| |
15
Het grasveld, tussen de tuindeuren en de rand van het plateau, was kleiner dan ik had verwacht, een meter of vijftig misschien. Het plateau liep schuin omlaag, zodat je over de muur kon kijken als je in de deuropening stond.
Het was nu donker buiten. Locarno flonkerde aan de overkant van het meer, dat als een paarse lap in de diepte lag. In het midden dobberden een paar lichtstipjes, vissers of zeilers die met windstilte hadden te kampen.
In het midden van het grasveld lag een fontein. Paarse en gele lampen zorgden voor het beoogde feeërieke effect. In het lover van de bomen zong Aznavour over de slonzige vrouw die hij toch liefhad.
Het buffet stond links van de fontein onder de bomen. Een van de smokingboys hielp de hongerigen.
Rondom de fontein zaten wat mensen te praten. Vlak bij de muur staken twee jongens een vuurpijl af. Het ding vloog fluitend weg en spatte boven het meer in een regen van rode en witte vonken uit elkaar. Er werd geklapt en ah en oh geroepen. ‘Jean Pierre is weer bezig,’ zei Annebelle. ‘Mijn broer.’ Bij het buffet stond een gebruinde beer in een tweedjasje en met een zijden sjaal om zijn hals. Hij deponeerde een paar ons rauwe ham op zijn bord en stak een augurk
| |
| |
in zijn mond. ‘Hi bud, you play poker?’ vroeg hij terwijl hij een naar whisky ruikende stoomwolk in mijn gezicht blies. Hij had een wit gebit waarmee hij kiezelstenen kon vermorzelen en keiharde blauwe ogen, die ondanks alle drank nuchter waren gebleven en die geen tegenspraak schenen te dulden.
‘Later,’ zei ik. ‘Eerst wat eten.’
‘Over there, in the corner. And bring your chick, it's gonna be a long night.’
‘I’m sure, it is!’ zei ik. De vent bromde wat en liep weg.
Het koude buffet was koud en overvloedig en niet bijzonder verfijnd. Grote stukken ham, tong en andere vlezen waren in dikke plakken gesneden. Er waren wat slaatjes en er was veel kaas, augurken en uien zaten in geopende potten. Er ontbrak een vrouw in Tomasini's huishouden.
Ik mikte wat vlees op een bord en liet er door de smokingboy sauce béarnaise overheen gieten. Terwijl ik een keuze uit de kazen maakte, begon Annebelle achter mij te piepen.
Een jongen in een blauwe smoking en een lila overhemd had haar van achteren vastgepakt en tilde haar op.
‘Non Jacques, non, oe oe, ah ah,’ gilde ze.
‘Si Jacques, si, ah ah, oe oe!’ zei hij, gooide haar over zijn schouder en liep naar het huis.
‘Ik heb honger!’ riep ze.
‘Dansen en geen gezeur,’ zei hij en verdween naar binnen.
Uitstekend. Ik ging met mijn bord onder een boom zitten en begon te eten. De pokeraars in de hoek van de tuin lieten de beker zacht vloekend rondgaan. Af en toe hoorde ik het gerammel van munten. Een paar meisjes lagen met hun handen onder het hoofd naar de sterren te kijken die zich als het ware door de bleke avondhemel schenen te persen. Binnen werd het lawaaiiger. De muziek was luider geworden. Er werd steeds harder gepraat en gelachen.
Toen mij bord leeg was, stak ik een sigaret op en nadat die ook was weggewerkt, stond ik op, stak mijn handen in mijn zakken en begon wat door de tuin te slenteren. In het zwembad opzij van het huis, was een eenzame man baantjes aan het trekken. De tennisbaan daarnaast was overwoekerd met onkruid. Het huis was een wonderlijk bouwwerk. De kleine ijzeren voordeur en de tuindeuren, die met rolluiken waren versterkt, waren de enige ingangen. De ramen op de twee verdiepingen daarboven waren klein en met tralies beveiligd.
Achter het huis kwam ik een man met een hond tegen. Hij droeg een
| |
| |
geweer over zijn schouder, met de loop naar beneden, als een jachtopziener. Hij groette vluchtig en verdween in het struikgewas.
De auto's op de parkeerplaats leverden niets op. Er stonden wat D.S'en, een Lancia, een paar Porsches en wat klein grut. Naast de parkeerplaats was een losstaande, kleine garage.
De ijzeren deuren zaten potdicht.
