| |
12
Dus stapte ik door het open raam naar buiten, wat lette mij? De schuur die als garage diende, was opzij van het huis. Ik liep de hoek om, langs een paar appel- en perebomen, naar het houten bouwwerk. Ik liep, ik rende niet. Ik verwachtte niets, ik had geen doel. Ik maakte een ommetje, op zijn hoogst.
De chauffeur zat naast de schuur in een leunstoel te zonnen. Zijn jasje hing over de leuning van de stoel en in het gras stonden een paar bierflessen. Op zijn schoot lag een linnen doek en daarop lagen de onderdelen van een uit elkaar geschroefd pistool. Mijn Beretta, als ik mij niet vergiste. In het gras naast de stoel lag de schouderholster. Met een oliespuitje spoot hij een paar druppels olie in het magazijn, waarna hij het met een poetsdoek begon op te wrijven. Hij verrichtte de handelingen met een toewijding en een accuratesse die verraadden dat hij zijn beroep uit liefde voor het handwerk had gekozen.
Schuin achter hem, tegen de verveloze wand van de schuur, stond een bezem. Ik naderde de man geluidloos door het hoge gras, pakte de bezem, hief hem boven mijn hoofd en liet hem op zijn schedel neerzwiepen.
Het resultaat viel anders uit dan ik verwacht had. Hij draaide zich ontsteld om en wreef met zijn hand over zijn kalende hoofd, waar een bult ter grootte van een ei omhoogsproot.
‘Wat is er aan...’ zei hij verbaasd met een verdwaasde glimlach om zijn lippen, als iemand die wel vaker het slachtoffer is van zulke grapjes. Plotseling realiseerde hij zich dat het geen geintje was.
Hij legde de doek met het pistool naast zich in het gras en veerde uit zijn stoel omhoog. De grimas op zijn gezicht veranderde in een sneer. Het viel me op dat hij sprekend op Lino Ventura leek. Als hij ook zo goed kon vechten als die filmheld... En dat kon hij ongetwijfeld. Er brak een hevige paniek in mij los. In gedachten voelde ik zijn loodzware mokers al op mij in beuken.
Ik greep de bezem stevig vast en duwde hem met alle kracht als een speer in zijn buik. Het was alsof ik tegen een ijzeren plaat stootte. De bezem veerde met zo'n kracht terug dat ik even mijn balans
| |
| |
verloor en gedwongen was om een paar stappen terug te gaan.
De man probeerde intussen de steel te grijpen, maar door het hout omhoog te brengen kon ik hem nog juist ontwijken. Hij was al een paar passen ingekomen en ik ontweek hem zijdelings. We begonnen om elkaar heen te cirkelen. Hij zei niets, maar zijn ademhaling floot snel en suizend door zijn neusgaten. Zijn ogen waren samengeknepen tot twee smalle spleten, de buil op zijn kop gloeide als een lampje. Opnieuw stootte ik de bezemsteel naar voren. Nu hield ik hem hoger, ik mikte op een brozere plaats in zijn ompantsering: zijn strottehoofd. Maar als een geroutineerde bokser deed hij een klein stapje achteruit, waardoor hij precies op het juiste moment het hout ontweek en ik opnieuw uit mijn evenwicht werd gebracht. Ik tuimelde naar voren, struikelde bijna, maar kon mij nog net overeind houden. Maar de houten stok hield ik stevig omklemd en toen ik naar voren viel, drong de kop van de steel zijn opengesperde mond binnen. Er zat al tien centimeter hout in zijn keel toen ik het ding ontzet naar buiten trok. Zijn ogen puilden uit hun kassen en de zweetdruppels sprongen hoorbaar van zijn voorhoofd af. Hij kreunde en spoog een tand uit, boog zich toen voorover en begon te braken.
Mijn knieën knikten, maar ik klemde mijn tanden op elkaar en gromde: ‘Nog even.’ Ik liep naar hem toe en trapte hem in zijn gezicht, wat geen resultaat had. Hij bleef spugen zonder zich op te richten. Toen bracht ik de stok voor de tweede keer omlaag, nu in zijn nek. Hij zwenkte even en viel toen voorover. Zijn onderlijf lag in zijn eigen braaksel.
