Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie
(1962)–W.Gs. Hellinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Het boek in de cultuurOnze hedendaagse cultuur stamt regelrecht uit de achttiende eeuw. Wanneer de moderne tijd begint, daarover kan men twisten - in de achttiende eeuw is hij er. Dit tijdvak heeft geen goede naam, vooral niet in ons land. Achteruitgang op ieder gebied (behalve in rijkdom!), verslapping en vervlakking zijn nu eenmaal de gebruikelijke termen, waarmee men de pruikentijd pleegt te karakteriseren. Inderdaad, deze eeuw is minder heroïsch, minder pittig dan haar voorgangsters. 't Is echter onmiskenbaar, dat zij een periode van grote geestelijke bloei betekent, waarin oppervlakkigheid en frivoliteit niet ontbreken, doch ernst zeker de boventoon voert. De grote lijnen tekenen zich gemakkelijk af. 't Is de eeuw van het rationalisme, van het onbeperkte vertrouwen in de menselijke rede, die overal licht zal brengen waar nog duisternis heerst; de tijd van de ‘Aufklärung’, waarin heldere geesten blakend van gezond optimisme zich inspannen om volgens nauwkeurig bepaalde plannen een hemel op aarde te bouwen. Het ten troon heffen van de Rede betekent een aanval op de traditionele, geopenbaarde godsdienst, hetgeen natuurlijk felle tegenaanvallen uitlokt, doch tenslotte tot een verzwakking van de positie der kerken leidt. De geweldige aandacht in de vorige eeuw opgeëist door de theologie en haar satellieten, richt zich nu op de natuur als kenbron en maatstaf. Men meent een natuurlijke godsdienst te kunnen definiëren, evenals een natuurrecht, dat overal en altijd geldig is. Vooral werpt men zich op de natuurwetenschappen, die zich in deze tijd de methoden en de instrumenten veroveren, waarop zij recht hebben. Was het ideaal van de zeventiende eeuw de vrome burger, thans wordt de ontwikkelde, redelijk denkende dilettant, de ‘philosophe’, als voorbeeld gesteld. Onder de leidende krachten in de achttiende eeuw telt de Republiek steeds minder mee: Frankrijk zet zijn stempel op deze tijd, waarin vele grote figuren Fransen zijn, Frans de wereldtaal is die het Latijn verdringt, en ‘cosmopoliet’ de erenaam wordt voor wie leeft in Franse stijl. In de kunst overheerst het strenge Franse classicisme, dat gaandeweg plaats maakt voor het speelse Rococo. Daarnevens wordt echter de invloed van Engelse denkers, schrijvers en moralisten steeds sterker. Tegen het einde van de eeuw laat voor 't eerst na lange tijd Duitsland zijn stem weer horen. Nederland zal in deze periode minder geven dan ontvangen. Onze cultuur, die in de zeventiende eeuw originele trekken vertoonde en in menig opzicht een eigen bijdrage leverde in het bestel der Europese cultuur, verliest nu gaandeweg veel van haar markante eigenschappen. In het Europese concert laat de Republiek een harmonische noot horen, maar andere instrumenten domineren. Er is dan ook minder reden om te pogen scherp te onderscheiden wat wèl en wat niet typisch Nederlands is. | |
[pagina 43]
| |
Op één punt verliest ons land echter zijn betekenis niet, ja wordt het zelfs nog belangrijker. 't Gaat om Nederlands rol in het internationale geestelijke verkeer, om zijn taak als bemiddelaar bij de levendige cultuuruitwisseling, die een van de typische en verheugendste verschijnselen van de achttiende eeuw vormt. Om een banale vergelijking te maken: ons land treedt op als verkeersagent, die de culturele circulatie regelt in de overvolle straten van de Europese metropolis. Ook in de vorige eeuw had de Republiek zich op dit gebied nuttig gemaakt, maar toen was het verkeer nog minder druk en kon er meer aan het toeval overgelaten worden. Deze cultuuruitwisseling speelt zich vooral af in de wereld van het boek. De talrijke geestelijke gevechten, die er in de achttiende eeuw gevoerd worden, waarin telkens nieuwe ideeën botsen tegen traditionele denkwijzen, krijgen de gestalte van even zovele ‘batailles de livres’, een in deze dagen gaarne gebruikt beeld. De wapens in deze boekenveldslagen worden zelden door Nederlanders bedacht en ontworpen, maar dikwijls wèl door hen gesmeed. De Nederlandse boekhandel behoudt, althans in de eerste helft van de eeuw, de internationale positie, die zij zich in de voorgaande tijd verworven had. Een belangrijk gedeelte van de boeken die de ‘Verlichting’ brengen, vele werken van Montesquieu, Leibniz, Voltaire en Rousseau, zijn in ons land gedrukt en uitgegeven. In de organisatie van het wetenschappelijke tijdschrift, het nieuwe middel van geestelijk verkeer, dat in de achttiende eeuw zo bijzonder doeltreffend blijkt, neemt ons land een werkzaam aandeel. Speelt de Republiek vooral de rol van bemiddelaar, de nieuwe ideeën, elders geboren, vinden hier gerede aandacht en weerklank. Dit blijkt uit de oprichting van de geleerde genootschappen, waarin vaklieden en liefhebbers zich verenigen tot gezamenlijke beoefening van de wetenschap, hetgeen menigmaal leidt tot belangrijke publicaties. Wie denkt aan het achttiende-eeuwse Nederlandse boek en zijn omgeving, komt onwillekeurig voor de geest het beeld van de verzamelaar in zijn kabinet: een weidse, op een tuin uitziende zaal, met vitrines vol zeldzame fossielen en andere naturaliën. Nooit ontbreken daarin de ruime boekenkasten aan de wanden, geheel gevuld met uniform gebonden boeken. 't Is de tijd van de collectioneurs, die zich niet alleen interesseren voor alles wat in de natuur nieuw en onbekend is, maar ook in het verleden speuren naar wat hun aandacht boeien kan. Was tot in de vorige eeuw de gehele wetenschap nog een cumulatie van wijsheid in de vroegste tijden beginnend, waarin nauwelijks onderscheid gemaakt werd tussen oude en nieuwe boeken, thans krijgt dit verschil zijn betekenis, thans komen er ‘oude’ boeken, die als zodanig gezocht en verzameld worden. De liefde voor ‘livres rares et curieux’ wordt in deze tijd geboren. Men krijgt belangstelling voor de eerste voortbrengselen der typografie, voor de vreemde opvattingen die men in oude boeken vindt, voor eigenaardige ketterijen, die men nu minder monstrueus vindt dan het minder verlichte voorgeslacht. Men kan de verzamelaar beschouwen als iemand, die teert op het kapitaal van een ander (zo gezien past het collectioneren wonderwel bij de achttiende-eeuwse Nederlandse rentenier!), maar vergete niet, dat aan hem dik- | |
[pagina 44]
| |
wijls het behoud te danken is van schatten van kunst en cultuur, waarvoor de man van wetenschap destijds nog geen oog had. Zeker is, dat in deze verzamellust - een Europees verschijnsel - de Nederlanders een belangrijke rol gespeeld hebben. Welke genres van boeken zijn typisch voor de achttiende eeuw? De gehele periode is wel eens ‘l'âge des dictionnaires’ genoemd. Inderdaad, niets doet de man van de ‘Verlichting’ liever dan het bijeenbrengen en ordenen van kennis in alfabetische vorm. De niet aflatende belangstelling van een brede laag van geletterden en liefhebbers van alles wat weetbaar is, wordt gevoed door een ware stroom van encyclopedieën, historische, bibliografische, biografische, economische en andere woordenboeken, gevolgd door een vloedgolf van boeken en boekjes ter verspreiding van wijsheid, die in de salons gedebiteerd kan worden. Men zou verkeerd doen de betekenis van dit ernstige streven naar vulgarisatie van de wetenschap te onderschatten. In Nederland wordt op dit gebied veel gepresteerd. Het grote werk dat aan 't begin van deze ontwikkeling staat, de fameuze Dictionnaire van Bayle, werd in Rotterdam geschreven en gedrukt (1695). Uitgebreide verzamelwerken worden hier uitgegeven. De totstandkoming van de grootste onderneming in deze richting, die al wat de achttiende eeuw aan nieuws brengt, wil samenvatten, de Encyclopédie van Diderot en D'Alembert, gaat echter buiten ons land om, al nemen Nederlandse uitgevers deel in de financiering. Een steeds groter aandeel in de boekenproductie krijgen de werken over de natuurwetenschappen. 