Ik liep naar de voordeur en belde aan. Het hek in de poort was dicht, maar er was geen bewaker te zien.
Na een halve minuut ging de deur open. De lange man keek mij verbaasd aan.
‘Ik was verdwaald,’ zei ik terwijl ik naar binnen liep.
Zijn hand vloog automatisch naar de zak van zijn jasje. ‘Maar monsieur, hoe kan dat nou?’ vroeg hij.
Terwijl de deur achter mij dichtviel trapte ik naar voren. Maar hij reageerde razendsnel en sprong achteruit. Ik raakte hem wel, maar niet voldoende. Zijn hand zat al in zijn jaszak. Ik had nog een paar seconden.
Ik zette mij met mijn rechtervoet af tegen de muur achter mij en vloog met mijn kop vooruit naar voren. Hij slaakte een gesmoorde kreet toen mijn schedel in zijn maag belandde en sloeg achterover. Ik viel languit over hem heen.
Maar hij was een harde jongen. Hij wrong zich onder mij uit en rolde weg. Ik gooide mij op mijn zij en trapte in zijn richting. Eindelijk maakte ik contact. Even lag hij stil, maar toen probeerde hij opnieuw weg te kruipen. Ik kroop naar hem toe, pakte hem bij zijn haren, en sloeg hem met zijn voorhoofd tegen de marmeren vloer. Dat hielp. Ik stond op. Mijn knieën knikten en ik trilde over mijn hele lichaam. Het grote grauwe kotsen steeg mij naar de keel. Er was geen lol meer aan. Voor dit werk was ik niet in de wieg gelegd. Ik sleepte de roerloze man naar de wenteltrap en probeerde hem naar boven te sjorren, maar hij was loodzwaar. Ik legde hem weer op de vloer, trok zijn jasje uit en rukte het vlinderdasje van zijn hals.
Daarna sleurde ik hem in een hoek en trok uit alle macht aan een wandtapijt dat daar hing. Het kwam krakend omlaag en viel over hem heen. Zo was hij tenminste even onzichtbaar. Terwijl ik de stalen trap oprende, trok ik het jasje aan.
Mijn vingers beefden zo dat ik het vlinderdasje, dat met een klemmetje bevestigd moest worden, nauwelijks aan de kraag van mijn overhemd vast kon maken.
Ik kwam uit in een gang die over de hele lengte van het huis liep en
| |
| |
aan weerskanten een onnoemelijk aantal deuren had. Ik bleef staan en hield mijn adem in. Behalve de muziek in de verte en het doffe bonzen van mijn hart in mijn oren hoorde ik niets.
Ik liep de gang in en opende een paar deuren. Er waren logeerkamers achter met onopgemaakte bedden en vloeren die vol kleren lagen. In een kamer zat een naakte man op een bed in een kom te kotsen. Hij merkte niet dat ik naar binnen keek. Ik liep verder. De gang stond vol met oude rommel, stoelen, banken, kisten, alles ging schuil onder een dikke laag stof. Stapels pocketboeken en tijdschriften lagen opgehoopt langs de muren die vol hingen met schilderijen en spiegels. Het stonk er naar katten en onder mijn voeten kraakte af en toe een kakkerlak.
Aan het einde van de gang was een trap naar de tweede verdieping. Ik liep naar boven. Ook hier weer aan weerskanten talloze deuren. Er lag zo mogelijk nog meer rommel dan beneden en het was er donkerder. Aan het plafond, dat vol bruine lekkageplekken zat, hingen een paar gloeilampjes.
Ik opende weer een paar deuren. De meeste kamers waren onbewoond en stonden vol met rotzooi. De enige kamer die wel ingericht was, was piekfijn in orde, streng gemeubileerd. Op het bed lag een smoking, in een hoek stond een afgezaagd dubbelloops jachtgeweer. De kamer werd waarschijnlijk bewoond door een van de smokingboys.
Ik bleef weer staan om te luisteren. Het feestgedruis drong zo ver niet door. Het was doodstil in de gang.
‘Jadranca!’ riep ik. Pauze. Stilte.
Ik was er zeker van dat ze ergens in huis verborgen was. Als ze tenminste nog leefde... Tomasini had mij in zijn woede niet Shit moeten noemen. Die verspreking zou hem bezuren. Ik hurkte tussen twee kasten die langs de muur stonden, haalde de revolver van de lange man uit de zak van zijn smokingjasje, en mikte op een stalen vat, ik moest toch ergens op schieten, dat een paar meter verder stond. Het schot daverde als een donderslag door de stenen gang. Uit het kogelgat spoot een blauwe vloeistof naar buiten. Ik wachtte. Mijn hart dreunde als een afweergeschut, mijn keel was uitgedroogd en tanig als oud leer.
