| |
| |
| |
2
Dus zou ik Amsterdam weer niet te zien krijgen. Ik was er sinds drie jaar niet meer geweest. Niet dat ik heimwee had, maar ten slotte was ik er geboren, opgegroeid, naar school gegaan en getrouwd geweest. Toen ik nog een succesvol copywriter was, ja ja, kende ik de halve stad en sommigen van mijn vroegere kennissen wilde ik wel eens zien. Inclusief mijn ex-vrouw, met wie ik in de afgelopen jaren af en toe wel eens een briefje had gewisseld. Ze was inmiddels hertrouwd. Met een vriend van mij. Op hem was ik sindsdien minder gesteld, maar goed...
Ik had in het centrum van de stad, in de buurt van de Kö, de Königsallee, de duurste en deftigste winkelstraat van Düsseldorf, een hotelletje gevonden en was op het eind van de middag naar de bioscoop gegaan. Als je je in een vreemde stad een beetje thuis wilt voelen, moet je beginnen met een bioscoopje te pikken. Als je dan na de voorstelling midden in een dichte drom slaapdronken toeschouwers naar buiten schuifelt, voel je je meteen opgenomen in het organische leven van de stad om je heen, zelfs al ken je er heg noch steg.
Ik kende Düsseldorf trouwens nog wel een beetje, want ik was er vroeger, toen ik nog een succesvol copywriter was, ja ja, een paar keer geweest voor congressen en zakelijke besprekingen. Op een van die trips had ik gegeten in een Balkan-restaurant in de buurt van de Rijn, waar het eten verbazingwekkend lekker en goedkoop was geweest. Ik wist niet meer precies waar het was, maar wel ongeveer de richting en toen ik om een uur of zeven hongerig uit de bioscoop kwam, liep ik naar de Rijn om daar de zijstraten uit te kammen.
Toen ik 's middags de secretaresse betaalde, zestig mark, de hele grap kostte me bijna tweehonderd piek, had ik nog even overwogen om een afspraak met haar te maken, maar terwijl ik haar het geld overhandigde, rook ik een of ander goedkoop, zoet parfum en op haar neus zat korrelige poeder, zodat ik snel van gedachten veranderde. Die tweehonderd piek sloegen een flink gat in mijn financiële reserves. Het was nog helemaal niet zeker of ik onmiddellijk een nieuwe opdracht van Qyllan zou krijgen en in de tussentijd moest ik van mijn eigen geld leven.
Twee maanden eerder had ik in het stationsrestaurant in München een vent ontmoet die mij Qyllan's adres had gegeven. Ik was eind
| |
| |
december in München aangekomen, had er een kamer gehuurd en in recordtijd twee autobiografische romans geschreven. De eerste, waar ik al eerder in Wenen aan was begonnen, betrof een avontuur dat ik twee jaar eerder in Amsterdam had beleefd en de tweede handelde over enige merkwaardige gebeurtenissen die ik in Wenen en Praag had meegemaakt.
Ik had de twee manuscripten naar een uitgever in Amsterdam gestuurd en kreeg een paar weken later een telegram dat ze waren aangenomen. Nog een week later ontving ik een voorschot. Ik mocht mij zelf nu officieel een schrijver noemen, iets wat ik al enige tijd deed, en ik had voorlopig weer een beetje geld op zak, maar verder hing ik doelloos in München rond. Ik had absoluut geen zin om naar Amsterdam terug te gaan. Dat had ik al eens geprobeerd en dat was op een fiasco uitgelopen. Zie mijn eerste boek. Ik had te lang een zwervend bestaan geleid om weer terug te kunnen gaan naar wat ze de Maatschappij noemen. Maar ik moest geld verdienen. Van mijn voorschot kon ik sigaretten en een borreltje kopen, maar verder... Op een avond zat ik in het stationsrestaurant, dat beroemd is om zijn Weisswürstel en de meisjes die je er op kunt pikken, een pilsje te drinken, toen plotseling iemand aan de andere kant van de bar mijn aandacht trok. Mensen die een gelijksoortig leven leiden, herkennen elkaar meestal onmiddellijk, dat is nu eenmaal zo. Een professor zal in een eivol stadion onmiddellijk een collega kunnen onderscheiden en een beroepsvoetballer die voor het eerst van zijn leven in een schouwburg komt, zal in de pauze dadelijk die andere voetballer herkennen die er toevallig ook is. Zo herkende ik in die man aan de bar onmiddellijk een avonturier. Nu is dat misschien een groot woord, dat herinneringen oproept aan zeerovers en expedities naar witte plekken op de wereldkaart, maar hoe moet je het soort mensen dat zonder vaste middelen van bestaan, zonder bindingen aan huis en haard, vrouw en kinderen, over de aarde en door het leven dolen, anders noemen?