't Is ondenkbaar, dat de talrijke, somptueus uitgevoerde werken over anatomie, botanie, vogels en insecten, die in ons land samengesteld en uitgegeven worden, hadden kunnen verschijnen, indien er voor deze uiterst kostbare boeken niet een groot publiek van rijke liefhebbers bestaan had. De historische belangstelling uit zich in groots opgezette werken over archeologie en inscripties. Uitgaven van klassieke auteurs verschijnen nu regelmatig in folio-formaat. Men begint met het opnieuw uitgeven van middeleeuwse kronieken en gaat zich interesseren voor de schatten van de eigen oude letterkunde en voor de studie van het middelnederlands. Niet alleen aan vreemde landen wordt veel aandacht geschonken, maar ook het eigen land wordt tot in de kleinste bijzonderheden beschreven in de statige reeks delen van de Tegenwoordige staat en vele andere werken. Dit alles preludeert op de verandering van stemming, die na het midden van de eeuw steeds duidelijker merkbaar wordt. In weerwil van de zekerheid, die men in de Rede gevonden meende te hebben, ontstaat er een zekere onbehaaglijkheid. Niet alles blijkt te kloppen met de schema's, die, naar men dacht, voor altijd geformuleerd waren. De weegschaal gaat nu naar de andere zijde doorslaan: het teruggedrongen gevoel herneemt zijn rechten. Dit blijkt uit de vernieuwing van onze letterkunde vooral onder Engelse invloed. De sentimentele roman verovert zich een grote plaats. Tegen het laatst van de eeuw doet zich hierin ook de Duitse invloed gelden. Aan het eind der periode van het verlichte despotisme komt de uitbarsting van de Franse revolutie. In de voorbereiding daarvan heeft de drukpers een werkzaam | |
[pagina 45]
| |
aandeel gehad. Maar zij die van de proclamatie van het mensenrecht op vrije meningsuiting verwachten, dat de pers nu eindelijk vrij zal zijn, komen bedrogen uit. In Frankrijk moeten de drukkerijen hun werk staken en mogen nog slechts regeringspublicaties en assignaties drukken. In ons land, waar in de practijk vrijheid van drukpers bestond, wordt deze nu wettelijk vastgelegd om echter spoedig weer ingeperkt te worden. De inlijving bij Frankrijk brengt mee de invoering van de preventieve censuur, een door de Nederlanders hartgrondig verfoeide instelling, en betekent voorlopig het eind van de vrijheid, die het boekenbedrijf vóór alles behoeft. | |
Het boekenbedrijfTegen 't einde van de zeventiende eeuw was er een nieuwe generatie van drukkers en uitgevers opgekomen, die de openvallende plaatsen van de Elzeviers en de Blaeu's ging vervullen. Deze groep, die zich in de achttiende eeuw geheel ontplooide, heeft de Nederlandse boekhandel een nog sterker internationale oriëntatie gegeven dan het bedrijf reeds had. Het speculatief karakter van de uitgeverij neemt toe. Meer en meer vinden we melding gemaakt van ‘compagnieën’, hetzij van vakgenoten uit dezelfde stad, hetzij van hen die zich op hetzelfde gebied bewegen. De nadruk, vooral van Franse boeken, blijft een lucratief bedrijf. Maar men gaat nu ook in Nederland verschenen boeken nadrukken. Zoals in de vorige eeuw de Hollandse drukkers het schijnadres Keulen gebruikten om de aandacht af te leiden, zo bezigen de drukkers van Parijs en Rouaan nu de naam Amsterdam, waardoor hun boeken de bekoring van het verbodene krijgen. Hoe winstgevend het boekenbedrijf is, blijkt bv. uit de activiteiten van de familie Huguetan, een Lyonnees drukkersgeslacht, dat zich na de herroeping van het edict van Nantes, evenals andere vakgenoten, hier te lande vestigt. Onder verschillende namen lanceren de Huguetans grote uitgaven en houden zich bovendien intensief bezig met het nadrukken van katholieke liturgische werken. Al spoedig werpen zij zich echter op internationale bankzaken en laten zij de boekhandel varen. Amsterdam blijft het voornaamste centrum van het boekenbedrijf. Aan