In het midden van de gang ging voorzichtig een deur open en een geweerloop werd door de kier naar buiten gestoken. Even was het stil, toen gluurde Jadranca de gang in.
Ik stopte de revolver in mijn zak, stond op, stak mijn armen omhoog
| |
| |
en zei: ‘Niet schieten. Ik ben 't.’
Ze duwde de deur verder open en met de loop van het geweer op mij gericht stond ze me zwijgend aan te kijken.
‘Ik kom de Lotus halen,’ zei ik. Mijn stem klonk schril en dramatisch. Het blauwe vocht dat uit het vat stroomde, kroop in mijn richting. Ik snoof de bedwelmende geur van petroleum op.
Met mijn armen nog steeds omhoog liep ik naar haar toe. ‘Ik kom de Lotus halen,’ herhaalde ik. ‘Hij was niet van mij. Bob Qyllan moet hem terug hebben.’ Pas toen ik vlak voor haar stond, zag ik dat ze dronken was. Haar ogen waren bloeddoorlopen en haar gezicht was vaal en vettig. Haar haren hingen in slierten langs haar gezicht. Ze had een oude, verkreukelde ribfluwelen broek aan en een shirt dat vol vlekken zat. Ze zwaaide heen en weer. ‘Ben je ook uitgenodigd?’ vroeg ze, terwijl ze het geweer wat optilde.
‘Nee. Maar ik dacht, kom, Thomas is jarig, laat ik 's langs gaan.’ Ik liet voorzichtig mijn armen zakken en duwde de loop van het geweer opzij.
Ze hikte, zei: ‘Pardon,’ en liet het geweer vallen. Toen het de vloer raakte, ging het af. Het schot daverde door de gang. De schrootlading kaatste tussen de muren heen en weer.
‘Waar is de Lotus?’ vroeg ik, terwijl ik mij bukte om het geweer op te rapen.
‘Flikker op, Shit. Stomme, geile zak.’ Ze trok een knie op om mij een stoot in mijn gezicht te geven.
Ik dook opzij en kwam weer overeind met het geweer in mijn hand. ‘Gevaarlijk speelgoed,’ zei ik.
Ze ging een stap achteruit en mompelde: ‘Raak me niet aan.’ De kamer achter haar was oorspronkelijk wel gezellig geweest, maar nu was het een grote pan. Op de grond naast het onopgemaakte bed lagen lege drankflessen, op het bed stond een koffer met uitpuilende kleren. Overal stonden lege glazen en overvolle asbakken. De rook was te snijden.
Ik zag dat haar hals vol blauwe plekken zat en dat haar linkerwang was opgezwollen. ‘Ik kom alleen maar de auto halen. Ik doe je niks,’ zei ik geruststellend.
Op de benedenverdieping klonk rumoer. De stenen muren vervormden het geschreeuw tot een onverstaanbaar gebral. Voetstappen werden versterkt tot een dof gedreun alsof er een peloton soldaten langsrende. Jadranca begon te trillen en er sprongen tranen in haar ogen. Ik pakte haar hand vast.
| |
| |
‘Waar staat die auto?’ Mijn stem sloeg over van opwinding. Het geluid zwol aan, ze waren nu bij de trap. Vermoedelijk had iemand de bewusteloze smokingboy onder het tapijt ontdekt en alarm geslagen. Dat ze de twee schoten hadden gehoord, achtte ik niet waarschijnlijk. Maar ze waren vlak bij. Nog een minuut, of minder, en ze waren boven.
Jadranca huilde als een klein kind. ‘Bahwahwie!’
Ik klemde het geweer onder mijn linkerarm en haalde een doosje lucifers uit mijn zak. Op een stoel lag een stapel oude tijdschriften. Ik stak er een aan en gooide hem in de plas op de vloer. Er kroop even een blauw licht door de gang, toen sloeg het vuur met een klap omhoog. Ik schroefde de deksel van het vat los en trapte het ding om. Binnen tien seconden laaiden de vlammen tot aan het plafond.
