| |
6
Toen ik in het hotel terugkwam, zei de receptionist dat Jadranca al op haar kamer was en dat er nog steeds niet was opgebeld uit Calcutta. ‘Dan zal het gesprek wel niet meer komen,’ zei ik, ‘schrap het maar van de lijst.’
‘Wie is daar?’ riep ze vanuit de badkamer toen ik op haar deur klopte. ‘Sid.’
‘Ik zit in bad.’
‘Dat hoor ik. Het is te laat om nog te gaan zwemmen.’
‘Ja, jammer. Ben jij bij Kimberlin geweest?’
‘Nog niet. Zie ik je in de bar beneden?’
‘Très bien. Over twintig minuten.’
Ik opende de deur van mijn kamer, gespte de schouderholster af en stopte het ding weer in de weekendtas, kleedde me uit en ging onder de douche.
Ik had Kimberlin's wagen wel afgehaald, maar had besloten om dat niet tegen haar te zeggen, zodat ik de Alfa in de komende dagen kon gebruiken om haar te achtervolgen.
Kimberlin bleek een aardige vent te zijn. In het geheel niet de dikke zuiplap die ik mij had voorgesteld, maar een dunne, sproetige, vrij kleine man die geen druppel dronk en mij een glas tomatensap aanbood. Hij had een foeilelijke vrouw bij zich die geen woord zei, minstens twintig jaar jonger was dan hij en zonder moeite voor zijn dochter door kon gaan. Waar hij dat grommende berengeluid vandaan haalde, was onduidelijk, misschien had hij een aandoening aan zijn stembanden. Hij bewoonde een appartement in een luxueus hotel aan het meer, nodigde mij uit om plaats te nemen en overhandigde mij, samen met het glas tomatensap, een sigaar. Nadat hij een uur lang had zitten doorzagen over de prachtige vakantie die ze in Europa hadden doorgebracht, gaf hij mij de autopapieren en het geld. Ter dekking van de verblijfkosten legde hij nog eens honderd dollar bij de honderd dollar die ik voor onderweg kreeg. Dat was natuurlijk te veel, maar ik had al lang geleerd om daar niets meer van te zeggen.
| |
| |
Vervolgens gingen we met zijn drieën in de lift naar beneden om de auto te bekijken. Het was een mooi ding, zilverkleurig, zwart leren bekleding, vrij hoog op de weg liggend, met vijf versnellingen. Kimberlin reed de wagen voorzichtig de garage uit terwijl zijn vrouw en ik achter hem aan liepen. ‘Denk je dat je ermee om kunt gaan?’ vroeg hij toen we buiten naast hem stonden.
‘Legt u mij de versnellingen en het dashboard even uit.’
Nadat hij dat had gedaan, draaide ik een paar proefrondjes op het plein voor het hotel. ‘Het zal wel gaan,’ zei ik toen ik weer voor hem stopte en uitstapte.
Hij knikte droevig en klopte op de carrosserie. ‘My little baby, moet je nou helemaal alleen reizen? Daddy gaat met het vliegtuig naar huis. Maar je maar geen zorgen, mister Stefan zal goed voor je zorgen en over een paar weken ben je ook thuis. In Maryland.’
Ik tuurde in de lucht, sabbelde op de bolknak en voelde de stekende blik van de bikkelharde bessenogen van mrs. Kimberlin door mij gaan. Enfin, ten slotte kon ik afscheid nemen.
Toen ik wegreed, zwaaide Kimberlin mij na, ik wuifde terug en reed bijna tegen een tram op. Ik crosste nog een half uurtje door de stad om wat aan de wagen te wennen en ging toen terug naar het hotel. Na de douche trok ik het enige goeie pak aan dat ik op dat moment bezat. Het was een grijswit gestreept, flanellen kostuum dat ik indertijd in Griekenland had laten maken. Ik had het laten stomen en persen in het hotel en hoewel het niet nieuw was, voldeed het nog best. Met een schoon overhemd en gepoetste tanden en schoenen voelde ik mij een ander mens. Alleen mijn haar moest worden geknipt. Het groeide als wit vlas alle kanten op, hing bijna tot over mijn ogen en tot ver in mijn nek. Het was van nature al zilverblond, maar door het rijden in de open wagens had het de kleur aangenomen die huisvrouwen in advertenties met hun lakens proberen te bereiken. Witter dan wit.
