| |
12
Ik werd gewekt door een diepe grammofoonstem. De andere helft van het bed was warm maar leeg. Een aangename bas zong in de andere kamer: Some day I'm gonna write the story of my life... Dat plan had ik ook eens gehad. Het resultaat was dat ik nou alweer in een vreemd bed lag.
De kamerdeuren stonden open. Ik hoorde iemand heen en weer lopen en snoof de geur van schroeiende toast op. In de keuken huilde een koffiemolen. Ik hoestte een paar keer nadrukkelijk en kroop dieper onder de dekens. Even later verscheen Beate's vriendinnetje, wier naam ik nog niet wist, in de deuropening. Ze droeg een tot de grond reikende rode kimono en haar haar krulde warrelig om haar hoofd. Ze tuurde slaperig naar mijn bed. ‘Wakker?’ vroeg ze.
‘Ja.’ Mijn stem klonk alsof mijn keel was dichtgegroeid.
Ze draaide zich om. ‘Beate, hij is wakker,’ riep ze en liep terug naar de andere kamer, waar ze een nieuwe plaat opzette. Nu kermden de Rolling Stones dat ze geen voldoening konden krijgen.
Een paar minuten later bracht Beate mij een kop koffie op bed. Ze gaf me een zoen op mijn voorhoofd en ging op de rand van het bed
| |
| |
zitten. Ze droeg een ochtendjas van glanzende witte zijde. De koffie kikkerde mij wat op.
‘Hoe heb je geslapen?’ vroeg ze.
‘Lekker.’
‘Je was nogal dronken, geloof ik.’
‘Blijkbaar.’
‘Kan je niet tegen drank?’
‘Gewoonlijk wel, maar ik heb de laatste dagen nogal wat te verduren gehad.’
Ze glimlachte twijfelend. ‘Ik zal je een jas brengen, dan kun je met ons ontbijten.’ Ze ging de kamer uit en kwam terug met een ochtendjas van bruine badstof die een beetje naar Old Spice rook. De dames waren van alles voorzien. En overal op voorbereid.
We ontbeten in de andere kamer. De eigenaar van het hoofd dat ik 's nachts had waargenomen was verdwenen en ik begon er maar niet over. We ontbeten haastig, met zachte eieren, koffie en citroensap. Het was pas acht uur, maar de meisjes hadden haast, want hun lessen begonnen al om negen uur. De kamer was opgeruimd en alleen aan een paar wijnvlekken in het kleed en aan een vergeten volle asbak was te zien dat er 's nachts een feestje had plaatsgevonden. Aan de meisjes was niets te merken. Ze waren een beetje slaperig, maar geen van beiden had een kater. Zo hoort het ook.
Na het ontbijt dronk ik de koffiepot leeg en bladerde in een Twen die op tafel lag, terwijl zij in de badkamer bezig waren. Er stond een artikel in over wat je allemaal kunt doen met dat oude boxje dat nog uit de verlovingstijd van je ouders stamt. Je kon het bijvoorbeeld ombouwen tot een toverlantaarn om er op parties je vrienden mee te entertainen. Je kon het ook aan het Leger des Heils geven.
Plotseling schoot mij te binnen dat ik Ingrünn's fototoestel nog in mijn koffer had zitten. Er zat een filmpje in ook. Als ik dat eens liet ontwikkelen?
Ik douchte, kleedde me aan en reed naar het centrum. De meisjes waren al een half uur eerder weggegaan. Ik had met Beate afgesproken dat ik misschien 's avonds om zes uur in Tauber zou zijn en anders zou ik haar later op de avond thuis opbellen.
Ze had mij tegelijkertijd ironisch en teleurgesteld kijkend een afscheidszoen gegeven, waarna ze in haar witte Porsche in de richting van Penzing was weggestoven. Het vriendinnetje had zich al eerder in een Mercedes 190 SL stadwaarts begeven.
De dametjes aan de receptie in mijn pension keken beleefd maar ge- | |
| |
geneerd op toen ik binnenkwam. Er werd niet over gesproken dat ik de nacht ergens anders had doorgebracht, maar ze lieten duidelijk blijken dat ze het er niet eens mee waren. Grinnikend maar ook een beetje benepen beklom ik de vier trappen die naar mijn kamer leidden.