Ik pakte haar hand vast en trok haar mee. Waar we naar toe gingen, wist ik niet, maar het vuur ontwikkelde zich zo snel dat we in ieder geval weg moesten. Terwijl we door de gang renden, hoorde ik geschreeuw bij de trap.
‘Waar naar toe?’ schreeuwde ik.
‘Laatste deur rechts,’ hoestte ze. Ze kon nauwelijks lopen. Ik moest haar mee sleuren. Ze was staglazarus.
De laatste deur. Een zware deur. Natuurlijk op slot. Terwijl ik de revolver van de smokingboy weer te voorschijn haalde, keek ik naar het vuur. Het gekraak van brandend hout overstemde het geschreeuw van de mannen bij de trap. Dikke zwarte wolken vulden de gang. Ik hield de loop van de revolver vlak voor het slot en haalde de trekker over. De kogel maakte een opening ter grootte van een vuist in het hout. Ik liep naar binnen en vond rechts van de deur een lichtknop. Het was vermoedelijk een kamer waarin de oude generaal zich vaak had opgehouden. Aan de muren hingen foto's van soldaten, tanks, schepen, honden, paarden en vrouwen. Over de grote, ouderwetse meubels lagen lappen stof, in een hoek stond een grammofoon met een houten hoorn. In een andere hoek ging een stalen wenteltrap naar beneden. Ik deed de deur achter ons dicht en trok Jadranca mee naar de trap. Het afdalen kostte haar veel moeite en duurde mij te lang. Ik pakte haar vast en legde haar over mijn schouder. Het geweer was lastig, maar ik wilde het nog even bij me houden. Beneden was het donker, maar door het trapgat viel wat licht omlaag. Er stonden hetzelfde soort grote meubels als in de kamer boven, alleen stond er in het midden van de kamer een imposant hemelbed. Ik zette Jadranca op de grond en deed een schemerlamp aan die naast het bed stond.
| |
| |
Aan de muren hingen weer tientallen vergeelde foto's.
Onder een marmeren schoorsteenmantel stond een oliekachel. Vanuit de kachel liep een koperen leiding naar een kast die een paar meter verder stond. Ik opende de kastdeur en vond een petroleumreservoir dat nog halfvol bleek te zijn. Ik tilde het blik op, schroefde de dop los en goot de petroleum over het hemelbed. Een stuk papier en een lucifer deden de rest.
Jadranca stond zwaaiend toe te kijken, maar toen het bed begon te branden riep ze: ‘Nee Shit, niet doen!’ Dikke tranen biggelden langs haar wangen. Misschien had de oude generaal in dat bed zijn laatste adem uitgeblazen.
Ik pakte haar weer vast en trok haar mee naar de deur. Op de gang klonk een woest geschreeuw en gegil en gestamp van heen en weer rennende mensen. Ik gooide de deur open en schreeuwde: ‘Brand! Brand!’ Maar dat was een overbodige waarschuwing. Tomasini's gasten sleepten hun bezittingen uit hun kamers. De gang stond vol koffers en tassen.
Iedereen hoestte, kuchte en schreeuwde door elkaar heen. De rook werd ook op deze lagere verdieping steeds dikker. Een paar mannen, die iets meer van de situatie begrepen, probeerden tevergeefs de angstige en opgewonden mensen te kalmeren.
Plotseling sloeg mij de schrik om het hart. Mijn doel was bereikt, de paniek was groot genoeg en dat laatste vuurtje was niet nodig geweest. Als het snel om zich heen greep, zaten we allemaal als ratten in de val.
Ik gaf Jadranca een duw, zodat ze in de richting van de trap struikelde, en schreeuwde: ‘Naar beneden!’ Daarna draaide ik mij om en begon mij door de menigte heen te vechten. Twee meisjes met armen vol jurken, trokken gillend aan een bontjas. Ik gaf ze allebei een duw en schreeuwde weer: ‘Naar beneden!’ Maar ze hoorden mij niet. Hysterisch huilend stonden ze naar elkaar te spugen en te trappen.
Een paar meter verder stond een dronken kerel met een fles whisky in zijn hand. Hij stak zijn hand uit naar een meisje dat langs rende en trok haar blouse van haar lijf. Met de kolf van het geweer sloeg ik de fles uit zijn handen en met de loop gaf ik hem een peut in zijn maag. ‘Naar beneden!’