Jadranca verscheen natuurlijk twintig minuten te laat in de bar. Ik zat al achter mijn tweede glas Williams Birnenschnaps. Maar haar verschijning maakte het wachten weer goed. Ze droeg een rood jurkje dat we de vorige middag hadden gekocht, met bijpassende schoenen, een paarse zijden sjaal en paarse oorbellen. Ze zag eruit alsof ze net van een boom was geplukt. Toen ze me kuste, ving ik de geur van haar parfum op. Ik meende Lanvin te herkennen.
‘Bonsoir darling, neem me niet kwalijk.’ Ze kroop stralend op de barkruk naast mij. De mannen in de bar, de barkeeper incluis,
| |
| |
bestudeerden haar met kennersblikken, de vrouwen keken stil voor zich uit. Enkele ogenblikken lang werd er niet meer gesproken.
‘Wat wil je drinken?’
‘Een glas rosé.’
Ik wenkte de barkeeper, maar hij had haar al gehoord en alsof hij een goochelaar was verscheen er plotseling een fles in zijn hand.
‘S'il vous plaît, mademoiselle,’ En na een blik op mij te hebben geworpen, voegde hij daar aarzelend aan toe: ‘Madame...’
‘Hoe was het bij je kennissen?’ vroeg ik.
Ze legde haar hoofd tegen mijn schouder en begroef haar neus in mijn jasje. ‘Geweldig. Alles is in orde!’ zei ze en ze begon te vertellen wat er allemaal gebeurd was. Opnieuw kreeg ze die verre blik in haar ogen, alsof ze zich concentreerde om alle details te onthouden en dat deed ze dan ook, dat wist ik nu. Ze vertelde hoe ze in het grote huis was aangekomen, hoe ze haar ontvangen hadden als een verloren dochter, hoe heerlijk en overvloedig de lunch was geweest, waarvan ze bijna niets had kunnen eten, omdat ze zo laat had ontbeten en hoe ze ten slotte aan het oudere echtpaar haar toekomstplannen had ontvouwd.
‘Succes gehad?’ vroeg ik. Tijdens haar verhaal had ik in snel tempo mijn glas leeggedronken.
Ze knikte. ‘Morgen krijg ik een cheque van ze. Met de terugbetaling is voorlopig geen haast. Wat zeg je daarvan, Sid?’
Tja, wat moest ik zeggen? In ieder geval had ik alle bewondering voor haar inventiviteit en haar acteertalent. Blijkbaar ging de handel toch door. Misschien was ze met haar prijs omlaaggegaan.
Plotseling schoten mij Moebli's woorden weer te binnen... een gewezen strip-tease-danseres... dat kon ik nauwelijks geloven. Bovendien was het feit dat ze balletdanseres was geweest het enige dat ik, dank zij Jean Caco in Bremen, met zekerheid over haar wist. Van het hele verhaal over haar man geloofde ik geen woord meer.
‘Hee, wat zeg je er nou van?’ Ze tikte speels tegen mijn neus. De barkeeper schonk ongevraagd haar glas weer vol en toen ze hem vragend aankeek, sloot hij zijn ogen en legde zijn vinger op zijn lippen. Ze nam haar glas op en proostte hem knipogend toe. Hij bloosde van genoegen. In die paar minuten dat ze aan de bar zat, had ze hem veroverd en door die knipoog maakte ze hem en haarzelf deelgenoot in een geheim. Geen van beiden wist wat voor geheim, maar voor de duur van een drankje waren ze makkers.
En plotseling wist ik dat het met mij net zo was. Hoe ze ook loog,
| |
| |
ik zou nooit laten merken dat ik wist dat het niet waar was. Ik zou alles in het werk stellen om achter haar geheim te komen, maar zonder dat zij daar iets van zou merken. Waarom deed ik dat? Waarom verwikkelde ik mij in een situatie waarin ik al drie, mij volkomen onbekende mannen bewusteloos had geslagen en waarin, volgens een van hen, misschien zelfs spoedig doden zouden vallen? Vanwege die scène in de trein? Nauwelijks. Omdat het om haar ging? Misschien had ze mij ook veroverd? Waarschijnlijk.
‘... Qu'est-ce qu'il y a, mon petit Sid?’ vroeg ze met een bezorgd gezicht en ze legde een koele hand op mijn wang.
