| |
8
Vermoedelijk was mijn eerste opwelling wel geweest dat ik via haar het een en ander over Jeanette en King te weten kon komen, maar later was daar natuurlijk een tweede, veel egoïstischer plannetje bij gekomen.
Het terras zat propvol met kennissen van vroeger. Allemaal mensen die ik eigenlijk had moeten groeten, met wie ik even had moeten praten, aan wie ik had moeten vertellen hoe het ging. Maar ik had er geen zin in. Ik deed alsof ik ze niet herkende en natuurlijk was er niemand die uit zich zelf naar mij toekwam. Je moet altijd eerst naar hen toe gaan, en als je dat niet doet laten ze je onmiddellijk doodvallen.
| |
| |
Ze was naast een oudere opgeschilderde dame gaan zitten, aan hun tafeltje was nog een stoel vrij. Ik besloot om onverwijld aan het werk te gaan en bezette de overgebleven stoel. De oude dame zat tussen ons in. Ze had noch op het meisje, noch op mij gereageerd, maar volgde angstig de gedragingen van een ondefinieerbaar, langharig hondje dat door een wit poedeltje besnuffeld werd. Mijn begeleider was eerst nog even doorgelopen, maar bleef nu ook staan. Aan zijn rug kon ik zien dat hij aarzelde of hij ook op het terras zou gaan zitten, maar ten slotte ging hij op de brug over de Leidsekade, vijftig meter verder, een sigaretje staan roken. Hij had groot gelijk, vond ik, wat moest hij ook op dat volle, dure terras, en zo konden we elkaar ook veel beter in het oog houden. Mijn stewardessje zat intussen met gesloten ogen en naar de zon opgeheven gezicht achterover in haar stoel geleund en deed alsof ze mijn aanwezigheid nog niet bemerkt had. Het heeft altijd iets uitermate indecents, vind ik, als een vrouw, met haar gezicht in stille, extatische adoratie opgeheven, op een terras waar iedereen bij is, zich aan de zon ten prooi geeft. Maar ik deed mijn best om deze keer mijn afkeer te negeren, stak een sigaret op en begon haar gezicht te bestuderen. Iets waar ik in het vliegtuig eigenlijk niet aan toe was gekomen. Het vreemde hondje maakte intussen aanstalten om de rug van het poedeltje te bestijgen en werd door zijn bazin scherp terecht gewezen. Het poedeltje bleek aan een enigszins gepoederde heer toe te behoren, die het troostend op schoot nam en het van zijn glaasje advocaat te drinken gaf.
Ze droeg haar kastanjerode glanzende haar in een kortgeknipt vlak aanliggend kapsel, haar gezicht daaronder was smal, spits bijna. Ze had een kleine mond en een prachtige gave, zachte huid. Haar ogen waren onwaarschijnlijk blauw. Als ik niet beter geweten had, zou ik haar voor een Engelse gehouden hebben. Ze droeg een groene rok en een zachtgele, flanellen blouse, die beide zeer goed tegen haar rode haar en haar blanke teint uitkwamen. Ik was dan ook niet de enige op het terras die naar haar zat te kijken. Het langharige hondje was naar ons tafeltje teruggekeerd en bleef met een spijtig gezicht voor de voeten van zijn bazin naar de grond zitten kijken. Het was merkwaardig hoe die twee op elkaar leken. Om ons heen klaterde de gebruikelijke prietpraat. Na een paar minuten opende ze bijna onmerkbaar haar ogen en probeerde door haar halfgesloten wimpers naar mij te kijken. Onmiddellijk ging ik tot actie over.
‘Neemt u mij niet kwalijk, maar herken ik u niet uit het vliegtuig?’ Ze sperde haar ogen wagenwijd open en keek mij tegelijk verbaasd
| |
| |
en geschrokken aan. Waarom doen vrouwen die weten dat ze een onvermijdelijke flirt gaan beginnen, toch altijd zo kuis en onnozel? Het is alleen maar tijdverlies. Maar goed dan, ik wilde het spelletje wel meespelen.
‘Ik vloog eergisteren van Zweden naar Amsterdam en ik meen dat u de stewardess in dat vliegtuig was. Er was nog een stewardess aan boord, die een vriendin van mij is. Ze heet...’ Ik aarzelde even, ‘Jeanette van Waveren.’
