| |
11
Na een totale slaap werd ik wakker in een vensterloze kamer. Er brandde een kleine schemerlamp aan het voeteneinde van mijn bed. Ik had geen flauw idee waar ik was. Volgens mijn horloge was het twee uur. 's Middags of 's nachts? Ik lag in een ruim bed met een uitstekende matras. Op een nachtkastje stond een waterkaraf en een bord met wat fruit. Er rommelde een ontstellende honger in mijn maag. Ik richtte mij op en nam een peer van het bord. Terwijl ik de vrucht opat, het kostte mij de grootste moeite om niet te morsen op de kraakheldere lakens, probeerde ik de gebeurtenissen van de afgelopen dagen voor de geest te halen. Langzaam sijpelden de herinneringen terug in het lege vat daarboven in mijn hoofd. Ik herinnerde mij een overhaaste vliegreis van Venetië naar Brussel, een onvrijwillige zwempartij in Venetië, liefde met Jadranca, troubles met Jadranca, waar was ze eigenlijk? Waar was ik eigenlijk?
Ik stapte uit bed en liep naar de deur. Hij zat op slot. Ik rammelde aan de klink en legde toen mijn oor tegen het hout. Geen geluid te horen.
Langzaam liep ik terug naar het bed. Ik droeg een rode pyjama die niet van mij was. Waar was ik verdomme. Naast de fruitschaal lag een doosje Gauloises. Mijn merk. Ik stak een sigaret op en wreef slaperig en verbaasd in mijn ogen. En ontdekte dat er pleisters op mijn wenkbrauwen zaten. Christenenzielen, ja, de Rijkswacht, het busje, de jongeman, de boerderij.
Op dat moment ging de deur open en trad de jongeman binnen. ‘Bonjour monsieur Stefan, goed geslapen?’
Ik leunde achterover in het kussen en probeerde hem achteloos aan te kijken terwijl ik de rook van mijn sigaret naar boven liet dwarrelen.
| |
| |
‘Uitstekend, dank u.’
‘Fijn, fijn. Ik zal u even de badkamer en de andere faciliteiten laten zien. Volgt u mij.’ Hij sprak op een hoffelijke toon, maar zonder een zweem van persoonlijke toenadering. Hij droeg nu een grijs flanellen pak, een lichtblauw overhemd en een donkere das. Het licht van de schemerlamp weerkaatste in zijn brilleglazen.
Ik stond op en liep achter hem aan een gang in. Tegenover mijn kamer was een deur die toegang gaf tot een badkamer. Een ouderwetse gietijzeren badkuip met gekrulde pootjes stond op een granieten vloer. De muren waren van baksteen, aan het plafond brandde een TL-buis. In een hoek stond een plee achter een plastic gordijn.
Ik zag dat er nog drie deuren op de gang uitkwamen, maar ook dat hij aan weerskanten door dwarsdeuren was afgesloten.
‘Er is zeep, tandpasta, een kam, alles wat u nodig hebt,’ zei hij.
‘Dank u wel.’
‘Als u klaar bent, bonst u maar op de deur.’ Hij trok de deur achter mij dicht en ik hoorde hoe er een paar grendels voor werden geschoven. Ik was een gevangene. Maar waarom?
Dat hoorde ik twee uur later toen ik geschoren, aangekleed en met een stevig ontbijt achter de kiezen, in de kamer zat waar ik in slaap was gesust. Het was prachtig weer buiten. De boerderij werd omringd door een grote boomgaard. De dichtstbijzijnde boerderij, die uit het raam te zien was, lag zo'n vier- of vijfhonderd meter weg. In de weilanden in de buurt graasden wat koeien en achter het huis dartelden twee veulens. In de boomgaard zongen vogels van diverse pluimage het hoogste lied. Ah, het landleven!
‘Comfortabel en rustig hier, nietwaar?’ vroeg de jongeman. Hij zat tegenover mij aan de houten tafel. De chauffeur en de kok zaten links en rechts van mij.
‘Vast wel,’ zei ik neutraal.
‘Je kunt die dingen hier voor een appel en een ei huren. Dat is in Frankrijk wel anders. Daar heeft tegenwoordig iedere knopenhandelaar zijn weekend-house. Onbetaalbare prijzen.’