Ik haalde Ingrünn's boxje uit mijn koffer te voorschijn en verkleedde me. Ik had nog steeds het grijswitte flanellen pak aan en verwisselde dat nu voor een jeans, een dikke zwarte trui en het helaas wel erg gescheurde leren jasje. Ik trok een paar dikke wollen sokken en afgetrapte maar comfortabele loafers aan, stak een sigaret op en overdacht nog eens het werkschema van de dag die voor mij lag.
Allereerst ging ik met het filmpje naar een fotozaak om de hoek, op de Graben. Een bleke jonge fielt maakte mij wijs dat het minstens een week zou duren eer ik de foto's af kon halen, maar toen ik vroeg of ik de chef even kon spreken, fluisterde hij dat het binnen een paar uur ook wel ging, als ik bereid was om het dubbele bedrag vooruit te betalen. Ik zei dat ik wel wat meer wilde dokken, maar pas nadat ik de resultaten had gezien. Ik was in een kwaadaardige stemming en had geen zin om mij door wie dan ook te laten koeioneren. Hij zei dat ik in de loop van de middag terug kon komen.
Vervolgens reed ik naar Sepp Vogler's huis. Het was elf uur toen ik mijn auto op het pleintje parkeerde. De zon scheen en er lagen plassen dooiwater op straat. Uit de schoorstenen van de huizen in de zijstraten steeg blauwe rook op die naar groen hout en gepofte aardappelen geurde, en de wind smaakte naar vochtige aarde.
De deur in de stenen muur was gesloten en toen ik hem openduwde, rinkelde er boven mijn hoofd een belletje dat mij de vorige dag niet was opgevallen, maar terwijl ik om het huis heen liep, bedacht ik dat de deur toen ook open had gestaan. De keukendeur was weer op slot. Ik liep naar de rechterkant van het huis, ging het dierenhok binnen en opende geluidloos de zijdeur. Op mijn tenen sloop ik de muffe, donkere gang in en bleef voor de geopende keukendeur staan. De deuren van de twee andere kamers waren dicht. De zon stond op de keukenkant van het huis en hoewel de gordijnen waren dichtgetrokken drong er voldoende licht door de versleten stof naar binnen om goed te kunnen zien. Op de keukentafel stond een bord met de resten van een bokking en een homp brood. Daarnaast stond een halfvol flesje bier. Melani's ontbijt. Of had Sepp nog iets gegeten toen hij laat in de nacht thuis was gekomen?
| |
| |
Ik sloop naar zijn kamer en opende de deur op een kier. Ook daar waren de gordijnen dicht. In het bed lag een donkere bobbel. Ik wachtte even en toen hij zich niet verroerde liep ik snel naar het raam toe. Daar wachtte ik opnieuw. Toen trok ik het gordijn met een ruk open en in dezelfde beweging stond ik naast zijn bed.
Ondanks het schelle ochtendlicht werd hij nog niet wakker, maar dat was geen wonder, want de bobbel in het bed bleek een zwarte jas te zijn. Ik voelde aan het kussen. Het was nog lauw warm, hij kon niet lang op zijn.
Misschien was er een schaduw in de kamer of weerspiegelde er iets in het raam. Ik reageerde zuiver instinctief, dook naar rechts en kromp in elkaar. Daardoor kwam de houten knuppel die hij door de lucht zwiepte, niet op mijn hoofd maar op mijn linkerschouder terecht. Het was alsof hij er met een bijl in sloeg, de pijn explodeerde in mijn lichaam als een granaat. Ik schreeuwde en draaide mijn hoofd om. Hij stond een meter van mij af en had de knuppel alweer hoog boven zijn hoofd opgeheven. Ik sprong opnieuw naar rechts toen het ding omlaag suisde en weerde de slag af met mijn linkerarm. Het deed zelfs geen pijn meer. De arm werd volkomen gevoelloos en viel slap omlaag. Sepp deed een stap naar voren en zwaaide de knuppel weer omhoog. Ik plaatste mijn rechtervoet tegen de muur achter mij, trok mijn hoofd in, en zette af. De knuppel miste mij ternauwernood terwijl ik naar voren vloog en schampte af langs mijn rechterschouder. Toen mijn schedel zijn gezicht raakte, vond er een nieuwe explosie in mijn lichaam plaats. Uit zijn neusgaten spoot bloed en twee boventanden zaten vast in zijn onderlip. Ook uit zijn wenkbrauwen begon bloed te druppelen. We stonden elkaar op een paar meter afstand kreunend aan te kijken.