‘Petit is goed,’ zei ik. ‘Ik ben twee keer zo lang als jij. Maar ik ben blij, schat, erg blij dat het zo is afgelopen. Wanneer ga je naar Parijs?’ ‘Zo gauw ik het geld heb geïncasseerd. Wanneer ga jij naar Venetië?’ ‘Als Kimberlin is aangekomen. Zullen we gaan eten?’
‘Graag. In hetzelfde restaurant als gisteren?’
‘Waarom gaan we vanavond niet eens naar dat restaurant van jou? Aan het meer,’ vroeg ik.
‘Maar ik krijg pas morgen mijn cheque.’
‘Dan trakteer ik toch vanavond.’
‘Ik heb er niets op tegen hoor,’ lachte ze, terwijl ze van haar barkruk gleed.
Het was, zoals ze al gezegd had, een restaurant met een terras, of beter met verschillende terrassen, aan het meer en lampions en zigeunermuziek. Tot mijn tevredenheid werd de muziek begeleid door een paar Balkangerechten op de spijskaart. Na de hors-d'oeuvres en de soepen werkte ik mij door een Serbische Platte heen, Jadranca knabbelde aan een dozijn kikkerbilletjes. Te zamen kraakten we twee flessen wijn. Het overdadige eten en de wijn maakten mij wat loom, maar Jadranca scheen daar geen last van te hebben. In een onafgebroken stroom verlieten de woorden haar mond. Ze fantaseerde over haar toekomstige leven in Parijs, over de carrière die ze weer zou gaan opbouwen en daartussen mengde ze af en toe een paar details over haar niet bestaande huwelijk met de Franse officier. Ik luisterde geamuseerd. Haar lange haar glansde in het schijnsel van de lampions en als ze lachte, wierp ze haar hoofd achterover, zodat haar haren als vlammen om haar heen dansten. Ze zag er prachtig uit en ik had er erge zin in en haar ogen waren vol beloften. Plotseling onderbrak ik haar monoloog en vroeg: ‘Vind je het goed dat ik je kom opzoeken als je in Parijs woont?’
| |
| |
‘Kan dat dan?’
‘Natuurlijk. Het kantoor van mijn chef is in Parijs. Ik zal er wel vaker komen en als ze niets voor me te doen hebben, kan ik evengoed in Parijs zitten als waar dan ook.’
‘Zodra ik een appartement heb gevonden, kun je altijd bij me logeren, dat weet je,’ zei ze.
Ik fronste mijn voorhoofd. ‘Ja? En als je er een man bij neemt? Hij zal me zien aankomen.’
‘Voorlopig niet, Sid. Voorlopig is er niemand anders dan jij. Tenzij jij het anders wilt.’
Right. Bam. Wam. Dat zat snor.
Toen we na het ijs en de kaas en het fruit aan de koffie toe waren, zag ik aan de andere kant van het terras een vrouw met haar rug naar mij toe zitten. Er waren net een paar tafeltjes vrij gekomen, daarom had ik haar nog niet eerder gezien. Ze was de enige vrouw in een gezelschap zwarte pakken en donkere blazers. Ze droeg een zwarte avondrok en een witte blouse met een diep uitgesneden rug, waardoor haar schouders bijna bloot waren. Met haar rechterhand maakte ze een wuivend gebaar in de lucht om haar woorden te illustreren en plotseling kreeg ik kippevel. Mijn haren schenen rechtop te gaan staan en er suisde een knappend geluid in mijn oren. Ik slikte een paar keer en zei met een onverwacht schorre stem: ‘Excuseer me even.’ Ik stond op en liep met slappe gummibenen over het terras.
Toen ik vlak bij haar was, lachte ze luid. Ik had me niet vergist. Het was Annette. Peter, mijn vroegere vriend, die met haar getrouwd was, zat een paar stoelen verder. Hij had mij nog niet gezien, omdat hij een beetje dronken met zijn buurman zat te schateren. ‘Kijk, kijk’ zei ik.
Ze draaide zich met een abrupte beweging om en veegde daarbij een vol wijnglas in haar schoot. De dubbele schrik, ze zag mij staan en voelde tegelijkertijd die nattigheid op haar benen, was net iets te veel voor haar. Ze verloor even haar beheersing en slaakte een gilletje. Peter keek geschrokken op. ‘Neem me niet kwalijk, schat. Het was niet mijn bedoeling om je aan het schrikken te maken,’ zei ik.