Zweet en tranen stroomden langs mijn gezicht toen ik de schuur binnenliep. Inderdaad, de D.S. stond er en inderdaad, het sleuteltje stak in het contact. Ik stapte in en reed de wagen achteruit naar buiten, herinnerde mij toen de linnen doek met de onderdelen van mijn pistool, stopte, stapte uit, raapte de doek en de schouderholster op en scheurde toen met een bloedgang het erf af.
Grenzen zijn er om overschreden te worden, maar hoe doe je dat zonder papieren? Ik was niet alleen mijn pas kwijt, maar ook alle andere papieren die in mijn portefeuille zaten, oude brieven, wat foto's van vroeger. Verder had ik geen cent, maar dan ook letterlijk geen cent bij me. Mijn kleren en mijn schrijfmachine was ik ook kwijt. Een bereisde maar berooide roei.
De tank van de D.S. was bijna vol en ik schatte dat er wel een vijfhonderd kilometer in zat. Toen ik een kilometer of vijftien had gere- | |
| |
den, ik was ergens in de buurt van Mechelen, stopte ik om de autokaarten, die in overvloed in de wagen aanwezig waren, te consulteren. De snelste weg was via Luik, Luxemburg, Metz, Nancy.
Eén ding zat mee, de wagen had een Frans diplomatiek nummerbord. Het was onwaarschijnlijk dat de Belgen mij aan de grens zouden controleren en de kans was groot dat de Fransen mij ook meteen zouden doorwuiven.
Nadat ik mijn pistool in elkaar had geschroefd, reed ik verder.
Aan de Luxemburgse grens ging alles van een leien dakje. Ik hoefde niet eens te stoppen. De douaniers dachten waarschijnlijk dat ik een Franse bons was die de Kolen- en Staalgemeenschap kwam torpederen.
Aan de Franse kant idem dito. Daar was ik vermoedelijk een bons die de onderhandelingen net had stopgezet.
Toch is een D.S. een lekkere wagen. Ik had er vroeger, toen ik nog copywriter was, ook een gehad. Dat was alweer een tijd geleden, maar ik had het gevoel voor de mogelijkheden van de D.S. nog niet verloren. Het is een wagen die je wellustig moet rijden. Je moet hem accelereren en door de bochten zwaaien alsof je aan het dansen bent. Niet aan het swingen, maar cheek to cheek op een vreselijk zwoele manier. Van dat ritmische werk dat je gedachten op de deur van de slaapkamer doet concentreren.
Met dat soort Playboy-filosofietjes hield ik onderweg andere, boze gedachten op een afstand. Gedachten aan politiemannen die naar mij op de uitkijk waren. Aan Jadranca's die rode Lotussen hadden gejat, aan Bob Qyllan's die mij [in gedachten] al tien maal hadden ontslagen.
Twintig kilometer voorbij Nancy, het was inmiddels donker geworden, sputterde de motor even, slaakte toen een diepe zucht en sloeg af. Ik liet de auto uitglijden en zette hem op de berm neer.
Ik stapte uit, opende de motorkap en begon te morrelen. Een paar 2-Cheveaux' en Renaultjes liet ik voorbijgaan, nog kieskeurig ook, maar toen er een Chevrolet Impala aan kwam, stak ik hulpeloos mijn hand op. Hij stopte onmiddellijk. Ik legde de bestuurder uit dat ik panne had en zo spoedig mogelijk naar Bazel moest, waar een uitermate belangrijke zakenrelatie op mij zat te wachten.
Nou meneer, u boft, want ik moet naar Zürich. Alsof ik dat niet had gezien. De man was een met chocolade en alpenmelk groot gefokte Berner Oberländen. Ik sloot de motorkap en deed de D.S. op slot en toen ik naast de man ging zitten, liet ik het sleuteltje, voor ik het por- | |
| |
tier dichttrok, in het gras vallen. Zo konden ze me tenminste niet meteen van autodiefstal betichten.