‘Dat is in Nederland niet veel anders.’
‘Zo?’ Een korte pauze.
‘Niemand weet dat u hier bent,’ zei hij toen.
‘Nee?’
‘Nee.’
‘Tja.’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik weet zelf niet eens waarom ik hier ben.’
| |
| |
‘Nee?’
‘Nee.’
‘Kom, kom, monsieur Stefan, als u een beetje meewerkt, wil het allemaal wel lukken. We hebben uw bagage minutieus onderzocht, maar niets gevonden. We hebben uw hotelkamer in Antwerpen nog eens onderzocht, die Waalse kinkels konden allicht iets over het hoofd hebben gezien, maar dat heeft ook niets opgeleverd. Nu stel ik u de kardinale vraag dan maar persoonlijk. Waar is de lijst?’
‘Lijst?’
‘Monsieur Stefan, wij hebben ons in de afgelopen dagen intensief met u beziggehouden. Er ligt een behoorlijk dossier over u bij Interpol. U heeft een veroordeling achter de rug wegens doodslag en er ligt nog steeds een arrestatiebevel op u te wachten in Oostenrijk.’
‘Dat hoeft u niet na te kijken in de dossiers bij Interpol. Ik heb er een paar boeken over geschreven.’
‘Dat weet ik. Jammer genoeg kan ik geen Vlaams lezen.’
‘Nederlands.’
‘Nederlands, pardon. Uit uw dossier en uit andere inlichtingen die we over u hebben gekregen, blijkt dat u een van die romantici bent die andere dieven besteelt. Een dubbele dief zelfs. Eerst besteelt u ze en dan schrijft u er nog eens vol trots over ook.’
‘Dus u heeft mijn boeken toch gelezen.’
‘Nee, nee, maar iemand die ik ken wel. Ze schijnen niet onverdienstelijk te zijn, maar nogal zelfgenoegzaam.’
‘Ik speel er een soort heldenrol in, dat wel.’
‘Dat moet u zelf weten.’
‘Integendeel, die rol wordt mij opgedrongen.’
‘Door wie?’
‘Door mensen als u.’
Hij lachte even. ‘Dan kunt u er verzekerd van zijn dat u nu bent uitgespeeld. Maar ik geef toe dat u het lang hebt volgehouden. Sinds Bremerhaven hebben wij u en mademoiselle Jacqui laten schaduwen en het was lang niet altijd gemakkelijk om u te lokaliseren.’
‘Bremerhaven?’
‘Ja, weet u nog? Twee van mijn mensen waren getuige van die schietpartij op de Autobahn. Ze zaten al sinds twee dagen achter mademoiselle Jacqui aan. Ze zagen haar in dat tankstation in uw auto overstappen. Het is nog een wonder dat u die aanslag hebt overleefd. In het benzinestation waar u met uw kapotte auto stopte, was ze plotseling weer verdwenen. Mijn mannen waren er inmiddels van overtuigd dat
| |
| |
ze ergens met u had afgesproken. Ze hadden uw nummer genoteerd en het kostte mij weinig moeite om uit te vinden dat u voor Qyllan and Cie werkte. In Bremerhaven wilden ze u alleen maar een paar vragen stellen, dat is alles.’
‘Wat wilden ze mij vragen?’
‘Of u soms wist waar mademoiselle Jacqui was gebleven.’
‘Als ze mij niet met hun ploertendoders hadden bedreigd, was er waarschijnlijk niets gebeurd.’
‘Tja... enfin. We hadden Qyllan's telefoon in Parijs afgetapt, zo hoorden we dat u naar Zürich ging. We wisten toen nog niet dat u mademoiselle Jacqui weer bij u had, maar uw gedrag bevreemdde ons zo, dat we ons toch nog even met u wilden bezighouden. Ten slotte slaat niet iedereen twee wildvreemde mannen zo maar tegen de grond. Ten slotte trekt niet iedereen plotseling een Berettapistool. En ja, hoor. Wie schetst onze verbazing toen u in Zürich met haar in een hotel bleek te wonen?’
