Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie
(1962)–W.Gs. Hellinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Het boek in de cultuurZo rijk, zo gevarieerd en, vooral, zo nabij nog, is de negentiende eeuw, dat het onmogelijk is over haar cultuur anders te spreken dan in vage termen, ja in tegenstellingen, die onverzoenbaar lijken. Wil men het wagen een enkele hoofdlijn aan te duiden? Hier is er een: het verschijnsel dat wij de cultuur van het boek genoemd hebben, bereikt in deze periode zijn hoogtepunt. In technisch opzicht allereerst: ten gevolge van de mechanisatie van het drukkersbedrijf wordt het mogelijk boeken en ander drukwerk in ongehoord grote oplagen tegen ongehoord lage prijzen op ongehoord snelle wijze te verspreiden. Oneindig belangrijker nog dan deze technische voorwaarden is de geestelijke constellatie, die dit hoogtepunt teweeg brengt. De vrijheid van drukpers, door de Franse revolutie als ‘recht van de mens’ geijkt, krijgt langzamerhand bijna overal burgerrecht; door het verdwijnen van de preventieve censuur vervalt de grootste belemmering, die aan het boekenbedrijf in de weg was gelegd. Alle nieuwe geestelijke bewegingen, die de negentiende eeuw vervullen, liberalisme en socialisme, schrijven de bevordering van het onderwijs in hun vaan. Even hecht als het geloof in de Vooruitgang is de overtuiging, dat kennis macht is en algemene ontwikkeling de voorwaarde voor een betere samenleving. Door het terugdringen van het analfabetisme verovert het boek geografische gebieden, ja werelddelen, maar ook bevolkingslagen, waar het nog nauwelijks doorgedrongen was. Een ware leeshonger maakt zich van de massa meester. Door dit alles ontstaat er een suprematie van het boek, zoals vorige eeuwen niet gekend hebben. Een kennelijk bewijs hiervan is, dat de letterkunde nu de andere kunsten gaat overheersen. Zoals in de zestiende eeuw de architectuur de eerste onder de zusteren was, zoals in onze tijd de schilderkunst in de publieke waardering vóór de andere kunsten gaat, zo treedt in de negentiende eeuw de letterkunde op als leidster van het koor der muzen. Stijlkenmerken ontleend aan de litteratuur, zoals realisme en naturalisme, worden toegepast op de andere kunsten. Zowel de muziek als de beeldende kunst worden sterk doortrokken met litteraire thema's. De dichter geldt als de kunstenaar bij uitnemendheid; hij fungeert als hogepriester van de kunst, van de aesthetica, de wijsbegeerte en wat al niet meer. Symptomen wijzend op de overheersing door het boek, zien wij ook op andere gebieden. De grote geleerden van de negentiende eeuw reizen weinig of niet; hun wetenschap vergaren zij uit boeken. De bronnenpublicaties op historisch, filologisch en ander gebied, die men in deze tijd op touw zet, zijn van een verbijsterende omvang. Toegegeven: het drukken is goedkoop, maar ook: de studiezin is onverzadigbaar. Dat belangrijke werken over kunstgeschiedenis verschijnen kunnen zonder afbeeldingen, lijkt ons ondenkbaar; de negentiende-eeuwer echter heeft genoeg aan beschrijvingen! 't Is in deze tijd, dat de grote bibliotheken uit- | |
[pagina 51]
| |
stekend georganiseerd en vorstelijk gehuisvest worden; zijn zij niet de tempels van het boek? Richten wij nu de blik naar Nederland, dan valt het op, dat de wereld van het boek hier een geheel ander aanzien toont dan in de voorgaande eeuwen. Zoals overal had de revolutieperiode na de eerste roes stagnatie en stilstand gebracht. Wèl waren er tijdens het kortstondig bestaan van het koninkrijk Holland door MeermanGa naar margenoot* op het stuk van het bibliotheek- en museum wezen en de organisatie van de wetenschap enige initiatieven genomen, die nuttig en duurzaam zouden blijken