. Vgl. ook: W. Gs Hellinga, De bereikbaarheid van Hooft's poëzie, in: Jaarboek van de Mij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1946-1947 (Leiden, 1948), 3-17. |
7 | het teveel waarmee Gijsbrecht tenslotte zijn mannen naar het eiland Marken stuurt: Gysbrecht van Aemstel vs 1883-1888: ...hoort mannen, hoort na my. / Wanneermen uit den stroom en Pampus raeckt voorby, / Zoo doet ter slincke hand in zee zich op wat weiland, / Dat Marcken heet van ouds, een laegh en visschers eiland, / Het welck een klooster draeght genoemt Mariengaerd, / Een rijcke en oude abdy. (Vondel, Werken (ed. Wereld-Bibliotheek, 10 dln., Amsterdam, 1927-1937) 3, 522-600). |
9 | ‘de Jonge Heer...’: tekst uit het familiealbum van Frans Banning Cocq (Amsterdam, Rijksmuseum), bij een anonieme aquarel naar de Nachtwacht. |
10 | Van Hoogstraten: Samuel van Hoogstraeten, Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst: Anders de Zichtbaere Werelt. Verdeelt in negen Leerwinkels, yder bestiert door eene der Zanggodinnen. Ten hoogsten noodzakelijk, tot onderwijs, voor alle die deeze edele, vrye, en hooge Konst oeffenen, of met yver zoeken te leeren, of anders eenigzins beminnen. Rotterdam, Fransois van Hoogstraeten, 1678. Zie aldaar p. 176, hiervoor in Bijlage I afgedrukt. |
11 | het grondplan van Schmidt-Degener: zie F. Schmidt-Degener, Verzamelde studiën en essays II (Amsterdam, 1950), afb. 52. |
12 | ‘Vrouw Venus met haer starre’: Sal nemmermeer gebeuren vs. 26 vlgg. (P.C. Hooft, Gedichten, ed. P. Leendertz-F.A. Stoett (2 dln., Amsterdam, 1899-1900) I, 40). |
12 | De bruyloft van Cana: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 484-485. |
13 | vrijheidshoed: Van Mander fol. 133r (282v) ‘Met den Hoedt, wort besonder aenghewesen de vrijheyt’; Ripa 573 (afbeelding zie blz. 80) en 574; Koning H76-77; Poot 2, 133. Zie plaat 2a. |
13 | blauw-en-goud: Van Hoogstraten 222, zie Bijlage I, blz. 63; Van Mander, Schilderboeck fol. 53r-v: By t' blaeu, daer 't [sc. gout] hem alderliefst by wil voeghen, / Beteyckenet voor die Levreye draghen, / T'
|
| |
| |
|
Liberta. Vryheyt.
ghebruyck van des weerelts lust en benoeghen. |
13 | zwart: Van Hoogstraten 223, zie Bijlage I, blz. 63; Koning Z 63-64 (standvastigheid). 13 Militie: de witte veer op de hoed van de officier was bij de ontvangst in 1638 een hulde aan Maria de Medici, de weduwe van Hendrik de Vierde die als aanvoerder dit teken droeg. Maar doordat Frederik Hendrik dit grote voorbeeld volgde, was ‘'t hoofdt met witte veeren’ ook in de Nederlanden het symbool van moed geworden. |
13 | het zwaard der Gerechtigheid: Van Mander fol. 133v (283v) ‘Het Sweerdt in de handt van Iustitia oft gherechticheyt, wort verstaen straffinghe’; bij Koning Z 55-56 blijkt duidelijk hoezeer de context voor de betekenis beslissend is; Poot 3, 290. |
13 | goud: Ripa 84 ‘Het goude kleed bediet, de waerdigheyd van de Deughd, diewelcke den geheelen Mensch verciert en eedel maeckt’; vgl. Ripa 402 overwinning; maar goud kan zeer veel betekenen: Koning G 200-205; Poot, register s.v. gout (passim). |
13 | overwinning: Ripa 402 ‘Vittoria. Overwinninge. Een Vrouwe in 't goud gekleet’; eveneens goud bij Poot 3, 371-372; geel: Poot 3, 322, 378, in beide gevallen met kritiek op Ripa. Zie plaat 2b. |
13 | overwinnaarsvreugde: groen: Ripa 205, 206, 572 ‘Het groene kleet past de Ionckheyt en de Vreughde wel’, 578; gaudia: Ripa 572, 577 (afbeelding), 578 ‘Allegrezza. Zy wort een seer schoon Maeghdeken en in 't groen geschildert, afgemaelt, vermits de Vrolijckheyt den Mensche jongh en wacker houd’. |
13 | gordel: Ripa 633 ‘Modestia. Zeedigheyt.’ |
13 | beurs: Van Mander fol. 135v (287r-v) ‘rijckdom, met een stockbeurs uytghebeeldt’. |
13 | breydel: Van Mander fol. 134r (284v-285r) ‘een teecken van maticheyt, oft zedicheyt, oft bedwinghlijckheyt’; Ripa 316. |
13 | beker: Van Mander fol. 135v (288r); Ripa 98 ‘De Kelck [= beker] bediet, dat Eendracht een heylige saecke is, diewelcke men sal eere en offerhande doen’, 569 als attribuut van Vrede, 597 van Heyl. |
13 | ‘goude Circkel, te saemen geset van kostelijcke eedele steenen’: Ripa 440; in de hoofdband een diamant? Van Mander fol. 133v (283r), of paarlen? Koning P 60. |