We voerden een geanimeerd gesprek over internationale beleggingsfondsen. Ik kreeg een paar tips voor grondspeculatie in Zwitserland, de man was uiteraard makelaar, en moest een ingewikkeld verhaal vertellen, hoe ik als Belg, want hij hoorde wel dat ik geen Fransman was, en mijn Nederlandse nationaliteit verzweeg ik liever, in een D.S. met een Frans diplomatiek nummerbord kwam te rijden. Maar ik had immers een zwager bij het Europese parlement in Straatsburg. Ah ja. Dat bracht ons op de Verenigde Staten van Europa. Hij was er niet voor. Kijk nou naar Zwitserland. Daar zorgt iedereen voor zich zelf. Communal-politiek, dat is wat we nodig hebben. Dan zou er heel wat minder ellende op de wereld zijn. Eerst zorgen dat het je zelf goed gaat, daardoor stijgt de algemene welstand, waar of niet? Nou en of! Als u het mij vraagt, heeft u het antwoord gevonden op alle moeilijkheden in Europa! Ach, laat ik nou bescheiden zijn, ik heb het natuurlijk niet zelf bedacht, zo denken alle Zwitsers. De mensen moeten meer naar Zwitserland kijken. Kunnen ze wat van Ieren. De Verenigde Staten van Europa beginnen in Zwitserland. Zo is 't nou precies, meneer!
Een paar honderd meter voor de grens vroeg ik of hij even kon stoppen, omdat ik zo'n machtige aandrang had.
Maar aan de grens, aan de Zwitserse zijde uiteraard, waren prachtige toiletten, protesteerde hij.
Dat kon wel zijn, maar mijn blaas stond op barsten.
Hij stopte glimlachend. Toen ik uitstapte, stak hij een knots van een sigaar op en ging behaaglijk zitten wachten. Ik verdween in het bos en liep, toen ik eenmaal uit zijn zicht was verdwenen, ik looppas door tot ik mij vijfhonderd meter verder uitgeput op de grond moest laten vallen.
Na een kwartier had ik mijn adem terug en was mijn hartslag enigszins gekalmeerd. Nu de grens nog over. Die zou wel goed bewaakt zijn, maar ik had wel voor hetere vuren gestaan en was zelfs door hetere vuren gegaan.
Er was geen bal aan. Ik liep gewoon het bos door en stond plotseling in een voorstadje van Bazel. Het ging zo gemakkelijk dat het bijna een anticlimax was. Ik was nog een kilometer of vijf van het centrum van Bazel verwijderd en dat zonder een cent op zak. Ik klemde mijn
| |
| |
tanden op elkaar en begon te sjokken. In mijn maag woonden een paar wilde dieren die de laatste reserves hadden opgegeten. Ik was flauw van de honger.
Goed, ik was in Zwitserland. Nog steeds op vrije voeten, hoewel ik het angstige gevoel had dat er om mij heen wel eens een net dichtgetrokken zou kunnen worden. Maar nu. Geld. Hoe kwam ik daaraan? Terwijl ik doorliep, de ene voet plichtmatig voor de andere zettend, warrelden de ideeën als koortsfantasieën door mijn hoofd. Ten slotte had ik mijn pistool bij me, al zat er dan geen munitie in. Zou ik iemand beroven? Een oud vrouwtje dat haar geld in de niet brandende kachel bewaarde? Of een wandelaar die zijn hond uitliet? O nee, honden kunnen blaffen. Maar die kon ik altijd een doodschop verkopen. Desperaat. Ik was desperaat. Een desperado. Watch out, here I come, je money of je life. Wat zou er in Zwitserland op een gewapende overval staan?
Tien jaar? Twintig? Maar hadden ze daar niet de meest vooruitstrevende gevangenissen van Europa? Van die open inrichtingen waar je kunt komen en gaan wanneer je wilt? Dan kon ik gemakkelijk ontsnappen. Misschien kon ik wel psychiatrische behandeling krijgen. Een tijdje lekker rustig in een zenuwinrichting in de bergen. Gezond leven, veel wandelen, edelweiss plukken, naar de alpenkoeien kijken die van die leuke klokjes hebben. Een tijdje uit de roulatie zijn, geen gezeur aan je kop, veel lezen, misschien wat schrijven. Geen gek idee. Zwitserland was toch het Mekka van de psychiatrie? Vooruitstrevende lui, die bergbewoners. Abortus is er ook legaal. Of is dat in Zweden? Op den duur haal je al die neutrale landen door elkaar.