Toen trapten we tegelijkertijd.
Onze benen kruisten elkaar alsof we samen de horlepijp dansten. Hij was iets sneller dan ik en veranderde zijn schop in een voetveeg. Met zijn rechtervoet duwde hij mijn rechterbeen schuin naar links, zodat ik uit mijn evenwicht kwam. Toen maaide hij mijn been met een snelle, heftige beweging opzij, mijn linkervoet draaide onder mij weg en ik viel achterover op mijn linkerheup. Ik maakte een harde smak en mijn heup kwam op een klein, hard voorwerp terecht, maar pijn was onbelangrijk geworden.
De knuppel zwaaide alweer omhoog en ik gooide mij op mijn rechterzij toen het hout naar mij toe kwam. Weer sloeg hij mis, al raakte de knuppel bijna mijn linkerhand, die ongetwijfeld zou zijn verbrijzeld.
| |
| |
Het stuk hout stuiterde op de vloer en vloog bijna uit zijn hand. Opnieuw hief hij de knuppel op, weer wist ik de slag te ontwijken door mij op mijn zij te gooien. Maar nu was hij zo dichtbij gekomen dat ik zijn benen kon bereiken. Met mijn voeten veegde ik ze in een schaarbeweging onder hem weg. Hij viel achterover tegen de klerenkast aan. De kastdeur versplinterde onder zijn gewicht. De soldatenhelm die op de kast lag, viel er door de schok af en rolde rinkelend door de kamer. Intussen stond ik alweer overeind. Omdat ik mijn linkerarm nauwelijks kon bewegen, greep ik met mijn rechterhand in de linkerzak van het leren jasje, waar Wölfchen's stiletto in zat. Daar was mijn heup zo hard op terechtgekomen. Ik haalde het mes te voorschijn en het flitste open. Hij veegde het bloed uit zijn ogen, zijn overhemd was besmeurd als de voorschoot van een slachter, en wankelde weer naar het midden van de kamer. Nu greep hij de knuppel met beide handen vast. Terwijl hij er horizontaal mee voor zich uit zwaaide, liep hij naar mij toe. Die slagen kon ik niet pareren. Hij dreef mij achteruit door de kamer heen en drong mij ten slotte in een hoek. Ik probeerde hem met het stiletto te bereiken, maar telkens dwong de knuppel mij om terug te springen. Ondanks de verwondingen die mijn kopstoot veroorzaak had, begon hij te lachen. Hij had me te pakken. Dacht hij.
Plotseling bracht ik het stiletto boven mijn hoofd naar achteren en nam een houding aan alsof ik het mes naar hem toe wilde werpen. Hij verstarde. Ik zette mijn linkervoet naar voren en deed alsof ik gooide. Hij dook in elkaar en sprong opzij. Daarbij kwam de knuppel tussen zijn knieën terecht, hij verloor zijn evenwicht, struikelde, liet de knuppel los, herstelde zich en sprong naar achteren. Het stuk hout rolde voor mijn voeten. Ik trapte het opzij, bracht het stiletto weer naar voren en kwam langzaam op hem af. Nu was het mijn beurt om te lachen. We cirkelden door de kamer. Af en toe deed ik een kleine uitval in zijn richting, dan sprong hij achteruit of opzij. Het lag helemaal niet in mijn bedoeling om hem met het mes toe te takelen, ik wilde hem alleen maar in een hoek drijven, om hem dan, onder dekking van het mes, in elkaar te trappen. Maar hij was geen gemakkelijke prooi. Hij zorgde ervoor dat hij in het midden van de kamer bleef en vermeed de muren en de hoeken. Zo draaiden we een paar minuten zwijgend om elkaar heen. Af en toe keek hij naar de openstaande deur, die zijn enige hoop nog was, maar die ik voortdurend af dekte. Toen gaf hij onverwachts een schop tegen de helm die op de grond lag. Mijn aandacht was een moment afgeleid en in de volgen- | |
| |
de seconde had hij de knuppel weer te pakken. Ik wilde mij op hem storten, maar nog in gebukte houding slingerde hij de knuppel naar mij toe. Het ding warrelde op mij af. Ik hief mijn arm op om het af te weren en toen het hout weer op de grond lag, was de deur dicht en draaide hij de sleutel in het slot aan de buitenkant om. Ik wierp mij met mijn rechterschouder tegen de deur, maar dat hielp weinig. Ik herhaalde het een paar keer, bedacht toen dat het veel te lang duurde, rende naar het raam en zag hem nog juist de straat op rennen.