13 | pauweveren: Van Mander fol. 9r (18r), fol. 131v (279v-280r), fol. 135v (287r); Ripa 203 ‘een Pauw, tot een teycken, dat dit Dier behaegen schept in sijne uytwendige veeren, sich te groots houdende by 't geselschap van andere vogelen: alsoo veracht oock een groots en hovaerdigh Mensch alle andere persoonen’, 207; Koning P 54; Poot 1, 114. |
13 | ‘het groene kleet...’: Ripa 572. |
13 | eikenloof: Van Mander fol. 134v (285v); Ripa 302; Koning E 2-3. Zie plaat 2b. |
13 | Voor deze vele vrolijke kleuren tezamen geldt wat Van Baerle-Vondel zegt in de beschrijving van de ontvangst van Maria de Medici: ‘De gewaden van verscheide verwen, waer van al het tooneel scheen te blincken, gaven een aengenaem gezicht voor den aenschouweren: want zij waren aertigh gemengelt, wit, violet, geel, rood, groen, purper, en meer andere verwen, die niet quaeds spellen: maer bruin, vael, zwart, doodverf, die eenigh ramp en ongeluck bedieden, zaghmer niet.’ (Blyde Inkomst der allerdoorluchtighste Koninginne, Maria de Medicis, t' Amsterdam. Vertaelt uit het Latijn des hooghgeleerden
|
| |
| |
|
heeren Kasper van Baerle [door J. van den Vondel]. Amsterdam, Iohan en Cornelis Blaev, 1639. pag. 57) Het is veelzeggend voor het aanbod van de Nachtwacht dat ook de donkere kleuren daar voorkomen. |
14 | Ripa: zie A. Zijderveld, De allegorie in de Renaissance; en Cesare Ripa's Iconologia in ons land, in: Keur uit het werk van Dr. A. Zijderveld (z. pl., 1953), 113-142. |
14 | handschoen: Woordenboek der Nederlandsche taal 5, kol. 2000. |
15 | spiesen: Ripa 204, ‘De spiesse is een teycken van den krijgh’, 376. Zie plaat 3. |
15 | terrorem incutio: op de betekenis die de handvormen kunnen hebben in de tijd van de emblematiek, is vooral gewezen door B.L. Joseph in zijn studie Elizabethan Acting (London, 1951). Hij steunt daarbij op het zeer belangrijke werk van J. B[ulwer], Chirologia, or the Natvrall Langvage of the Hand. Composed of the Speaking Motions and Discoursing Gestures thereof. Whereunto is added Chironomia: Or the Art of Manvall Rhetorike. Consisting of the Natvrall Expressions, digested by Art in the Hand, as the chiefest Instrument of Eloquence, by historicall Manifesto's, Exemplified out of the Authentique Registers of Common Life, and Civill Conversation. Manus membrum hominis loquacissimum. London, Tho. Harper-R. Whitaker, 1644. - Omdat dit laatste boek in geen Nederlandse bibliotheek aanwezig is (thans berust een fotocopie in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam), verwijs ik naar de afbeeldingen daaruit bij Joseph. In dit geval blz. 45, fig. 4 G. |
15 | rood: Ripa 440 ‘Het roode kleed bediet de toorn en wrake’, 550; Poot 1, 524; 2, 258. |
15 | knots: Ripa 85 (afbeelding); Poot 3, 335. |
15 | boog: Van Mander fol. 133v (283v) ‘Den gespannen Boge, met den Pijl aen de pees, al bereyt te schieten, wort voor krijgh verstaen’; natuurlijk wijst het hier tevens op de Doelen. |
15 | Tartarus: Van Mander fol. 45r-v (95v). |
15 | ad monstrandum valet: Joseph, Eliz. Acting 46, fig. 5 D. |
16 | het fluisteren van de krijger, evenals het ronde schild en het zwaard als tekenen van krijgsbeleid: Ripa 376-377 s.v. ‘Stratagema militare’. (afbeelding); ‘kracht van dapperheyt...’ 377. |
16 | ernstige en luimige vreugde: Ripa 572 ‘Piacere honesto’ en ‘Piacere vano’. |
16 | de grappenmaker met zijn hoge hoed: is hij de ‘capitano’? Vgl. over deze figuur
|
| |
| |
| W.R. Valentiner, Rembrandts Schauspieler-Zeichnungen (in: Zeitschrift für bildende Kunst 1925-1926, 190, 191.) genoemd door S.J. Gudlaugsson, De komedianten bij Jan Steen en zijn tijdgenooten ('s-Gravenhage, 1945), 30-42. |
16 | kruis en vaan: zie Woordenboek der Nederlandsche taal 18, kol. 30, waar o.m. geciteerd wordt uit Cornelis Crul, Heynken de Luyere en andere gedichten, ed. C. Kruyskamp (Amsterdam, 1950), 13: En daer stonden gheschreven meer cruycen en vanen, / Men souder den duyvel wel mede vermanen. Zie plaat 3. |
