| |
8
Pas toen we door Zug reden, dertig kilometer na Zürich, begon ze te praten. In Zürich was ik eerst pijlsnel naar het hotel gereden en terwijl ik parkeerde, zei ik: ‘Pak je koffer. Over tien minuten gaan we weg.’
Ze was binnen vijf minuten klaar, eerder dan ik, want ik moest nog afrekenen. Terwijl we naar het hotel reden, had ze geen woord gezegd en daarna, toen we de stad uitreden, ook niet, maar in Zug, waar we langs de oever van een of ander meer sjeesden, vroeg ze:
‘Waar ga je eigenlijk naar toe?’
Het was helsdruk op de weg en ik had al mijn concentratie nodig voor het verkeer. ‘Naar Venetië. Dat weet je toch wel.’
‘Wanneer kom je daar aan?’
‘Geen idee. Ik rij door tot we er zijn.’
‘We?’
‘Ga je niet mee? Stap dan maar meteen uit.’
Ze haalde haar schouders op, keek een tijd lang strak voor zich uit en stak toen met driftige bewegingen een sigaret op.
‘Dus je hebt me al die tijd gevolgd?’ vroeg ze toen.
‘Niet al die tijd. Alleen vanochtend.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik merkte dat je mij belazerde.’
‘Hoe heb je dat gemerkt?’
Ik vertelde haar in het kort over de ontmoeting met Herr Moebli. Ze schudde haar hoofd. ‘Die Amerikanen, wat zijn dat toch een sukkels. Waarom nemen ze ook zo'n maffe vent in dienst?’
‘Hij was niet maf,’ antwoordde ik. ‘Maar hij kon niet weten dat ik zo nieuwsgierig van aard ben. Wat was die rooie nou voor een kerel?’ ‘Zoals hij zelf zei, iemand van de Amerikaanse ambassade.’
‘Een spion?’
‘Spion, spion, ze noemen tegenwoordig iedereen een spion. Hij is gewoon iemand die informaties opkoopt, meer niet.’
‘Hoe weet je dat?’
| |
| |
‘Omdat ik hem al eerder heb ontmoet. Toen ik nog getrouwd was...’ ‘Voor dat hele verhaal over je huwelijk geef ik geen cent,’ onderbrak ik haar.
‘Dat moet jij weten. Het is wel waar.’
We zwegen even. ‘Toen je nog getrouwd was...’ drong ik toen aan.
‘Mijn man had vaak geheime papieren in huis en die rooie heeft me gevraagd om ze te stelen.’
‘En dat heb je gedaan.’
‘Min of meer. Ik wilde van mijn man af en ik had geld nodig.’
‘Heb je die papieren nu bij je?’
‘Wie weet.’
‘Jadranca!’ viel ik uit. ‘Je hoeft niet zo lullig te doen! Ik wil die papieren heus niet hebben.’
‘O nee? Wie zegt dat?’
‘Ik.’
‘Daar koop ik wat voor.’ Ze sprak op een vinnige, kattige toon, zonder mij aan te kijken.
Ik merkte dat ik het stuur te krampachtig vasthield, terwijl ik mij had voorgenomen om kalm te blijven. Ik probeerde te relaxen, maar zonder veel succes.
‘Militaire papieren?’ vroeg ik.
‘Hè?’ Ze keek me met grote, verbaasde ogen aan, alsof ik een vreemde was die haar plotseling had aangesproken.
‘Militaire papieren?’
‘Ja natuurlijk.’
‘Waarom zijn die Amerikanen daarin geïnteresseerd?’
‘Weet ik veel. Ze hadden iets te maken met de politiek van de Franse regering. Mijn man werkt op het hoofdkwartier in Duitsland.’
‘Waar is dat gevestigd?’
‘Wat?’ Weer die verbaasde blik.
‘Ik vraag waar dat hoofdkwartier is gevestigd.’
‘Ergens bij Stuttgart. Weet ik veel.’
‘Je hebt er toch gewoond? Je man werkt er toch? Je bent toch net van huis weggelopen? Waar woonde je eigenlijk? In welke stad? In welke straat? Wat is je huisnummer? Heb je telefoon?’
