Messen
(1984)–Gerben Hellinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
moet veroordelen,’ vertelde Jiri. We reden in de hoofdstraat van een buitenwijk waar ik nog nooit eerder was geweest. Ik vertaalde zijn woorden voor Ormby. ‘Waarvoor wordt hij veroordeeld?’ vroeg deze. De bandrecorder stond naast hem op de achterbank en de Leica bungelde om zijn hals. Af en toe maakte hij een aantekening in een boekje. ‘Omdat hij in zijn opdracht gefaald heeft. Wolf von Bodenpitz, die samen met hem het smokkelkomplot in elkaar heeft gezet, heeft vanochtend tijdens een verhoor, waar Jiri bij was, alle schuld op Sepp weten af te wentelen,’ antwoordde ik, terwijl ik door de kijker die Jiri mij had gegeven, naar de voetgangers op straat tuurde. ‘Wat wilden die kerels in Praag met dat geld doen?’ vroeg Ormby. ‘De Messen dachten dat hun Praagse collega's het zouden gebruiken om hun positie te versterken, maar die lui waren in de eerste plaats misdadigers en hadden die jongetjes op een geraffineerde manier om de tuin geleid. Ze hadden een zwarte-handel-organisatie opgebouwd en die dollars hadden ze nodig om de politie en partijbonzen om te kopen. Dat nazigedoe was een camouflage voor hun werkelijke activiteiten.’ Ormby maakte weer een paar aantekeningen. ‘Ik geloof dat het een goed verhaal kan worden,’ zei hij tevreden. ‘Als ik nou nog een paar mooie foto's kan maken...’ Uit een zijvakje van de hoes die om de bandrecorder zat, haalde hij een apparaatje te voorschijn dat op een kleine transistor leek. ‘Kijk, dit is het zendertje waar ik je over vertelde. Het werkt op een ultrakorte golflengte. In de bandrecorder is een ontvanger ingebouwd. Als hij,’ hij wees op Jiri, ‘het in zijn zak steekt, kunnen wij horen wat ze binnen zeggen en de gesprekken worden meteen op de band opgenomen.’ ‘Ormby man, je bent goud waard,’ zei ik en vertelde Jiri wat hij gezegd had. Jiri klakte met zijn tong. ‘Heel goed.’ We reden nu de stad uit. Aan weerskanten van de weg lag het gebruikelijke rommelzootje dat aan de periferie van een grote stad ontstaat: fabriekjes, werkplaatsen, uitgewoonde villa's, krotten, volkstuintjes, chauffeurscafés. Het Wienerwald kondigde zich aan, het landschap werd steeds heuvelachtiger. ‘De jachthut van generaal Von Bodenpitz ligt aan een oude zijtak van de Donau, midden in de bossen,’ zei ik tegen Ormby. ‘Jiri is er vanochtend geweest. De generaal komt er niet meer, omdat hij te oud | |
[pagina 134]
| |
is en de Messen hebben de hut tot hun hoofdkwartier gemaakt. Zijn jachtgeweren beschouwen ze als hun wapenarsenaal.’ Ik vertaalde mijn woorden voor Jiri. Hij knikte en zei: ‘Dat wapenarsenaal is trouwens met jouw Beretta uitgebreid. Dat pistool is het enige waar ik me zorgen over maak. Die jongens zijn triggerhappy, weet je. Ze hebben in de afgelopen maanden zo vaak op blikjes geschoten, dat ze het nu ook op mensen willen proberen.’ Hij minderde zijn snelheid en draaide voorzichtig een hardbevroren ijsweg op. Het wegdek was spekglad en hij moest stapvoets rijden. ‘Verderop wordt de weg beter,’ zei Jiri. ‘Het dooiwater uit de heuvels heeft zich hier verzameld. Je kunt hier wel ijshockeyen.’ ‘Hoe heten de jongens die vanavond aanwezig zijn?’ vroeg ik. De auto maakte een schuiver naar links en draaide een kwartslag om. ‘Ik moet me even op de weg concentreren,’ antwoordde Jiri. Hij gaf gas en slingerend als een paling door het gras schoot de wagen weer naar voren. ‘Goddammit,’ grijnsde Ormby. Ik begon hem steeds sympathieker te vinden. Bang was hij niet. Maar dat was ook geen wonder, bedacht ik, als je zolang oorlogscorrespondent geweest bent. Na een paar minuten begon de weg te stijgen en kregen de banden een betere greep op de sneeuw. ‘Een sigaret alsjeblieft,’ zei Jiri. Ik stak een sigaret voor hem op en duwde deze tussen zijn lippen. ‘Merci. De chef heet Piebler. Zijn vader is een paar jaar geleden minister geweest. Je herkent hem onmiddellijk. Hij heeft zwart haar en draagt altijd zwarte kleren. Het is een enge vent. Hij is het fanatiekst van allemaal, de anderen zijn doodsbang voor hem. Wolf von Bodenpitz is zijn luitenant en gehoorzaamt hem als een hond. Die Piebler heeft ook jouw Beretta in zijn bezit.’ Ik vertaalde alles weer door voor Ormby. ‘Verder zijn er twee broers Gesteindl. Peter en Fritz. Ze studeren in Wenen, maar hun vader is rechter in Stiermarken.’ ‘Wat studeren ze?’ vroeg ik. ‘Rechten natuurlijk. De hele Oostenrijkse rechtspraak is fascistisch. Na de oorlog hebben ze hier niet één rechter afgezet. Kan je nagaan.’ We hadden de top van de heuvel bereikt. Links van ons lag het bos, rechts in de diepte was een deel van Wenen zichtbaar. ‘Stop even,’ zei Ormby. ‘Ik wil een foto maken.’ ‘We hebben niet veel tijd meer,’ protesteerde ik. ‘Ik heb maar een halve minuut nodig,’ zei hij. | |