16 | Het heeft reeds enige malen de aandacht getrokken dat er tussen de lansen, juist boven de hoofden der mannen, drie losse loopjes als het ware in de lucht hangen. Ik vraag mij af of die iets te maken kunnen hebben met de uitdrukking ‘een loopje nemen met iemand’ (Woordenboek der Nederlandsche taal 8, 2823; vgl. ook Woordenboek der N.T. 8, 2809: op de losse loop gesteld = op de vlucht gedreven); zie Gysbrecht van Aemstel vs 5-6. Maar men merke dan tegelijkertijd op dat wij hier in dat geval te maken hebben met een emblematisch moment dat de schilder in zijn compositie niet heeft weten te integreren en daarom maar gelaten heeft voor wat het was. |
16 | Lundens' kopie: kopie van de Nachtwacht, vervaardigd door Gerrit Lundens in Rembrandt's tijd, thans berustende in de National Gallery te Londen. Waarschijnlijk geeft deze kopie het doek in de oorspronkelijke staat weer, d.w.z. ook het meest linkse gedeelte, achter de rug van de zittende krijgsman, dat in de achttiende eeuw weggesneden is. Van belang is bovendien, wat deze tijdgenoot van Rembrandt heeft overgenomen aan blijkbaar voor hem relevante details, bv. de tol (zie blz. 40). Zie plaat 1. |
16 | de diepte van de gracht met het vunzig gewelf...: het donkere water onder de gewelven, waarover Schmidt-Degener zegt: ‘uit het steile luchtgat stijgt een onderaardsche adem op. Er is een plek in de Nachtwacht die huiveren doet’ (Het genetische probleem van de Nachtwacht, Onze kunst 26 (1914), 46), deze diepe poel is de dood (Ripa 302 ‘alle gevaer des levens’; Koning P 105; zie ook Van Mander fol. 31v-32r (65r-66r) ‘Van de Helle’; ‘Den duistren afgang...’, geciteerd uit een vertaling van Ovidius' Metamorphosen door Van Hoogstraten, 185). Daarboven staat de tegenstelling: het jonge kind; maar tegelijk is er ook binnen de poel de tegenstelling: het water dat levend is. Tegenover deze eenheid-in-tegendelen in de linkerhoek staat aan de andere zijde van het doek een andere: |
17 | de trommelslager: een oud man, die het levende geluid voortbrengt, en dat wel door middel van het trommelvel dat zelf weer dood betekent (Volkmann, Bilderschriften 53), terwijl hij zelf door zijn afzichtelijke pokdaligheid de boosheid vertegenwoordigt. Het gat in de waarschuwende èn triomferende trommel, dat zeer nadrukkelijk naar voren gekeerd is, correspondeert met het duister hellegat; vgl. Woordenboek der Nederlandsche taal 4, 337, waar geciteerd wordt uit Westerbaen, Gedichten 2, 19: ‘Soo ghy niet toe en siet, So loopt ghy lichtelijck het gaetje wat bezyen’ (= mist gij Uw doel); en vgl. Woordenboek der Nederlandsche taal 4, 343: ‘iemand het gat toedraaien’ = zijn minachting voor iemand tonen. |
17 | hond: Hij kan in de emblematiek, afhankelijk van de context, zeer veel betekenen, b.v. trouw (Van Mander fol. 128v (273r)), maar ook de hellehond (Van Mander fol. 32r - v (66r-67v)). In dit geval is hij met de keten aan de hals de schuld. Compositioneel correspondeert hij met het hellegat; een overeenkomstige structuur blijkt in het volgende citaat uit Steven vander Lust, Herstelde Hongers-dwangh, of Haerlems... Belegeringhe etc. (Haarlem, Kornelis Theunisz. Kas, 1660) in de Verklaringh bij de eerste Spiegel Vertooningh: ‘Hier breeckt de Helhondt los, daer berst de Moordt-kuyl open.’ |
17 | keten: Van Mander fol. 134r (285r); n.b. de keten zit niet om zijn hals. |
17 | Zy stoven algelijck...: Gysbrecht van Aemstel vs 290-295. |
18 | Noit kraeide haen...: Gysbrecht van Aemstel vs 296-298. |
18 | haan: Van Mander fol. 132r (280r) ‘Hy [sc. de haan] wort Mars Voghel gheheeten, en wijst aen grootmoedicheyt, en strijdtlust’. |
18 | Rembrandt en Vondel: zie Bibliografie. |
18 | GIJSB: zie F. Schmidt-Degener, De ring- |
| |
| |
|
Plattegrond van de Amsterdamse schouwburg van 1637
|
| |
| |
|
kraag van Ruytenburch, in: Onze kunst 33 (1918), 91-94. |
18 | Gysbrecht van Aemstel's succes: vgl. Ben Albach, Drie eeuwen ‘Gijsbreght van Aemstel’. Kroniek van de jaarlijksche opvoeringen. Met een voorwoord van H. Brugmans. Amsterdam, 1937. Vooral het hoofdstuk ‘Het succes en het ontstaan der traditie’, p. 24-27. Vgl. voor de vele opeenvolgende drukken: J.H.W. Unger, Bibliographie van Vondels werken (Amsterdam, 1888), 57 vlgg., de nommers 236-286, waarvan er zestien nog uit de zeventiende eeuw dateren. |