‘O Jeannetje. Ja, ik heb eergisteren met haar gevlogen, dat klopt. Ik geloof dat ik het mij nu weer herinner, heeft u niet met haar in de pantry gesproken?’
‘Inderdaad.’
Zulke gesprekken verlopen altijd volgens een vast schema. Zij doet alsof ze zich vaag iets herinnert, hij alsof hij blij is dat ze het zich herinneren kan, terwijl ze het allebei verdomd goed van elkaar weten. ‘Wat toevallig,’ lachte ze. Ze had zo'n lach die in ouderwetse meisjesboeken beschreven werd als gelijkende op een zilveren klokje. Het liep mij koud over mijn rug en het alarmsysteem in mijn maagstreek begon noodsignalen uit te zenden.
‘Wat is toevallig?’ vroeg ik.
‘Dat wij elkaar weer tegenkomen. Ik heb net op kantoor gehoord dat ik een paar vluchten van Jeanette moet overnemen. Ze schijnt een ongeluk te hebben gehad.’
‘O ja? Toch niets ernstigs?’
Ik hoop het niet. Een autobotsing, zeiden ze op kantoor. Ze ligt in een ziekenhuis in Zuid-Limburg, geloof ik.’
Carlo en zijn collega's hadden aan alle details gedacht. Iemand van hen had natuurlijk opgebeld. Hoe langer ze het ontdekken van haar verdwijning uit konden stellen, hoe beter. Op dat moment kwam de ober.
‘Mag ik u iets aanbieden?’ vroeg ik haar.
Ze glimlachte en bestelde een Wiener melange. Ik zelf nam een pils en presenteerde haar een sigaret. Haar handen waren zeer goed verzorgd. Alles aan haar was zeer goed verzorgd. De Italiaan op de brug stak zijn tweede sigaret op.
Ze rookte ook voortreffelijk. De meeste vrouwen puffen zo typisch en openen bij het uitblazen hun monden als kikkers die naar vliegen happen, maar zij inhaleerde gewoon en liet de rook dan langzaam en gestadig zonder bijgeluiden te maken naar buiten dwarrelen. Zulke dingen vind ik prettig. Ik vond haar heel prettig. We praatten wat
| |
| |
heen en weer, elkaar voorzichtig aftastend naar een gesprekspunt waar we dieper op in konden gaan. Ze ontweek voortdurend mijn blik en zelf had ik ook de neiging om weg te kijken als ze mij dan toch even aankeek. Haar ogen waren zo blauw, dat ik er iedere keer weer van schrok. In het vliegtuig was me dat niet zo opgevallen, maar toen had ik ook meer op haar figuur gelet.
Vanaf het moment dat ik haar aansprak, was de oude dame, meer oud dan dame trouwens, op ons attent geworden. Ze wendde haar geblondeerde hoofd beurtelings naar het meisje, beurtelings naar mij toe, en knikte ons bemoedigend toe. Ik probeerde haar te negeren, maar dat viel niet mee omdat ze tussen ons in zat. Ook het meisje werd duidelijk door haar geïrriteerd. Intussen bracht de ober onze bestellingen. Ik vroeg hoe het vliegen haar beviel. Het bleek niet alles rozegeur en maneschijn, daar boven in de lucht. Ze was veel weg en bleef nergens lang genoeg om het er goed te leren kennen. En doordat ze veel weg was, kende ze eigenlijk ook in Amsterdam niet veel mensen. Overal was ze alleen en altijd alleen zijn in den vreemde was blijkbaar ook niet alles. Altijd mannen achter je aan en zo. Op dat laatste gaf ik maar geen commentaar.
Het mens tussen ons in vond inmiddels dat het moment gekomen was om zich in onze conversatie te mengen.
‘Kent u Brussel?’ vroeg ze met een blatende stem.
‘Nee,’ zei ik.
‘Omdat u zoveel in het buitenland komt. In het Gulden Vlies kun je heerlijk eten.’
Ik boog mij onverwachts voorover, tot mijn gezicht enkele centimeters van haar verwijderd was en stak toen mijn tong uit. Om ons heen werd onderdrukt gelachen. Ze werd zelfs door de dikke roze schminkkoek heen nog zichtbaar scharlakenrood. Het stewardessje keek mij eerst stomverbaasd aan, maar beet toen op haar lippen en probeerde uit alle macht een lachaanval te onderdrukken. Het hondje was opgesprongen, zijn lange haren stonden overeind en hij gromde mij dreigend toe, wat mij erg van hem meeviel. Ik legde een rijksdaalder op tafel en wendde mij weer tot de dame.