Ik stond nu in het midden van de gang. Aan het einde, bij de trap, was het plafond ingestort en brandde de boel al. Verder dan de helft van de gang durfde niemand te komen. In een kamer vond ik twee meisjes die in alle rust aan het pakken waren.
| |
| |
Ik richtte het geweer op het plafond, brulde: ‘Naar beneden!’ En drukte af. Ze vielen bijna flauw van schrik, maar tien seconden later stonden ze op de gang.
Het schot deed wonderen. Misschien dachten ze dat de boel in de lucht vloog. Ze begonnen allemaal naar de trap te rennen, waar een woeste vechtpartij ontstond.
Nadat ik had gecontroleerd of alle kamers leeg waren, liep ik naar de trap. Na veel geduw, geschreeuw en gestomp stond ik ten slotte beneden. De marmeren hal stond vol rook, het was onbegrijpelijk hoe snel dat ging.
Bij de buitendeur stond een van smokingboys met een revolver in zijn hand. ‘Heb je 'm gezien?’ schreeuwde hij.
‘Niks! Boven is hij niet meer!’ riep ik terug.
‘Merde.’ Hij verdween in de tuin.
Uit de feestzaal kwam een andere te voorschijn. ‘Ga bij het hek staan en controleer de auto's,’ brulde hij en verdween. ‘In orde,’ zei ik. Het smokingjasje van de lange knaap bood goede diensten. Ik holde naar buiten. In de tuin waren ze allemaal gek geworden.
Ze probeerden om hun auto's zo snel mogelijk in veiligheid te brengen en het gevolg was dat ze over het gras raceten, elkaar sneden en aanrijdingen maakten. Iemand was met zijn Mercedes tegen een boom gereden, bij het wrak waren twee mannen aan het vechten. Vlak daarnaast waren twee sportwagens tegen elkaar gereden. De chauffeuses zaten achter hun sturen te huilen.
Diegenen die zich niet om hun wagens bekommerden of geen auto's hadden, renden naar de poort. De rode en gele belichting gaf het geheel een fantastisch effect. Rode meisjes in wapperende lange jurken holden tussen de bomen, mannen met gele gezichten in midnight blue en zwart strompelden met zware koffers en tassen door het hoge gras. De tuin lag vol met verloren kledingstukken.
Ik keek naar boven. Het huis brandde als een fakkel. Het dak was op verschillende plaatsen ingestort, langs de muren droop gesmolten lood.
Een brandende kat sprong met een afgrijselijke gil uit een raam op de tweede verdieping en rende door het struikgewas, dat hier en daar begon te smeulen. Een paar flauwgevallen meisjes werden door sterke, dappere, harde mannen naar de poort gedragen.
Daar hielden twee smokingboys met revolvers in de hand de auto's aan. Ze openden de deuren en schenen met zaklantaarns naar binnen. Ik bleef staan en overlegde wat ik moest doen.
| |
| |
Iemand tikte mij op mijn schouder. Het was Annebelle. De schouderbandjes van haar cocktailjurkje waren verschoven, zodat haar borsten bloot waren. Ze lachte opgewonden. ‘Spannend hè, lange? Thomas zoekt je.’ Ze fladderde verder.
Plotseling verschenen er in de poort een paar mannen in grijze uniformen. Ze droegen karabijnen kruiselings over hun rug. Ze grepen de smokingboys van achteren vast en trokken hen door de poort naar buiten. Een paar seconden later holden er een tiental andere grijze mannen de tuin binnen. Sommigen begonnen de vluchtende gasten te helpen, anderen probeerden enige orde in de autochaos te brengen. Ze waren bewapend met karabijnen en machinepistolen. Vermoedelijk was het een soort Bereitschaftspolizei.
Achter mij werd geschoten. Ik draaide mij om en zag een smokingboy in elkaar zakken. Een van de grijze kerels hield een rokend pistool in zijn hand.
Ik trok snel het smokingjasje uit en gooide het samen met het vlinderdasje in de struiken. Toen ik nog een meter of twintig van de poort verwijderd was, zag ik dat er in de oprijlaan nog meer grijze mannen stonden. Ze vingen de feestvierders op en brachten hen naar een grote vrachtwagen. Hun bagage werd in een andere wagen gelegd. De automobilisten moesten hun wagens onder de bomen parkeren en werden door agenten die karabijnen in de hand hielden, naar de vrachtwagen gedreven. Op het dak van de vrachtwagen stond een man met een schijnwerper bij te lichten. Een luidspeker bulderde iets in het Zwitser-Duits dat ik niet kon verstaan en daarna in het Frans, waarin de woorden politie en kalmte, geen angst en controle veelvuldig voorkwamen. Maar die woorden waren verspild. Niemand luisterde. De meisjes gilden en sloegen om zich heen terwijl ze in de vrachtwagen werden geduwd. De mannen deden mannelijk en stonden met gebalde vuisten en witte gezichten te vloeken. Sommigen kalmeerden toen ze een geweerloop vlak voor hun ogen zagen, anderen werden schreeuwend naar binnen gekwakt.