19 | moord op graaf Floris de Vijfde: zie voor de opeenvolgende behandelingen van het thema H. van de Waal, Drie eeuwen vaderlandsche geschied-uitbeelding, 1500-1800. Een iconologische studie (2 dln. 's-Gravenhage, 1952) I, 283 vlgg. Voor de ideeën hierover in de zeventiende eeuw vgl. H. Kampinga, De opvattingen over onze oudere vaderlandsche geschiedenis bij de Hollandsche historici der XVIe en XVIIe eeuw ('s-Gravenhage, 1917), 157 vlgg. De vraag van de verantwoordelijkheid voor tyrannenmoord komt ook op bij de Eendracht van het Land. Behalve de stukken van Hooft en Vondel zijn in die jaren verschenen: Suffridus Sixtinus, Geraert van Velsen lyende, Treur-spel (Amstelredam, Jos. vander Nave, 1628); Jacob Jansz. Colevelt, Droef-eyndend'-spel, tusschen graef Floris, en Gerrit van Velsen (Amstelredam, Cornelis Willemsz. Blaeuwlaken, 1628). |
19 | voorspelling van de Stroomgod van de Vecht: Hooft, Geeraerdt van Velsen vs 1478-1743; zie Bijlage II. |
19 | ‘met verhael der...’: Geeraerdt van Velsen, inhoudt regel 58-69 (Gedichten, ed. Leendertz-Stoett 2, 216). |
19 | ‘Ick offer dan uwe Exc....’: Gysbrecht van Aemstel, Opdracht aen Hvigh de Groot regel 77-80(Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 522). |
20 | ‘d'edele en getrouwe’: Gysbrecht van Aemstel vs 427. |
20 | Nu Amsterdam...: Gysbrecht van Aemstel, Voorspel vs 51-52. |
20 | In de eerste plaats vreugde en dankbaarheid: Gysbrecht van Aemstel vs 1-15. In de tweede plaats Dat weet hy, die het al: Gysbrecht van Aemstel vs 81-89. In de derde plaats het triomferen over de vijand: Gysbrecht van Aemstel vs 296-298, hierboven geciteerd p. 18. |
21 | ‘het rijzen van onzen nieuwen schouwburg’: Gysbrecht van Aemstel, Opdracht regel 1 (Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 520). |
21 | De trotze Schouwburgh...: Gysbrecht van Aemstel, Voorspel vs 1-2. |
21 | opschriften in de Schouwburg: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 512-513. |
21 | nieuwe toneeltechniek: zie b.v.J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland (2 dln. Groningen, 1908), II, 56 vlgg. |
21 | inventaris-overdracht in 1622: Vondel, De werken in verband gebracht met zijn leven, en voorzien van verklaring en aanteek. door J. van Lennep (12 dln. Amsterdam, 1855-1869) 2, 145-146. |
21 | het toneel van de nieuwe schouwburg: zie de plattegrond op blz. 83. |
21 | voor de mise-en-scène van de eerste opvoering zie Ben Albach, Drie eeuwen ‘Gijsbreght van Aemstel’ 18 vlgg. Een systematische behandeling geef ik in een studie over de eerste opvoering van de Gysbrecht van Aemstel in Analyse van de ‘Gysbrecht’ (in voorbereiding). |
21 | Het verzet tegen de eerste opvoering van Gysbrecht van Aemstel: J.F.M. Sterck, De ‘verthooninge vande superstitien vande paperye als misse ende andere ceremonien’ in Vondels Gijsbrecht van Aemstel, in: Oud en nieuw over Joost van den Vondel. Verspreide opstellen (Amsterdam-Mechelen, 1932), 23-30; eerder gedrukt in Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 515-519. |
22 | Maer 'k zie den vader...: Gysbrecht van Aemstel vs 158-162. |
23 | rekeningen van de eerste opvoeringen: Ben Albach, Drie eeuwen ‘Gijsbreght van Aemtel’, Bijlage I, p. 135 vlgg. |
23 | Waer zijtghe dienaers?: Gysbrecht van Aemstel vs 1769-1770. |
23 | eisen van de regie van die dagen: zie B.L. Joseph, Elizabethan Acting (London, 1951) en Bertram Joseph, The Elizabethan Stage and Acting, in: The Age of Shakespeare, edited by Boris Ford. (Pelican Book A 291, 1955), 147-161. |
24 | ‘de heer van Vooren met den trompetter’: Gysbrecht van Aemstel boven vs 1551. |
| |
| |
25 | Treck in, o Aemstel,...: ‘Rey van Amsterdamsche Maeghden’, Gysbrecht van Aemstel vs 415-450. |
25 | ‘'t aeloude Troje word herboren’: Gysbrecht van Aemstel, Voorspel vs 16-17; vgl. ook Opdracht regel 44-46. |
25 | beweging en stilstand: zie tekening. |
|
|
26 | kritiek op de Nachtwacht: geoefend door Keil en door Baldinucci; zie Seymour Slive, Rembrandt and his Critics 1630-1730 (The Hague, 1953), 104 vlgg. |
26 | poort van Maria de Medici: zie b.v.I.Q. van Regteren Altena, Quelques remarques sur Rembrandt et la Ronde de Nuit, in: Actes du XVIIme Congrès International d'Histoire de l'Art 1955, 405-420, fig. 14. |