De man stak een sigaret op en keek in mijn richting. Een paar seconden staarden we elkaar aan. Toen knikte hij, pakte zijn glas op, gleed van zijn barkruk af en liep naar me toe. Hij had mij ook herkend.
Toch waren we geen van beiden zonderling gekleed in schapeleren jassen en laarzen of zo. Ik had zelfs mijn enige goeie pak aan, omdat ik die avond naar de opera was geweest en hij droeg een grijs tweedpak dat duidelijk van een goeie kleermaker kwam. Hij ging naast me zitten en zei: ‘Hi, I'm Jim.’
| |
| |
‘I'm Sid.’
Hij nam een slok pils en vroeg: ‘Wat do you do for a living, Sid?’ Ik vertelde hem over mijn boeken en vroeg:
‘En jij?’
‘Ik rij auto's.’ Hij bestelde twee nieuwe pilsen en vertelde over Qyllan and Cie.
Jaarlijks kopen honderden Amerikanen die in Europa op vakantie zijn, een tweedehands sportwagen, omdat die hier veel goedkoper zijn dan in Amerika. Als ze dan aan het eind van hun vakantie terugvliegen, moeten die auto's op de een of andere manier naar de havensteden gebracht worden, van waaruit ze naar Amerika worden verscheept. En Qyllan had een bureau opgericht dat die transporten verzorgde. Hij had een aantal chauffeurs in dienst die de auto's ophaalden en ze naar de plaats van bestemming reden. Qyllan ontving voor zijn service van de eigenaars een behoorlijk bedrag en zijn chauffeurs kregen van hem een, uiteraard geringere, maar altijd nog redelijke som per auto uitbetaald. Van dat geld moest je zelf de benzine en je andere onkosten betalen. Wat je overhield, was je verdienste.
Af en toe had hij geen werk voor je, dan moest je wachten tot er weer wat kwam. Je was volkomen je eigen baas, reed kriskras door Europa en voor iemand die van auto's hield, kwam er nog bij dat je voortdurend in de tofste sportwagens zat.
‘Hou je van auto's?’ vroeg Jim.
Er was een tijd geweest dat lage, snelle sportwagens inderdaad iets voor mij betekenden, maar tijdens de latere veranderingen in mijn leven, huwelijk, gevangenis, scheiding, was dat overgegaan. Maar ik kon altijd nog wel waardering opbrengen voor een nieuwe lijn of een nieuw motortype.
‘Zeker wel.’
Het bleek dat hij coureur was geweest. Maar een paar ongelukken, en andere affaires, zoals hij achteloos zei, hadden zijn carrière afgebroken. Nu reed hij voor Qyllan en was best tevreden. Hij had net een MG naar Zweden gebracht die vanuit Stockholm naar Amerika ging en was nu op weg naar Milaan om een Ferrari op te halen die naar Cherbourg moest worden gebracht. Gewoonlijk vloog hij altijd naar zijn startpunten toe, maar in Stockholm had hij veel geld uitgegeven, en hij moest even zuinig doen, vandaar dat hij met de trein reisde. Hij moest in München overstappen en zat op zijn aansluiting te wachten. Hij had nog een uur de tijd.
‘Zou het niks voor jou zijn?’ vroeg hij. ‘Qyllan is altijd op zoek naar
| |
| |
goeie mensen.’