‘Ach man...’ Ze schoof zover mogelijk van mij af, leunde tegen het portier en staarde naar het langsflitsende landschap. We reden nu door Arth. Het meer, waar we de hele tijd langs hadden gereden was hier ten einde en we doken de nog lage bergen in.
| |
| |
Bij Brunnen, waar we opnieuw langs de oever van een meer reden, misschien wel hetzelfde, ik weet niet hoe de boel daar in elkaar zit, deed ze haar mond weer open.
‘Hoe kom jij eigenlijk aan dat grote pistool?’ vroeg ze.
‘Afgepakt van een vent die me wilde vermoorden.’
‘Vertel eens.’
‘Een paar Italiaanse gangsters in Amsterdam hadden mij gevangen genomen, omdat ze dachten dat ik iets van hun bezigheden af wist. Wist ik ook, maar minder dan zij dachten. Ze hadden mij bewusteloos geslagen en in een auto meegevoerd. Toen ik weer bijkwam, lag ik aan handen en voeten geboeid in een lege kamer. Na een tijdje kwam er een vent binnen die me koffie bracht en me daarna begon uit te horen. Ik wilde niets zeggen en kon ook niets zeggen. Ik wist alleen dat ze een vriendinnetje van me hadden vermoord en probeerde uit te vinden waarom ze dat hadden gedaan, dat was alles. Nou alles, genoeg natuurlijk. Toen die vent merkte dat hij niet verder kwam begon hij me te slaan. Hij had me intussen op een stoel neergezet en sloeg me met stoel en al tegen de grond. Dat was natuurlijk niet zo prettig. Hij ging de kamer uit en kwam even later terug met zo'n elektrisch ding dat je in een glas zet om het water aan de kook te brengen. Daarmee wilde hij mij folteren om me aan het praten te krijgen. Toen hij zich over mij heen boog, trapte ik hem tussen zijn benen. Zo hard dat hij zijn bewustzijn verloor. Toen was het gauw gebeurd. In een van zijn zakken vond ik de sleutels van mijn boeien en na veel gedoe lukte het me ze los te maken. Daarna nam ik hem zijn pistool af, mijn Beretta dus, en verliet het huis.’
Ze keek me met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Wat is er toen met die man gebeurd?’
‘Hij is later door een andere Italiaan doodgeschoten.’
‘Je doet er nogal koel over.’
‘Ik kan ook niet zeggen dat ik medelijden met hem had.’
‘Ben je te weten gekomen waarom ze dat meisje hadden vermoord?’
‘Ten slotte wel.’
‘Heb je dat helemaal alleen uitgevonden?’
‘Nee. Ik heb eraan meegeholpen, maar de moord is tenslotte door iemand anders opgelost.’
‘Door de politie.’
‘De politie had er niets mee te maken. Die wisten van niets. Ik ben niet erg op de politie gesteld, weet je, daarom ben ik ook niet naar ze toegegaan toen ik ontdekte dat dat meisje was vermoord. Ik knap
| |
| |
zulke dingen liever zelf op.’
Ze was een tijd lang stil, toen zei ze: ‘Ik dacht dat jij een schrijver was.’
‘Ben ik ook. Ik heb er een boek over geschreven. Het ligt in mijn tas op de achterbank.’
Ze draaide zich om, pakte mijn twee boeken die boven in de tas lagen en bestudeerde ze een tijdje. ‘Ze zien er wel goed uit,’ zei ze toen. ‘Vind ik ook.’
‘Maar misschien zijn de omslagen toch een beetje te druk.’
‘Dat zeggen wel meer mensen. Iemand heeft geschreven dat ze er uitzien als reclamepakjes voor een nieuw wasmiddel.’
Ze lachte even en vroeg toen: ‘Wat betekenen die woorden die erop staan?’
Ik vertaalde de flapteksten voor haar en ze floot goedkeurend tussen haar tanden. ‘Dus jij bent een non-conformist?’
‘Ben je mal. Dat is een reclameslogan van de uitgeverij.’
‘Wat ben je dan?’
‘Ik weet het niet, schat. Ik laat me maar wat drijven. Ik pak wat ik pakken kan en voor de rest wil ik nergens iets mee te maken hebben.’
Bij Wassen, een kilometer of vijftien voor de Sint Gotthard, zei ze, na haar zoveelste sigaret: ‘Dus je bent géén one-man operator.’ Met haar Franse accent vervormde ze het woord tot zo iets als wannemanneoperateure.