26 | Een deel der burgery...: Gysbrecht van Aemstel vs 1335-1336. N.B.: een gans andere context dan op het doek! |
27 | detail-overeenkomsten tussen de Nachtwacht en de Eendracht van het Land: F. Schmidt-Degener, Een voorstudie voor de Nachtwacht: de Eendracht van het Land, in: Onze kunst 21 (1912), 1-20; speciaal het 4e deel, 11 vlgg. |
27 | versieringen bij blijde inkomsten: Irmengard von Roeder-Baumbach, Versieringen bij blijde inkomsten, gebruikt in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 16e en 17e eeuw. Met een hoofdstuk van H.G. Evers. Antwerpen-Utrecht, 1943. Maerlantbibliotheek XIII. |
27 | Caspar Barlaeus, Medicea hospes, sive descriptio publicae gratulationis qua serenissimam, Augustissimamque Reginam, Mariam de Medicis, excepit Senatus Populusque Amstelodamensis (Amstelodami, Iohannis et Cornelius Blaeu, 1638), vertaald door Vondel, zie de aant. bij blz. 13 (en zie Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 618 vlgg., waar echter slechts gedeelten van de tekst uitgegeven zijn). |
27 | Van Hoogstraten, ‘eenwezicheit’ etc.: zie Bijlage I, blz. 56-59. |
28 | Vondel's ‘genegentheid...’: Gysbrecht van Aemstel, Opdracht regel 45-46 (Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 521). |
28 | Van Hoogstraten, ‘samenbeweging, sprong en troeping’: zie Bijlage I, blz. 60-62. |
29 | Van Santen, ‘te kruysen, en te vaenen...’: G.C. van Santen, Snappende Siitgen (Leyden, Bartholomeus vander Bild, 1620), fol. E 1v. |
29 | zeven drukken van Geeraerdt van Velsen: zie P. Leendertz Jr., Bibliographie der werken van P.C. Hooft ('s-Gravenhage, 1931), 9-10, de nommers 19-25. |
29 | emblematiek: zie voor literatuur de Bibliografie. |
| |
| |
29 | Ghy volcken van een bloedt,...: Geeraerdt van Velsen vs 1608-1613; zie Bijlage II, blz. 68. |
30 | algemene literatuur over de Eendracht van het Land: zie Bibliografie. Zie plaat 4. |
30 | de vier burgemeesters werden geschilderd: door Thomas de Keyser; het doek thans te 's-Gravenhage, Mauritshuis. |
31 | Justitia: Ripa 432 vlgg. |
31 | ‘Pylaer’: Ripa 433 ‘Om de Iustitie of het Recht, en de oprechtigheyt des gemoeds uyt te drucken, plachten de Oude te vertoonen een Waterkruyck, een Becken en een Pijlaer’. |
31 | foliant: Ripa 434. |
31 | zegels: Roemer Visscher, Sinnepoppen, eerste schock XLVI: ‘Dat cera fidem’. |
31 | zwaard: Van Mander fol. 133v (283v) ‘Het Sweerdt in de handt van Iustitia oft gherechticheyt, wort verstaen straffinghe’; Ripa 433; Koning Z 55. |
31 | weegschaal: Ripa 445 ‘De schaelen worden, by gelijcknisse, voor de Gerechtigheyt genomen, om dat dieselve de swaere, en alle dingen, gelijck wegen’. |
31 | stokbeurs: rijkdom Van Mander fol. 135v (287r-v). |
31 | kist en koffers: Ripa 439 ‘Opulenza’. |
31 | ‘de Hollandsche gemeent...’: Gysbrecht van Aemstel vs 1831, 1835. |
31 | kroon: Van Mander fol. 133r (283r). |
31 | leeuw en staart: Van Mander fol. 127v (271v). |
31 | pijlen: Van Mander fol. 133v (283v) ‘De Pijlen, in eenen bondt ghebonden, liggende eenderley, beteyckenen eenicheyt oft eendracht’; Ripa 97-99, het geciteerde op 97. |
32 | Hollander en Zeeuw als één volk: Geeraerdt van Velsen vs 1586; zie Bijlage II, blz. 67. |
32 | O borsten van bedrijf...: Geeraerdt van Velsen vs 1596-1599; zie Bijlage II, blz. 68. |
32 | Ghy volcken van een bloedt...: Geeraerdt van Velsen vs 1608; zie Bijlage II, blz. 68. |
32 | keten, boei: Poot 1, 102 ‘De toom betekent in de beeldenspraek de weêrhouding van quade driften en begeerten’. |
32 | dolle gramschap: Poot 1, 552. |
32 | Wie keert een' dollen leeuw...: Gysbrecht van Aemstel vs 1630-1632. |
33 | Rondom uw vaederlandt...: Geeraerdt van Velsen vs 1598-1599; zie Bijlage I, blz. 68. |
33 | muur... rechterhanden...: Koning M 210 ‘Vermits de muuren zyn tot omkringing, cieraat, voornamentlyk tot veiligheit en sterkte, 2 Chron. XXXII. 5. om des vyands macht te verduuren, zoo heeft het ook zyn grond, dat men tot de kragt der verbeelding op te scherpen, een muur noemt, en 'er door wil uitbeelden, alles wat tot veiligheit, rust, sterkte van iemant, ofte eenig volk in zyn staat strekt’; Van Mander fol. 132v (281v) ‘met twee rechter [handen] in een, wordt beteyckent verbindinge, trouwe, vrientschap, een groetnis, betuygende dat de twee, die de handt geven, malcander te dienste zijn’. |