Ik zei dat het me wel wat leek en hij gaf me Qyllan's adres. We dronken nog wat en we wisselden gegevens uit over steden die we beiden kenden en toen het tijd werd, gaven we elkaar een hand en hij zei: ‘Als het doorgaat, zien we elkaar wel weer. See you, man.’
De volgende avond zat ik in de nachttrein naar Parijs.
Om kwart over zeven liep ik langs de Rijn. De ondergaande zon liet een spoor van paarse en rode vlammen achter zich, die in het water werden weerspiegeld. Het leek erop dat de zomer eindelijk doorzette. De zon scheen een opruiming te beginnen onder de reeks depressies die het continent maandenlang had geteisterd. De wolkbreuk van die middag was de laatste krampachtige uitbraakpoging van een uit elkaar geslagen front.
Uit de rivier steeg een koude luchtstroom op. Ik huiverde en knoopte mijn leren jasje dicht, zoog het laatste leven uit een sigaret en gooide de peuk in het water. ‘Doe de groeten aan Nederland,’ zei ik en draaide me om, naar de stad toe, om het restaurant te gaan zoeken. Trouwens, het was eigenlijk geen restaurant, maar meer een soort snackbar waar je tegen lage prijzen allerlei hapjes kon eten.
Speenvarken met witte kool, civap-cici, raznici en zo. Mijn maag kromp al in elkaar bij het idee.
Aan mijn rechterhand lag een grote brug over de rivier en ik herinnerde mij dat het restaurant in de buurt van die brug, vlakbij de rivier moest zijn. Ik stak de weg over en liep een smalle zijstraat in.
Ik sloeg de hoek om. Bleef staan. En draaide mij op mijn hakken weer om. Er scheen een ijskoude poolwind door de straat te blazen die mij deed huiveren en onder mijn overhemd woonden plotseling een paar muizen die pijlsnel langs mijn rug op en neer renden. Ik liep een paar meter terug en bleef aandachtig voor de etalage van een kousenwinkel staan.
Aan de overkant liep een meisje in een groene gabardine regenjas. Onder de jas, die ze niet had dichtgeknoopt, droeg ze een witte rok en een blauwe blouse. Ze had mij niet opgemerkt.
Ik had mij voortdurend afgevraagd waarom mijn auto was beschoten. Achteraf was het duidelijk dat ze ontvlucht of op de vlucht was.
Waarschijnlijk was ze op het benzinestation aan de aandacht van haar achtervolgers of bewakers ontsnapt, die natuurlijk later van de pompbediende hadden gehoord dat ze in mijn auto was weggereden. De Healey was een opvallende wagen, zowel door vorm als door kleur
| |
| |
en ze hadden ons na verloop van tijd teruggevonden, waarbij ze mazzel hadden dat het zo regende, anders had ik wel harder gereden. Maar toen gingen ze meteen schieten! Dat doe je niet zo maar. Daar moet je toch wel een geldige reden voor hebben. In het Amerikaans bestaat het woord accidentprone. Daarmee worden mensen aangeduid die onder mislukkingen worden bedolven en die voortdurend ongelukken hebben. Accidentprone was ik niet, maar het had er veel van dat ik crimeprone was. Om de een of andere reden scheen ik voortdurend met misdaad of misdadigers in contact te moeten komen. Het meisje liep langzaam, slenterend bijna, door de stille straat, bleef op een hoek voor een restaurant staan en begon de prijslijst die voor het raam hing te bestuderen. Ik stak een sigaret op en wachtte. Het restaurant scheen haar niet te bevallen, ze liep weer verder. Ik volgde haar.
In een volgende zijstraat bleef ze opnieuw voor een restaurant staan en weer tuurde ze naar het menu. Een minuut later wandelde ze door. Toen ik langs het restaurant kwam, bleef ik ook even staan. De prijzen die op de kaart vermeld stonden, waren belachelijk laag. Duitsland mag dan een duur land zijn, één ding is een feit, je kunt er goedkoop eten. Twee straten verder bleef ze voor de derde keer staan en de prijslijst bleek, toen ik hem even later op mijn beurt bekeek, ook nu weer zeer laag te zijn. Maar ze was weer doorgelopen. Ze had blijkbaar niet eens genoeg geld bij zich om in zo'n goedkoop gribuszaakje te eten.