‘Nee.’
‘Ik dacht vanochtend echt dat die rooie gelijk had toen hij dat tegen je zei.’
‘Hij vergiste zich, heus.’
‘Maar waarom doe je dan zulke dingen? Waarom heb je uitgezocht wat er met je vriendinnetje was gebeurd? Waarom ben je mij vanochtend achterna gegaan?’
‘Ik ben nieuwsgierig, liefje. Dat zei ik toch al. En ik ben niet in de wet geïnteresseerd. Van mij mag iedereen doen waar hij zin in heeft, maar als ik er last van heb, of als iemand op wie ik gesteld ben er last van heeft, dan neem ik maatregelen. Oog om oog, tand om tand, daar geloof ik wel in, min of meer.’
‘Nieuwsgierig dus...,’ zei ze.
‘Nog nieuwsgieriger dan jij zou kunnen vermoeden, mijn liefste. Vlak nadat die ruit op de Autobahn was gebarsten, ontdekte ik al dat er geen steen tegen aan was gevlogen, maar dat ik was beschoten. Er
| |
| |
zat een kogelgat in de deur. Maar jij was inmiddels weer verdwenen en toen ik jou in Düsseldorf op straat zag lopen, stond het voor mij vast dat ik te weten moest komen wat er aan de hand was. In Bremerhaven, dat heb ik je ook nog niet verteld, ben ik, nadat ik de auto had afgeleverd, op straat aangesproken door twee Frans sprekende mannen in een zwarte Citroën. Ze bedreigden mij met gummiknuppels, maar ze wisten niet dat ik gewapend was. Ik trok mijn pistool, sloeg ze bewusteloos en ben er met hun auto vandoor gegaan. Later hoorde ik van de secretaresse van ons kantoor in Parijs dat er was opgebeld door iemand die inlichtingen over mij en de Healey wilde hebben. Die kerels moeten een goedlopende organisatie achter zich hebben als ze in zo'n korte tijd konden uitvinden waar de auto vandaan kwam. Heb jij enig idee wie dat waren?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Echt niet.’
Bij de Sint Gotthard had ik geluk. Het was er niet druk, ik kreeg meteen een plaatsje op de autotrein en twee minuten later zette het ding zich al in beweging. Het is een rare gewaarwording om op zo'n trein, gewoon achter je stuur zittend, door zo'n pikdonkere tunnel te razen. En ijskoud. Naarmate we dichter bij de Gotthard kwamen, was het steeds kouder geworden en onderweg hadden we ieder een trui aangetrokken, maar ik was vergeten om de kap dicht te doen voor we de tunnel in gingen en toen mij dat in het donker na veel moeite eindelijk was gelukt, waren we beiden verkleumd.
Ik stak mijn arm uit, pakte haar bij haar schouders vast en trok haar naar mij toe. Rillend kroop ze tegen mij aan. Ik woelde door haar haren en kuste haar ijskoude oogleden, hetgeen haar zeer scheen te stimuleren. Ze zuchtte diep, klemde zich nog vaster tegen mij aan en legde haar mond op mijn lippen. Er volgde een geweldige zoen, die we ten slotte moesten afbreken omdat een Alfa voor het grotere werk ongeschikt is. Ze schoof terug naar haar stoel en ik stak een sigaret op.
Terwijl ze met haar linkerhand in mijn rechterdijbeen kneedde, schreeuwde ze na een korte pauze: ‘Sid, ik wil je een voorstel doen. Ik heb vandaag gezien dat je heel wat kunt. Ik bedoel, je bent erg koelbloedig en zo... en eh, kun je eigenlijk met dat pistool omgaan?’ ‘Ik heb me tijdens een vakantie op een klein Grieks eilandje tot een scherpschutter ontwikkeld, schatje!’ brulde ik terug. We moesten keihard praten, want de trein maakte een oorverdovend lawaai.
‘Wat ik je wilde voorstellen... Zou je voor mij willen werken?’
| |
| |
‘Als wat?’
‘Als lijfwacht. Als beschermer. Als sterke man.’
‘Dat ben ik al. Zolang je bij mij bent, bescherm ik je, dat is toch logisch. Daarom ben ik vanochtend ook achter je aangegaan.’