‘Kunt u mij nu niet eens vertellen wie Wij zijn?’
‘Ik vertegenwoordig de Franse handelspartner van mademoiselle Jacqui.’
‘Daar schiet ik niets mee op.’
‘Ik ben een agent van een Franse veiligheidsdienst.’ Hij maakte een betekenisvolle pauze en wachtte op mijn reactie. Maar ik was helemaal niet verbaasd.
‘Waarom hebben die Belgen mij gearresteerd?’ vroeg ik.
‘Ach, een kleine tegemoetkoming. Dit is een gespleten land, dat hoef ik u niet te vertellen. Wij hebben goede contacten met de Walen in de Belgische veiligheidsorganen. Die kapitein is een beetje buiten zijn boekje gegaan, maar geen haan die ernaar kraait. Omgekeerd bestaat er een nauwe samenwerking tussen veel Vlamingen en Duitse en Amerikaanse organisaties. Maar dit terzijde, het gaat ten slotte om die lijst. Mademoiselle Jacqui heeft geprobeerd om hem in Zürich aan de Amerikanen kwijt te raken. Dat vonden wij best. Wij hebben een agent in de Amerikaanse ambassade in Bern die ons de film zou toespelen. Op die manier zouden wij hem gratis in handen krijgen. Die opzet is mislukt. Die agent heeft ons wel een kleurrijke schildering gegeven van uw optreden in dat buitenhuisje.’
Ik grinnikte een beetje.
‘Vanaf dat moment namen wij u bloedserieus,’ ging hij verder. ‘In Venetië nam mademoiselle Jacqui voor het eerst contact met ons op. De prijs die ze vroeg, was aan de hoge kant. Toen onze agent probeer- | |
| |
de om haar onder druk te zetten, vertelde ze dat u haar tot een winstdeling had weten te chanteren.’
‘Ik? Op grond waarvan?’ Ik begreep er niets van. Voorlopig zag ik geen enkel systeem in de waanzin die ik voorgeschoteld kreeg.
‘Ze vertelde dat u had gedreigd om haar verblijfplaats aan Tomasini bekend te maken. En dat was wel het laatste wat wij wilden. Op haar verzoek heeft toen iemand van ons geprobeerd om u uit de weg te ruimen.’
‘Dat was een knullige poging.’
‘Daar konden wij weinig aan doen. Het was een gehuurd hulpje en ze had hem verzekerd dat u niet kon zwemmen.’ Ik lachte even. ‘Dat is typerend voor haar. Ze is zo'n habituele leugenares dat ze er geen moment aan twijfelt dat andere mensen altijd de waarheid spreken.’ ‘Waar heeft u het over?’ Hij wilde juist een sigaret opsteken en onderbrak zijn beweging even. De chauffeur en de kok keken strak voor zich uit. Niets in hun gezichten verraadde of ze ook maar iets van het gesprek hadden begrepen. Hun pafferige, beschadigde ogen waren halfgesloten. Beiden ademden fluitend door hun neusgaten. Het was opvallend hoezeer ze op elkaar leken.
‘Dat doet er niet toe. Gaat u door. Ik luister. Ik ben gefascineerd,’ zei ik.
‘Laten we tot zaken komen. U hebt een helft van de lijst. Beide helften apart zijn waardeloos. Geef ons uw helft en we betalen u het geld dat u toekomt.’
Ik keek hem strak aan en antwoordde:
‘Ik zweer u dat ik niet weet waar u het over heeft.’
‘Charmant, charmant, maar we zullen u wel laten zingen. U was ons in Venetië weer bijna te vlug af. Wij waren er niet van op de hoogte dat u hals over kop naar Antwerpen was vertrokken, maar mademoiselle Jacqui heeft ons vanuit Genève opgebeld.’
Ik herinnerde mij dat ze in Genève op het vliegveld een tijd lang was weggeweest om zich op te knappen.
‘Wat voor belang had ze erbij om u daarvan op de hoogte te stellen?’ vroeg ik.
‘Ze wil zaken met ons doen. Ze heeft geld nodig. Maar zonder de helft die u in uw bezit hebt, kan ze niets doen. En u wilt hem niet aan haar teruggeven. Daarom heeft ze ons gevraagd of wij u kunnen bewegen ons de lijst te geven. Heus, we betalen u ervoor.’