‘Neemt u mij niet kwalijk, mevrouw, maar als de ober komt, zoudt u dan even voor mij willen afrekenen?’ Ik stond op, nam het meisje bij de hand, trok haar overeind, en zonder een woord te zeggen liepen we zo hand in hand het Leidseplein op. Onder de peristyle van de Schouwburg bleef ze staan uitlachen. Ik wachtte geduldig. Het speet mij van die mevrouw en ik vond het kinderachtig van mij zelf om zo'n
| |
| |
truc te gebruiken, maar waarom lieten de mensen mij toch nooit eens met rust? Toen ze bedaard was, stelde ik mij aan haar voor en vroeg of ze meeging een borrel drinken. Het was vijf uur.
Ze heette Pauline McCormick. Haar vader was een Engelsman geweest die jaren geleden in Indonesië was gestorven, waarna haar moeder met haar naar Nederland was teruggekeerd. Terwijl wij door de Leidsestraat naar mijn auto liepen die op de Prinsengracht geparkeerd stond, keek ik haar van terzijde aan. Haar gereserveerdheid was na de lachbui verdwenen en er voor in de plaats was een soort enthousiaste camaraderie gekomen, die ook nog gebroken zou moeten worden. Zij vertelde mij over haar jeugd in Indië en ging zo in haar verhaal op dat ik even niet hoefde te luisteren en op de Italiaan kon letten die aan de overkant meeliep. Ik probeerde mij zijn gezicht in te prenten, maar dat was niet gemakkelijk, want hij was klein en donker, met een korte regenjas en puntschoenen en leek als twee druppels water op een paar miljoen andere Italianen.
Mijn oorspronkelijke plan om met Carlo's organisatie in contact te komen, liet ik voorlopig maar vallen, omdat Pauline mij uiteraard een interessantere tijdsbesteding toe scheen. Ik wilde mijn lastige begeleider nu zo vlug mogelijk kwijt zijn. Terwijl wij in mijn auto stapten, zag ik in het spiegeltje hoe hij met een teleurgesteld gezicht het kentekennummer opschreef. Hij had blijkbaar niet genoeg geld bij zich om ons met een taxi te volgen.
Mijn volgende strategische zet bracht ons naar de Drie Flesjes. Dat was een proeflokaal in de buurt van de Dam. Houten vloer, houten dranktonnen langs de muur, rokerig, praterig, gezellig, een plaats waar beschaafde mensen na afloop van de beschaafde dag een beschaafde borrel komen drinken, maar je moet er stáán, dat wel.
Meisjes die je er voor het eerst mee naar toe neemt, zijn altijd zeer geïmponeerd door de authentieke omgeving en zo, maar als ze na een half uur drie sherry's achter de kiezen hebben, willen ze wel eens zitten en accepteren dan meestal grif je uitnodiging om in de stad te gaan eten, ook al weten ze dat daar wel eens consequenties aan verbonden zouden kunnen zijn.
Ze dronk uiteraard sherry, ik een oude. Over onze glazen knikten we elkaar toe, haar ogen keken weer onrustbarend blauw. Ze zei hoe leuk ze het cafeetje vond, ik knikte, proost, de jenever viel goed, ik begon onmiddellijk te gloeien. Ze keek nu niet meer de hele tijd van
| |
| |
mij weg, integendeel, haar ogen bleven strak op mij gevestigd en ze las de woorden van mijn lippen. Ik vermoedde dat de sherry bij haar ook wel goed aankwam en vond haar geweldig. Ik bracht het gesprek weer op het vliegen en vroeg of ze vaak met Jeanette vloog.