‘Dat begrijp ik wel, Sid. Maar ik bedoel nu beschermen op een zakelijke basis. Kijk, ik heb iets te verkopen en verschillende mensen zijn daarin geïnteresseerd. Maar het is een mannenwereld waarin ik mij moet bewegen, weet je, en het zijn gevaarlijke kerels. Dat heb je vanochtend gezien. Ze proberen allemaal om mij zo weinig mogelijk geld te geven en als ze de kans krijgen, schieten ze mij het liefst overhoop. Daarom kan ik jou zo goed gebruiken. Ik bied je tien procent van de opbrengst.’
‘Wat is je handel waard?’
‘Wat de gek ervoor geeft, maar voor minder dan honderdduizend francs, nieuwe franken, ga ik met niemand in zee.’ Ik rekende vlug. Tien procent, tienduizend francs. ‘Hoe lang zou dat beschermen duren?’
‘Een week. Misschien twee.’
‘Ik weet niet of ik zoveel tijd heb. Misschien moet ik meteen weer ergens anders naar toe.’
‘Dat geeft niets. Dat is juist goed. Als we reizen, is het moeilijker voor ze om ons te vinden.’
‘Hoe onderhandel je dan met ze?’
‘Door de telefoon. Dat doe ik nu ook.’
Ik knikte. ‘En al die tegenstrijdigheden in je verhaal, leg je me die ook uit?’
‘Natuurlijk niet. Je moet me alleen beschermen. Je mag nergens iets van af weten. Ik vertel je niks en jij houdt je ogen stijf dicht. Ja of nee. Als je nee zegt, stap ik meteen uit als we door de tunnel heen zijn.’
‘Ja.’
‘Op een zakelijke basis en je bemoeit je verder nergens mee.’
‘Tien procent en ik bemoei me nergens mee,’ zei ik met een oprechte klank in mijn stem, maar ik dacht iets heel anders.
De snelste weg van Bellinzona naar Milaan loopt over Lugano en Como, maar je kunt ook langs het Lago Maggiore rijden, over Locarno, Ascona, Stresa. Dan maak je wel een omweg, maar het landschap is veel mooier. Automatisch koos ik de weg naar rechts, over Locarno.
| |
| |
‘Hoe rij je nou?’ vroeg Jadranca.
‘Langs het Lago Maggiore. Het is wel een omweg, maar veel mooier en ik heb tijd gewonnen doordat het bij de tunnel zo snel is gegaan.’ ‘O.’
In Locarno wilde ik bij het station stoppen om op een van de terrasjes op het stationsplein wat te drinken, maar Jadranca zei, toen ze merkte dat ik naar een parkeerplaats zocht: ‘Nee Sid, absoluut niet. Ik wil hier niet stoppen. Geen denken aan.’ ‘Wat krijgen we nou?’ vroeg ik verbaasd. Ik had net een lege parkeerplaats ontdekt. ‘Ik wil even iets drinken en kijken of de stad is veranderd. Ik heb hier als kind een paar vakanties doorgebracht.’
‘Nee! Nee! Ik weiger! Ik doe het niet! Absoluut niet!’ Ze zat recht op in haar stoel en keek mij tandenknarsend aan. Haar ogen zagen eruit als de openingen van twee pistolen.
Ik trapte op de rem, zodat de auto met een schok tot stilstand kwam, waardoor ze bijna uit haar stoel vloog, trok de handrem aan en zei met een effen, ingehouden stem: ‘Ik ben je body-guard, maar je chauffeur ben ik niet. Knoop dat goed in je oren. Als we rijden, bepaal ik waar gestopt wordt en verder heb je je mond te houden en te doen wat ik zeg.’
Ze legde een hand op mijn hand en kneep met haar nagels in mijn vel. ‘Tien procent en geen vragen, weet je nog?’
‘Wat heeft dat ermee te maken?’
‘Ik zei tien procent en geen vragen. Nou vraag je alweer, mister Stefan. Mister Shit Stefan.’
Ik graaide een sigaret uit het borstzakje van mijn overhemd, stak hem aan, inhaleerde diep en staarde over het vlakke blauwe meer. In de verte lag het Lido, daar had ik leren zwemmen en tafeltennissen.
Er was niets veranderd aan de weg langs het water. Dikke, dicht beloverde bomen bogen over de straat en langs de kade wipten een paar bootjes op en neer. Maar wat een drukte, een complete kermis. Allemaal Duitsers en Nederlanders.