[pagina 135]
| |
Ik vroeg aan Jiri of hij even wilde stoppen. Hij mopperde in het Tsjechisch, maar bracht de auto tot stilstand. Ormby draaide het raampje naast zich open en een ijskoude wind, die mijn ogen deed tranen, sloeg naar binnen. Hij hield de Leica voor zijn gezicht en knipte een paar keer. ‘Die opnamen kan ik gebruiken als tegenstelling, begrijp je wel,’ zei hij terwijl hij het raampje weer dichtdraaide ‘Zo in de trant van: Wie Kent De Geheimen Van Deze Feeëriek Flonkerende Nachtelijke Diamant?’ Hij lachte schallend. Ik grinnikte en zag dat Jiri, terwijl hij de auto weer optrok, glimlachte. Ik was er zeker van dat hij alles kon verstaan wat wij in het Engels zeiden. Ik stak een sigaret op en vroeg aan Jiri: ‘Wie zijn er nog meer?’ ‘De anderen ken ik niet. Allemaal keurige kereltjes met veel centen en veel vrije tijd.’ De weg begon weer te dalen. Er was geen ander verkeer, maar in het schijnsel van de autolampen waren er in de sneeuw wel autosporen zichtbaar. Waarschijnlijk werd de weg alleen door de Messen gebruikt. We waren nu midden in het bos, er was geen huis meer te zien. De laatste kilometers legden we zwijgend af. Ik rookte, stak nog een sigaret op voor Jiri, en probeerde na te gaan of ik zenuwachtig was. Misschien een beetje. Er kriebelde vaag iets in mijn maag en mijn rechtervoet tikte onwillekeurig op de bodem van de auto. We namen nog een paar heuvels en een paar spiegelgladde stukken weg daartussen en ten slotte, halverwege een hoge heuvel, zei Jiri: ‘We zijn er.’ Hij remde af. ‘We zijn er,’ herhaalde ik tegen Ormby. ‘Dat heb ik begrepen. Hier is het zendertje. Hij hoeft alleen maar dat knopje in te drukken.’ De auto kwam tot stilstand. Ik gaf Jiri het apparaatje en liet hem zien hoe het werkte. Hij stopte het in zijn zak en wees op zijn schouderholster. ‘Veel geluk, Sid. Je weet wat je te doen staat. Hou je taai.’ We gaven elkaar een hand, daarna keek hij Ormby aan. Deze staarde terug, na een paar seconden begonnen ze beiden te grinniken. Ormby hief een klauw op. In de palm van zijn hand lag de rookbom en het plastic kogeltje met de rode vloeistof dat hij van Jiri had gekregen. ‘Don't worry,’ zei hij en met zijn andere hand klopte hij op Jiri's schouder. We stapten uit en Jiri startte de wagen weer. Een halve minuut later verdween hij over de top van de heuvel en we waren alleen. ‘Daar gaan we dan,’ zei Ormby en we begonnen te lopen. | |
[pagina 136]
| |
De nachthemel boven ons was wolkenloos en kristalhelder, de sterren flonkerden als fakkels maar er was geen maan. Vlak onder de top van de heuvel vonden we aan de linkerkant van de weg het voetpad dat Jiri ons beschreven had. Ik liep voorop. Voor ons uit tastend gingen we het bos in. ‘Verdomme, dat we geen lantaarn bij ons hebben,’ zei ik, nadat voor de zoveelste keer de takken van het kreupelhout dat onder de hoge bomen stond, in mijn gezicht zwiepten. Ormby achter mij gromde iets. De sneeuw brak krakend onder onze schoenen, een paar keer struikelde ik bijna in een onverwachte kuil. Eenmaal, toen Ormby met zijn volle gewicht tegen mij aanviel, rolden we samen door de sneeuw. Na een paar minuten bereikten we de splitsing die Jiri ons beschreven had. Hij had 's middags het terrein verkend. Het was onbegrijpelijk waartoe die man, ondanks zijn invaliditeit, in staat was. Het pad waarop wij ons bevonden, liep recht door, maar er was een kleine afsplitsing naar rechts die wij moesten volgen. We strompelden verder. Na twee minuten stonden we aan de rand van het ravijn. De dikke Amerikaan stond hijgend naast mij. Hij was misschien wel oersterk, maar hij had weinig uithoudingsvermogen. Het was doodstil in het bos. In de verte pufte een trein, net als toen in Praag. Beneden op de bodem van de kloof, die naar ik schatte vijftig meter diep was, lag een weg. Ongeveer honderd meter verder naar links kwam de kloof uit in een weide. Aan de rand van de weide, die als een laken in het bos lag, lag het huis. Daarachter glinsterde ijs in de bevroren zijtak van de Donau. Ik zette de kijker voor mijn ogen en stelde de lenzen