‘Wacht nu eens even.’ Ik stak een Gauloise op en merkte dat mijn vingers trilden. Het was natuurlijk ook een ongebruikelijke situatie.
| |
| |
‘Er is een lijst, of een film, weet ik veel. Die bestaat blijkbaar uit twee completerende helften. De ene helft is zonder de andere niets waard. Jadranca, pardon, mademoiselle Jacqui, had beide helften in haar bezit. Ik heb haar zover weten te krijgen dat ze mij een helft heeft afgestaan. Nu ben ik niet meer bereid om haar die helft terug te geven. Waarom niet?’
‘Dat weet ik niet. Uw motieven interesseren mij niet. Ik heb die film nodig, dat is alles,’ zei de man. Hij trommelde ongeduldig met zijn vingers op tafel.
‘Monsieur,’ zei ik. ‘Vertel mij toch eerst eens, wie is mademoiselle Jacqui eigenlijk?’ Ik schoof mijn stoel achteruit en keek hem vol verwachting aan.
Hij staarde enige ogenblikken voor zich uit, toen stond hij op. ‘Breng hem naar beneden, jongens,’ zei hij en liep de kamer uit.
Ze brachten mij naar een klein kamertje in de kelder. Het had een stenen vloer en kale stenen muren. Aan de zoldering brandde een klein lampje. Er waren geen ramen. In een hoek stond een veldbed met een bobbelige matras.
‘Ga daar liggen,’ zei een van hen.
‘Waarom?’ vroeg ik.
Ten antwoord kreeg ik een vuistslag in mijn gezicht die de kamer uiteen deed spatten. Ik tuimelde achterover op het bed.
‘Ja maar...,’ mompelde ik terwijl ik overeind probeerde te komen. De andere man hief zijn rechtervoet op en trapte naar mijn kin.
Opnieuw viel ik achterover. Ik was niet bewusteloos, maar mijn bewustzijn was niet veel groter dan een miniem sterretje aan een pikzwart firmament. Ik hoorde niet eens dat ze de kamer uitgingen. Lange tijd lag ik onbeweeglijk op bed.
Hoelang het duurde voor ze terugkwamen weet ik niet. Maar ze waren weer met z'n drieën.
‘Waar is de lijst?’ vroeg de jongeman. Zijn brilleglazen glansden vlak boven mijn ogen.
‘Ik heb geen lijst,’ mompelde ik en verwachtte een nieuwe dreun, maar die kwam niet. Wel werd ik razendsnel uitgekleed. Mijn broek, overhemd en mijn ondergoed werden van mijn lichaam gescheurd. Ik verweerde mij niet. Kon mij ook niet verweren. Ik merkte alleen maar hoe koud het in het kamertje was.
Toen gebeurde het. Recapitulerend was het alsof er een stroom insekten, mieren of snelvoetige kevers, vanaf mijn polsen onder mijn huid
| |
| |
door langs mijn armen omhoogkroop. Even was ik verward, ik begreep niet wat er aan de hand was, maar toen ik mijn ogen opende om te kijken wat er gebeurde, schoot de stroom plotseling pijlsnel naar boven en prikten er duizenden naalden in mijn hoofd. Stroom. Toen was het weer over. De prikkeling ebde weg. Ik lag op de bodem van een droge rivier. Het was een bloedhete dag. De rivierbedding geurde naar stenen en distels.
De stem van de jongeman drong tot mij door: ‘Waar is de lijst?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Heb geen lijst.’
Opnieuw marcheerden de insekten door mijn lichaam. Nu begon hun reis bij mijn enkels. Weer vlamde het gevoel op tot een duizelingwekkend gewoel in mijn hoofd. Dit keer duurde het veel langer. Mijn lichaam protesteerde, maar ik kon mij niet bewegen. Tranen brandden achter mijn ogen, maar ik kon niet huilen. Toen plotseling: Weg. Leeg. Ik liep over het ijs naar Marken. Het ijs was inktzwart. In de verte schaatste een groepje mannen. Hun ijzers zongen een hoge, valse melodie. Af en toe knalde het in de verte. Waarom maakt ijs toch zulke vreemde geluiden? De wind blies speldeknoppen in mijn gezicht. Marken lag nog ver weg, maar ik kon de erwtensoep al ruiken. ‘Waar is de lijst?’