Ze aarzelde even met haar antwoord. ‘Soms.’ Ze scheen er niet graag over te willen praten, misschien vanwege het vermeende ongeluk, ik ging er niet verder op in en begon over iets anders. Ze bleek zeer belezen te zijn en ze was het eerste meisje dat ik ontmoette dat zowel Thomas Mann als Ernst von Salomon gelezen had, maar Heinrich Mann toch prefereerde, ook had ‘Tender is the Night’ van Scott Fitzgerald in haar leven net zo'n rol gespeeld als in het mijne, zij was vroeger verliefd geweest op Dick Diver, ik op Nicole. We praatten wat over de raadselachtige Tommy, waar Nicole ten slotte mee trouwt, zij had een heel interessante theorie over hem. Een uur later accepteerde ze zonder aarzeling mijn uitnodiging om in de stad te gaan eten, en, naar ik nu hoopte, niet omdat ze zo graag wilde zitten, maar omdat ze het inderdaad leuk vond om ergens met mij naar toe te gaan. Als restaurant had ik ons het Hofje toebedacht. Het behoorde indertijd tot het handjevol restaurants in Amsterdam die ook in het buitenland zouden zijn opgevallen. De oppervlakte was miniem en dank zij een geraffineerde, indirecte verlichting en vele kaarsen helder flonkerend verlicht. Een prachtige oude tegelvloer en stenen muren hielden het restaurant, ondanks de kleine afmetingen, betrekkelijk koel. Een onzichtbare geluidsinstallatie speelde zachte barokmuziek de ruimte in, een gimmick waar ik eigenlijk zeer tegen ben, maar die het daar vreemd genoeg best deed. De wijnkelder behoorde tot de vijf beste in Amsterdam, de bediening was er snel en onopvallend en de keuken niet slecht. Het was een perfecte ambiance om een verleiding in te leiden.
Pauline was verrukt. We kregen een tafeltje in een rustige hoek. Ze vroeg of ik het menu wilde samenstellen, omdat zij de keuken niet kende, en ik voelde mij zeer gevleid door haar vertrouwen in mijn culinaire smaak. Ik hoopte alleen dat de kwaliteit van de keuken in die drie jaren niet verminderd was.
We begonnen met twee kurkdroge martini's. Zwijgend nipten we een ogenblik aan onze glazen. Terwijl ik een sigaret opstak, zag ik hoe de vele kaarsen in het restaurant evenzovele sterretjes in haar ogen vormden en het zenuwachtige gevoel in mijn maag dook weer op. Een gevoel dat ik maar al te goed kende en dat zo gauw mogelijk verholpen moest worden. Maar eerst had ik nog een paar zakelijke dingen met
| |
| |
haar te bespreken.
‘Heb jij King eigenlijk gekend?’ vroeg ik onverwachts.
Haar reactie was merkwaardig. Ze verstrakte even en keek mij scherp en nadenkend aan. Terwijl ze haar sigaret met een nadrukkelijk gebaar in de asbak uitmaakte, zei ze: ‘Ben je verliefd op Jeanette?’
‘Hoezo?’
‘Geef me alleen maar antwoord.’ Haar stem had een scherpe klank gekregen die me verbaasde.
‘Nee, ik ben niet verliefd op haar. Als je het precies wilt weten, ik heb vroeger wel een verhouding met haar gehad. Maar dat is al jaren geleden. Waarom vraag je dat?’
Het duurde lang voor ze antwoord gaf. Ze staarde naar haar bord, speelde met haar mes en glimlachte vaag. Ten slotte hief ze haar hoofd op en keek mij strak aan. ‘Because I don't want to cut in.’
Mijn eerste gedachte was dat je aan haar uitspraak inderdaad kon horen dat ze een Engelse vader had gehad, daarna realiseerde ik mij pas wat ze bedoelde. ‘Dat doe je dan ook niet.’
Ze keek op haar horloge. Ik schrok en dacht dat ze weg wilde gaan, maar ze zei: ‘Ik ken je nu bijna drie uur, Sid Stefan, en ik vind je erg aardig.’
Op zulke dingen weet ik nooit iets terug te zeggen. Ik tuurde over haar hoofd heen en dronk de laatste druppel uit mijn reeds lang geleden geleegde glas. Ze sloeg haar ogen neer, draaide haar glas tussen haar vingers heen en weer en glimlachte nog steeds eigenaardig. Gelukkig werd het voorgerecht gebracht. Ik had een uitvoerige antipasto besteld, die aan al mijn verwachtingen bleek te voldoen.
‘Maar intussen heb je nog geen antwoord op mijn vraag gegeven. Heb jij King gekend?’
‘Ja, heel goed. Neem me niet kwalijk, ik dacht dat je dat vroeg omdat je jaloers was.’
‘Op wie?’
‘Op Jeanette. Je weet toch wel dat ze een verhouding met hem heeft gehad?’
‘Ik heb zo iets gehoord. Is hij getrouwd?’