33 | Amsterdam bij Hooft ‘edel Hoofttack’ etc.: Geeraerdt van Velsen vs 1733; zie Bijlage II, blz. 71. |
33 | plano van Starter, Wt-treckinge: zie M.M. Kleerkooper, Bibliographie van Starter's werken. Met inleidende levensschets en een register der zangwijzen en liederen ('s-Gravenhage, 1911), 16, nommer XIII. Een exemplaar berust in het Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam onder de signatuur F.M. 1473. - De tekst is uitgegeven in J.J. Starter, Friesche lusthof, ed. J. van Vloten (Utrecht, 1864), 330-340. Zie Bijlage III waar de tekst gecollationeerd is afgedrukt; plaat 5. |
34 | Spaengien wierd verklaerd...: Starter, ed. Van Vloten 331-332, vs 27-32. Zie Bijlage III, blz. 73. |
34 | Wett'loos deed onthalsen...: Starter, ed. Van Vloten 331, vs 17-20. Zie Bijlage III, blz. 72. |
34 | Maer altyd te vergeefs...: Starter, ed. Van Vloten 332, vs 39-48. Zie Bijlage III, blz. 73. |
34 | plano van Starter, AMNHΣTIA: zie M.M. Kleerkooper, Bibliographie van Starter's werken, 16-17, nommer XIV. Een exemplaar berust in het Vondelmuseum, Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam, onder de signatuur C 92. - De tekst is uitgegeven in J.J. Starter, Friesche lusthof, ed. J. van Vloten, 378-382. Zie plaat 6. |
35 | den voorspoed van ons Land...: Starter, ed. Van Vloten 381, vs 81-86 (gecollationeerd). |
35 | Gods hoog-vermogen hand...: Starter, ed. Van Vloten 332, vs 39-40. Zie Bijlage III. |
35 | Over 't Ontset van Berghen op den Zoom: Starter, ed. Van Vloten 341-350. |
35 | Hooft's waarschuwing: Geeraerdt van
|
| |
| |
|
Velsen vs 1730-1739; zie Bijlage II, blz. 71. |
35 | Faam: Van Mander fol. 99v (215r); Ripa 160-161. |
35 | Phoenix, het beeld van de ‘toekomstige erkenning...’: F. Schmidt-Degener, Rembrandt's Vogel Phoenix, in: Phoenix. Vier essays (Amsterdam, z.j.), 23; en in: Verzamelde studiën en essays II (Amsterdam, 1950), 126. |
35 | Dat seg de blyde stem...: Geeraerdt van Velsen vs 1577-1582; zie Bijlage II, blz. 67. |
35 | korte kolom: Van Mander fol. 134v (285r) ‘De Colomne beteyckent oock vasticheyt’. |
36 | twee bomen: Ripa 74 ‘De Olijftack met de Mirth omwoelt, is een teycken van welbehagen, en wort genomen voor de onderlinge Eendracht en lieflijcke Vreede der Burgeren’; weliswaar vertoont de Eendracht van het Land andere bomen dan juist olijf en mirt, maar de gedachte dat de gemeenschappelijke oorsprong van twee bomen of twee planten de eendracht verzinnebeeldt, kan men ook b.v. leren kennen uit het gedicht van P.C. Hooft ‘Mijn Vrouwe bood mij twee narcissen op een stam’, een ‘Emblema’ van ‘Twee narcissebloemen op een stam. Alter amatur idem.’ (Hooft, Gedichten, ed. Leendertz-Stoett I, 42). - Intussen blijft de mogelijkheid dat hier de variabiliteit van de emblematiek bij de interpretatie te ver doorgedreven is, ook al spreekt de verbondenheid van de beide emblemen eik of ceder en palm in dit verband wel zeer duidelijk. |
36 | eik: Van Mander fol. 134v (285v) ‘De Eycke beteeckent oock deught, en sterckheyt: want eenighe meenen, dat Herculis knodse van dit hout was’. |
36 | ceder: Koning C 1-6, vrugtbaarheit en onverderffelykheit; cypres: Koning C 35-38, onvergankelykheit; ceder, cypres en eik: Poot 1, 55 ‘Maer wat haeren [sc. der Akademi] stoel belangt, daerop ziet men ceder- cipres- en eiketakken gesneden, omdat deze boomen, by Piërius onbederflyk geacht, zinnebeelden der eeuwigheit zyn’. |
36 | palm: Ripa 402-403 ‘Vittoria’ voert vrijwel steeds een palmtak; Koning P 40-45, voor ‘rechtvaerdigen’. |
36 | ‘Ruiterye der Stad Amsterdam...’: Van Baerle-Vondel, Blijde Inkomst... Maria de Medicis (1639), 12. |
36 | paard: Van Mander fol. 128r (272v). |
36 | oorlog en strategie: Ripa 376-381 ‘Stratagema Militare’ met afbeelding, zie boven blz. 81; en zie de Oorlogh op de prent bij Starter's AMNHΣTIA, plaat 6. |
36 | Wanneer 't verbolgen zwaerd...: Gysbrecht van Aemstel vs 1633-1636. |
36 | wit paard: Koning P 2, met verwijzing naar Openbaring 6: 12 en 19: 11; ik citeer uit de Statenvertaling 1637. |
37 | Nu zal hy zich voortaen...: Gysbrecht van Aemstel vs 1545-1549. |