bij. Jiri had ons verteld dat het huis een soort blokhut was. De muren en het dak waren uit bijgeschaafde boomstammen opgetrokken. Door twee kleine, vierkante ramen viel een geel licht naar buiten. Achter de ramen bewogen gestalten heen en weer, maar ik kon geen gezichten onderscheiden. Opzij van het huis stond een auto geparkeerd. Beneden ons hoorden we plotseling een auto huilen die in de tweede versnelling een steile helling afdaalde en even later verscheen Jiri's auto op het punt waar de kloof een scherpe buiging naar rechts maakte. Ormby drukte een knopje van de bandrecorder in, de spoel begon te lopen en nu hoorden we ook door de luidspreker het gehuil van de motor, maar dan veel zachter. Plotseling zei Jiri keihard: ‘Luisteren jullie al?’ Ormby draaide geschrokken de geluidssterkte zachter en we grinnik- | |
[pagina 137]
| |
ten. De Skoda stopte pal onder ons. De koplampen doofden, flitsten weer aan en gingen opnieuw uit en aan. In een bosje naast de weg antwoordde iemand met een identiek signaal. Dat moest de wachtpost zijn waarover Jiri ons verteld had. Na een paar seconden kwam er uit het bosje een man te voorschijn en Jiri's stem klonk weer door de luidspreker: ‘Guten Abend.’ De man boog zich voorover door het raampje van de Skoda en zijn stem, via de bandrecorder, antwoordde: ‘Herr Sbrntc? In orde. U kunt doorrijden.’ ‘Bedankt,’ zei Jiri. De man verdween weer, de Skoda zette zich in beweging en reed naar het huis toe. Ik volgde hem met de kijker. Jiri parkeerde de wagen naast de andere auto, stapte uit en liep naar het huis. Even zag ik zijn kleine, kromme gestalte duidelijk tegen de twee ramen afgetekend, toen opende hij een deur en ging naar binnen. Onmiddellijk klonken er begroetingen uit de luidspreker. ‘Guten Abend Herr Sbrntc!’ De jongens spraken zijn achternaam perfect uit, wat mij nog geen een keer gelukt was. ‘Goedenavond!’ antwoordde hij opgewekt. ‘Waar hebben ze het over?’ vroeg Ormby. Hij had een telelens op zijn camera geschroefd en nam een paar foto's van het huis in de verte. ‘Ze begroeten elkaar,’ zei ik. Op dat moment naderde er een tweede auto in de kloof. Ik tuurde door de kijker in de zwarte diepte beneden ons. De auto stopte en de lichtsignalen herhaalden zich, waarna de man weer uit het bosje te voorschijn kwam. Opnieuw werden er, voor ons nu onverstaanbare woorden gewisseld, waarna de auto verder reed naar het huis, waar intussen een opgewekte conversatie plaatsvond. ‘Heeft u goed gegeten?’ vroeg iemand aan Jiri. ‘Heel lekker.’ ‘Waar?’ ‘In het Deutsche Haus. Dat kende ik nog van vroeger.’ Er volgde een gesprek over Weense restaurants en Jiri vertelde hoe miserabel het eten in Praag wel was. [Wat niet waar was.] Af en toe vertaalde ik voor Ormby wat er gezegd werd. Hij vond het niet erg interessant en frunnikte kauwgomkauwend aan zijn camera. Toen vroeg iemand aan Jiri: ‘Wat heeft u vanmiddag gedaan, Herr Sbrntc?’ ‘Ik heb geprobeerd mijn vroegere kennissen terug te vinden.’ ‘Succes gehad?’ ‘Niet veel. De meesten zijn dood.’ | |
[pagina 138]
| |
‘De oorlog?’ vroeg iemand terloops. ‘En de Russen,’ antwoordde Jiri. Het was even stil. Toen herkende ik Wölfchens stem: ‘We zullen ze ervoor laten bloeden.’ En een nasale, striemende stem antwoordde: ‘Dat doen we al.’ Er volgde een lange stilte die ten slotte werd verbroken door iemand die naar de levensomstandigheden in Tsjechoslowakije vroeg. Na een paar minuten verscheen de laatste auto. Jiri had ons gewaarschuwd dat we moesten wachten tot er vier auto's voor het huis stonden. Meer bezoek werd er die avond niet verwacht. Dit keer stapte de wachtpost, nadat het lichtspel had plaatsgevonden, in en reed mee naar het huis. We liepen terug naar de splitsing in het bos. Mijn ogen waren intussen aan de duisternis gewend en ik kon vrij goed om mij heen zien. Vanaf de splitsing volgden we het pad weer waar we oorspronkelijk op gelopen hadden. Het slingerde heen en weer door het bos en tot mijn stomme verbazing stonden we na een paar minuten plotseling op de weide. Ik had nauwelijks gemerkt dat we waren gedaald. Het huis lag ongeveer tweehonderd meter van ons verwijderd. Na de aankomst van de passagiers van de laatste auto was de conversatie binnen veranderd. Een gesprek over allerlei onbenulligheden werd plotseling onderbroken door de snijdende stem die ik al eerder had gehoord en waarvan ik vermoedde dat hij aan Piebler toebehoorde. Hij zei: ‘Meine Herren, laten we tot de zaak komen, ik verklaar deze zitting voor geopend.’ Onmiddellijk werd het doodstil. ‘U bent allen op de hoogte van de actie Praag. Even resumeren. Wolf von Bodenpitz, Messer Mitglied 12, heeft een maand geleden een voorstel gedaan om een som geld die zijn grootvader en vrienden van zijn grootvader naar Praag wilden laten smokkelen, te onderscheppen en om dit geld toe te laten komen aan onze medestrijders van de F.-groep in Praag. De leiding heeft het plan goedgekeurd, waarna ik contact met F. heb opgenomen, die eveneens zijn toestemming gaf. Daarna heeft Von Bodenpitz de opdracht gekregen om de operatie samen met Sepp Vogler, Messenlid 17, ten uitvoer te brengen. Von Bodenpitz heeft zijn grootvader zover gekregen om hem de technische aspecten van het geldtransport te laten regelen. Grootvader stemde toe. Von Bodenpitz en Vogler hebben toen de smokkelaar, een Hollander die door de zuster van Von Bodenpitz op de bloedtransfusiedienst is opgescharreld, tot de Tsjechische grens begeleid, en op het allerlaatste moment zijn instructies veranderd. De man heeft deze instructies | |
[pagina 139]
| |
niets vermoedend opgevolgd. Hij is in zijn hotel blijven wachten tot een van F.'s mensen hem kwam afhalen en is toen meegegaan naar het leegstaande huis dat F. voor deze operatie tijdelijk in gebruik had genomen...’ Terwijl hij deze uiteenzetting gaf, waren Ormby en ik het huis tot op twintig meter genaderd. De nacht vormde een zwarte, ondoordringbare muur voor de ramen van de verlichte kamer en wij hoefden niet bang te zijn dat zij ons konden zien. Ik tuurde door de kijker naar binnen, maar helaas waren beide ramen beslagen. Achter het linkervenster zag ik een donkere gestalte, zijn gezicht was door het bewasemde raam niet duidelijk te onderscheiden, die met heftige, gescandeerde armbewegingen stond te praten. De bewegingen kwamen overeen met het ritme van de woorden die uit de luidspreker klonken. ‘Hij had ongeveer drieduizend dollar bij zich, die hij aan de mensen van F. moest geven. Maar er is iets misgegaan. Er gebeurde iets onbegrijpelijks. De man, de Hollander, een zekere Stefan, haalde op het moment dat hij zijn geld zou overhandigen, een pistool te voorschijn en schoot een van F.'s mensen dood. De ander sloeg hij met de kolf van zijn pistool bewusteloos.’ Er klonken geschrokken uitroepen: ‘Wat! Oh! Eh!...’ ‘Daarna,’ ging de snijdende stem onbewogen verder, ‘is hij 'm gesmeerd en heeft hij de STB, jullie allen bekend, gewaarschuwd. F. en al zijn mensen zijn in de loop van die nacht gearresteerd. Jullie vragen je af hoe ik dit weet.’Hij maakte een pauze. Het werd doodstil. ‘Zie hier Herr Thorwald Sbrntc. Het enige lid van de Beweging dat uit Praag is ontsnapt. Hij is gisternacht illegaal de grens overgekomen, zoals jullie in de krant hebben gelezen.’ Achter de beslagen ramen ontstond beweging en er barstte een vreugdegehuil los. ‘Bravo! Hoch! Heil! Wunderbar!’ Jiri antwoordde bescheiden: ‘Danke, danke, aber wirklich, danke...’ ‘Stilte!’ Piebler's stem ketste als een pistoolschot door het geroezemoes heen. Ormby draaide geschrokken het volume nog wat zachter. Het werd doodstil binnen. ‘Wolf, breng Vogler binnen.’ Gestommel en geschuifel van stoelen. Een deur ging open en werd weer gesloten. ‘Vogler, ga daar zitten en vertel de leiding wat er gebeurd is.’ Een lange pauze. Piebler herhaalde: ‘Vertel!’ Sepp begon te spreken. Hij hakkelde en stotterde en zijn woorden waren nauwelijks te verstaan. Hij vertelde dat zijn zusje hem over | |
[pagina 140]
| |
mijn bezoek had ingelicht en gezegd had dat ik de volgende ochtend terug zou komen. Opnieuw ontstond er rumoer. ‘Is die Hollander dan weer hier? Is hij bij jou thuis geweest?’ ‘Ja.’ ‘Hoe kwam hij aan je adres?’ ‘Ik denk via de garage waar ik zijn auto gehuurd had.’ Weer begon iedereen door elkaar te praten. ‘Stilte!’ schreeuwde Piebler opnieuw. ‘En wat heb je toen gedaan, Vogler?’ ‘Ik heb hem 's ochtends opgewacht.’ ‘En wat had je moeten doen, Vogler?’ ‘Ik had jou moeten waarschuwen.’ ‘En wat is er gebeurd, Vogler?’ ‘Ik heb geprobeerd om hem neer te slaan. We hebben gevochten, maar hij had geluk. Ik ben gevlucht.’ ‘En wat zijn de consequenties van jouw stommiteiten, Vogler? Nou? Nou?’ Piebler's stem werd steeds hoger. Vogler gaf geen antwoord. ‘Dat hij nou achter ons aan zit! Dat hij, God zal het weten, misschien wel ieder moment binnen kan komen!’ schreeuwde Piebler. Ik vertaalde zjn woorden snel voor Ormby. ‘Great,’ fluisterde deze. ‘Great.’ ‘Waarom ben je niet onmiddellijk naar mij toegekomen, Vogler? Dacht je heus dat je het alleen af kon? Geef antwoord!’ Er klonk een dof geluid. Blijkbaar gaf hij Vogler een klap. Op de achtergrond klonk gemurmel. ‘Goed,’ zei Piebler plotseling met een heel andere klank in zijn stem. ‘Dit is dus de situatie. Deze Stefan zoekt ons. Zijn motieven zijn mij onbekend, maar hij vormt een gevaar voor ons. Dus moet hij uit de weg geruimd worden. En Vogler, aan wie we dit alles te danken hebben, mag zijn lot delen.’ ‘Maar Heinz, je wilt hem toch niet... je kunt hem toch niet...,’ zei iemand ontzet. ‘Wat kan ik niet, wat wil ik niet, Fritzl?’ vroeg Piebler. ‘Hem doodschieten? Geen mens zal hem missen, zijn zuster het minst. Als de leiding vanavond daartoe besluit, zal dat gebeuren. Waarvoor zijn we hier anders bij elkaar gekomen? Wat doen we met Vogler, en wie doet het, daar gaat het om. En wat doen we met die Stefan en hoe doen we het? Dat is het tweede punt. Enige suggesties?’ Doodse stilte. Tot Jiri's schrille kinderstem ten slotte vroeg: ‘Heeft er iemand een vuurtje?’ Dat was het wachtwoord dat we met elkaar | |
[pagina 141]
| |
hadden afgesproken. ‘Here I go,’ zei ik tegen Ormby en gaf hem de kijker. ‘Good luck man, don't overdo it,’ grinnikt hij. Terwijl ik naar de deur liep, voelde ik duidelijk dat ik toch wel zenuwachtig was.
Ze zaten met zijn allen om een grote ronde tafel. Vijf man plus Jiri. Alleen Piebler stond. Hij leunde met zijn handen op het tafelblad en steunde met een voet op een stoel. Vogler hing op een stoel aan de andere kant van de kamer. Zijn armen waren met touwen achter zijn rug samengebonden. Uit zijn mond druppelde bloed. Het was er smoorheet. In een hoek brandde een petroleumkachel en boven de tafel hing een olielamp, die heen en weer begon te zwaaien toen ik de deur opende. Er hing een dikke, grijze mist van sigarettenrook in de kamer. Naast de deur was een rek waarin een aantal jachtgeweren stonden, overal hingen geweien aan de muren. Aan een wand hing een hakenkruisvlag. Daarnaast hingen portretten van Hitler en zijn trawanten. De jongens waren keurig gekleed in stemmige donkere pakken, maar ze droegen ieder een band met een hakenkruis om hun linkerarm, wat nogal eigenaardig stond. Ze dronken bier. De tafel was bezaaid met flesjes. Piebler was geheel in het zwart gekleed, tot en met een zwart overhemd en een zwarte das. Hij had een lang, opvallend smal wit gezicht, grote zwarte ogen en een mond die op een snee leek. Ik deed de deur achter mij dicht en stak mijn handen omhoog. ‘Ik doe niks, ik kom alleen maar praten,’ zei ik. Wolf von Bodenpitz was de eerste die zich van de verbazing herstelde. Hij sloeg met zijn vuist op tafel en riep: ‘Sieg Heil!’ ‘Schnauze,’ snauwde Piebler. De anderen staarden mij stomverbaasd aan. Vogler, aan de andere kant van de kamer, zat als een papegaai met twee dichtgeslagen, geelzwart omrande ogen naar mij te loeren. Ik wees met uitgestrekte arm naar Jiri. ‘Jullie weten niet dat hij een agent van de stb is,’ zei ik. Wolf lachte honend, de anderen zwegen. Jiri verroerde zich niet. Ik liep naar hem toe en zei: ‘Ik zal het jullie bewijzen.’ Piebler ging rechtop staan en bracht zijn rechterhand naar de zak van zijn jasje toe. Ik was net iets sneller. Ik greep onder Jiri's oksel, haalde zijn pistool te voorschijn en richtte het op Piebler. ‘Kalm aan, Herr Piebler, geen beweging meer, laat mijn Beretta met rust.’ | |
[pagina 142]
| |
Piebler spoog op de grond. Ik ging met het pistool even het rijtje af en zei: ‘Meine Herren, legt u even uw handen op tafel. Ik wil heus alleen maar rustig met u praten.’ Drie paar handen werden haastig op tafel gelegd. Wolf en Piebler waren wat langzamer. Ik klopte op Jiri's bochel. ‘Deze kleine man is een agent van de STB. Hij heeft in Praag in mijn aanwezigheid iemand van F.'s bende doodgeschoten. Hij wilde mij ook koud maken, maar ik was net iets vlugger. Ik sloeg hem neer en ontsnapte. Met het geld uiteraard. Gisteren ben ik de grens overgevlucht. Hij beweert zeker dat hij dat ook gedaan heeft.’ ‘Ik heb...,’ riep Jiri, maar voor hij zijn zin af kon maken tikte ik met de greep van het pistool op zijn schedel. Hij maakte een hoog geluidje: ‘Rrrr’ en zakte toen voorover in elkaar op tafel. ‘Wie ben jij, Stefan?’ zei Piebler tussen zijn tanden door. ‘Dat zal ik je vertellen. Ik ben een gewone ordinaire dief. Ik heb dat geld en ik wil nog meer. Als jullie me poen geven, laat ik je gaan, anders hangen jullie.’ ‘Quatsch,’ zei Piebler. ‘O ja? Dacht je? Ik zal je nog eens wat meer vertellen. Herr Führer. Jij wilt Vogler om zeep brengen en je denkt dat er geen haan naar hem zal kraaien. Je vergist je, man. De hele politiemacht van Wenen is op het ogenblik naar hem op zoek. Hij heeft zijn zuster halfdood geslagen. Dat wist je niet, hé?’ ‘Is dat waar, Vogler?’ vroeg Piebler. ‘Ja,’ zei Vogler. In zijn kapotgeslagen ogen glom een sprankje hoop. Piebler ging zitten. Een van de jongens maakte een onverwachte beweging, ik prikte met het pistool in zijn richting. ‘Zit stil!’ Ze zaten roerloos. ‘Hoe weet je dit allemaal, Stefan?’ vroeg Piebler. Hij keek mij niet aan, maar staarde broeierig voor zich uit op tafel. ‘Dat is mijn vak, Piebler. Ik ben een dief, dat zei ik toch al. En ik versta mijn vak uitstekend. Dus kom op. Dokken. Leg al het geld dat jullie bij je hebben op tafel, plus de inhoud van de clubkas. Dan loop ik de deur uit, verdwijn in de nacht en jullie zien me nooit meer terug.’ ‘We hebben geen geld,’ zei Piebler. ‘You've got all the money in the world,’ zei ik. Dat was het wachtwoord voor Ormby. ‘Wat zeg je?’ vroeg Piebler. ‘Dat jullie barsten van het geld. Als je niet genoeg hebt, ga ik wel naar je vader toe om meer te halen.’ | |
[pagina 143]
| |
‘Chantage, gewoon chantage,’ zei Piebier. Op dat moment werd de deur opengegooid en Ormby tuimelde naar binnen. Hij bleef hijgend in de deuropening staan. ‘Ah... eh... oh...,’ rochelde hij. Ik hief mijn pistool op, legde op hem aan en schoot. Hij keek mij verwonderd aan, slaakte toen een kreet, greep met beide handen naar zijn borst en gleed langzaam langs de deurpost naar de grond. De rode kleurstof uit het plastic balletje, dat hij had fijngedrukt, sijpelde tussen zijn vingers door. Hij kreunde zeer overtuigend. ‘En nu betalen!’ gilde ik, terwijl ikmet het pistool heen en weer zwaaide. ‘Vlug! Vlug! Wie is die vent trouwens?’ Ik wees op Ormby. Een van de jongens was gaan huilen. Hij lag voorover op tafel en jankte schokschouderend: ‘Jaaaah! Jaaaah!’ Piebler staarde gefascineerd naar Ormby. Om zijn mond speelde een flauwe glimlach. Hij zag eindelijk eens iemand doodgaan. Wolf von Bodenpitz was de enige die nog volledig bij zijn positieven was. Hij zat in elkaar gedoken naar mij te loeren als een kat die een vogel bespiedt. De drie overige leden van het illustere Messengezelschap zaten lijkbleek op hun stoelen te schuifelen. Jiri zat als een zwarte spin weggedoken in zijn stoel. Iedereen was hem vergeten. Ik liep naar de huilende jongen toe, trok hem aan zijn haren overeind en schoot het pistool naast zijn oor af. De kogel versplinterde een portret van Himmler dat naast het gewerenrek hing. De eerste patroon die ik op Ormby had verbruikt was een losse flodder geweest, maar de rest was scherp genoeg. De jongen gilde en probeerde zich los te rukken. Ik sloeg hem met de greep van het pistool in zijn nek, zodat hij terugviel op zijn stoel. ‘Betalen!’ schreeuwde ik. Hij haalde bevend zijn portefeuille te voorschijn en schudde de inhoud op tafel. Er viel een dik pak bankbiljetten uit. De twee jongens naast hem hadden hun geld al op tafel voor ik bij hen was. Ook bij hen was de buit redelijk. Wolf von Bodenpitz haalde grinnikend wat klein geld te voorschijn. ‘Meer heb ik niet,’ zei hij. Ik klopte hem op zijn schouder. ‘Ik geloof je best. Je zuster heeft me al verteld dat jullie het niet zo breed hebben.’ Zijn grijns verstarde. Ik liep nu naar Piebler, die ik intussen voortdurend onder schot had gehouden en zette de loop van het pistool tegen zijn nek. ‘Geen beweging, Herr Führer.’ Eerst haalde ik mijn goeie ouwe Beretta uit zijn zak, stak hem in mijn binnenzak en daarna ontfutselde ik hem zijn | |
[pagina 144]
| |