Verrek, woonde Moebli niet in Bazel? Dat stond toen toch in zijn rijbewijs? In een telefooncel zocht ik zijn naam op. Moebli, Moebli, er waren er vier, maar een van hen was handelsvertegenwoordiger. Ik draaide het nummer. Ik had geen tien-rappenstuk, zodat ik niet met hem kon spreken, maar dat wilde ik ook niet. Na vier keer rinkelen nam hij aan. Het was hem, onmiskenbaar. Dezelfde vlakke stem. Ik hing weer op. Aan een voorbijganger vroeg ik waar de straat was waar hij woonde. Het was maar twee kilometer lopen. Daar gingen we weer.
Ik stak mijn pistool tussen zijn ribben en snauwde: ‘Handen omhoog, ouwe.’ Hij keek mij totaal verbijsterd aan. ‘Vlug’?’ zei ik. ‘En hou je smoel dicht. Is er iemand thuis?’
Terwijl hij zijn handen in de lucht stak, zijn rechterhand zat in ver- | |
| |
band, schudde hij ontkennend zijn hoofd. Er stond paniek in zijn ogen. Hij zag er beklagenswaardig uit.
‘Naar binnen dan.’ Ik gaf hem een duw. Hij liep achteruit een paar passen de hal in. Ik volgde hem en deed de deur achter mij dicht.
‘Waar gaan we naar toe?’ vroeg ik.
Hij gebaarde met zijn hoofd naar een openstaande deur.
‘Daar is de zitkamer.’
‘O.K., naar binnen dan, en hou je poten omhoog.’
‘Ik ben niet gewapend.’
‘Kan me niet schelen.’
We betraden een kleine zitkamer. Moebli woonde in een flatgebouw in een buitenwijk van de stad. De buurt was niet onaardig, veel groen en heuvelig. De flat was er een uit het boekje. Alles klein van afmetingen, hoeken van negentig graden, crèmige muren, veel hout, indirect licht en centrale verwarming.
In een hoek blerde een juffrouw op de televisie. Hij zag dat ik er zijdelings naar keek en vroeg: ‘Afzetten?’
‘Integendeel.’ Hoe meer lawaai hoe beter, in flatgebouwen hebben de muren oren.
‘Ga zitten,’ zei hij.
‘Dat maak ik uit. Ga zitten.’ Ik was wel op een erg harde toer.
Hij ging zitten in een stoel uit een advertentie. Zo'n ding noemen ze dan een relaxzetel of zo iets. Lelijk maar niet goedkoop. Hout en staal. Zo was de hele kamer ingericht. Lelijk maar niet goedkoop. Van die moderne meubels uit een grote toonzaal.
Ik pakte een rechte stoel die voor een eettafel stond, ging tegenover hem zitten en schoof de veiligheidspal van de Beretta weer naar voren. Ik hoopte dat het de indruk wekte dat ik serieus bezig was.
‘Wat kan ik voor je doen, Stefan?’ Hij sloeg zijn benen over elkaar en keek mij onbewogen aan. Hij had zijn kalmte teruggevonden, wendde dat althans voor.
Hij droeg een paar oude pantoffels, een vormeloze broek en een grijs overhemd. Hij had zich sinds een paar dagen niet meer geschoren, misschien vanwege zijn handblessure en zijn haar was vettig. Ondanks zijn verwaarloosde uiterlijk bleef hij zo anoniem, dat hij bijna oploste in zijn onpersoonlijke meubeltjes. Er hing een slechte lucht in de kamer. Oude rook en eten. Er lagen vlokken stof op het kleed en de asbakken waren overvol. Het zag er naar uit dat hij een paar dagen niet buiten was geweest.
‘Waar is je vrouw?’
| |
| |
‘Die logeert bij haar ouders.’
‘Weet je dat zeker? Ze komt niet plotseling binnenvallen?’