‘Heb geen lijst.’
En opnieuw en nog eens. Een paar keer verloor ik het bewustzijn, met koud water en hete koffie werd ik weer bijgebracht. Intussen wandelde ik door Artis, fietste ik door de bloeiende Betuwe, ging ik met mijn eerste vriendinnetje naar bed, kreeg ik een gulden voor een goed rapport.
Ik hield zo van hen. Van die drie chirurgen die bezorgd over mij heen stonden gebogen. Ik wilde alles voor ze doen. Ik wilde dat ze alles voor mij deden. Mijn weldoeners waren ze. Weldoeners van de mensheid. Kon ik ze maar een lijst geven. Maar wat voor lijst? Had Jadranca mij maar een lijst gegeven. Jadranca, waarom heb je mij geen lijst gegeven?
‘Waar is de lijst?’
Dokter, wat heb je een lieve glimlach.
‘Geen lijst.’
Ik kan het niet helpen, ik heb geen lijst, geen lijst, lijst, dokter!
Een dag later, 's middags om twee uur, zat ik weer aan de houten tafel in de zitkamer. De jongeman, die inmiddels had voorgesteld dat ik hem George zou noemen, zat tegenover mij. Zijn assistenten ontbraken.
| |
| |
Ik had vierentwintig uur achter elkaar geslapen, er was een dokter geweest en ik had, terwijl ik sliep, vitamine-injecties gehad. Aanvankelijk had ik liggen ijlen en had er steeds iemand naast mijn bed gezeten om op te passen, maar ten slotte was ik rustig geworden en de laatste twaalf uur had ik roerloos geslapen. Dit alles volgens George, uiteraard.
Ik was niet in het bezit van de lijst. Niemand kan een elektrische foltering doorstaan. Op den duur slaat iedereen door. Maar ik niet. Ik was niet doorgeslagen, dus had ik niets te vertellen. Ook dit weer volgens George.
Het was prachtig weer. De veulens achter het huis hadden gezelschap gekregen van een paar schapen, in de boomgaard kwinkeleerde het gevederde volkje en in de tuin dansten bonte vlinders op en neer.
Ik had honger als een wolf en verslond een reusachtig ontbijt dat George persoonlijk voor mij had klaargemaakt. Intussen vertelde ik mijn verhaal. Ik begon bij de allereerste ontmoeting op de Autobahn en eindigde met de binnenkomst van de gendarmes in het hotel in Antwerpen. Ik liet niets weg en praatte een half uur achter elkaar. Toen ik klaar was en de koffie, de gebakken eieren en de toost met marmelade op waren, schoof hij mij een pakje Gauloises toe. ‘Durf je al te roken?’
‘Nee, merci.’
Hij stak een sigaret op, stond op, begon om de tafel heen te lopen en vertelde het volgende verhaal.
De OAS, indertijd, in Algerië, was niet een organisatie geweest onder een straffe leiding van bij voorbeeld een Salan, een Bidault, een Soustelle, maar een verzameling van verschillende groeperingen die met elkaar rücksichtslos om de macht streden. Tijdens de ontwikkeling van het Algerijnse conflict hadden deze groeperingen om de beurt in het zadel gezeten en toen de Gaulle ten slotte als triomfator uit de strijd naar voren was gekomen, had hij de ene na de andere groep meedogenloos laten oprollen. De OAS als zodanig bestond niet meer. De leiders zaten gevangen of waren in ballingschap gegaan, het voetvolk was dood of uitgerangeerd. Slechts één groep was ongemoeid gelaten en dat waren de samenzweerders die de Gaulle zelf in het zadel hadden geholpen. Het was een groep politici, politiefunctionarissen, officieren en andere hooggeplaatste lui, die niet in Algerië, maar in Frankrijk zelf, tijdens de Vierde Republiek, hadden samengewerkt. Ook zij hadden laten moorden en ontvoeringen op touw gezet
| |
| |
en politieke maatregelen geboycot en door hun toedoen was de vergiftigde atmosfeer ontstaan waaraan de Vierde Republiek ten slotte te gronde kon gaan. Het was geen grote groep, veertig man maar, en op één na bekleedden zij nu opnieuw belangrijke functies in het nieuwe gouvernement.