‘Niet dat ik weet. Hij heeft tot hij wegging met Jeanette samengewoond.’
‘Waar?’
‘Ik weet het echt niet. Ergens in West.’
Ik knikte, mr. en mrs. King, Geuzenkade nummer zoveel, en ging door: ‘Waarom ging hij weg?’
| |
| |
‘Ik heb geen idee. Hij was plotseling verdwenen. Jeanette was er in het begin helemaal kapot van. Ze wilde ook niet meer in hetzelfde huis blijven wonen en verhuisde naar de Herman Heijermansweg. Maar ze ziet hem nog geregeld.’
‘In Japan?’
Ze keek mij verbluft aan. ‘Hoe weet jij dat hij in Japan woont?’
‘Dat doet er niet toe.’
Ze kreeg opnieuw een scherpe blik in haar ogen, legde haar mes en vork op haar bord en plantte haar ellebogen op tafel. ‘Jij weet een heleboel, Sid.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je weet bijvoorbeeld precies naar wat voor café en naar wat voor restaurant je mij mee moet nemen.’
‘Hoezo? Waarvoor?’
‘Om mij aan het praten te krijgen.’
‘Neem me niet kwalijk, Pauline, maar ik begrijp totaal niet waar je het over hebt.’
‘Ik heb de hele tijd al het gevoel dat je iets van mij te weten wilt komen. Het was helemaal geen toeval dat je mij op het terras herkende. Je bent mij gevolgd en je bent expres naast mij gaan zitten.’
Ik haalde opgelucht adem. Ze had waarschijnlijk met hetzelfde nerveuze gevoel te kampen als ik, maar wilde daar niet onmiddellijk aan toegeven en ging eerst nog even tot een aanvalletje over. Vrouwen willen net als slagschepen altijd eervol ondergaan.
‘Natuurlijk ben ik je gevolgd en natuurlijk ben ik expres naast je gaan zitten, en natuurlijk wilde ik iets van je te weten komen.’
‘Ah, wat?’ vroeg ze vijandig.
‘Hoe je heette en of je mee wilde gaan eten in de stad.’
‘En verder?’ Ze wilde nog niet meteen opgeven. ‘Wat wil je nog meer weten?’
Ik begon te lachen. ‘Het is mijn gewoonte niet om dat openlijk aan iemand te vragen.’
Ze bloosde, nam haar mes en vork weer op en begon te eten. De ober kwam met de wijn en schonk een druppel in mijn glas, die ik volgens de etiquette zou hebben moeten keuren. Een gebaar waarbij ik mij altijd weer even belachelijk voel. Ik knikte hem toe, de wijn was werkelijk voortreffelijk. Toen hij weg was, ging ik verder: ‘Ik vroeg je alleen maar over King, omdat ik hem nooit gezien heb. Zie je, ik heb drie jaar in het buitenland gewoond en al die tijd heb ik Jeanette niet meer gezien.’
| |
| |
Ze keek op van haar bord. ‘Het spijt me, Sid, zo had ik het niet bedoeld.’ Wat bedoelde ze daar nou weer mee, ze deed alsof we al jaren verloofd waren.
‘Natuurlijk wil ik je best over King vertellen, hij was erg charmant, weet je. Van zo'n harde Amerikaanse charme. Alle meisjes bij ons waren gek op hem. Maar Jeanette kreeg hem ten slotte te pakken. Hij scheen ook echt van haar te houden en voor zover ik weet hebben ze nooit erge moeilijkheden gehad, hoewel hij vast niet gemakkelijk was. Hij had veel meegemaakt en ik geloof dat hij eigenlijk iedereen haatte. In de oorlog was hij jachtpiloot en hij is een paar keer neergeschoten, maar wist telkens weer te ontsnappen. Hij wou er nooit over praten, maar er gingen de wildste verhalen over hem rond.’
‘Waarom werd hij ontslagen?’
‘Dat weet niemand. Hij was plotseling verdwenen, van de ene dag op de andere. Jeanette heeft er ook nooit over gesproken.’
‘Waarom is ze niet met hem meegegaan als ze zoveel van hem hield?’ ‘Dat heeft ook nooit iemand begrepen, maar ze weigerde erover te praten.’
‘Je zei net dat ze elkaar nog geregeld zien. Waar?’