te zijn. Maar na de Restauratie wordt het meer en meer duidelijk, dat Nederland, ondanks de tijdelijke vereniging met België, een klein land geworden is. Wat onze boekhandel tot een internationaal bedrijf gemaakt had, was de vrijheid van drukpers, die alleen in de Republiek in de practijk bestond. Nu is er steeds minder reden om hier te drukken wat elders verboden wordt en de nadruk, vroeger een rijke bron van inkomsten, wordt nu als iets onbehoorlijks beschouwd. De bemiddelende rol, die ons land eeuwen lang in de cultuuruitwisseling vervuld had, lijkt voorgoed uitgespeeld. Van uitstraling van onze eigen cultuur naar buiten, zoals in de zeventiende eeuw, is helemaal geen sprake meer. Integendeel, buitenlandse invloeden laten zich nu krachtig gelden. Op wetenschappelijk gebied is het Duitsland, dat de leiding neemt - een leiding, die, naarmate de eeuw vordert, haast tot een overheersing wordt. De Engelse letterkunde wekt bewondering en navolging. De boekenmarkt wordt overstroomd met vertalingen. De Romantiek, elders een gepassioneerde beweging met hier en daar pathologische trekken, is hier eerder een knusse aangelegenheid. Al die snoezige jaarboekjes en almanakjes met hun dierbare titels en lieve vignetten getuigen in ieder geval, dat de leeslust groot is. Daarvan spreken ook de vele grote prachtwerken met lange lijsten van intekenaren; maar hoe dikwijls zijn niet de teksten evenals de koude staalgravures, die in deze tijd opgeld doen, van buitenlandse oorsprong? Na het midden van de eeuw gaat het land zich oprichten uit de loomheid, waarvan het bevangen was. De grote parolen, die de negentiende eeuw uitgeeft: vooruitgang, ontwikkeling, onderwijs, vinden ook hier te lande weerklank. Handel en industrie gaan zich weren. De kolonisatie brengt niet alleen rijkdom, maar ook geestelijk gewin. De stem van de Nederlandse wetenschap wordt weer gehoord op het internationale forum. Dank zij een roerige groep van begaafde jongeren worden de letteren opeens springlevend. Dientengevolge verliest de wereld van het Nederlandse boek de huisbakkenheid, die sinds de Franse tijd zijn voornaamste kenmerk geweest was. In de cultuur van het boek, zoals die overal onweerstaanbaar opbloeit, heeft ook Nederland zijn deel. Tegen het einde van de eeuw komen er overal verschijnselen die er op wijzen, dat de cultuur van het boek in een toestand van overspanning gaat verkeren: de boekenmarkt raakt overladen; het woord ‘boekenwijsheid’ krijgt een steeds slechter klank; Verlaine roept uit: ‘De la musique avant toute chose, et tout le reste est littérature!’; de andere kunsten trachten zich te bevrijden van de bevoogding der | |
[pagina 52]
| |
letterkunde. Een terugslag, die leiden moet tot een inkrimping van de wereld van het boek, lijkt onvermijdelijk. Het boek krijgt rivalen. De geschiedenis herhaalt zich. De boekdrukkunst was zonder gerucht uitgevonden in de middeleeuwen; eerst toen het boek als handlanger van de Renaissance zijn plaats onder de zon veroverd had, ontstond de cultuur van het boek. Evenzo wordt in de negentiende eeuw in alle stilte de fotografie geboren. Eén gevolg van die opzienbarende uitvinding zien wij nog tegen 't eind van de eeuw: de opkomst van de fotomechanische reproductiemethoden, die in de twintigste eeuw vrijwel het gehele gebied, dat meer dan drie eeuwen lang door de houtsnede en de gravure beheerst was, veroveren zullen. Reeds in de negentiende eeuw ontstaat er een reactie tegen een van de bedenkelijkste symptomen, die de hypertrofie van de cultuur van het boek meebrengt: de verwaarlozing van het uiterlijk. Door de industrialisatie van het drukkersbedrijf wordt het boek eerst recht massaproduct. Het oude ambacht verdwijnt en de ongeschreven typografische wetten, in de practijk van eeuwen gevonden en geëerbiedigd, worden overboord gegooid. Terwijl men zich uitslooft om aan het ‘prachtwerk’ een pompeus aanzien te geven, waaraan iedere smaak vreemd is, wordt aan het goedkope boek geen enkele zorg meer besteed. 