de spits van de wetenschappelijke uitgeverij, zoals deze vroeger door de Elzeviers gedreven werd, staat nu het huis Wetstein,Ga naar margenoot* gesticht in 1676 door een Zwitserse bediende van Daniel Elzevier. De Wetsteins, die een eigen drukkerij en gieterij bezitten, geven veel uit in het Frans en het Duits. Pieter Mortier maakt zich bekend door de grote geïllustreerde werken die hij op touw zet, o.a. een kostbare platenbijbel. De firma Covens en Mortier houdt zich bezig met kaarten en atlassen, die intussen de zeventiende-eeuwse niet kunnen evenaren. De Van Keulens blijven de beste zeekaarten uitgeven. De Franse réfugié Desbordes geeft vooral werken van zijn landgenoten uit en publiceert o.a. het eerste werk van Montesquieu, de Lettres persanes (1721). Van de populariteit van Voltaire hier te lande getuigt het uithangbord van de boek- | |
[pagina 46]
| |
handelaar Ledet, dat de beeltenis van de grote man vertoont. Ledet is een van de Hollandse uitgevers van de Fransman; deze is overigens niet altijd te spreken over de practijken van de Amsterdamse boekhandel, die steeds minder zorg aan zijn uitgaven wijdt en dikwijls in het buitenland laat drukken. Tot grote bloei komt de firma Merkus en Arkstee, die zich toelegt op de uitgave van de volledige werken van Franse schrijvers, zoals Montesquieu, en andere teksten uit de wereldlitteratuur. Niet zonder moeite slaagt deze firma erin een filiaal te Leipzig te openen. Een merkwaardig man is de te Amsterdam gevestigde Zwitser Marc-Michel Rey, die het vertrouwen van Jean-Jacques Rousseau wint en zijn vaste uitgever wordt totdat er door een misverstand een einde komt aan de relatie. Als Mirabeau in 1776 in Amsterdam woont, voorziet hij in zijn onderhoud door Engelse werken in het Frans te vertalen voor de uitgevers Rey en Changuion. Vermelden wij tenslotte de actieve Isaac Tirion, die grote seriewerken uitgeeft, zoals de Tegenwoordige staat en Jan Wagenaars Vaderlandsche historie. In Den Haag komt vooral in de eerste helft van de eeuw de boekhandel tot grote bloei. De Grote Zaal, waar ook de veilingen gehouden worden, is het middelpunt. Ondernemende uitgevers, zoals Rutger Alberts, Abraham de Hondt en zijn zoon Pieter, zetten kostbare ondernemingen op touw; Gosse en Néaulme houden zich vooral met Franse uitgaven bezig. Ook hier is de speculatiezucht blijkbaar in de boekenwereld doorgedrongen: tijdens een crisis in 1744 raken verschillende boekhandelaren in déconfiture. In Leiden herleeft de oude glorie tijdelijk in het bedrijf van Pieter van der Aa, die het aandurft de verzamelde werken van Erasmus in elf delen en de Thesaurus van Burman in vijfenveertig delen uit te geven. Zijn grootste onderneming, de Galérie agréable du monde, beslaat niet minder dan zesenzestig delen. Helaas, deze enorme verzameling bestaat louter uit oude, van her en der bijeengebrachte platen en kaarten. De dagen van de Blaeu's zijn voorgoed voorbij! Als uitgever van wetenschappelijke werken treedt de firma LuchtmansGa naar margenoot* naar voren, die tevens de traditie van de Oosterse drukkerij voortzet. Ook de Utrechtse boekhandel is in deze eeuw van betekenis, evenals die te Leeuwarden, waar Fr. Halma kostbare werken uitgeeft. In Maastricht is het huis Dufour werkzaam, dat zich vooral bezighoudt met de nadruk van Franse boeken. De belangstelling voor oude en zeldzame boeken, die in geheel Europa waar te nemen valt, maakt dat het veilingwezen hier te lande van steeds meer belang wordt. De aucties in de Grote Zaal te 's-Gravenhage onder leiding van Abraham de Hondt trekken een internationaal publiek. De belangrijkste binnen- en buitenlandse collecties komen hier onder de hamer. Daarna nemen de Amsterdamse veilingen in belang toe. In 1744 veilt Salomon Schouten de rijkste en volledigste verzameling van Nederlandse boeken, die ooit bijeengebracht is: de bibliotheek van Isaac le Long. De grootste antiquaar van zijn tijd is Pieter van Damme, een Gentenaar, die te Amsterdam gevestigd is en te 's-Gravenhage veilingen organiseert van kostbare bibliotheken, door hem op zijn vele reizen door Europa bijeengebracht. Met alle grote | |