Terwijl we een nieuwe straat in liepen, herkende ik plotseling in de verte mijn Balkanrestaurant. ‘Balkan Grill, Serbische Spezialitäten’ stond er in neonletters boven de deur aan het einde van de straat.
Mijn maag begon te rommelen. Een ogenblik aarzelde ik tussen honger en nieuwsgierigheid, toen besloot ik om beide te combineren.
Ik versnelde mijn pas en zei, toen ik vlak achter haar liep: ‘Pardon mademoiselle.’
Ze draaide zich om in een razendsnelle beweging, die aan een pirouette deed denken en gelijktijdig tastte ze met haar rechterhand in haar handtasje dat ze met haar linkerhand in mijn richting stak. Ze staarde mij met wijdopen ogen aan. Het bloed was uit haar gezicht weggetrokken.
‘U was vanmiddag zo plotseling verdwenen,’ zei ik. Ik was me lam geschrokken van haar onverwachte beweging, maar probeerde dat niet te laten merken. Ze opende haar mond, maar scheen geen geluid voort te kunnen brengen.
| |
| |
‘Mijn auto wordt gerepareerd,’ ging ik verder. ‘Daarom moet ik hier overnachten.’ Ik glimlachte.
‘O,’ zei ze. Langzaam nam haar gezicht weer wat kleur aan. Ze stond wijdbeens voor me en ze drukte nu haar handtasje tegen haar maag. Haar rechterhand bevond zich nog steeds in het tasje.
‘Ik ben op weg naar dat restaurant daar. Mag ik u uitnodigen om mee te gaan eten?’
‘Waarom?’ Ze had zich zelf weer in de hand. Haar stem had weer de vlakke neutrale klank die hij 's middags ook had gehad en haar ogen hadden dezelfde emotieloze uitdrukking.
‘Omdat u honger hebt en geen geld.’
Ze keek mij een paar seconden strak aan, toen gleed de aanduiding van een glimlach over haar gezicht. ‘Goed,’ zei ze. Ze nam haar hand uit het tasje en knipte het dicht.
Het was vrij rustig in de snackbar. We vonden een tafel in een hoeknis en ik hing haar regenjas op.
‘Kiest u maar iets voor mij uit. Ik kan geen Duits lezen,’ zei ze, terwijl we gingen zitten. Ik bestelde Servische bonensoep, speenvarken van het spit en een liter Hongaarse stierebloedwijn.
Intussen opende ze haar tasje en haalde een pakje sigaretten te voorschijn. Ik zocht naar lucifers, maar ze was me te vlug af en stak haar sigaret aan met een gouden Dupont. Ze zag dat ik ernaar keek en liet de aansteker weer in haar tasje vallen.
‘Een cadeau van mijn man,’ zei ze terwijl ze de rook uitblies. Ze had diep geïnhaleerd en terwijl ze sprak warrelde de rook uit haar mond. Ik knikte. We zwegen even.
‘Waar komt u eigenlijk vandaan?’ zei ze ten slotte een beetje geërgerd, zonder mij aan te kijken.
‘Uit Frankfort.’
‘Dat bedoel ik niet. Welke nationaliteit hebt u?’
‘Ah. Ik ben Nederlander. En u?’
‘Ik kom oorspronkelijk uit Joegoslavië.’
‘Werkelijk? Ik dacht dat u een Française was.’
Voor het eerst glimlachte ze even. ‘Ik heb een jaar of zeven bij Franse groepen gewerkt.’
Een slonzige ober zette twee volle soepkommen voor ons op tafel. De inrichting van de snackbar stelde niets voor, het zag er zelfs armetierig uit, maar de keuken was geweldig. Een copywriter uit Düsseldorf die mijn voorliefde voor de Balkankeuken kende, had mij er indertijd opmerkzaam op gemaakt.
| |
| |
‘U treft het,’ zei ik. ‘Dit is een Joegoslavisch restaurant.’ Maar ze scheen mij niet te horen. Ze concentreerde zich op haar bord alsof ze gehypnotiseerd was en hoewel de soep gloeiend heet was, lepelde ze haar bord achter elkaar leeg. Ze moest uitgehongerd zijn. Ik rookte eerst mijn sigaret op voor ik begon te eten en vroeg, toen haar bord al bijna leeg was: ‘Bij wat voor Franse groepen heeft u gewerkt?’
