| |
4
Drie dagen later werd ik 's ochtends om acht uur wakker in een hotelkamer vol zonlicht. Ik douchte en schoor mij uitvoerig en kleedde mij aan. City-dress ditmaal, een flanellen broek die ik in Parijs had gekocht, een Amerikaans overhemd en een jasje waar ik de vorige middag voor was gevallen. Vroeger waren kleren een hobby van mij geweest. De succesvolle copywriter had een kast vol maatpakken, laden vol Amerikaanse overhemden en kocht zijn dassen in Londen en zijn schoenen in Milaan. Maar daar was ik nu wel overheen. Niet dat ik een goed pak, met een goeie coupe, van een mooie stof, met fijne schoenen en de juiste das erbij, niet meer apprecieerde, maar het hoefde van mij allemaal niet meer. Slechts een heel enkele keer bezweek ik nog voor een verleidelijke etalage. Het jasje dat ik de vorige middag had gekocht, was een uitzondering die de regel bevestigde. Ik klopte op de deur van Jadranca's kamer, die naast de mijne lag, maar ze sliep nog vast. In de receptie gaf ik mijn sleutels af en liet een boodschap achter dat ik op het caféterras aan het meer ging ontbijten.
Het was stralend weer. Ondanks het vrij vroege uur was het al warm buiten. Op weg naar het terras, een paar honderd meter van het hotel verwijderd, kocht ik wat kranten.
Er waren al een paar zeilboten op het water en een waterskiër danste in grote slingers achter een racebootje aan. In de verte waren kinderen aan het zwemmen, hun opgewonden stemmen kaatsten over het water. Vanaf een wit zeiljacht, dat langs een muur lag te dobberen, doken ze het water in. Achter de muur lag in een grote tuin, omgeven door hoge bomen en rododendronstruiken, een groot, wit, negentiende-eeuws herenhuis dat uitgedost was met talloze terrassen en balkons.
Terwijl ik ging zitten, verscheen er op een balkon op de tweede verdieping een vrouw die naar de kinderen riep dat ze moesten komen ontbijten. Ze klauterden schreeuwend het water uit en renden naar het huis. Hun natte, bruine lichamen glinsterden tussen de paarse
| |
| |
rododendrons.
Ik bestelde een eerlijk Zwitsers ontbijt, zwei Eier in Glas, Brötchen mit Marmelade en een pot koffie, rekte me uit en waagde me aan de eerste sigaret.
Zürich beviel mij best. Ik was er nooit eerder geweest en had er veel kwaad van horen spreken, maar wat daar de beweegredenen voor waren begreep ik niet. Het was een elegante, mooie stad. Goed, de cafés gingen er 's avonds al om half twaalf dicht, maar daar wen je wel aan en er waren ongetwijfeld feesten genoeg. Goed, er woonden veel Zwitsers, en de Zwitsers, zeggen ze, zijn een burgerlijk volkje. Ik houd er niet van om te generaliseren. Paul Klee was ook een Zwitser, om nou maar eens een voorbeeld te geven, maar bovendien woonden er behalve Zwitsers ook veel buitenlanders. Daar kun je je toch ook mee vermaken?
En er hebben altijd buitenlanders in Zürich gewoond, dus dan moet die stad toch wel iets aantrekkelijks hebben. Ga maar na, Lenin, Schwitters, noem maar op, het dadaïsme is er trouwens ontstaan en dat kun je van Amsterdam niet zeggen. Trouwens, dat gekanker van de Nederlanders op Zwitserland begrijp ik niet goed. Ze zeggen altijd dat het er te schoon is en dat ieder huisje en ieder boompje precies op zijn plaats staat, alsof dat in Nederland niet zo is. Maar nauwelijks zijn ze de Belgische grens over, of ze klagen dat het een stinkende smeerboel is en een grote rotzooi en dat die Belgen maar wat aanrommelen. Wat willen ze nou eigenlijk? De ober bracht mijn ontbijt en ik dronk een kop gloeiende koffie en lepelde de eieren op. Achter mij rumoerde de stad. De zon klom wat hoger en boven het meer hing een blauwe waas van verdampt water. De waterskiër bleek een waterskiester te zijn, toen ze vlak langs het terras scheerde. Het was een bruinverbrand meisje van een jaar of zestien. Ik stak een hand op en wuifde haar toe. Ze zwaaide lachend terug. Nee, mij beviel het best in Zürich. Ik sloeg de New York Times open en begon het wereldnieuws te verteren.