37 | creatieve analyse: zie voor deze term, toegepast op taalkundig gebied W. Gs Hellinga en H. van der Merwe Scholtz, Kreatiewe analise van taalgebruik. Prinsipes van stilistiek op linguistiese grondslag. Amsterdam-Pretoria, 1955. speciaal blz. 47-48. |
38 | heengaan van Rafaël: vgl. Rembrandt's pentekening ‘Manaoh's offering’ van ca 1639 (berustend in Berlijn, Kupferstichkabinett) en zijn ets ‘De Engel verlaat de familie van Tobias’ uit 1641 (zie F. Schmidt-Degener in Onze kunst 21 (1912), 9), waarbij men denkt aan de woorden: Zijt ghy dat Rafaël? zijt ghy dat zelf, die beide / Tobias en zijn bruid zoo veiligh t'huis geleide?, Gysbrecht van Aemstel vs 1865-1866. |
38 | Zy zal met grooter glans...: Gysbrecht van Aemstel vs 1830-1846. |
38 | een andre weereld vinden (= vs 1841): men denke aan de moren rechts boven aan de Eendracht van het Land. |
39 | Dat spoedich Amsterdam...: Geeraerdt van Velsen vs 1612-1620; zie Bijlage II, blz. 68. |
39 | het overwinnend Amsterdam: men denke weer aan de breidel die de victoria draagt (zie blz. 13 en de aant. daarbij) en leze de verzen 1734-1736 uit Geeraerdt van Velsen (zie Bijlage II, blz. 71). |
39 | ‘de naemhaftighe stadt...’: Geeraerdt van Velsen vs 1622; zie Bijlage II, blz. 68. |
39 | kleurenmengeling van de broek: Ripa 194-195 ‘Splendore del nome’. |
40 | oog: Gods Oog, Van Mander fol. 132v (281r) ‘Met een open ooghe, wort beteyckent den aenzienden Vader der lichten, Godt’. |
40 | poort der gerechtigheid: Koning P 108 de duistere poort als ‘poorte der gerechtigheit’ met verwijzing naar Psalm 118: 19, 20. |
| |
| |
40 | Van Hoogstraten, ‘schoon ik wel gewilt...’: p. 176; zie Bijlage I, blz. 58. |
40 | castigo, ‘ik straf’: vgl. Joseph, Elizabethan Acting 42, fig. 3 E. |
40 | perspicuitatem illustrat, ‘hij toont het onweerlegbaar feit’: Joseph, Elizabethan Acting 46, fig. 5 N. |
40 | Voor de betekenis van het handgebaar in het algemeen vergelijke men wat Van Hoogstraten opmerkt: ‘Wat de handen belangt, door dezelve worden voornamentlijk alle daden ofte doeningen uitgewerkt, ja der zelver beweegingen zijn byna by een algemeene spraeke te vergelijken. Zy begeeren en belooven, zy vragen, zy weygeren, zy betoonen vreugde, droefheit, leetweezen, erkentenis, vreeze en gruwel: ja zelfs ook getal, mate, tijdt, en wat noch meer bedacht kan worden.’ (117-118). |
40 | tol: Roemer Visscher, Sinnepoppen. (Naar de uitgave van 1614 bij Willem Iansz. te Amsterdam met 184 illustraties naar de oorspronkelijke gravures en van een inleiding en verklarende noten voorzien door L. Brummel. 's-Gravenhage, 1949), 20. Vgl. Gysbrecht van Aemstel vs 15. |
41 | één man met de hoed op, andere met de
hoed in de hand: kunnen hiermee de Jood (= het Oude Testament) en de Christen (= het Nieuwe Testament) aangeboden worden? |
42 | algemene literatuur over Rembrandt en Vondel ten opzichte van elkaar: zie Bibliografie. |
42 | ‘Het bouwen van den nieuwen Schouburg...’: Geerardt Brandt, Het leven van Joost van den Vondel, ed. P. Leendertz Jr. ('s-Gravenhage, 1932), 31-32. |
43 | een reeks opschriften voor de nieuwe Schouwburg: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 512-513. |
43 | opdracht van Hierysalem verwoest: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 2, 82. |
44 | ‘Hoofd van Muiden...’: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 4, 217. |
44 | Hooft schrijft aan Van Baerle: zie P.C. Hooft, Brieven, ed. J. van Vloten (4 dln. Leiden, 1855-1857), no 694, d.d. 22 Augustus 1638, en no 696, d.d. 29 Augustus 1638 (de citaten uit de eerstgenoemde brief; gecollationeerd). |
45 | Hooft aan Baeck: Brieven, ed. Van Vloten no 695, d.d. 27 Augustus 1638 (gecollationeerd). |
46 | Van Baerle, Medicea Hospes, vertaald door Vondel: zie de aantekening bij blz. 13. |
46 | sermonis Belgici Dictator: J.F.M. Sterck, Oorkonden over Vondel en zijn kring (Bussum, 1918), 128 vlgg; de geciteerde woorden op blz. 131. |
46 | in de ogen van een jong meisje: namelijk Suzanna van Baerle, dochter van Hooft's vriend; zij schrijft jaren later (15 November 1651) aan Gerard Brandt: ‘nu heb ick noch niet getuttelt, een werck dat eertyds den wysen hooft toebetrout wiert, en daerom heb ickt my niet onderwonden, maer voor ue overgelaten’ (zie G. Penon, Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde II (Groningen, 1881), 99). |