't Gaat er slechts om zo groot mogelijke oplagen te drukken. Zoals alle gebruiksvoorwerpen wordt het boek een slachtoffer van de industriële revolutie. Als protest tegen de fatale gevolgen van mechanisatie en wansmaak groeit er een sterk heimwee naar de langvervlogen tijden, toen kunst en handwerk nog ongescheiden waren, naar de middeleeuwen. Violletle-Duc wijst zijn tijdgenoten op de schone vormentaal der gothiek. Men droomt van een monumentale gemeenschapskunst, die alle gebieden van nijverheid bezielen moet. Het woord van de Fransman wordt in ons land gehoord door mannen als Alberdingk Thijm en Cuypers. In Engeland verheft William Morris zijn stem, die als een ware profeet zowel het socialisme preekt als de beginselen, waaruit de ‘arts and crafts movement’ zal groeien. Mèt het oude handwerk wil Morris het boek redden van de verstikkingsdood, waarmee de mechanisatie het bedreigt. Het ambacht van de incunabel-drukker voor wie tekst, decoratie en illustratie een geheel zijn, wil hij in ere herstellen. Aan de tyrannie van de typografie, aan de alleenheerschappij van de tekst - typisch kenmerk van de cultuur van het boek - moet een einde komen. Morris blijft niet staan bij de theorie, maar voegt de daad bij het woord: zelf gaat hij op zijn ‘Kelmscott Press’ boeken drukken, die men niet anders dan ‘moderne incunabelen’ kan noemen. Merkwaardige inconsequentie: de apostel der gemeenschapskunst maakt boeken bestemd voor ‘the happy few’! Ook dit kan men zien als symptoom van de hypertrofie van de boekencultuur, die wij zoëven signaleerden. Maar de betekenis van het werk van Morris en zijn volgelingen reikt verder dan hun schone, maar anachronistische boeken. Voor 't eerst hebben zij duidelijk uitgesproken, wat de oude drukkers, die de betekenis van hun vak zuiver voelden, onbewust in practijk brachten: het boek is niet alleen een product van nijver- | |
[pagina 53]
| |
heid, maar ook een uiting van kunstvaardigheid, die als zodanig zelfstandige waarde toekomt - een waarde, die verloren dreigt te gaan. Omstreeks de eeuwwisseling zal de boodschap van Morris ook in ons land verkondigd worden. | |
Het boekenbedrijfIn het laatst van de achttiende eeuw reeds achteruitgegaan, krijgt het Nederlandse boekenbedrijf in de Franse tijd zware slagen te verduren. De handel komt vrijwel tot stilstand. Als men ijverig grote series, zoals het Groot placcaetboek en de Acta sanctorum, opkoopt, is het om ze hoog verzekerd te verschepen en als ballast over boord te gooien! Na de Restauratie blijkt het arbeidsveld, dat vroeger vrijwel de gehele wereld besloeg, ingekrompen tot het eigen land en de koloniën. Veel initiatief kunnen de uitgevers voorlopig niet ontplooien. Een encyclopaedie in acht delen, die in 1820-29 verschijnt, brengt het tot een oplage van 3000 exemplaren, maar het is een bewerking van de Brockhaus. De Nederlandse boeken van vóór 1840, op dik papier gedrukt met gekartonneerde banden, stijve titelvignetten en koude staalgravures maken weinig indruk. Nu de gilden verdwenen zijn, zoekt men naar andere vormen van organisatie. Van het jaar 1815 dateert de oprichting van de ‘Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels’: een aantal boekhandelaren sluiten een ‘acte van verbintenis’ teneinde de nadruk tegen te gaan. Deze kwestie zal de gemoederen voortdurend bezighouden tot de totstandkoming van de Auteurswet van 1881. De nadruk, in de vorige eeuwen een van