‘Ballet.’
‘Ballet?’ Ik schonk de wijnglazen vol en begon te eten.
Ze nam een slok en zei: ‘Ik heb mijn opleiding in Beograd gehad. Toen ik nog maar net in het corps de ballet zat, maakten we een tournee door Frankrijk. Daar ben ik toen meteen maar gebleven. Ik heb eerst een paar jaar bij de markies de Cuevas gewerkt en daarna bij de opera in Parijs.’
Ik heb altijd een enorme bewondering voor balletdansers en -danseressen gehad. Dansen is een van de zwaarste bezigheden die er bestaan en je moet de balletkunst wel totaal horig zijn om die dagelijkse afbeuling te kunnen doorstaan.
‘Het lijkt me een prachtig beroep,’ zei ik.
Ze keek me spottend aan. ‘Het is het zwaarste beroep dat er bestaat,’ zei ze.
‘Dat weet ik.’
‘Je begint 's ochtends om tien uur te trainen. Tot vier uur 's middags. 's Avonds heb je voorstelling. Om twaalf uur lig je in je bed. Als je op tournee bent, gaat de training gewoon door. Geen drank. Geen feestjes. Niet uitgaan. Weinig liefde. Ik dankte God op mijn blote knieën toen ik ermee op kon houden.’
‘Hoe kwam dat?’
‘Omdat ik trouwde. Hoe heet u eigenlijk? En wat doet u?’
‘Sid Stefan. Ik rij auto's.’
‘Auto's?’
Ik vertelde haar over mijn ontmoeting in München, over mijn vertrek naar Parijs en over Bob Qyllan.
Qyllan's kantoor was gevestigd in een zijstraat van de Boulevard St-Germain, vlak bij de Deux Magots. Het caféterras lag in een bleke middagzon. Het was er stampvol. Ik had er vroeger ook vaak gezeten, op vakanties. Terwijl ik langs het terras liep, bedacht ik dat ik een paar jaar geleden nog eens gedroomd had van een reclamecarrière in Parijs. Ja ja.
In een donkere vochtige hal hing een kartonnen bordje waarop ge- | |
| |
schreven stond: ‘International Car Service. Qyllan and Cie. 2nd floor.’
Ik beklom een uitgesleten donkere trap en kwam via een knarsende deur in een klein kamertje terecht. Ergens in de verte hoorde ik muziek. Het kamertje stond propvol met archiefkasten. Achter een groot, ouderwets bureau zat een meisje te typen. Ze was onmiskenbaar een Amerikaanse, blond, sproetig, een beetje aan de mollige kant.
‘Yes?’ vroeg ze, zonder met typen op te houden.
‘Ik heb vanochtend gebeld.’
‘Bent u die Hollander?’
‘Ja.’
‘Mr. Qyllan verwacht u. Die deur daar.’ Ze wees naar een deur achter haar rug. Ik liep ernaar toe en klopte aan.
‘Dat kan hij niet horen. Loopt u maar naar binnen,’ zei ze.
Ik opende de deur en werd overspoeld door een ontzaglijk geluidsvolume. De deur bleek aan de binnenkant gecapitonneerd te zijn en de verre muziek die ik eerder had gehoord, kwam uit vier hi-fi luidsprekers die in de hoeken van de kamer waren opgesteld. Qyllan zat in het midden van de kamer met gesloten ogen in een grote leren stoel te luisteren. Hij was een paar jaar ouder dan ik, vijfendertig misschien, en zeer goed gekleed in een tweedpak van onberispelijke snit. Hij had een mager gezicht, met scherpe trekken en een brede mond. Vrij lang, goed onderhouden donkerbruin haar. Hij leek sprekend op die kerels die je op sigarettenreclames aan onwaarschijnlijk mooie dames een sigaret ziet presenteren terwijl er op de achtergrond een paard over een hek springt of een tennisser serveert.