‘Absoluut niet.’
‘Weet ze eigenlijk wat jij voor de kost doet?’
‘Natuurlijk niet.’ Het was eruit voor hij wist wat hij zei. Het speet hem.
Even keek hij ontredderd, toen haalde hij zijn schouders op. Hij was bepaald niet in vorm.
‘Ze denkt nog steeds dat jij handelsreiziger bent.’
‘Ja ja,’ antwoordde hij ongeduldig. ‘Zeg maar wat je wilt’.’
‘Geld.’
‘Dat had je eerder moeten bedenken. We hebben toen tweeduizend dollar geboden. Meer mochten we niet betalen.’
‘Maar dat was niet genoeg. Die lijst is veel meer waard.’
‘Die lijst natuurlijk wel, maar de halve lijst niet. Maar wij wilden hem toch wel hebben, omdat we dan een onderhandelingspositie tegenover Tomasini hadden. Maar jullie wilden niet. Zelf weten. Ik kan me niet voorstellen dat jullie met Tomasini veel verder zijn gekomen. Die knalt jullie toch gewoon neer.’
‘Halve lijst? Zei mademoiselle Jacqui dat ze maar een halve lijst te verkopen heeft?’
‘Ja natuurlijk. Iedereen weet toch dat Tomasini de andere helft heeft. Maar wij hebben jullie geld geboden. Een redelijk bedrag. Jullie zijn niet meegegaan, nou, wat kom je dan nog doen?’
‘Die lijst interesseert me geen flikker. Maar ik heb George gesproken.’
Hij ging plotseling verzitten en sloeg zijn benen andersom over elkaar. ‘George?’ zei hij, maar zijn stem had een te lichte, opgewekte klank. ‘George, inderdaad. Hij vertelde mij dat jij die film aan hem had zullen uitleveren. In plaats daarvan ontving hij je rapport over onze veldslag in dat weekendhuisje.’
‘Ah ja,’ zei hij ongeïnteresseerd.
‘Wat zegt jouw chef ervan dat jij dubbelagent bent, Moebli?’
‘Wat?’ Hij deed alsof hij mij niet had verstaan.
Ik herhaalde mijn vraag.
‘Dat weet hij natuurlijk niet,’ zei hij knipogend. Dat moest ik toch begrijpen! Oude kameraden onder elkaar!
‘Dat dacht ik al. En daarom wil ik geld op tafel zien.’
‘Ik heb geen cent in huis.’
‘Nee?’
‘Nee.’
| |
| |
‘Dan zoeken we samen tot we wat vinden.’
‘Mijn chef gelooft je toch niet.’
‘O nee?’
‘Nee.’
‘En als George hem opbelt?’
‘Waarom zou hij dat doen?’
‘Van George mag ik je verkopen.’
‘Verkopen?’
‘Ja, je hebt me goed verstaan. En desnoods levert hij het bewijs erbij. Je bent waardeloos voor hem geworden. Je maakt de ene blunder na de andere. Nou mag je kiezen, of je legt geld op tafel, of ik ga naar de Amerikaanse ambassade en dan heb je helemaal geen werk meer. Dan kan je weer horloges gaan verkopen of koekoeksklokken.’
‘Hoeveel moet je hebben?’
‘Wat je in huis hebt, plus drie gebakken eieren, als het kan met spek en een fles bier.’
‘Wat?’ Hij schreeuwde bijna van verbazing.
Ik herhaalde mijn zin en voegde eraan toe: ‘Ik sterf bijna van de honger.’
Hij grinnikte. ‘Blijf dan nog even zitten, dan hoef ik niet te betalen.’ ‘Leukerd,’ zei ik en schoof de veiligheidspal terug. ‘Op! Naar de keuken. Aan de slag. Gastvrijheid is toch een van jullie kenmerkende eigenschappen?’
‘Gierigheid ook,’ zei hij terwijl hij opstond.
Het bruine spek knetterde in de pan en de dikke, gele eierdooiers begonnen langzaam te stollen. Ik was duizelig van de honger, het pistool trilde in mijn handen. Moebli spreidde een grote vaardigheid in de keuken ten toon, zelfs met zijn ene hand.