In Bremen hadden we de nachttrein naar Zürich op het nippertje gehaald. Ik had eerst een slaapwagencoupé willen nemen, maar toen het bleek dat de trein nagenoeg leeg was, namen we samen een eerste klas coupé in beslag. Terwijl de trein het station uitreed, haalde ik de halve fles whisky die ik nog uit Düsseldorf over had, te voorschijn en zette hem op het klaptafeltje tussen de twee banken. Daarna nam ik een paar truien, die als hoofdkussens dienst konden doen, uit een
| |
| |
tas en legde de tassen in het bagagenet.
Jadranca had zich intussen op een bank laten vallen en schopte haar schoenen uit. ‘God, wat ben ik moe,’ zuchtte ze.
‘Ga maar slapen.’
Ze vouwde haar handen onder haar hoofd en keek mij door half gesloten wimpers aan ‘Wat voor boeken schrijft u eigenlijk?’ vroeg ze.
Ik zette de schrijfmachine naast de tassen, ging tegenover haar op de andere bank zitten en stak een sigaret op. ‘Zullen we beginnen met elkaar te tutoyeren?’ vroeg ik.
Ze draaide een kwartslag naar mij toe en glimlachte. ‘Graag.’ Haar haar viel over haar gezicht en door de vermoeidheid had ze roodgloeiende wangen. Ze zag eruit als een klein meisje. Maar haar lichaam had niets kinderlijks. Haar borsten wipten op en neer in de cadans van de voortrollende trein en doordat ze op haar zij lag, werd de ronding van haar heup nog sterker geaccentueerd. Haar rok was tot ver boven haar knieën omhooggekropen.
Ik nam een slok whisky, reikte haar de fles aan en vroeg:
‘Jij?’
Ze knikte, en richtte zich op haar elleboog op voor ze dronk. Ik deed eveneens mijn schoenen uit en trok mijn benen onder mij op de bank. ‘Om je over die boeken te vertellen, moet ik eigenlijk eerst iets over mij zelf vertellen,’ zei ik.
‘Zullen we het licht uitdoen?’ vroeg ze. Ze was weer gaan liggen.
Ik stond op, wat vervelend was omdat ik mijn schoenen weer aan moest doen, deed het licht uit en trok het schermpje voor de glazen deur omlaag. Terwijl ik weer ging zitten, stak ze een arm naar mij uit. Ik pakte haar vast en ze zei: ‘Dank je wel...’ Ze aarzelde even. ‘Sid.’ Met haar duim streelde ze langs de rug van mijn hand. We zwegen een tijdje. Door het raam viel het schijnsel van een langsflitsende nachtelijke stad naar binnen. ‘Vertel dan,’ zei ze ten slotte.
‘Maar toen ik na een paar jaar carrière had gemaakt, smakken geld verdiende, twee auto's had, alleen opdrachten aannam die ik leuk vond en getrouwd was met een beeldschone vrouw, ging alles plotseling mis.’ Ik zweeg even en terwijl ik een slok whisky nam, realiseerde ik mij dat ik twintig minuten achter elkaar over mijn jeugd had zitten doorzagen. Een jeugd die helemaal niet spectaculair was geweest. Goeie familie, goeie scholen, goeie opvoeding. Met de nodige incidenten. Ik had een gevaarlijk, licht ontvlambaar temperament, waardoor ik voortdurend in vechtpartijen verwikkeld raakte en een
| |
| |
verregaande preoccupatie met meisjes, die twee keer in zwangerschappen resulteerde. Een literaire ambitie uitte zich in het schrijven van verhaaltjes en gedichten en maakte het mogelijk dat ik op mijn twintigste, na mijn eindexamen, als copywriter in dienst trad bij een reclamebureau.