‘Het geeft niets,’ antwoordde ze. ‘Op die rok zie je geen vlekken. Het is zo wel weer droog.’ Met een servet begon ze zich fanatiek droog te wrijven.
‘Sid, kerel!’ riep Peter. Hij was half uit zijn stoel opgestaan. Ik liep naar hem toe en stak mijn hand uit. ‘De laatste keer dat ik je zag, was je veel dikker. Slank staat je beter,’ zei ik. De laatste keer dat
| |
| |
ik hem had gezien, was anderhalf jaar geleden geweest, dat wel. Ik was bij hen op bezoek gegaan toen ik uit Zweden terugkwam.
Pafferig en dronken had hij mij in mijn eigen huis ontvangen. In het huis waarin ik vier jaar met Annette had gewoond. Hij was nu ook dronken, maar veel slanker. En kaler trouwens ook. Er groeide nauwelijks meer een haar op zijn kop.
‘Werk, man, werk, veel werk. Een beetje golfen en een streng dieet en verder veel werk,’ zei hij.
‘Dat zal best,’ antwoordde ik. Hij was een copywriter. We hadden vroeger samen heel wat campagnes gemaakt. En heel wat borreltjes gedronken. En heel wat vrijgezellenvakanties samen doorgebracht. Nu stonden we als vreemden tegenover elkaar. Het was onbegrijpelijk dat we elkaar zo goed hadden gekend.
Annette had zich inmiddels weer geheel in de hand. Ze was opgestaan en kwam naar mij toegelopen om me te omhelzen. ‘Dag Sidje,’ fluisterde ze, toen ze me kuste. Ik herkende haar parfum en de geur van haar haren. Ze was een mooie vrouw, nog steeds, al waren de jaren niet ongemerkt aan haar voorbijgegaan. Maar aan wie doen ze dat wel? Ze had kraaiepootjes naast haar grote, blauwe ogen en dat maakte haar gezicht misschien iets scherper, maar het misstond haar niet.
‘Mein Ex-Mann,’ glimlachte ze tegen het gezelschap aan tafel, toen ze me losliet.
‘Ah...,’ grijnsde men terug. Ik kende het soort jongens. Steriele gladgeschoren reclamekoppen.
‘Wat een toeval. Wat doe je hier? Kom even zitten,’ zei ze en nam me bij de hand.
‘Sorry, ik ben in gezelschap. Ik zit daar te eten.’ Ik wees naar achteren.
‘Ik bedoel, wat doe je in Zürich?’
‘Ik ben op doorreis.’
‘Maar wat voer je toch uit, schat? Wij hebben al zo lang niets meer van je gehoord.’ Wij...
‘Ik werk voor een Amerikaanse firma in Parijs.’
‘Te gek gewoon! Wij gaan volgende maand in Parijs wonen. Peter heeft ook een baan gekregen bij een Amerikaanse firma die zich in Frankrijk gaat vestigen.’
‘O ja?’ Ik wendde mij weer tot hem.
Hij keek bescheiden. ‘Ik ben public relations manager voor Europa van een Amerikaans concern geworden. Parijs is mijn standplaats.
| |
| |
Volgende maand betrekken we onze flat. Deze heren hier zijn van een Zwitsers reclamebureau waar we een account bij hebben. We maken op het ogenblik een serie oriëntatiebezoeken.’
‘Ah ja.’
‘Jij bent onder de schrijvers gegaan, hè?’ vroeg hij.
‘Hoezo?’
‘Je hebt toch twee boeken geschreven?’
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik ken je uitgever toch. Ik ben erg nieuwsgierig.’
‘Goed zo.’ Hij kwam er zelf ook in voor. Ik had hem niet al te vriendelijk beschreven.
‘Wanneer komen ze uit?’
‘Ze zijn al uit.’
‘Ik zal ze gauw lezen.’
‘Moet je doen.’
‘Je hebt nog steeds een koffer met kleren bij ons staan, Sid,’ onderbrak Annette ons.
‘Ik weet het. Ik heb hem niet meer nodig. Jullie wonen ook nog steeds in mijn huis. Dat heb ik ook niet meer nodig.’