Hij haalde een bruin brood uit een trommel te voorschijn en sneed drie boterhammen af. Voordat hij het mes in een la teruglegde, keek hij mij even aan, toen staarde hij een ogenblik naar het mes. We glimlachten gelijktijdig, hij gooide het mes in de la en schoof deze met een klap dicht.
Terwijl hij de eieren uit de pan op de boterhammen liet glijden, vroeg ik: ‘Waarom werk je voor de Fransen en de Amerikanen?’
Hij grijnsde even. ‘Ik werk voor de Zwitsers, had je dat nog niet begrepen?’
Ik zei niets.
‘Iedereen denkt maar dat ze bij ons hun gang kunnen gaan, we moeten
| |
| |
er toch een beetje controle op uitoefenen.’ Hij opende twee flesjes pils en zette het bord met de eieren op een blad. Terwijl we naar de kamer liepen, vroeg ik: ‘Wat willen de Amerikanen eigenlijk met die lijst?’
‘Politiek. Politiek. Ze denken dat ze een mooie pressuregroep in Frankrijk kunnen vormen als ze de hele lijst in handen hebben. Pressure door afpersing, begrijp je wel. De Gaulle doet niet wat Washington wil, maar zijn veertig vazallen zouden wel moeten.’
‘Negenendertig,’ zei ik.
‘Negenendertig.’
Terwijl ik de eieren naar binnen schrokte, zwegen we. Mijn pistool lag naast mijn bord. Hij zat weer in dezelfde stoel als tevoren. Toen mijn bord leeg was en ik de laatste teug bier uit het flesje nam, vroeg hij: ‘Hoeveel geld heb je nodig?’
‘Zoveel als je in huis hebt, dat zeg ik toch al.’
‘Dat is weinig. Een paar honderd francs hoogstens.’
‘Dat is genoeg. Geef op.’
Hij stond op en pakte zijn jasje dat over de leuning van een stoel hing. Ik hief waakzaam het pistool op. Hij haalde een portefeuille te voorschijn en legde drie biljetten van honderd francs op tafel en nog wat klein geld. ‘Dat is alles.’
‘Heb je een huishoudkas?’
‘Mijn vrouw is er niet, dus...’
‘Niet ergens een reserve verstopt?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Niks.’
Nou ja, het was ook wel voldoende.
‘Wat wil je er eigenlijk mee doen, Stefan?’
‘Ik moet dit land uit, man, en ik heb geen rooie cent meer. Ik ga terug naar Nederland, even een frisse neus halen.’
‘Ik had je toch gewaarschuwd. Die lui zijn geen partners voor een amateur.’
‘Weet ik wel, ik heb 't nu ook gemerkt. Maar te laat. Goed, ik ga.’ Ik stond op en liep naar de deur. Hij bleef zitten.
‘O, een ding,’ zei ik, ‘buig je even voorover.’
Hij sprong overeind. ‘Niet nog een keer, Stefan, ik voel me al belabberd genoeg. In godsnaam.’
‘Ik ben toch niet gek. Nog geen twee seconden nadat ik hier mijn hielen heb gelicht, bel jij je kantoor, en nog geen tien seconden later zit iedere Zwitser met zijn geweer op het dak naar mij uit te kijken.’
‘Ik beloof je dat ik niet zal bellen. Zorg nou maar dat je gauw het
| |
| |
land uit bent, dan zijn wij al lang blij.’ Maar ik geloofde hem niet en gaf hem een uppercut tussen zijn ribben.
Hij klapte voorover en ik liet de greep van mijn Beretta op zijn achterhoofd neerkomen. Niet hard genoeg, hij viel op zijn knieën, maar was nog niet bewusteloos. Een vuistslag op de zijkant van zijn nek maakte het werk af. Zachtjes trok ik de deur achter mij dicht.
Het was lekker buiten. Koel, niet broeierig. Ik nam een taxi naar het station, waar ik een half uur moest wachten tot de nachttrein naar Bellinzona vertrok. Daar moest ik overstappen op de boemel naar Locarno.
|
|