‘Wat is er dan gebeurd?’ vroeg Jadranca. Haar stem klonk hees en eigenaardig. Het was donker in de coupé. Ze lag als een bleke, vage vlek op de bank tegenover mij.
‘Op een zomeravond zat ik thuis te werken en te wachten op mijn vrouw die bij kennissen op bezoek was geweest. Het raam stond open, het was heel stil buiten. We woonden op een gracht in het centrum van Amsterdam. Plotseling hoorde ik haar schreeuwen. Ik rende naar het raam en zag hoe een man haar tegen de grond sloeg en haar begon af te rossen. Ik sprong de trappen af en toen ik buiten kwam, lag ze bewegingloos op straat. De man holde een eind verderop weg. Ik rende hem achterna, haalde hem in en sloeg hem in blinde razernij in een paar minuten dood.’ Ik vertelde het verhaal mechanisch, alsof het iemand anders betrof. Ik had geen enkel contact meer met die gebeurtenissen, terwijl ze toch maar een paar jaar achter mij lagen. ‘Ik werd tot drie en een half jaar gevangenisstraf veroordeeld. Toen ik een half jaar had gezeten, vertelde mijn vrouw mij, tijdens het bezoekuur, dat ze een verhouding met een vriend van mij had en ze vroeg of ik in een scheiding wilde toestemmen. Dat deed ik dus. Wat kon ik anders doen? Ik was toch cocu en moest nog drie jaar zitten.’ Ik zweeg abrupt, omdat ik een vreemd geluid meende te horen. Ik luisterde scherp en hoorde aanvankelijk alleen het klikken van de wielen op de rails en het zuchten van de locomotief in de verte, maar daar doorheen ontwaarde ik ten slotte een zacht gekerm. Jadranca huilde. Ik stond op en ging naast haar zitten. Ze richtte zich onmiddellijk op, sloeg haar armen om mij heen en drukte haar gezicht tegen mijn borstkas aan. Het zachte, onderdrukte kermen zwol aan tot een heftig snikken. Haar hele lichaam schokte en trilde in spastische bewegingen. Ik streelde haar haren en haar rug en drukte haar vaster tegen mij aan. Geleidelijk werd ze rustiger.
‘Zo'n droevig verhaal,’ fluisterde ze ten slotte. Ze hikte zachtjes nog wat na.
Maar ik wist dat ze niet om mijn verhaal huilde. Misschien had het iets in haar losgemaakt, maar de werkelijke reden was een geheim waarmee en waarin zij alleen leefde.
Ten slotte bedaarde ze. Ze lag nog steeds tegen mij aan en ik voelde
| |
| |
hoe ze geleidelijk aan begon te reageren. Ze drukte zich nog vaster tegen mij aan en haar handen woelden in mijn haren. Plotseling richtte zij zich op en legde haar lippen op mijn mond. Haar gezicht was nat van tranen en haar lippen smaakten zout. Haar tong schoot in mijn mond heen en weer. Haar nagels drukten in mijn schouders en ze perste haar lichaam tegen mij aan. Van een kermend katje was ze plotseling veranderd in een vuurbal die ieder moment kon exploderen. Mijn handen gleden langs haar lichaam, maar toen ik een van haar borsten omvatte, verstrakte zij plotseling. Gedurende enkele ogenblikken bleef ze zo zitten, toen verslapte ze, liet mij los en liet zich langs mijn borstkas omlaagglijden.
Zo zaten we een paar minuten. Ze lag slap tegen mij aan, haar hoofd rustte in mijn armen. Ik wist niet waarom en wat ik verkeerd had gedaan, maar vroeg ook niets. We zwegen.
Ik dacht terug aan de jaren na die doodslag. De gevangenis. Het jaar daarna dat ik in Spanje en in Zweden had doorgebracht. De mislukte poging om mijn vroegere leven in Amsterdam weer op te nemen... De dag nadat ik in Amsterdam aankwam, struikelde ik over het ontzielde lichaam van een vriendinnetje van mij en tegen mijn zin raakte ik in een enorme toestand verstrikt. Een week later vluchtte ik het land uit met zevenduizend dollar, die ik een gangster afhandig had gemaakt, op zak en een spoor van doden achter mij latend. Ik ging naar Griekenland, waar ik een jacht huurde en mijn geld verbraste. Daarna naar Wenen, waar ik aan een boek begon over mijn belevenissen in Amsterdam en ten slotte naar München, waar ik een tweede boek schreef over iets dat ik in Wenen had meegemaakt. Crimeprone. Daar leek het wel op.