Ik trapte de deur in, liep naar de keuken en stak mijn hoofd onder de kraan om zijn bloed uit mijn haar te spoelen. Het water was ijskoud en werkte zeer verfrissend. Daarna trok ik mijn jasje en de trui uit om te zien wat er met mijn schouder was gebeurd. Het viel wel mee. De arm was nog steeds stijf, maar ik kon hem bewegen, er was niets gekneusd. Toen ik de trui weer aantrok, hoorde ik een geluid. Een zacht, langgerekt gepiep dat leek op het eerste geluid dat jonge puppies maken. Het kwam uit Melani's kamer. Ik liep ernaar toe en opende de deur. De gordijnen waren dicht en in het bed lag een donkere schaduw. Ik liep naar het raam en trok de gordijnen open.
Ze lag met haar rug naar mij toe. Ik boog mij over haar heen.
‘Melani?’ vroeg ik.
Haar ogen waren dichtgeslagen, haar lippen waren paars en beurs en onder haar neus kleefde bloed. Ze opende haar mond en maakte weer dat zachte piepgeluid. Ze miste een voortand.
Ik kreeg tranen in mijn ogen. ‘Wat is er gebeurd? Sepp...’
Ze knikte bijna onmerkbaar. Voorzichtig sloeg ik de dekens opzij. Ze piepte opnieuw. Ze droeg een lange, flanellen nachtjapon die tot haar dijen omhoog was gekropen. Haar armen en benen zaten vol gele en blauwe plekken. Ik legde de dekens weer over haar heen en vroeg: ‘Heeft Sepp je geslagen?’
‘Hele lichaam. Iets drinken,’ zei ze zonder haar gezwollen, kapotte lippen te sluiten. ‘Wat wil je drinken?’ vroeg ik.
‘Melk. Keuken.’
Ik liep naar de keuken, trok de gordijnen open en vond in de kast een fles melk en een potje honing. Ik deed de melk in een pannetje en ontdekte dat er geen gaspit was en dat ik het kolenfornuis aan moest steken als ik de melk wilde koken. Maar de kachel op de gang gaf ook voldoende hitte nadat ik hem flink had opgepord.
Ik zette de melk op en deed er een paar lepeltjes honing in toen ze begon te stomen. Daarna ging ik met het pannetje en een beker terug
| |
| |
naar haar kamer. Heel voorzichtig zette ik haar overeind, propte een kussen in haar rug en hield de beker melk aan haar lippen. Ze dronk met kleine slokjes. Toen de beker leeg was, zei ze: ‘Meer.’
Na een tweede beker opende ze voor het eerst haar ogen. Ze keek me even aan, sloot ze weer en zei toen zonder haar lippen te sluiten: ‘Hij kwam gisteravond vroeg thuis. Ontzettend humeur. Vond het eten smerig. Ik gaf te veel geld uit. Moest bier gaan halen. Niks was goed, alles was slecht... Toen zei ik dat u was geweest. Om hem te pesten. Dat hij op moest passen.’
‘Waarvoor?’
‘Voor u. U zei dat u hem uit Zweden kende. Daar is hij nooit geweest. Zijn vrienden zijn allen gegaan. Maar hij had geen geld.’
‘En toen?’
‘Hij schrok ontzettend. Vroeg hoe u eruitzag. Scheen u te kennen. Hij werd razend. Ik zei dat u vanochtend zou komen. Hij wilde weten hoe laat. Ik wist het niet. Hij schopte en sloeg me. Ik wist niets meer. Hij dacht dat ik iets achterhield. Hij was razend, helemaal gek. Hij sloeg me tot ik bewusteloos was. Hij gooide water over me heen. Ik kwam bij, kleedde me uit en ging in bed liggen. Maar niet geslapen vannacht. Te veel pijn. Ik hoorde zo'n lawaai. Wat is er gebeurd?’ Ze sprak met een zachte monotone stem, zonder haar lippen te sluiten. Af en toe haalde ze piepend adem. Haar ogen hield ze gesloten. ‘Wat is er gebeurd?’ zei ze nog eens.