‘Mensch guck mal, hat die Beene.’
‘Zeg pap, we moeten nog margarine kopen.’
‘Diese Holländer sind immer so vorlaut.’
‘Weet je dat we nog maar twee blikken appelmoes in de tent hebben staan?’
‘Gezellig die drukte, hè? Alleen zijn er zoveel moffen.’
Voor mij hoefde het niet meer. Het ouderwetse Locarno, met Engelsen in blauwe blazers die de hele dag thee dronken en stramme ge- | |
| |
pensioneerde officieren uit de hele wereld op de bankjes aan de oever van het meer en de geitenherders, die op zaterdag uit de bergen afdaalden om boodschappen te doen, bestond niet meer. Ik gooide mijn sigaret weg en startte.
We reden door Ascona, waar ik nooit zo op gesteld ben geweest, maar waar wel mooie huizen staan en waar gekke mensen wonen en door Brisago, vijf kilometer verder, waar Jadranca weer achterover in haar stoel leunde, diep zuchtte en uit de grond van haar hart, dat kon ik wel horen, zei: ‘Dank je wel, Sid’
In een cafeetje in Stresa, over de grens, dronken we ten slotte iets. Het was smoorheet en benauwd, er zat onweer in de lucht. We zeiden niet veel tegen elkaar terwijl we daar zaten uit te hijgen, maar Jadranca probeerde wel om de spanning die tussen ons was ontstaan wat te verminderen. Iedere keer als ik haar aankeek, glimlachte ze en een paar maal pakte ze mijn hand vast. Maar ik was te moe en te gepreoccupeerd om er veel aandacht aan te besteden. Het gaspedaal drukte nog steeds onder mijn schoenzolen, het stuur zat nog steeds tussen mijn vingers en als ik mijn ogen sloot, zag ik lange rijen auto's langsschieten. Maar een grote hoeveelheid koffie pepte mij ten slotte weer enigszins op.
Na drie kwartier zei ik: ‘Ik moet tanken en de banden laten nakijken. Blijf jij hier nog wat zitten?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ga een eindje wandelen. Zullen we elkaar hier over een half uur weer ontmoeten?’
‘Goed.’
De tank was nagenoeg leeg, de olie was in orde en een achterband had een beetje lucht nodig. Ik was in tien minuten klaar en slenterde daarna wat door het stadje. Toen ik voor een winkel met ansichtkaarten stond te overleggen of iemand op aarde het leuk zou vinden om van mij een kaart te ontvangen schoot mij plotseling te binnen dat ik met Annette en Peter had afgesproken om een borrel te komen drinken. Na wat gevraag en gezoek vond ik een postkantoor en verzond een telegram naar het Baur au-Lac in Zürich. Very sorry. Was forced to leave immediately. Will try to contact you in Paris.
Toen ik precies op tijd weer in het cafeetje terugkwam, zat Jadranca er al. Kennelijk had ze zich verfrist en opgemaakt, ze zag er kersvers uit. Ze had een grote, witte plastic tas op haar schoot, die ze met beide handen vasthield.
‘Wat heb je gekocht?’ vroeg ik terwijl ik ging zitten en het serveerster- | |
| |
tje beduidde dat ze me een espresso moest brengen.
‘Ik heb iets gekregen!’
‘Wat dan?’
‘Zo iets geks gebeurd, Sid. Er is daar verderop een marktje met zo'n warnet van straatjes eromheen. Ik had een paar perziken gekocht en gaf er een aan een schattig jongetje dat mij stond toe te lachen en op dat moment zag ik een paar meter verderop een jongeman naar mij staan kijken. God, normaal wend je je dan af, maar hij was zo mooi dat ik wel moest kijken. Heel lang en slank, maar met hele brede schouders. Veel breder dan jij. En ravenzwart. Ik denk dat hij een zigeuner was. Ik keek hem aan en hij keek terug, weet je, en er ontstond een soort, ja, bijna seksuele spanning tussen ons. Je vindt het toch niet vervelend als ik dat vertel?’
‘Ben je mal.’
