toen hij nog meters van ons verwijderd was:
‘U wenst?’
‘We zouden graag mr. Ormby willen spreken,’ zei ik en ik fixeerde mijn blik op een punt dat ongeveer twintig centimeter boven zijn kalende hoofd lag.
Hij naderde weer een paar decimeter en zei: ‘Wie?’
‘Ormby,’ herhaalde ik en ik voelde hoe mijn handen zich onwillekeurig tot vuisten balden.
‘Kom hier, man, dan kun je ons beter verstaan,’ zei Jiri. Zij hoge stem snerpte door de stille hal.
De vent liep naar ons toe, boog zich voorover tot zijn gezicht op dezelfde hoogte als Jiri's hoofd was. ‘Wie?’ vroeg hij zacht. Zijn ogen waren zwart van woede.
‘Ormby,’ herhaalde ik.
Zonder zich op te richten keek hij mij aan. ‘Tut mir leid, hij slaapt. Hij heeft net opgebeld dat hij niet meer gestoord wil worden.’
‘Maak hem wakker,’ zei Jiri.
‘Ga onmiddellijk weg of ik laat jullie verwijderen,’ zei de man. Zijn mond werd zo dun als een scheermesje. Plotseling verstrakte hij en zijn ogen werden iets groter. Zijn blik bleef strak op Jiri gericht. Deze was een stap achteruitgegaan en had zijn handen in zijn zakken gestoken. Hierdoor was de schouderholster naar voren geschoven en de greep van zijn pistool stak glinsterend naar buiten.
‘Bel hem op en zeg dat Herr Stefan hem namens Senta wil spreken,’ zei ik en ik probeerde mijn stem een zachtaardige klank te geven. Hij tastte zwijgend naar een telefoon naast zich, draaide een nummer, mompelde iets onverstaanbaars en stak mij de hoorn toe.
‘Wie is daar, godverdomme?’ zei een stem.
‘Stefan, Sid Stefan.’
‘Ik ken u niet. Ik slaap al.’
‘U heeft mij gisteren op de party bij Senta ontmoet.’
‘Ik wil niets meer met Senta te maken hebben. Ik slaap al. Wat wilt u? Ik vertrek morgenochtend naar Japan.’
‘Ik ben die lange Hollander met wie u gisteravond een uur lang over rassenintegratie hebt gesproken.’
Hij was even stil. ‘O, die schrijver,’ zei hij toen. ‘Wat wilt u?’
‘Ik heb hier een officier van de Tsjechische Staatsveiligheidsdienst naast me staan. Hij wil u iets vertellen.’
‘Jezus Christus, Jezus Christus, kamer 582, onmiddellijk.’
‘We komen eraan.’ Ik gaf de hoorn terug aan de bleke man, vond een