De kamer was gemeubileerd met donkere, zware meubels en voorwerpen van leer, teakhout en dik groen glas. Op een tafel stond een grote bos wilde bloemen. Het rook er naar goede pijptabak en aftershave en Barbra Streisand slingerde met ongelofelijke, naar mijn smaak hysterische, kracht een liedje naar buiten.
De muziek brak abrupt af. Qyllan opende zijn ogen, zag mij staan, keek me even aan, sloot ze weer en zei: ‘Barbra is de allergrootste, daar valt niet aan te tornen.’
‘Ik weet een betere,’ zei ik.
‘Noem op.’ Hij hield zijn ogen nog steeds gesloten.
‘Ornella Vanoni.’
‘Wie is dat? Nooit van gehoord.’
‘Een Italiaanse.’
| |
| |
‘Ik spreek geen Italiaans, vandaar.’ Hij stond op en stak een lange, bruine hand uit. Hij had een krachtige handdruk.
‘Qyllan.’
‘Stefan. Sid Stefan. Ik heb vanochtend gebeld.’
‘Inderdaad. Ga zitten. Whisky? Bourbon?’
‘Bourbon.’
Hij schonk twee glazen in en ik vertelde hem over mijn ontmoeting met Jim in München. Hij luisterde aandachtig, stelde af en toe een paar vragen en toen ik was uitgesproken, belde hij zijn secretaresse in het voorkamertje. Ze bracht een gedrukte vragenlijst, die ik moest invullen terwijl zij intussen mijn pas en mijn rijbewijs fotokopieerde. Daarna reden we met zijn drieën in zijn Jaguar naar een circuit buiten Parijs, waar ik mijn rijtechniek moest demonstreren. Hij liet me een tijdje rondscharrelen met de Jaguar. Op topsnelheid rijden en dan plotseling krachtig afremmen en dat soort dingen. Ik gaf hem nog een slipdemonstratie à la Slotemaker toe. Hij was niet ontevreden en na een uur was de zaak beklonken. Ik tekende een contract, 's avonds gingen we in de stad eten en de volgende ochtend was ik op weg naar mijn eerste auto, die in Fontainebleau stond en naar Genua moest worden gebracht. Ik vond Qyllan wel een aardige vent. Hij deed eigenlijk niks, luisterde de hele dag naar muziek, zoop, had overal contacten organiseerde de boel een beetje en streek een bom centen op. Hij was een van die Amerikanen die met literaire ambities naar Europa komen en daar dan blijven hangen. De meesten verloederen, maar hij had een goed idee gehad en dat idee op een goeie manier ten uitvoer gebracht en leefde nu in de internationale kliek in Parijs. Ik had zelf ook vaak goeie ideeën, maar ik bracht ze nooit ten uitvoer. Ik was allang blij dat ik voor hem kon rijden.
‘En hoe heet u?’ vroeg ik toen ik mijn verhaal beëindigd had.
‘Jadranca.’
‘Geen achternaam?’
‘Nee. Vindt u het nog steeds leuk om in die auto's te rijden?’
‘Nogal logisch. Ik heb met niemand iets te maken, wat wil ik nog meer? Nog een glas wijn? Nog iets eten?’
‘Echt niet.’
We zwegen en rookten.
‘Wat gaat u nou doen?’ vroeg ik ten slotte.
‘Hm?’ Ze trommelde plotseling nerveus met haar vingers op tafel en vermeed mijn blik.
| |
| |
‘U schijnt geen geld te hebben en geen bagage. Ik heb de indruk dat u ergens voor op de vlucht bent.’
Ze keek me strak aan en doofde intussen haar sigaret uit in het gestolde vet op haar bord. Normaal knap ik van zoiets verschrikkelijk op iemand af, maar ik registreerde met verbazing dat het mij van haar niets kon schelen. Ik bestudeerde haar nog eens scherper. Niet dat ze zo mooi was, het was iets anders...