Niet dat ik er nog veel kans op maakte nu zij over een maand naar Parijs gingen. We hadden vroeger afgesproken dat zij in mijn huis konden blijven wonen tot ik mij weer in Amsterdam ging vestigen.
Annette begreep de implicatie. ‘We wisten niet hoe we je bereiken moesten, Sid. Kom morgen een borrel bij ons drinken, dan kunnen we het even rustig bespreken. We wonen in het Baur au-Lac.’ Haar stem had een vriendelijke maar koele klank. Als altijd stond ze boven de situatie. ‘En breng je gezelschap mee.’ Ze keek even over haar schouder naar Jadranca, die eenzaam, met haar handen onder haar kin en ellebogen op tafel gesteund, naar het meer zat te staren.
‘Graag.’
‘Om een uur of vijf.’
‘Afgesproken.’
‘Gezellig.’ Ze gingen weer zitten. Ik knikte het gezelschap toe. Hun glimlachen waren intussen veranderd in starre grijnzen en ze knikten haatdragend terug.
Jadranca deed een beetje pruilerig toen ik terugkwam. ‘Wie waren dat, Sid?’
‘Mensen die ik van vroeger ken. Hollanders.’
‘Heb je iets met die vrouw gehad?’
‘Ben je mal.’
| |
| |
‘Ze is mooi.’
‘Dat wel. Wil je nog iets hebben?’
‘Nee, laten we gaan. Zullen we eerst een stuk lopen voor we een taxi nemen? Het is zo'n lekkere avond.’
Ze had gelijk, het was een lekkere avond. Langs de oever van het meer liep een smal voetpad en tussen de bomen aan weerskanten was de warmte blijven hangen. De autoweg lag dieper landinwaarts. Om ons heen was het stil en donker. In de verte tufte een stoomboot op het meer. Achter de verlichte vensters dansten mensen en de avondwind, die in langzame vlagen over het water kwam, spoelde dansmuziek mee. In het begin liepen wij zwijgend naast elkaar. Jadranca gaf mij een arm. Na een paar honderd meter kwamen we bij een bank aan het water. Zonder iets te zeggen bleven we staan, keken elkaar even aan en gingen toen zitten. Ik bood haar een sigaret aan, maar ze schudde haar hoofd en toen ik een Gauloise opstak, drukte zij zich tegen mij aan.
Langzaam vervaagde de indruk die de ontmoeting met Annette en Peter op mij had gemaakt. Na een minuut of wat gooide ik de peuk in het water en zuchtte diep.
‘Wat is er, Sid?’ vroeg ze.
Ik keek haar aan, glimlachte en trok haar naar mij toe. Haar tong woelde als een kleine, wilde slang in mijn mond. Haar nagels drukten diep in mijn nek. Na een paar minuten lieten we gelijktijdig los en keken elkaar aan.
Dat zijn vreemde momenten. Je hebt net gezoend en je weet wat er gaat gebeuren, dat is onvermijdelijk en dat moet ook. Maar er valt niet veel te zeggen en daarom kijk je elkaar aan met zo'n vreemde blik, half lachend, half vragend, een beetje verlegen en tegelijkertijd alwetend.
Ze pakte mijn hand vast. ‘Kom.’ We stonden op, maar voor ze ging lopen tilde ik haar op. Ze reikte maar tot mijn borst en ik hief haar een halve meter omhoog tot onze hoofden vlak bij elkaar waren. Toen kuste ik haar opnieuw. Eerst heel teder, maar toen, nadat zij haar armen weer om mij heen had geslagen, en zich tegen mij aanperste, harder en wilder en ruwer. Ze maakte kleine geluidjes: ‘Hm... hm... hm...’
Plotseling sprong er iets tegen mijn been op en een stem achter ons zei: ‘Gutenabend mit einander.’ Ik zette haar geschrokken neer.
Een klein mannetje nam zijn hoedje af en knikte ons ironisch lachend
| |
| |
toe. ‘Komm Tarzan!’ riep hij en verdween met zijn hond weer in het duister.
Gillend van de lach liepen we verder.
‘Taxi?’ vroeg ik, toen we eindelijk bedaard waren.
‘Nee, lopen. Alsjeblieft.’
‘Goed.’
Na een uur wandelen, met een paar onderbrekingen, bereikten we het hotel.
|
|