portefeuille. Er zat wat geld in, niet veel. Ik veegde het geld dat al op tafel lag, op een hoop en propte het in mijn broekzak. Daarna liep ik weer naar de huilende jongen toe. Inmiddels had zijn buurman het ook te kwaad gekregen. Tranen stroomden over zijn wangen, terwijl hij bibberend naar Ormby keek die met wijd opengesperde ogen morsdood lag te zijn. Ik keek tersluiks naar Jiri, die nog steeds met zijn hoofd op tafel lag. Hij keek mij door zijn half gesloten wimpers aan, beet op zijn onderlip en probeerde een opstijgende lachkramp te onderdrukken. Gelukkig lette niemand op hem. De jammerende jongen stond al op voor ik bij hem was. ‘Niet doen! Niet doen!’ riep hij en hij keek doodsbang naar mijn pistool. En dan te denken dat zijn vader hoogstwaarschijnlijk in Stalingrad of de Ardennen gevochten had. ‘Rustig, ik wil alleen maar het geld uit de clubkas,’ kalmeerde ik hem. Hij wees bibberend naar Piebler. ‘Hij heeft de sleutel. Hij...’ ‘Geef op,’ zei ik tegen Piebler. Hij grinnikte en zei ‘Kom maar halen.’ Ik schoot vlak voor hem in de tafel. Houtsplinters vlogen in zijn gezicht en de bierflessen op tafel rinkelden. Hij schoof geschrokken zijn stoel achteruit, tastte in zijn zak en wierp een sleutelbos op tafel. ‘De kleine sleutel,’ zei hij. Zijn hoge, snijdende stem had plotseling een schorre klank gekregen. Ik gaf de sleutelbos aan de huilende jongen en hij liep naar een kast in de hoek van de kamer. Intussen trok ik mij in een andere hoek terug. Dit was even een gevaarlijk moment. Er kon in die kast ook wel een pistool of wat dan ook liggen. Ik zag dat ook Jiri zijn schouders waakzaam spande. Ormby had intussen zonder dat iemand het gemerkt had zijn Leica uit de voering van zijn schapeleren jas te voorschijn gehaald. Zijn handen en zijn jas waren bloedrood. Hij lag onbeweeglijk. Het was duidelijk dat hij veel frontervaring had. Maar alles liep op rolletjes. De jongen kwam terug met een ijzeren doos, die hij op tafel zette. ‘Alsjeblieft,’ zei hij. ‘Haal het geld eruit.’ Hij deed wat ik zei en legde een vrij dikke bundel bankbiljetten op tafel. De buit leek redelijk, maar ik kon me vergissen, omdat het Oostenrijkse papiergeld zo groot is. Ik liep weer naar de tafel toe, stopte het geld in mijn zak en zei: ‘Meine Herren, bedankt. Ik zal me aan mijn woord houden. U ziet me niet meer terug.’ Ik stak het pistool in mijn zak en begon naar de deur | |
[pagina 145]
| |
te lopen. Dit was een kritiek moment. Ormby en ik hadden met Jiri afgesproken dat ik als beloning voor mijn medewerking het geld van de aanwezige jongens mocht incasseren, terwijl wij Ormby van een serie foto's zouden voorzien, hetgeen betekende dat er een flinke vechtpartij moest ontstaan om hem volledig rendement te kunnen geven. Ik rekende op Wolf. En terecht. Toen ik halverwege de deur was, schreeuwde hij: ‘Stefan!’ Een bierflesje spatte naast mij tegen de muur uit elkaar, een tweede trof mijn schouder. Ik dook in elkaar, maar te laat, een derde flesje raakte mijn achterhoofd. Het deed niet overmatig pijn. Ik draaide mij om en zette me schrap. Wolf en Piebler waren het eerst in actie gekomen. Terwijl Wolf een vierde bierflesje in mijn richting slingerde, dook Piebler langs de tafel op mij af. Ik ontweek het flesje in een zijwaartse beweging naar links, die ik over liet gaan in een linkse hoek op Piebler's kin. Mijn vuist maakte precies op het juiste moment contact. Piebler zakte door zijn knieën heen en knalde met zijn kin op de rand van het tafelblad. Ik herstelde mijn evenwicht en hakte met mij rechterhand naar zijn nek. Maar hij dook opzij en ik sloeg keihard op tafel. ‘Au!’ schreeuwde ik. Er vloog weer een bierflesje langs mijn hoofd. Intussen waren de drie andere Messen ook tot actie gekomen. De huilende jongen had zijn stiletto getrokken, maar Jiri stak een arm uit, greep hem bij zijn jasje vast en trok hem achteruit. Ik registreerde nog net de blik van uiterste verbazing op zijn gezicht, voordat Jiri hem tegen de muur slingerde. De tweede jongen had een stoel opgetild en maakte aanstalten om deze naar mij toe te gooien. Ik gaf Piebler, die naar mij toe kwam kruipen, met de wreef van mijn linkervoet een schop in zijn gezicht en nam gelijktijdig een bierflesje van tafel, dat ik onderhands naar de stoelzwaaiende jongen gooide. Het trof hem op zijn mond. Hij liet de stoel vallen, schreeuwde en bracht zijn handen naar zijn mond. Er liep wat bloed langs zijn kin. Jiri was intussen opgestaan en naar Wolf toe gehobbeld, die nog steeds achter de tafel stond. Hij naderde hem van achteren, drukte hem onverwachts voorover, greep hem bij zijn nek vast en sloeg hem een paar maal met zijn voorhoofd tegen het tafelblad. Ik draaide mij even om om te zien wat Ormby uitspookte. Hij stond met een verlekkerd gezicht bij de deur foto's te maken. Doordat mijn aandacht even afgeleid was, merkte ik niet dat Piebler weer tot actie over was gegaan. Plotseling werd ik bij mijn voeten vastgegrepen en voor ik het | |
[pagina 146]
| |