Nadat ik het haar snel had uitgelegd, vroeg ik: ‘Waar kan ik hem vinden?’
‘'s Avonds zitten zijn vrienden vaak in de Apostelkeller. Daar geeft hij mijn geld uit.’
‘Weet je echt niet wat het voor mensen zijn? Wat ze doen?’
‘Weet niet. Praat er nooit over. Iets met politiek. Met oorlog. Met Hitler. Al die foto's op zijn kamer.’ Ze kreunde, deed haar ogen open en keek me aan. ‘Ik heb zo'n pijn,’ zei ze.
‘Denk je dat je kunt lopen?’
‘Waarom?’
‘Dan breng ik je naar het ziekenhuis. Je moet onderzocht worden. Misschien is er wel iets gebroken. Hier kun je niet blijven.’
‘Waarom niet? Kunt u niet een dokter laten komen?’
‘Dat wel, maar als Sepp straks thuiskomt, wat dan?’
Ze haalde haar schouders op.
‘Luister, Melani. Hij en zijn vrienden weten nu dat ik achter hen aan zit. Het is te gevaarlijk voor je om hier te blijven.’
| |
| |
‘Waarom? Iets met politie? Heeft Sepp iets gedaan?’
‘Ik weet het niet. Misschien. Dat ben ik aan het uitzoeken.’
Ze was even stil. ‘Goed,’ zei ze. ‘Ik ga mee. Gaat u de kamer uit. Aankleden.’
Ik stond op. ‘Heb je nog iets nodig?’ Ze schudde zwijgend van nee. In de keukenkast vond ik een flesje bier. Ik maakte het open, stak een sigaret op, ging zitten en legde mijn voeten op tafel.
's Avonds zaten ze dus in de Apostelkeller. Dat was een wijnkelder achter de Stefansdom, midden in de stad, waar vooral veel studenten, jonge artiesten en jeugdige nachtbrakers kwamen. Het café was gevestigd in een gigantisch, donker, oer-oud gewelf, diep onder de grond, waar plaats was voor honderden mensen, die er, die ene keer dat ik er was, ook zaten. De wijn werd er met emmers tegelijk ingeschonken en gedronken. Ik besloot om er die avond naar toe te gaan. Het was in ieder geval een spoor dat ik niet mocht verwaarlozen. Ik vroeg me af waarom Sepp mij met een houten knuppel had geslagen, terwijl zijn hele erf vol oudroest lag. Als hij mij met een ijzeren staaf te lijf was gegaan, had ik het nooit overleefd. Betekende dat dat hij mij alleen maar tijdelijk had willen uitschakelen?
Na een paar minuten ging de deur van haar kamer open en kwam ze naar buiten geschuifeld. Ze liep krom voorover gebogen en wijdbeens. God mocht weten wat dat broertje van d'r met haar gedaan had.
‘Pijn,’ kreunde ze. ‘Pijn.’
Plotseling realiseerde ik mij dat mijn auto nog op het pleintje stond. ‘O God,’ zei ik. ‘Ik moet mijn auto even halen. Wacht hier. Ben zo terug.’
Onderweg naar het ziekenhuis probeerde ik haar duidelijk te maken dat ze niemand mocht vertellen dat Sepp haar had afgeranseld. Omdat Sepp dan gevangen zou worden genomen en verhoord zou worden, met als resultaat een rechtszitting en een veroordeling.
Ik kon de politie nog niet als concurrent gebruiken, maar dat zei ik haar niet. Ik maakte haar duidelijk dat ze daar zelf ook niet bij gebaat was, kranteartikelen, geklets, de verloving en de hele mikmak.
Ik suggereerde dat ze beter kon zeggen dat ze de vorige avond door een onbekende overvallen en afgetuigd was. Dat ze naar huis was gestommeld en op bed was gaan liggen. En dat ik, een vriend van haar broer, 's ochtends was langsgekomen en haar zo had aangetroffen. Ik beloofde dat ik haar verloofde zou waarschuwen. Ze gaf mij zijn
| |
| |
adres en het telefoonnummer van zijn werkplaats.
