Hij had mij wel gezien, maar hij kwam pas toen ik hem riep. Hij was een klein, zurig ruikend mannetje, met waterige oogjes, een rode neus en een onzekere glimlach. Er zat meer wijn dan bloed in zijn lijf.
Ik bestelde koffie en vroeg of hij iets te eten had. Hij knikte beamend. ‘Wat dan?’ vroeg ik.
Hij mompelde iets in een onverstaanbaar dialect. Als hij zijn mond opende, hoorde je een geruis alsof je je oor tegen een schelp hield. ‘Ik versta u niet,’ zei ik.
Hij haalde zijn schouders op en wankelde weer weg.
De drie arbeiders begonnen te lachen en de oude man gaf mij een knipoog. Ik grinnikte terug.
Voor hen, op tafel, stond een blikken koffiekan waaruit zij om de beurt hun grote kommen bijvulden. Ze aten dikke, zwarte boterhammen die belegd waren met repen spek, waar ze een rood poeder uit een blikje overheen strooiden. Het water liep me in de mond.
‘Toerist?’ vroeg de oude man. Hij was zo bruin dat hij wel een Arabier had kunnen zijn.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Journalist.’
‘Ah.’ Ze keken mij belangstellend aan.
‘Bello hier, hè?’ riep ik en wees naar het meer en de bergen.
‘Si.’ Ze knikten ernstig.
‘Si,’ zei ik en knikte terug. We zwegen weer.
‘Ik ben van een Nederlandse krant,’ probeerde ik toen.
‘Ah?’
‘Si.’
Weer een pauze. ‘Ik wil met generaal Tomasini praten. Die woont hier toch?’ waagde ik toen.
Ze keken elkaar aan. De oude man, die hun woordvoerder was geworden, zette zijn handen aan zijn mond, ten slotte was ik een buitenlander en dus hardhorig, en schreeuwde: ‘Die is al een paar maanden dood!’
Ik sloeg ontzet mijn handen in elkaar. ‘Wat zegt u nou? Dan heb ik die hele reis voor niks gemaakt.’
Ze knikten. Ik krabbelde in mijn haar, haalde toen mijn sigaretten te voorschijn en liet het pakje rondgaan. Een van de jongens gaf mij vuur. De oude man riep: ‘Waarover wilde u hem spreken?’
Ik trok een ernstig gezicht. ‘De generaal was een man die vele geheimen kende.’
De oude man knikte en zei: ‘De generaal kende veel geheimen en