‘Ik wist eigenlijk niet wat ik moest doen. Doorlopen of naar hem toegaan, of... Maar toen kwam hij plotseling naar mij toe. Ik wilde mij omdraaien en weglopen, maar mijn benen weigerden gewoon. Hij liep langzaam op mij af zonder mij met zijn ogen los te laten en toen hij voor me stond, pakte hij mijn hand vast, gaf me een heel tedere handkus en zei iets in een taal die ik niet kon verstaan. En toen drukte hij deze tas in mijn hand, draaide zich om en was weg.’
Ze hief de tas op. Hij was tot aan de helft gevuld met water, waarin twee kleine, driftige goudvisjes rondzwommen.
‘En nu?’ vroeg ik.
‘Ik neem ze natuurlijk mee.’
‘Natuurlijk.’ Hoe heette dat boek van die reactionaire oude man ook weer? Liefde en Goudvissen.
Tot aan Milaan was het tjokvol op de weg en ik was blij toen we eindelijk de afsplitsing naar Bergamo bereikten. Ter hoogte van Brescia werd het donker. Ik houd er niet van om in de schemering te rijden. 's Nachts rijden maakt me niks uit, maar de schemering schijnt op een of andere manier alles te vertekenen. Daarom stelde ik Jadranca voor om wat te eten toen ik langs de weg een klein herbergje zag staan. We hadden een voortreffelijk maal. Soep en spaghetti uiteraard en een stukje vlees, lekker sjeuig klaargemaakt en we dronken veel wijn en na afloop aten we provolone, wat ik een van de lekkerste hazen vind die ik ken. De oude provolone dan, zoals ze die in Venetië eten, de jonge variant die je in Rome krijgt, vind ik waardeloos.
‘Is het echt waar wat die Herr Moebli mij vertelde?’ vroeg ik tijdens het eten.
| |
| |
‘Wat?’
‘Dat jij nachtclubdanseres bent geweest?’
Ze legde haar vork neer, ze kon zeer professioneel spaghetti eten, balde haar vuist en liet haar ogen bliksemen.
‘Wat... hoe... kom... je...’
Maar plotseling brak ze haar zin af. Ze realiseerde zich dat het geen zin had om te gaan opspelen. ‘Ja, dat is waar,’ zei ze vlak. ‘Ik was ontslagen door de markies de Cuevas, en ik kon geen werk krijgen. Toen heb ik met een groep een tournee gemaakt langs verschillende nachtclubs.’
‘Waar?’
‘In Noord-Afrika, Marokko, Algerië, Libanon. Heel interessant.’
‘Strip-tease?’
‘Daar kwam het wel op neer. Op die reis heb ik ook mijn man ontmoet. Hij was geen officier in een klein provinciestadje, zoals ik je heb verteld. Hij was officier in Algerië. Hij vroeg me ten huwelijk op de eerste nacht dat ik met hem naar bed ging. Je begrijpt dat ik die kans niet voorbij liet gaan. Ik zag me zelf al in een bordeel in Marseille zitten, als de tournee was afgelopen. Een paar weken later waren we getrouwd.’
‘En later werd hij overgeplaatst naar Duitsland.’
‘Ja.’
‘Waar woonden jullie dan?’
‘Verder geen vragen, Sid.’
Vanaf Brescia naar Venetië was het nog maar honderd vijfenvijftig kilometer. Het was lekker koel geworden. We reden onder een sterrenhemel die op een planetarium leek. De weg was vlak, zo plat als de wegen in Nederland. We gleden met een comfortabele snelheid door de duisternis. Ik leunde achterover in mijn stoel, stuurde losjes met mijn linkerhand, de rechterhand rustte op de knop van de versnellingsknuppel, en ik probeerde de legpuzzelstukjes in mijn kop aan elkaar te passen. Maar het lukte niet. Ik wist nu wel een paar dingen, maar ik kon leugen en waarheid nog niet van elkaar onderscheiden. Ik zag nog geen motief en geen rechtvaardiging. Ik wist zelfs niet wie Jadranca was, wat ze was, en waarom ze zo was geworden.
Plotseling hoorde ik haar zachtjes naast mij huilen. Ze zat voorover gebogen en keek naar de plastic tas op haar schoot.
‘Wat is er?’ vroeg ik bezorgd.
‘De visjes. Ze zijn dood,’ hakkelde ze. Haar gezicht was nat van de
| |
| |
tranen. Toen vroeg ik me voor het eerst af of ze misschien een beetje gek was.
|
|