[pagina 47]
| |
verzamelaars in Europa en Amerika staat Van Damme in betrekking. Als de beste kenner van incunabelen geldt de Utrechtse boekhandelaar Cornelis Kribber, die veel voor Italiaanse verzamelaars koopt. | |
De vorm van het boekDe Nederlandse typografie blijft in de eerste helft van de achttiende eeuw getrouw aan de beste tradities. Zegt men dat zij op Europees peil staat, dan betekent dit tevens, dat verschillende landen, zoals Engeland, inmiddels de achterstand ingehaald hebben. De grote vernieuwingen die in deze eeuw plaats grijpen, gaan niet van ons land uit. Toch worden er enige interessante experimenten gewaagd. De Leidse predikant Müller verricht pionierswerk voor de stereotypie. Veel aandacht wordt er besteed aan het drukken in kleuren: de proeven door Jacob Chr. le Blon in Amsterdam begonnen en in Engeland voortgezet, worden door de Amsterdammer Jacob l'Admiral Jr. voltooid. Maar practische toepassing vindt deze nieuwe techniek nog nauwelijks. De boekletter ondergaat in de achttiende eeuw een merkwaardige ontwikkeling, die, gestimuleerd door het bekende rapport van de Franse Académie des Sciences en het goede werk van de Imprimerie Royale, uitloopt op wat de Engelsen noemen ‘new face’ (in tegenstelling tot ‘old face’, de stijl van Garamont). Terwijl de vermaarde Engelsman William Caslon nog geheel werkt in de trant van Christoffel van Dyck, vindt men bij de Fransman Pierre Simon Fournier en de Engelsman John Baskerville het begin van de nieuwe stijl, wiens kenmerken zijn: rechte, vlakke schreven zonder haakjes, sterk onderscheid tussen dik en dun, en verticale richting der verdikkingen. In het werk van de Didots bereikt deze richting het hoogtepunt. Maar ook de vele nieuwe typen van Johann Michael Fleischman moeten genoemd worden, een Duitser die in ons land werkt, eerst voor de Wetsteins en daarna voor de Enschedé's. In 1743 wordt de lettergieterij van de Wetsteins gekocht door Izaak EnschedéGa naar margenoot* en zijn zoon Johannes, te Haarlem, die reeds een krantendrukkerij aan hun bedrijf verbonden hebben. Voor hen snijdt Fleischman vele typen, waaronder Oosterse en voorts, in concurrentie met de Duitser Breitkopf, typografische muziek.Ga naar margenoot* Dit laatste systeem kan het niet tegen de plaatdruk (later de lithografie) volhouden, maar het gietsel van de muziek wordt naderhand, evenals de vele verouderde en bizarre lettertypen die Johannes verzamelt, gebruikt voor het samenstellen van randen en patronen voor geldswaardig drukwerk, waar het huis Enschedé zich op gaat toeleggen. Belangrijk werk voor deze gieterij leveren ook de graveurs Rosart, vader en zoon. Wie aan achttiende-eeuwse boekillustratie denkt, denkt terstond aan Frankrijk, aan de grote plaatwerken voor de hoven der Lodewijken of, liever nog, aan de charmante ‘livres à vignettes’, precieuze voorwerpen ter meubilering van het boudoir, waarin de meesterhand van Cochin, Gravelot en Eisen de onbelangrijke tekst | |
[pagina 48]
| |
doet vergeten. Toch is er op illustratief gebied in deze periode in ons land goed werk geleverd, dat een beter lot verdient dan de vergetelheid die zijn deel geworden is. Misschien mag men zeggen, dat de harmonie tussen auteur en illustrator in deze eeuw hier doelbewuster dan in Frankrijk nagestreefd en nu en dan zelfs bereikt is. In het begin van de eeuw vinden we veel werk, dat een voortzetting is van hetgeen de voorafgaande periode bracht. Het academisch classicisme blijft nog actief in prenten van volgelingen van Lairesse, zoals Jan Goeree en Jan Wandelaar.Ga naar margenoot* Een belangrijke positie, vooral in internationaal opzicht, verwerft zich de te Amsterdam gevestigde Fransman Bernard Picard (1673-1733), een