de voornaamste bronnen van bestaan van de Nederlandse boekhandel, laat men in de negentiende eeuw aan België over. De enkele nadrukkers, die in ons land optreden, zijn meestal buitenlanders. De ‘vereniging met de lange naam’ is er tot de huidige dag in geslaagd het gehele boekenbedrijf onder haar vleugels te houden met uitzondering van de drukkers, die hun eigen weg gegaan zijn. In 1834 begint het Nieuwsblad voor den boekhandel te verschijnen; in 1845 wordt op initiatief van Frederik Muller de bekende bibliotheek van de Vereeniging gesticht. Doordat er een steeds groter vraag ontstaat naar drukwerk, vooral nu de reclame in zwang komt, neemt het aantal drukkerijen snel toe. Als het gebruik van de snelpers verder doordringt, komen er echter al spoedig te veel. De moordende concurrentie, die de talloze, meest kleine bedrijven elkaar aandoen, leidt tot hoogst ongezonde toestanden. Het gevolg is dat de gehele bedrijfstak noodlijdend wordt. Dat de eerste vakvereniging in Nederland de Algemene Nederlandse Typografenbond is, die in 1861 wordt opgericht, tekent de ernst van de toestand. Tezelfdertijd gaat het uitgeversbedrijf een bloeiperiode tegemoet. De lage drukkerstarieven komen de uitgevers natuurlijk ten goede. Evenals in het zeventiende-eeuwse Frankrijk kunnen zij de drukkers de wet voorschrijven. Er treden actieve uitgevers op, die nieuwe wegen inslaan. Hun voorman is de Hagenaar Karel Fuhri, | |
[pagina 54]
| |
weldra gevolgd door A.C. Kruseman te Haarlem, A.W. Sijthoff te Leiden, D.A. Thieme te Arnhem en anderen. Zij slagen erin met een groot aantal publicaties van een zeer gevarieerde aard een groot publiek te bereiken. Allerlei nieuwe methoden passen zij toe om hun uitgaven ingang te doen vinden: er wordt veel gewerkt met premies; voor het tijdschrift De Kunstkronijk, dat zowel op artistiek als letterkundig gebied leiding geeft, worden jaarlijks een reizende tentoonstelling en een grote loterij georganiseerd. De fondscatalogus doorziende van een uitgever als A.W. Sijthoff, die tevens een grote drukkerij bezit, vindt men alle denkbare genres van boeken vertegenwoordigd, van kinderboeken tot standaardwerken over de Chinese taal, van goedkope uitgaven van geliefde auteurs tot kostbare plaatwerken. Bovendien exploiteren dergelijke uitgevers meestal één of meer dagbladen en een aantal periodieken. Op 't gebied van de week- en maandbladen wordt een koortsachtige activiteit ontwikkeld. In 1872 heeft de Katholieke Illustratie 30000 abonné's, terwijl het neutrale Eigen Haard (een navolging van de Gartenlaube) het niet verder dan 6000 kan brengen. De uitgeverswereld van die dagen kenmerkt zich door een grote beweeglijkheid. Dagelijks worden er nieuwe plannen op touw gezet. Mislukken ze, dan worden deze objecten snel afgestoten. De grootste uitgevers houden geregeld fondsveilingen. Dientengevolge ontstaat er een nieuwe bedrijfstak: de tweedehandsboekhandel, die een grote vlucht neemt. De uitgevers kijken voortdurend over de grenzen: vele publicaties zijn geïnspireerd door Duitse en Franse ondernemingen; de teksten zijn dikwijls vertaald; de cliché's voor de houtgravures worden bij duizenden uit het buitenland geïmporteerd. Zeker, maar daartegenover staat, dat er in deze jaren ook veel moeite gedaan wordt om oorspronkelijk Nederlands werk uit te geven. Een onderneming als de grote uitgave van Vondels werken door Jacob van Lennep in 600 afleveringen of twaalf folio-delen met 750 grote en kleine illustraties (1850-69) doet ons land eer aan, evenals de herziene herdruk van deze uitgave, die Sijthoff sinds 1887 in zijn ‘vijftig-cents-editie’ laat verschijnen. In dergelijke goedkope uitgaven verschijnen de werken van veel gelezen auteurs als