wist smakte ik achterover tegen de grond. In de volgende seconde zat Piebler boven op me. Een regen van vuistslagen daalde op me neer, maar tenzij je een paar speciale slagen beheerst, levert die vechtmethode niet veel op. Kleine jongetjes vechten zo; meer dan een blauw oog hou je er niet van over. Ik liet hem rustig zijn gang gaan, terwijl ik intussen met mijn ellebogen mijn gezicht beschermde en zocht naar een mogelijkheid om door zijn slagen heen te breken. Maar op hetzelfde moment dat ik kans zag om een elleboog in zijn gezicht te planten, werd hij plotseling opgetild. Ormby torende hoog en massief boven mij uit. Hij hield Piebler bij zijn middel vast en wierp hem, als een zak, van zich af naar de tafel toe. Piebler kwam op zijn gat terecht en gleed door; het tafelblad was drijfnat van het bier. Op hetzelfde moment dat hij aan de andere kant weer van de tafel viel, kiepte deze om en sloeg met een denderende klap over hem heen. Ik was intussen weer overeind gekomen en rende naar Jiri toe, die in een gevecht met Wolf en twee andere Messen gewikkeld was. Blijkbaar had Jiri Wolf, nadat hij hem tegen de tafel had geslagen, even verwaarloosd, want Wolf zat nu boven op zijn nek en probeerde hem tegen de grond te duwen. Een van de andere jongens sloeg intussen op hem in, terwijl de derde met zijn stiletto naderde. Met deze bemoeide ik mij het eerst. Ik trapte naar zijn rechterhand en raakte zijn pols. Hij liet het mes los en schreeuwde van pijn en woede. Ik pakte hem bij zijn schouder vast, draaide hem een kwartslag om en gaf hem een korte por tussen zijn ribben. Terwijl hij naar adem hapte, gaf ik een tweede korte stoot op zijn strot. Hij sloeg dubbel en toen zijn achterhoofd ter hoogte van mijn navel was, hief ik mijn rechterarm op en hakte met mijn elleboog even in zijn nek. We hadden afgesproken dat we zouden proberen om niemand bewusteloos te slaan, dus ik moest de klappen voorzichtig toedienen. De jongen viel suizebollend op zijn knieën. Ik trok de andere jongen, die krampachtig maar zonder veel effect op Jiri insloeg, weg, zette hem voor mij neer, greep hem bij zijn schouder vast en duwde hem uit zijn evenwicht. Daarna gaf ik hem een tik op zijn kin. Hij vloog dwars door de kamer heen tegen de deur aan, waar hij versuft bleef staan. Jiri schudde Wolf lachend van zich af, greep hem bij zijn nek vast en drukte hem op de grond. ‘Laten we er maar een eind aan maken,’ zei hij tegen mij. ‘O.K.’ Ik wendde mij naar Ormby toe, die een opname van Piebler maakte die zich van de tafel bevrijd had en dreigend op hem afkwam. ‘Let's go!’ riep ik. | |
[pagina 147]
| |
‘Right.’ Ik haalde de pistolen te voorschijn en vuurde een paar keer achter elkaar in het plafond. Tegelijkertijd haalde Ormby de rookgranaat uit zijn zak en smeet deze in de hoek van de kamer, waar Vogler nog steeds hulpeloos op de stoel gebonden zat. ‘Zorgen jullie voor Vogler, ik hou Wolf wel vast,’ zei Jiri. De kamer vulde zich snel met rook. De jongen die ik tegen de deur had geslagen, was de eerste die hem smeerde. Hij opende de deur en rende naar buiten. De twee andere jongens volgden hem. Piebler zag zijn weg naar vrijheid door Ormby versperd en bleef onzeker staan. Ormby liep naar hem toe, greep hem vast en kwakte hem naar buiten. Om zeker te zijn dat ze niet meer terugzouden komen, schoot ik nog een paar maal in het plafond, daarna rende ik naar Vogler toe. Hij zat in de dikke, vettige rookwalm te rochelen op zijn stoel. Ik begon ook te hoesten en de rook beet in mijn ogen, zodat ik nauwelijks meer iets kon zien. Ormby en ik bereikten hem gelijktijdig. We tilden hem op en droegen hem met stoel en al naar buiten. ‘Christ,’ zei Ormby, toen we Vogler veilig opzij van het huis in de sneeuw hadden neergezet, en hij veegde zijn gezicht af. Hij was zo zwart als een neger. Jiri stond buiten al op ons te wachten. Wolf lag voor hem op de grond, met zijn gezicht in de sneeuw, en Jiri stond met zijn horrelvoet op zijn nek, als een jager die een stuk groot wild heeft geschoten. ‘Daar gaan ze,’ zei hij en hij wees naar de kloof, waar drie paar achterlichten snel in de nacht verdwenen. Uit het huis walmde nog steeds vette rook naar buiten, die door de olielamp binnen van achteren werd belicht en er daardoor gelig uitzag. Het was een mooi plaatje en Ormby maakte er dankbaar gebruik van. Vogler hing voorover op zijn stoel. Hij was er slecht aan toe. Ik wreef wat sneeuw in zijn gezicht en zei: ‘Zo, dat was de eerste fase.’ |
|