In de begintijd van de samenzwering waren zij een paar keer in het geheim bij elkaar gekomen om de politieke lijnen te bepalen en op een van deze bijeenkomsten was een ledenlijst opgesteld. Dit was gedaan om de saamhorigheid te versterken. Iemand die op de lijst stond, kon vanaf dat moment zijn medewerking niet meer weigeren, iedereen was gecompromitteerd. De lijst werd in tweeën geknipt, zodanig dat de ene helft waardeloos was zonder de andere en de twee stukken werden in safes bij verschillende banken overgebracht. Toen de Gaulle aan de macht was gekomen, werden beide stukken vernietigd. Dacht men.
Een van de samenzweerders had van beide stukken fotokopieën weten te maken, hoe wist niemand, waarschijnlijk toen het papier was opgesteld, en nauwelijks was de Gaulle aan de macht gekomen, of hij verdween naar het buitenland en begon de andere leden te chanteren.
Een van de vele geheime diensten die er in Frankrijk zijn en die door een van de slachtoffers was ingeschakeld, slaagde er wel in om de man op te sporen, hij had zich in Zwitserland teruggetrokken, maar kon verder ook niets doen. De man had een uitgekookte, bijna legale manier bedacht om het geld naar Zwitserland over te laten maken en hij had een aantal gangsters in dienst die hem dag en nacht bewaakten. Er viel niets te bewijzen.
Uiteindelijk ging hij dood. Negenendertig hooggeplaatste Fransen haalden opgelucht adem toen ze bij het ontbijt zijn necrologie lazen in de nietsvermoedende ochtendbladen. Te vroeg echter, naar zou blijken, want de man had een zoon die de zaak overnam en het ventje bleek niet voor de poes. Hij verhoogde de afpersingssom, wat niet eens onredelijk was, want de functionarissen waren inmiddels allemaal ook weer een beetje op de maatschappelijke ladder gestegen. De jongeman maakte echter een fout. Sarpen met het bedrijf wilde hij ook de maîtresse van zijn vader overnemen. En dat was Jadranca. Ze had de oude generaal, want natuurlijk was de man een oude vechtjas die zijn sporen al had verdiend aan de Marne, inderdaad in Algerië ontmoet. Hij was niet met haar getrouwd, maar zette haar in een flatje in Parijs en door zijn invloed kreeg ze een engagement
| |
| |
bij het ballet van de Parijse opera. Toen de oude heer met pensioen naar Zwitserland ging, nam hij haar mee.
Hij had een landgoed gekocht in het dorpje... aan de stille oever van het Lago Maggiore en daar, achter een immense stenen muur, versterkt met onder stroom gezet prikkeldraad en bewaakt door een wacht van een man of tien en even zovele honden, sleet de generaal zijn laatste jaren. Hij bracht de dag door met een partijtje bridge, een partijtje tennis, een partijtje croquet, een beetje zwemmen in zijn privé-zwembad, at lekker maar matig, dronk rijkelijk en was tot op zijn laatste dag in hoge mate viriel. Af en toe kwamen er zorgvuldig geselecteerde kennissen op bezoek, voornamelijk om Jadranca wat afleiding te bezorgen en soms werd er zelfs wel eens een feestje gegeven.
Zoonlief leefde intussen in Parijs en St. Tropez en Chamonix en waar lanterfantende zoons nog meer leven. Toen de oude zijn einde voelde naderen, riep hij zijn enig kind aan zijn bed en vermaakte hem het geheim. Korte tijd later sloot hij zijn ogen voorgoed. De jongeman begroef zijn vader en nam onmiddellijk de teugels in handen.
Eén blik op Jadranca was voor hem voldoende om haar te zamen met de rest van de inventaris over te nemen.
Maar Jadranca had andere plannen. Ze had geld opzij weten te leggen en wilde terug naar het ballet. Ze had drie jaar in alle eenzaamheid aan het Lago Maggiore doorgebracht en had er balen van.