In Wenen vroeg een mij onbekende man of ik een geldsmokkel naar Praag wilde ondernemen. Omdat ik geen cent had, stemde ik toe. Het resultaat was een serie gebeurtenissen die ten slotte de voorpagina's van de wereldpers bereikten.
En nu weer?... Ik keek naar het meisje dat in mijn armen lag. Ze was in slaap gevallen. Voorzichtig liet ik haar op de bank glijden. Ze piepte zachtjes, maar werd niet wakker. Ik ging op de andere bank liggen, stak een gauloise op en staarde naar de nachtelijke wereld die langs het zwarte raam trok.
Om half elf had ik mij door de economische problemen van de ontwikkelingslanden en de uitbreiding van enige Aziatische conflicten heen geworsteld en Jadranca was nog steeds niet op het terras verschenen.
| |
| |
Ik rekende af, wandelde terug naar het hotel en was nog ongeveer veertig of vijftig meter van de hotelingang verwijderd toen ze naar buiten kwam. Zonder om zich heen te kijken stak ze snel de straat over. Ze droeg het groene jurkje dat we de vorige dag hadden gekocht.
Toen we in Zürich aankwamen, waren we meteen naar bed gegaan en de volgende morgen, maandagochtend, waren wij in de stad gaan winkelen. Ze had dringend nieuwe kleren nodig. Ik had haar geld gegeven, maar ze stond erop dat ik meeging om de kleren uit te zoeken. Ze kende goed de weg in Zürich. Het hotel waar we woonden, was ook haar idee geweest. Het was een hotel waar voornamelijk acteurs, zangers en dansers logeerden. Ze kende het van haar vele tournees. Het was relatief goedkoop, vrij goed en zeer gemoedelijk. Je kon er rustig dronken binnenkomen, niemand zei er iets van als je bezoek op je kamer ontving en in de bar ontmoette je aardige mensen.
We hadden samen een paar jurken, een rok, wat blouses, ondergoed, een jeans en schoenen voor haar gekocht. En onderweg was ik nog even voor het tweedjasje gevallen. 's Avonds hadden we slakken gegeten in een restaurant in de oude stad en toen om half twaalf alles dichtging, waren we gaan slapen. Overdag had ik een paar keer naar Mister Kimberlin's hotel gebeld, maar hij was nog niet aangekomen. Jadranca had tijdens het winkelen haar kennissen opgebeld, maar die waren de stad uit en kwamen, volgens het dienstmeisje, pas de volgende dag terug.
Ze verdween nu in een telefooncel aan de overkant van de straat. Dat was eigenaardig, want we hadden telefoon op onze kamers en er was een cel in de hal van het hotel. Dat kon alleen maar betekenen dat ze het gesprek niet via de centrale van het hotel wilde laten lopen. Ik draaide mij om en liep snel terug naar een krantenstalletje, waarachter ik mij kon verschuilen. Het duurde vrij lang. Pas na een minuut of vijf kwam ze weer naar buiten. Ze stopte iets in haar handtasje, knipte het dicht en begon in de richting van het meer te lopen. Waarschijnlijk had ze een adres opgeschreven.
Ik dook een zijstraat in en rende via een andere straat terug naar het meer, liep daar een hoek om en botste bijna tegen haar op.
‘Hallo Sid!’ Ze straalde.
‘Dag schatje.’ Sinds de nachtelijke scène in de trein waren we erg lief voor elkaar. Er was nog geen herhaling van de zoenpartij geweest, maar de manier waarop zij soms haar hand op mijn arm legde, mij aankeek, mij toelachte, wees erop dat haar genegenheid, ondanks
| |
| |
mijn onvoorzichtige toenadering, niet was verminderd. Wat er nu precies was gebeurd, begreep ik nog steeds niet. Ze had al eerder aangeduid dat het bedleven met haar man geen pretje was geweest, misschien moest ik het in die richting zoeken. God mocht weten wat voor frustraties ze bij hem had opgelopen.