47 | ‘My deert des mans...’: Brandt, Leven van Vondel (ed. Leendertz), 39; naar aanleiding van Vondel's Eeuwgety der Heilige Stede t'Amsterdam, 1645. |
47 | Brief aen den Drost van Muyden: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 187-191; geciteerd vss 1-3. |
| |
| |
47 | O wat was u hier Kristijntje: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 192, vs 41-63. |
48 | Ick hoop wy sullen hem...: Brief aen den Drost van Muyden (Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 191), vs 127-130. Der Vrancken held in vs 130: Koning Hendrik IV, wiens biografie Hooft in 1626 voltooid had. |
49 | De Hollandsche Groet aen den Prinsse van Oranien: Hooft, Gedichten, ed. Leendertz-Stoett I, 281-289. |
49 | Vondel's vertaling van Van Baerle's brief: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 3, 896 (de brief), 338 (het daarin voorkomend versje). |
49 | Klaghte der Prinsesse van Oranjen: Hooft, Gedichten, ed. Leendertz-Stoett I, 291-293. |
49 | In 1636 geeft Jacob vander Burgh het verzameld-werk-in-keuze uit: vgl. Leendertz, Bibliographie der werken van P.C. Hooft, no 3. |
49 | nieuwe druk van Geeraerdt van Velsen 1638: Leendertz, Bibliographie der werken van P.C. Hooft, no 25; van Ware-nar 1638, ib. no 76; van Granida 1642, ib. no 47; van Baeto 1642, ib. no 109. |
50 | folio-uitgave van de Neederlandsche Histoorien 1642: Leendertz, Bibliographie der werken van P.C. Hooft, no 123. |
50 | ‘met rusteloozen vlyt’: Brandt, Leven van Vondel (ed. Leendertz), 34. |
50 | Messalina: zie Brandt, Leven van Vondel (ed. Leendertz), 33-34. |
50 | Gebroeders, dat ‘alle oogen...’: Brandt, Leven van Vondel (ed. Leendertz), 36. |
50 | ‘'T was ook in deezen tydt...’: Brandt, Leven van Vondel (ed. Leendertz), 37. |
50 | lofzang bij de ontvangst van koningin Henriette Marie van Engeland: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 4, 299 vlgg. Het gedicht telt 544 verzen en wordt nog gevolgd door De Hymen van Oranje en Britanje van 82 verzen. |
50 | ‘dat Vondel nu 't Pausdom (zoo) aanhing’: Brandt, Leven van Vondel (ed. Leendertz), 38. |
51 | stuurt Huygens zijn Daghwerck: vgl. Hooft, Brieven, ed. Van Vloten no 702, d.d. 7 Februari 1639. |
51 | Hooft schrijft Huygens: Hooft, Brieven, ed. Van Vloten no 703, gedateerd ‘Feb. 1639’ (gecollationeerd). |
51 | de kritiek van Vondel op Huygens: zie Th. Jorissen, De handschriften van Huygens (in: Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, 2e reeks 3 (1873), 211 vlgg.), Bijlage II: De aanmerkingen van Vondel en Mostaert op het Dagwerck en Huygens weerlegging (234-239). |
51 | soecken, in het Noorden... tot aen 't luysternauw Compas: Geeraerdt van Velsen vs 1673-1695; zie Bijlage II, blz. 69-70. |
52 | En 'k zie eer lang...: Gysbrecht van Aemstel, Voorspel vs 56-62. |
52 | ‘naetuereelste beweegchelyckheit’: F. Schmidt-Degener, Het lot der naetuereelste beweeglijkheid, in: De gids 79 (1915 II), 334-360; herdrukt in: Verzamelde studiën en essays II (Amsterdam, 1950), 1-26. |
52 | Hugo de Groot aan Vondel: Brandt, Leven van Vondel (ed. Leendertz), 35. |
52 | Hooft's gedichten op het portret van Gerard Vossius: Hooft, Gedichten, ed. Leendertz-Stoett I, 321; op het portret van Van Baerle: ib. 320. |
52 | Vondel's gedichten op de portretten: ed. Wereld-Bibliotheek 4, 213 op Vossius; 4, 211 op Van Baerle. Ook Hooft's gedichtje op den duijm van 't metaelen beeldt des hartoghen van Alva (Gedichten, ed. Leendertz-Stoett I, 320) wordt door Vondel gevolgd (ed. Wereld-Bibliotheek 4, 209). |
53 | Bruiloft van Simson: zie plaat 7. |
53 | Phlips Angel, Lof der Schilder-konst, Leyden, 1642. (een exemplaar in het Prentenkabinet te Leiden). |
53 | portret van Ds. Anslo en diens vrouw: zie plaat 8, een voorstudie voor het in de tekst genoemde schilderij van 1642 (Berlijn, Museum). Het handgebaar komt op deze tekening nog duidelijker uit dan op het schilderij. |
53 | Hadd', aen dit beeldt...: Hooft, Gedichten, ed. Leendertz-Stoett I, 320. |
54 | Ay, Rembrant, mael Cornelis stem: Vondel, ed. Wereld-Bibliotheek 4, 209. |
|
|