Jacob van Lennep en J.J. Cremer, in tienduizenden exemplaren. Drie energieke uitgevers, Martinus Nijhoff, A.W. Sijthoff en D.A. Thieme durven het aan zich te belasten met de publicatie van het Woordenboek der Nederlandsche taal, waarvan de eerste aflevering in 1864 het licht ziet. Is het niet verrassend, dat voor deze wetenschappelijke uitgave van lange adem in korte tijd duizenden intekenaars geworven worden? Hetzelfde ‘driemanschap’ heeft sindsdien onder verschillende andere belangrijke Nederlandse uitgaven zijn schouders gezet. Van Nederland uit worden nu ook weer internationale uitgaven gelanceerd. 't Is hier de plaats iets te zeggen over het antiquariaat, de handel in oude en zeldzame boeken. Economisch moge deze tak van de boekhandel niet de belangrijkste zijn, zij biedt een maatstaf voor de belangstelling voor het boek en kenmerkt het peil der verzamelaars. Was in de vorige eeuw ons land een van de centra van de handel in oude boeken geweest, deze traditie bleef gehandhaafd. Op de grote aucties, | |
[pagina 55]
| |
die in 't begin van de eeuw hier plaats vonden (Meerman in 1824, Van Musschenbroek in 1826) werden echter de kostbaarste stukken door buitenlandse liefhebbers gekocht. 't Is een geluk, dat we in de negentiende eeuw een antiquaar gehad hebben, die een internationale naam genoot als boekenkenner en er in slaagde de belangstelling van een aantal Nederlandse verzamelaars te wekken. Frederik Muller (1817-81), die zich in 1843 te Amsterdam vestigde, heeft zich voor het Nederlandse boek de grootste verdiensten verworven. Door zijn catalogi is onze nationale boekenschat voor een groot deel behoorlijk geïnventariseerd, door zijn bibliografische werken heeft hij de wetenschap verder gebracht. Dat vele kostbare kaarten, atlassen en reisverhalen door Muller naar het buitenland verkocht zijn, kan men hem moeilijk verwijten. De Nederlandse verzamelaars waren te zuinig en de openbare bibliotheken beschikten over te geringe kredieten. Hoe het ook zij, door Mullers kennis en oplettendheid alsmede door de vooraanstaande positie die hij bekleedde, is er veel bewaard wat anders reddeloos verloren zou zijn. Veel hulp heeft Muller gehad van de bekwame bibliograaf P.A. Tiele, wiens naam tevens genoemd moet worden als de organisator van het Nederlandse bibliotheekwezen. | |
De vorm van het boekDe mechanisatie van het drukkersbedrijf heeft in hoge mate haar stempel gedrukt op het negentiende-eeuwse boek, ook in ons land. De overgang van handwerk naar industrie, van werkstuk naar massaproduct moest leiden tot verwaarlozing van de vorm en tot smakeloosheid. Natuurlijk zijn er vele uitzonderingen, die deze regel bevestigen. De Romantiek brengt met zich mee, dat er allerlei oude en verouderde lettertypen van stal gehaald worden, die men op de titelpagina's op de vreemdste wijze vermengt. In 't algemeen blijft men getrouw aan de ‘new face’, waarvan de letters van Didot de uiterste consequentie zijn. Maar er komt reactie tegen deze al te strenge stijl, waarbij het verband met het werk van de calligraaf geheel verbroken is. In Frankrijk grijpt men terug naar de romein van Garamont, die nu ‘Elzevier’ genoemd wordt, in verband met de ‘Elzeviromanie’. Er is onder de bibliofielen namelijk een rage uitgebroken om de kleine boekjesGa naar margenoot* van de Hollandse drukkers te verzamelen. Ook in Nederland lanceert de firma Enschedé met veel succes een Elzevier-letter. Niet alleen de humanistische typen herleven, ook de middeleeuwse letters, die de Enschedé's nog bezitten, trekken belangstelling. Hoezeer men de staf moge breken over het negentiende-eeuwse drukwerk, zeker is, dat wat Nederland in deze periode presteert in vele opzichten beter is dan het Franse en Duitse werk. De talrijke, reeds vermelde goedkope edities zijn stellig niet zonder zorg gedrukt. Aan de talrijke prachtwerken wordt de grootste aandacht besteed. 't Is nu eenmaal het gehele karakter van deze salonboeken met hun opgesmukte, met veel goud versierde stempelbanden, dat ons tegenstaat. En vooral: de illustraties met hun theatrale voorstellingen liggen ons niet meer. | |