‘Overal ter wereld. Hij vliegt voor een Japanse maatschappij de hele wereld over en Jeanette uiteraard ook en ik vermoed dat ze elkaar voortdurend van hun vluchten op de hoogte houden. In ieder geval ben ik ze een keer in New York tegengekomen en een keer in Lissabon. Ze leken nog erg verliefd.’
De Stroganoff werd gebracht, zacht als boter en met een voortreffelijke gembersaus. Ik bracht het gesprek weer terug op de boeken en op paarden en op boeken over paarden.
Ze was een toegewijd paardrijdster en ze had vroeger zelfs een eigen paard gehad.
De combinatie van Vivaldi's hoboconcert op de achtergrond, het glas slaperige Chambertin in mijn hand en haar glanzende blauwe ogen tegenover mij was perfect.
Er kwamen nog ijs en kaas en fruit en terwijl ze intussen vertelde, bewoog ze haar lange, slanke handen illustrerend heen en weer en de uitdrukking van haar ogen varieerde van minuut tot minuut, dan weer keek ze vragend, dan weer lachend of droevig of kwaad, een getrouwe afspiegeling van wat ze vertelde, en intussen leunde ik achterover in mijn stoel, knikte af en toe instemmend, pafte de ene sigaret na de andere en voelde mij zowaar heel rustig en tevreden. King, Jeanette, Carlo, en Romeo - wie was dat eigenlijk - en me- | |
| |
vrouw Effimandi, had die er ook iets mee te maken - en die twee kerels in het café, en het mannetje dat mij gevolgd was... al die mensen waren even vergeten.
We besloten om ergens anders koffie te drinken. Terwijl we naar de uitgang liepen, zag ik dat ze iemand groette. Het was een jonge Amerikaan van het cleane collegetype.
Hij knikte Pauline koel toe en liet zijn ogen even kil langs mij heen glijden, ik keek terug alsof ik vies van hem was, en hij hervatte zijn conversatie met een donker meisje in een zwart jurkje en een blank decolleté.
‘Wie was dat?’ vroeg ik terwijl we naar mijn auto liepen, onmiddellijk bereid om jaloers te zijn.
‘Een passagier,’ antwoordde ze, ‘die jongen vliegt ontzaglijk veel, ik zie hem soms wel een paar keer per maand. En de meeste andere stewardessen kennen hem ook, dus ga maar na.’
‘Waar wil je koffie drinken?’ zei ik terwijl ik de motor startte.
‘Misschien bij mij thuis?’ antwoordde ze nonchalant.
Dat was natuurlijk precies waar ik op gehoopt had, maar ik probeerde eveneens zo achteloos mogelijk te doen. ‘Geen gek idee.’
Ze woonde in de Van Eeghenstraat, in een van die winderige kasten aan het Vondelpark. Op de rubbermat voor de voordeur stond een fles melk en lag het avondblad. Ik bukte mij om de krant op te rapen. ‘Neem die fles melk ook maar mee, ze zijn allebei van mij,’ zei Pauline. Terwijl we naar boven liepen, vertelde ze dat er vroeger een oom van haar in het huis gewoond had die het aan een kantoor had verkocht op voorwaarde dat zij op de zolderverdieping mocht blijven wonen. Ze woonde dus helemaal onafhankelijk, de mensen van het kantoor zag ze nooit en 's avonds was ze alleen in huis. Terwijl ze de sleutel in het slot van haar deur stak verontschuldigde zij zich nog dat het niet erg groot was.
Ze had de hele zolder, die uit verschillende kamertjes en hokjes had bestaan, laten uitbreken en het resultaat was een bizarre ruimte vol hoeken en nissen, waarin overal diepe, comfortabele banken en stoelen stonden die bedekt waren met allerlei vachten en vellen. Er lag een kapitaal aan huiden in de kamer. Ik zag op verschillende banken tijger- en luipaardhuiden liggen, en op de grond ervoor lagen berevachten.
Ze zag mijn verbaasde blik en zei verlegen: ‘Mijn oom was een jager op groot wild en dit heb ik ook allemaal van hem gekregen toen hij
| |
| |
verhuisde. Vind je het zo lelijk?’
Integendeel, ik had zelden zo'n rommelig ingerichte en tegelijk zo'n gezellige ruimte gezien. Het stond er propvol met tafeltjes en kastjes waarop weer allerlei vaasjes en dingetjes stonden.