leerling van Sébastien le Clerc. Geheel in de stijl van de ‘grand siècle’, in Frankrijk inmiddels verdwenen, illustreert hij vele Franse boeken voor de internationale markt. Ondanks zijn vele medewerkers heeft Picard in Nederland geen diepgaande invloed uitgeoefend. Alle genoemde kunstenaars werken mee aan de verschillende grote ondernemingen, die door actieve uitgevers als Mortier en De Hondt met ruime middelen op touw gezet worden, waaronder niet minder dan drie platenbijbels en het volumineuze werk over de Cérémonies et coutumes religieuses. Daarnaast blijven de echt Nederlandse genres in ere. Daar zijn in de eerste plaats de topografische werken, die reeds in de vorige eeuw in het middelpunt der belangstelling stonden. In de achttiende eeuw zwelt het aantal van deze boeken aan tot een brede stroom. Verschillende generaties van kunstenaars werken eraan mee, van wie Abraham Rademaker, Jan de Beyer en Paul van Liender de bekendste zijn. Niet alleen de steden worden met zorg en liefde afgebeeld, maar ook aan de dorpen, zelfs de kleinste, wordt een plaats ingeruimd in deze uitgebreide series van plaatsbeschrijvingen. De vervallen kastelen van de adel worden afgebeeld, evenals de luisterrijke buitenplaatsen van de rijke regenten en kooplieden. De apotheose van dit genre is wel de atlas van Fouquet, het grote plaatwerk ter ere van Amsterdam met zijn rijke variëteit van kerken, zijn weldadige instellingen die op paleizen lijken, en zijn onvolprezen grachten. Deze topografische kunstenaars malen niet om stijl en mode, maar gaan geheel op in hun taak: de nauwkeurige afbeelding van de geliefde geboortegrond. Evenmin aan stromingen onderhevig is de illustratie van het wetenschappelijke boek, die in Nederland op hoog peil staat. Omstreeks het begin van de eeuw verschijnen te Amsterdam de beroemde werken over insecten van de begaafde Maria Sybilla Merian, een geboren Duitse, die het grootste deel van haar leven in Nederland en Suriname gewerkt heeft. De onder haar persoonlijke leiding gegraveerde aquarellen van grote wetenschappelijke waarde worden met veel zorg gekleurd. Een van haar leerlingen, Jacob l'Admiral, vervaardigt ook anatomische afbeeldingen en levert de reeds vermelde merkwaardige experimenten op het gebied van de kleurendruk. Later begint de kunstzinnige uitgever Christiaan Sepp met zijn zoon een lange reeks van kostbare werken over dieren en planten vol prachtige, met de hand gekleurde kopergravures. | |
[pagina 49]
| |
Hoe staat het met de illustratie van letterkundige werken? Deze begint meer en meer op de voorgrond te komen. Het oude genre van de liedboeken, soms geïllustreerd met prenten naar Ostade, zakt geheel af naar de populaire sfeer. In de eerste helft van de eeuw vindt men verschillende voorbeelden van navolging van Franse prenten. Van de Nederlandse kunstenaars, die oorspronkelijk werk leveren, zijn er enkele, meestal leerlingen van Picard, die zich aansluiten bij de Franse stijl. Werkelijk betekenis verkrijgt dit genre van boekillustratie eerst, als de letterkunde zelf tot nieuw leven komt en een dominerende plaats in de cultuur verwerft. Dit geschiedt omstreeks 1770 als onder invloed van Richardson en Rousseau het sentiment en het enthousiasme doorbreken en de aesthetische waardering op de voorgrond komt. Ook de kunstenaars worden hierdoor gegrepen. De ban van het Humanisme, dat het illustreren van litteratuur verbood, is eindelijk gebroken! De werken van Wolff en Deken, van Feith en later van Bilderdijk, worden uitstekend geïllustreerd door Jacob Buys, Vinkeles en anderen, die er in slagen huiselijke of romantische taferelen op natuurlijke en geestige wijze af te beelden. Voor 't eerst vinden we hier het goede samenspel van auteur en illustrator, dat het kenmerk is van de ware boekverluchting. De aanwijzingen, die de schrijver soms aan de tekenaar geeft, duiden op een hechte samenwerking tussen beiden. |
|