Naast de vrachtauto stond een gepantserde commandowagen met een lange antenne. Een man met een koptelefoon op zat achter het stuur in een microfoon te praten. Er stonden drie mannen naast de auto. Twee waren in uniform, met veel sterren en goud, de derde was in burger. Zijn rechterhand zat in verband. Moebli.
Achter de commandowagen stond een zwarte D.S. Drie mannen, George, de chauffeur en de kok, stonden zwijgend te roken.
Ik liep in de richting van de vrachtwagen. Alles liever dan een con- | |
| |
frontatie met Moebli. Maar hij had mij al gezien.
Hij riep iets tegen een van de grijze kerels, waarop deze mij met zijn geweer tegenhield en naar Moebli wees. ‘Die meneer wil u spreken.’ Ik knikte gelaten en liep langzaam naar hem toe. Hij zei iets in zijn onverstaanbare dialect tegen de geüniformeerde mannen. Ze staarden mij nieuwsgierig aan. Ze hadden gezichten van bikkelhard, verweerd hout. Moebli wees over zijn schouder. ‘Ga maar naar Sand toe. Ik kom straks wel.’
George gaf me een Gauloise en vuur en zei: ‘Wat loop jij er martiaal bij.’ Hij wees op de schouderholster en de Beretta onder mijn oksel. Ik keek verbaasd. Toen ik het smokingjasje had uitgetrokken, had ik er niet aan gedacht dat ik dat ding nog om had. ‘Hoe is die brand ontstaan?’ vroeg hij. Het vuur spiegelde in zijn brilleglazen.
‘Heb ik gedaan, natuurlijk.’ Het kon mij niets meer schelen. ‘Moebli heeft goed de pest in,’ grinnikte hij. ‘Hij had een overval willen doen. Wat doe jij hier eigenlijk?’
‘Ik kwam een auto halen.’
‘Wat voor auto?’
‘Die wagen die Jadranca uit Antwerpen had meegenomen.’ ‘Jadranca?’
‘Mademoiselle Jacqui.’
De chauffeur draaide zich plotseling om en voor ik kon reageren zag ik zijn vuist als een witte bal voor mijn ogen schemeren. De avond spatte uit elkaar en ik lag op de grond.
‘Genoeg,’ zei George, heel ver weg. Ze lieten mij een paar minuten liggen. Daarna stond ik voorzichtig op.
‘Die had je te goed,’ zei de chauffeur. Hij keek me aan alsof hij wel soep van mij lustte. Ik voelde voorzichtig aan mijn neus. Tot mijn verbazing zat hij er nog aan. Ik likte mijn lippen af. Ze zaten vol bloed. Het huis was een witte vuurkolom geworden. De grijze mannen stonden nog steeds feestvierders in de vrachtwagen te persen. ‘Hoe wist je dan dat zij hier was?’ vroeg George.
‘Wist ik ook niet. Ik gokte.’
Hij zweeg even en schoot zijn sigarettepeukje weg. ‘Goed, je gokte,’ ging hij verder, ‘maar je moet toch enig houvast hebben gehad?
‘Had ik ook.’
‘Wat dan?’
‘Toen jij mij over Tomasini vertelde, begon ik te vermoeden dat haar hele verhaal over die ontsnapping met die foto's gelogen was.’
| |
| |
‘Waarom dacht je dat?’
‘De ene keer zei ze dit, dan weer dat. Ze hield mij aan het lijntje, maar jullie ook. Ze beweerde dat ze zaken met jullie wilde doen, maar toen jullie mij hadden opgepakt, was ze verdwenen. Waarom?’ Hij haalde zijn schouders op.
‘Die foto's apart waren niet veel waard, dat zei jij zelf. Terwijl zij door Europa zwierf en jullie met haar smoesjes lijmde bleef ze met Tomasini in contact en samen probeerden ze om het spul aan de Amerikanen te verkopen. Tomasini vertelde mij dat jullie hun niet genoeg wilden betalen.’