Ze zat in elkaar gedoken naast mij. Ogen gesloten, af en toe maakte ze een piepgeluidje. Ik hoopte dat ze mij begrepen had. Ik reed zo voorzichtig als ik kon en probeerde zo min mogelijk te remmen, wat niet gemakkelijk was. De Oostenrijkers zijn, nog vóór de Nederlanders en de Belgen, de slechtste automobilisten ter wereld, en het aantal keren dat ik plotseling op mijn rem moest gaan staan, omdat mij geen voorrang verleend werd, was legio. Melani kreunde iedere keer weer zachtjes. Ten slotte stonden we voor de polikliniek van het Allgemeine Krankenhaus. In een glazen huisje voor de ingang van het enorme gebouwencomplex zat een portier. Ik wees op Melani. Hij keek geschrokken, nam een telefoonhoorn op en zei iets. Daarna kwam hij naar buiten.
‘Kan ze nog lopen?’ vroeg hij. Ik zei dat dat wel ging.
‘Rijdt u haar maar naar die deur toe. Ik heb ze al gewaarschuwd.’ In de deur verschenen twee verpleegsters. Ik reed langzaam naar ze toe.
Verpleegsters in krakende uniformen en jonge artsen met beslagen brillen renden er af en aan. Het was er weer veel te warm en het rook er naar ether en bloed. De patiënten zaten op banken langs de muren te wachten. Zieke en gewonde mensen. Mannen, vrouwen en kinderen. Ik zag gezwachtelde hoofden, verbonden armen, gespalkte benen, gezichten met sneeën erin, handen waar vingers aan ontbraken. Baby's huilden, kinderen huilden, vrouwen huilden. En daartussen zaten de opscheppers. De patiënten met lange, lange case-histories en anderen die heel bijzondere medicijnen kregen en weer anderen bij wie ze maar niets konden vinden, maar die altijd pijn hadden. De polikliniek van een miljoenenstad is tegelijkertijd een slachthuis, een vuilnisbelt en een rariteitenkabinet.
De twee verpleegsters hadden haar onmiddellijk op een brancard gelegd en de hal uitgerold. Een hoofdzuster wees bars op een bank en zei dat ik moest wachten. Na een half uur kwam een van de verpleegsters mij halen. Ze bracht me naar een kantoortje, waar een dokter achter een bureau zat. Hij wees op een stoel en zei dat ik kon gaan zitten.
Ik vertelde hem over de overval. Terwijl ik zat te liegen, roffelde hij met een potlood tussen zijn tanden. Toen ik was uitgesproken, vroeg hij of ik haar goed kende en of ik haar personalia kon opgeven. Ik zei dat ik zakelijk contact met haar broer had en gaf hem haar naam
| |
| |
en adres. Daarna zei hij:
‘U zult dit ook aan de politie moeten vertellen.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Heeft u uw pas bij u?’
‘Zeker.’ Ik gaf hem mijn pas en terwijl hij de gegevens overschreef, vroeg ik: ‘Is het erg?’
‘Twee ribben gebroken, misschien ook haar linkerpols. Haar ogen zijn niet beschadigd, maar ze mist een tand. Die overvallers moeten lang met haar bezig zijn geweest. Waar woont u?’ Het had geen zin om een vals adres op te geven. Hij had mijn personalia en mijn pasnummer en het pension had mij bij de politie aangemeld, dus... Ik gaf hem de naam en het adres van het pension en vroeg wat ik moest doen.
‘De politie neemt wel contact met u op, maar als u de procedure wilt vergemakkelijken, kunt u er het beste zelf even naar toe gaan.’
‘Kan ik haar bezoeken?’
‘Dat bespreekt u even met de hoofdzuster.’ Hij drukte op een belletje. Ik stak mijn pas weer in mijn zak en stond op.
De hoofdzuster zei dat het van de vooruitgang van de patiënte afhing wanneer ik haar mocht bezoeken. Ik moest de volgende dag maar even opbellen. Bezoekuur van drie tot vier.
Ik was blij toen ik weer buiten stond. De droge ziekenhuiswarmte werkte verdovend. Toen ik naar mijn auto liep, kwam ik twee studenten tegen die elkaar vertelden wat ze met het geld gingen doen als ze straks een litertje bloed hadden verkocht. De ingang van de bloedtransfusiedienst was twee meter verder. Er stond een lange rij klanten voor te wachten.
Ik stak een sigaret op. Het was half twee en ik besloot om ergens te gaan lunchen. Ik had honger.
|
|