Maar de jonge Tomasini wilde daar niets van weten. Hij wist haar bankrekening te blokkeren, zodat ze volkomen aan hem was gebonden en begon haar toen in te palmen.
Maar dat zat niet mee. Jadranca was het een en ander gewend, ten slotte had ze een aantal jaren het bed gedeeld met een oude soldaat, maar de zoon had tijdens zijn vlegeljaren in de modeplaatsen een curieuze seksuele voorkeur ontwikkeld.
Na een paar helse maanden wist ze te ontsnappen. Toen Tomasini na een dagenlange zuippartij zijn roes uitsliep, had ze de sleutel van de safe waarin de films waren opgeborgen, weten te bemachtigen en was er met de films vandoor gegaan. Tomasini had haar ontsnapping snel bemerkt en zowel hij als de agenten van de Franse geheime dienst, die zich met hem bezighielden en zijn vesting dag en nacht in de gaten hielden, zetten de achtervolging in. Op de Autobahn in Duitsland vond hij haar ten slotte terug, maar ook daar wist ze nog een keer te ontsnappen. Nu in mijn auto, die hij toen, razend van woede, overhoop liet schieten.
Wat niet helemaal lukte.
| |
| |
Zo was het allemaal begonnen.
‘Dan hebben jullie je ook flink door haar laten belazeren,’ zei ik.
‘Inderdaad, we hebben haar zwaar onderschat. Ze zou in het hotel in Antwerpen wachten tot wij contact met haar opnamen, maar ze is onmiddellijk nadat de Rijkswacht jou had meegenomen verdwenen.’
‘Met mijn auto.’
‘Pardon?’
Ik vertelde hem over de Lotus.
‘Oh,’ zei hij, ‘ja, dat is natuurlijk vervelend voor je.’
‘Niet alleen voor mij, ook voor jullie.’
‘Hoezo?’ vroeg hij verbaasd.
‘Kijk, die Lotus had al drie dagen geleden in Rotterdam moeten zijn. Daar ben ik niet komen opdagen. Ik ben maar heel even in het hotel geweest. Dat betekent dat Qyllan meteen de politie heeft ingeschakeld. Iedere politieambtenaar in de Benelux, zo niet in heel West-Europa, heeft op het ogenblik mijn signalement in zijn zak zitten. Wat ben je van plan met mij te doen?’
Hij haalde zijn schouders op en ging weer zitten. ‘Ik weet het niet. Ik zit op bericht uit Parijs te wachten. Ze zullen wel met jou in hun maag zitten. Ten slotte hebben wij jou nogal wat overlast bezorgd. Ik denk dat ze je een verklaring van geheimhouding willen laten ondertekenen.’
‘Wat houdt dat in?’
‘Dat je je leven lang zult zwijgen over wat je hier hebt gezien en gehoord. Daar staat tegenover dat je nooit meer iets van ons zult horen.’ ‘En als ik die geheimhouding breek?’
‘Dat zou ik niet doen. Wij weten je altijd wel te vinden. Daar is geen ontkomen aan en dat is geen prettig einde, weet je. Maar nogmaals, ik weet niet wat ze in Parijs van plan zijn. Ik zit op bericht te wachten.’ Ik stak een Gauloise op, zo langzaam aan durfde ik wel een sigaretje te proberen, en vroeg: ‘Waar zou Jadranca, pardon, mademoiselle Jacqui zijn?’
Hij hief zijn handen op. ‘Ik weet het niet. Verdomme, geen idee. We moeten weer helemaal opnieuw beginnen. Ik zal behoorlijk op mijn lazer krijgen. Ik had net toestemming gekregen om haar een flink bedrag uit te betalen.’
Ik knikte. ‘Maar van het begin af aan heeft ze volgehouden dat ik een van de twee films in mijn bezit had,’ zei ik.
‘Ja, inderdaad. Dat begrijp ik ook niet.’
| |
| |
Ergens in huis begon een telefoon te rinkelen. ‘Dat zal Parijs zijn.’ ‘Wacht even, ik ben zo terug,’ zei hij.
|
|