‘Je vergeet dat wij een contactman bij de Amerikanen hadden,’ zei George. ‘Als die twee met hen in contact waren, hadden wij dat moeten weten.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee. Moebli werkte niet alleen voor jullie en voor de Amerikanen, maar ook voor de Zwitsers. Dat waren zijn eigenlijke opdrachtgevers. Hij vertelde jullie wat hun te pas kwam.’ ‘Dacht je dat wij dat niet wisten?’ George lachte geringschattend. ‘Natuurlijk werkt Oberst Moebli voor de Zwitserse regering, maar jij weet één ding niet: In deze operatie werken onze regeringen en hun diensten samen.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Waarop baseer jij je theorie dat zij contact met Tomasini bleef houden?’ vroeg George. ‘Ah, kleine dingen. Tomasini beweerde dat zijn mannen mij tot aan Venetië hebben gevolgd. Dat is natuurlijk flauwe kul. Ik had meteen in de gaten dat Moebli achter mij aanzat, en Moebli is een vakman. Dus had ik die hufters helemaal meteen moeten zien. En die schietpartij in Duitsland bij voorbeeld, daar was hij ook niet in betrokken. Daar wist hij niets van af. Ze zei toen tegen mij dat ze op de vlucht was. En dat was ook zo. Jullie zaten achter haar aan. Die schietpartij was jouw werk.’
‘Toegegeven,’ zei hij. ‘We hadden eindeloos lang met haar onderhandeld. Ze bleef maar aan die veel te hoge prijs vasthouden. Ik werd wantrouwig en wilde die foto's wel eens zien, en voor we het wisten was ze 'm gesmeerd. Op de Autobahn vonden we haar terug. Wij wisten niet wie jij was, we dachten dat jij met haar samenwerkte. We hadden haar smoes over die ontvluchting dik geaccepteerd. Nou, toen schoten we maar, omdat we een beetje boos waren. Eigenlijk was 't meer een vermaning, maar we schrokken er zelf van. Heb je je auto al gevonden?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Helaas.’
Op dat moment begonnen de grijze mannen bij de poort te schreeu- | |
| |
wen en door elkaar te rennen. Een paar seconden later stoof het rode monstertje in volle vaart naar buiten. Hij ramde eerst bijna de vrachtwagen en reed daarna op een groepje agenten af die midden op de weg stonden. Ze konden ternauwernood opzij springen.
‘Daar heb je je auto,’ zei George.
‘Nicht schiessen, nicht schiessen!’ brulde de luidspreker. De mannen lieten hun geweren zakken. Toen de Lotus langs flitste, zag ik Jadranca achter het stuur zitten. Ze was lijkwit.
‘Ze is stomdronken,’ zei ik.
‘Dat zijn ze allemaal,’ antwoordde George.
Bij de poort werd opnieuw geschreeuwd. Een grote grijze sportwagen gierde de weg op.
‘Tomasini's auto,’ zei George. Voor het eerst klonk er enige opwinding in zijn stem.
‘Nicht schiessen, nicht schiessen!’ waarschuwde de luidspreker weer. ‘Ze kunnen niet naar boven. Moebli heeft een versperring op de weg naar Lugano laten aanleggen,’ zei George.
Jadranca had intussen het einde van de oprijlaan bereikt. Tomasini haalde haar snel in. De nieuwsgierige dorpelingen die daar waren samengestroomd, verborgen zich gillend achter de bomen.
George's chauffeur had de d.s.gekeerd. We sprongen naar binnen en terwijl we de deuren dichtsloegen, zat hij al in de derde versnelling. Aan het einde van de oprijlaan stopte hij. We sprongen naar buiten, liepen naar de rand van de weg en keken naar beneden.
De grote auto haalde de kleine wagen snel in en scheen hem te willen passeren. Maar de kleine auto liet dat niet toe. In een poging om de andere auto de pas af te snijden, vloog hij in een bocht tegen de rotswand op en explodeerde. Met een denderende klap reed de grote auto op het wrak in. Er volgde een tweede explosie. De wijngaarden waren tot ver in de omtrek hel verlicht. Moebli's commandowagen stopte naast ons. Hij stapte uit en staarde naar beneden. Lange tijd zei niemand iets. Ten slotte keek hij mij aan.
‘Ik heb je toch gezegd dat dit niks voor amateurs was,’ zei hij. Zijn stem klonk hees en versleten.
|
|