‘Ik heb ontzettend lekker geslapen en heb nu honger als een wolf,’ zei ze.
‘Dan gaan we ontbijten. Ik was net op weg naar het hotel om je te wekken. Het leek me zonde als je de hele dag zou verslapen. Het is zulk mooi weer.’
‘Fantastisch.’
Het was wat drukker op het terras geworden en vooral heter.
‘Heb je mister Kimberlin al gebeld?’ vroeg ze terwijl ze de kaart bestudeerde.
‘Dat ga ik straks doen. Heb jij al iets van je kennissen gehoord?’
‘Ik heb ze meteen gebeld toen ik wakker was. Om half een ga ik bij ze lunchen.’ De ober kwam langs en ze bestelde yoghurt met vruchtesap, een zacht gekookt ei en koffie. Ik kon mij niet voorstellen dat een wolf daar genoeg aan had. Ik bestelde campari. ‘Ik hoop dat ik je kennissen ook eens te zien krijg,’ zei ik terwijl ik een sigaret opstak. Ze haalde haar schouders op. ‘Er is niet veel aan, weet je. Het zijn oude mensen en eigenlijk helemaal niet zo aardig. Maar ze zijn stinkrijk en ik hoop dat ze me geld geven. Het is familie van mijn man, maar ze zijn met hem gebrouilleerd. Om een of andere reden zijn ze erg op mij gesteld. Ik zal ze duidelijk maken dat ze mij over het begin heen moeten helpen. Dan kan ik een half jaar gaan trainen en als ik weer aan het werk ben, betaal ik het ze terug.’
Ze sprak heel snel en haar ogen leken iets groter dan normaal te zijn. Haar gezicht kreeg daardoor een uitdrukking van uiterste concentratie.
De ober bracht haar ontbijt en mijn campari. Gedurende anderhalf uur bleven we op het terras in de zon zitten praten. Ze was zeer opgewekt en maakte allerlei plannen. Als ze geld kreeg, wilde ze in Parijs gaan trainen. Ze vertelde over de tijd toen ze aan het Operaballet in Parijs verbonden was geweest en over het werken met Skibine en Balanchine. Midden in een opgewonden verhaal pakte ze mijn hand vast en zo bleven we verder zitten. Met haar duim streelde ze langs de rug van mijn hand.
‘Als ik geld krijg, trakteer ik vanavond,’ zei ze en met haar vrije hand wees ze over het meer. ‘Ik heb daar een keer gegeten in een restaurant
| |
| |
met een terras aan het water. Met lampions en muziek. Geweldig!’ Ten slotte werd het tijd om op te stappen. Ik rekende af en we liepen naar het hotel.
Terwijl ik haar in een taxi zette, zag ik plotseling naast de hotelingang een man die op het terras naast ons had gezeten, in een krant staan lezen. Het was een onopvallende vent met een vlak onbeduidend gezicht en een flets, grijs pak aan. Hij las de Neue Zürcher Zeitung. Hoewel hij op het terras vlak naast ons had gezeten, had hij niet eenmaal in onze richting gekeken.
‘Hoe laat ben je weer terug?’ vroeg ik.
‘Om een uur of twee, denk ik.’
‘Zullen we vanmiddag naar een zwembad gaan?’
‘Hè ja, wat een goed idee.’ We leken wel tieners.
Ik drukte een zoen op haar neus en sloeg het portier dicht. Terwijl de taxi wegreed, wuifde ze mij vrolijk toe. Ik zwaaide terug.
Plotseling schoot er een vreemd gevoel in mijn maag. Het waarschuwingssignaal binnen sprong op rood. Meestal gebeurt dat als ik een mooie vrouw ontmoet, maar ook wel eens als er ergens gevaar dreigt. De mooie vrouw was in dit geval aanwezig, maar de omstandigheden waren niet kosher. Het liefst was ik haar gevolgd.
Ik wist niet waar ze naar toe ging. Terwijl ik het hotel binnenliep, ving ik mijn spiegelbeeld in de glazen deur op. Ik keek zorgelijk.
|
|