[pagina 56]
| |
Juist die illustraties hebben de Nederlandse uitgevers veel hoofdbreken bezorgd. De staalgravure, die de kunstenaar weinig gelegenheid bood zijn intenties te uiten, was al spoedig verdrongen door de lithografie, die een gevoelig medium bleek te zijn. Maar voor massaproductie (en daar ging het om) was eigenlijk alleen de houtgravure, door Bewicks hervorming weer in de mode gebracht, geschikt. De moeilijkheid was nu, dat er hier te lande wèl bekwame tekenaars waren, maar geen houtgraveurs. In Den Haag werd een school opgericht, die vooral voor de uitgever Fuhri werkte en later door Sijthoff overgenomen werd. Tot veel resultaten leidde dit niet en het gevolg was, dat de uitgevers de illustraties in het buitenland (Düsseldorf en Parijs) lieten graveren, voorzover zij geen buitenlandse cliché's gebruikten. 't Strekt hun tot eer, dat zij ondanks deze belemmeringen in ruime mate gebruik maakten van de diensten van Nederlandse kunstenaars. Verreweg de belangrijkste figuur in deze periode is Charles Rochussen (1814-94), die een geboren illustrator blijkt te zijn. Zijn eerste, in 1841 verschenen boek, een reeks lithografieën voor Vondels Gysbreght van Aemstel, is een meesterwerk. Op even virtuoze als elegante wijze worden op deze bladen een reeks gebeurtenissen uit de legendarische geschiedenis van Amsterdam samengebracht, waarbij wilde bewegingen van krijgsvolk en nachtelijke gevechten in de brandende stad met felle tegenstellingen van licht en donker een sterk romantisch effect hebben. Een jaar later verschijnt er een dergelijke serie lithografieën, La reine Berthe au grand pied. Tot zijn dood toe blijft Rochussen illustreren wat hem voor de hand komt: werken van bekende Nederlandse schrijvers zoals Jacob van Lennep en mevrouw Bosboom-Toussaint, evenals de avonturenromans van Gustave Aimard en anderen. Zijn kennelijke voorliefde hebben taferelen uit de vaderlandse geschiedenis, waarbij nauwkeurige historische kennis de inspiratie niet hindert. Hoever Rochussen boven zijn collega's uitsteekt, bewijzen zijn lithografieën voor Hofdijk's Onze voorouders waar verschillende kunstenaars aan meewerken. Een figuur als Rochussen (men heeft hem met Eugène Lami vergeleken) met zijn rijke productie, ook als schilder en aquarellist, weerspiegelt de kentering der kunstrichtingen: begonnen als romanticus zien we hem, terwijl hij steeds zichzelf gelijk blijft, naar het realisme neigen om daarna het Impressionisme aan te kondigen. Als illustrator heeft Rochussen nauwelijks mededingers en geen navolgers gehad. Pogingen van de uitgevers om jongere krachten aan te trekken, mislukken. Illustratiewerk ligt hun niet, waarbij komt, dat de nieuwe richting in de litteratuur zich minder tot illustratie leent dan de Romantiek. De stroom publicaties met uit het buitenland geïmporteerde houtsneden, waaronder zowel kostbare prachtwerken als goedkope populaire weekbladen, wast nu met den dag. In deze tijd voltrekt zich de grote scheiding, die het terrein van de eigenlijke boekillustratie drastisch beperkt tot de verluchting van letterkundige werken. Alles wat niet direct tot de bellettrie behoort, valt ten prooi aan de gecommercialiseerde, gemechaniseerde houtgravure, die op haar beurt verdrongen wordt door langs fotomechanische weg vervaardigde reproducties. |