‘Allemaal in het buitenland opgepikt,’ zei ze met een achteloos gebaar, ‘dat is nou weer het voordeel van mijn beroep. Mijn hele verzameling en al mijn kleren komen uit het buitenland. Ik breng ook altijd lekkere dingetjes en drankjes mee die je hier niet kunt krijgen. Over drankjes gesproken, wil je eerst een kop koffie?’
Eerst zei ze. ‘Graag.’
Ze liep naar een deur toe. ‘Ik ga even koffie zetten en ik moet beneden nog een briefje voor de melkboer klaarleggen. Maak het je gemakkelijk, ik ben zo terug.’
Toen ze weg was, keek ik nog eens beter om mij heen en zag dat wat zij haar verzameling had genoemd inderdaad een vrij uitgebreide collectie van Jugendstilporselein was. En aan de muren hing een vrij groot aantal etsen, tekeningen en prenten, onder andere werk van Beardsley. Onder de stewardessen was zij ongetwijfeld wel een vreemde eend in de bijt.
Een groot open raam aan de andere kant van de kamer gaf uitzicht op het Vondelpark. Het maanlicht lag als poeiersneeuw over het stille park en een eendenvijver leek op een beslagen spiegel. Een fietslamp zigzagde als een vuurvlieg in de duisternis verderop. Ik huiverde. De herfst brak eindelijk door. Ik sloot het raam, ging zitten en sloeg de krant open. In de gevangenis had ik een enkele keer nog wel eens een krant in handen gekregen, maar in Spanje en in Zweden had ik helemaal geen kranten meer gelezen. Ik probeerde het politieke commentaar te volgen, maar begreep er weinig van. Van de namen van sommige politici had ik zelfs nog nooit gehoord. Ik droomde weg, half lezend, half aan Pauline denkend, tot de deur openging en ze met het koffieblad binnenkwam. Ze had niet alleen koffie gezet, in een glazen cona, maar zich ook verkleed. Ze droeg nu een tot de grond reikende housecoat, van glanzend fluweel, bedrukt met in elkaar overvloeiende rode en okeren bloemen. Ze leek zo weggestapt uit een van Beardsley's languissante prenten. Ze zette het blad met de cona voor mij op tafel.
‘Wil je er misschien iets sterkers bij drinken?’ vroeg ze, terwijl ze de koffie begon in te schenken.
‘Altijd.’ ‘Ach, pak het zelf even.’ Ze wees op een houten kastje, dat een collectie heerlijke flessen bleek te bevatten, Portoricaanse rum,
| |
| |
Ierse whisky, echte slivovitz, Poolse contuschovka, grappa... Ze scheen een kenner te zijn.
‘Je schijnt een kenner te zijn,’ zei ik, terwijl ik de grappafles te voorschijn haalde en ontkurkte.
Ze had inmiddels de koffie ingeschonken. ‘Suiker?’
‘Nee, dank je.’
‘Ik vraag altijd aan de piloten wat de specialiteit is van het land waar we zijn en dan koop ik het. Ik drink het nooit.’
‘Waarom koop je het dan?’
Ze prutste eerst wat aan de cona voor ze antwoord gaf, hief toen haar hoofd op en keek mij onschuldig aan. ‘Ik hoop altijd dat er nog eens iemand komt die het op prijs zal stellen. Geen melk?’
‘Nee, dank je.’ Mijn stem was schor van opwinding. Ik sloeg het glas grappa in één slok naar binnen. Het leek wel kokend lood, maar dan lekker lood.
‘Zet even een plaatje op, Sid.’
‘Wat wil je horen?’
‘Waar jij zin in hebt.’
De grammofoon stond op een tafeltje achter de bank waar zij op zat. Om er goed bij te komen, moest ik even op haar schouder leunen, tenminste, dat deed ik. De aanraking veroorzaakte een soort elektrische schok die langs mijn arm omhoog kroop en mij duizelig maakte. Ik boog mij voorover naar de grammofoon toe en mijn hand gleed langs haar rug omlaag. De bovenste plaat van de stapel was een opname van een Schots doedelzakkenkorps. Met trillende handen zette ik de naald op de plaat. Tegelijkertijd liet zij zich achterover in mijn armen glijden.
De doedelzakken braken in een schrille extase uit. Het mag dan wel geen romantische muziek zijn, maar ik begrijp nu in ieder geval waarom er vroeger vaak tijdens veldslagen gespeeld werd.
|
|