‘Ik ben weggelopen. Mijn huwelijk was een fiasco. God, je kent dat wel. Ik was op tournee en ontmoette op een feestje een jonge officier. Snor, gitzwarte ogen, gala-uniform. We werden smoorverliefd. Een paar maanden later waren we getrouwd. Zoals ik al zei, ik dankte God op mijn blote knieën dat ik niet meer hoefde te dansen. Maar daarna... Het leven in een kleine garnizoensplaats... Kaartavondjes, ontvangsten bij de commandant... Ik werd er gek van. Ik begon het theater te missen en mijn collega's. En mijn man...’
Ze huiverde.
‘Bed?’ vroeg ik.
Ze knikte.
‘Niet fijn?’
‘Vreselijk.’
Tja. Ze zeggen dat de meeste balletdanseressen aseksueel zijn. Maar van haar kon ik mij dat nauwelijks voorstellen. Ze had groene katteogen, waarin, achter de fletse blik die ze mij toewierp, een eigenaardige gloed smeulde. Haar dikke, welige haar viel tot over haar schouders. Ze deed aan een roofdier denken zoals ze daar zat. Haar vlakke, neutrale houding was als de pose van een kat die voortdurend op de hoogte is van de vogels die om haar heen fladderen, maar net doet alsof zij niets merkt. Ook de wijze waarop zij zich op straat had omgedraaid, getuigde van een roofdiereninstinct. Altijd alert, de spieren gespannen om weg te springen.
‘Hoe komt u in Duitsland terecht?’ vroeg ik.
‘Mijn man is een paar maanden geleden overgeplaatst. Hij wilde het weekend absoluut doorbrengen in een of andere afschuwelijke officiersclub. Ik wilde thuis blijven, omdat er op de televisie een balletvoorstelling was. Maar ik mag van hem niets meer met het ballet te maken hebben. We gingen toch. Vanochtend vroeg de deur uit. Onderweg kregen we laaiende ruzie. Ten slotte had ik er genoeg van. Op het benzinestation ben ik in uw auto overgestapt terwijl hij stond af te rekenen. Hij heeft er niets van gemerkt.’
‘Ik ook niet.’
| |
| |
‘Nee.’ Ze lachte niet, het was een zakelijke vaststelling.
‘Met wat voor auto was uw man onderweg?’
‘Met een D.S.’
‘Wat voor kleur?’
‘Zwart.’ Ik meende een kleine aarzeling in haar ogen te zien en een onzekerheid in haar stem te horen, maar misschien vergiste ik mij wel. ‘Wat gaat u nu doen?’ vroeg ik.
‘Ik wil weer dansen. U zei toch dat u morgen naar Bremen gaat?’
‘Die kant op, inderdaad.’
‘Mag ik meerijden? Aan het stadtheater in Bremen is een Franse choreograaf verbonden met wie ik vroeger gewerkt heb. Misschien kunnen ze me daar gebruiken.’
‘Natuurlijk mag u meerijden. Gezellig.’
We spraken af dat ze de volgende ochtend om tien uur in de hal van mijn hotel zou zijn. Ik betaalde, we stonden op. Ik bood aan om haar naar haar hotel te begeleiden, maar ze zei, weer op die kille vlakke toon, dat ze de weg wel alleen kon vinden. Ze bedankte me niet eens voor het eten.
Ik liep terug naar mijn hotel. 's Middags had ik een paar tijdschriften, Der Spiegel, Observer, Die Zeit en een fles whisky gekocht en nadat ik gedoucht had, ging ik in bed liggen, schonk een glas whisky in en begon te lezen. Maar mijn gedachten dwaalden steeds weer af.
Ze had een snelle fantasie en ze was een goed actrice. Die schoten op mijn auto hadden mij bijna mijn leven en in ieder geval tweehonderd mark gekost, maar ik betreurde ze niet. Ze was een interessante vrouw, dat was zeker. Niet dat ze enig interesse in mijn persoon had getoond. Dat kwetste me wel een beetje.
Ik was misschien de mooiste niet, maar ook niet de allerlelijkste, dat wist ik uit ervaring.
Maar ik verheugde me op het ritje naar Bremen. Misschien waren er nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Ik grinnikte en schonk nog eens in.
Toen ik een uur later in slaap viel, was de fles half leeg.
|
|