waarmee hij mij brutaal aankeek. Ik wachtte. Na een kwartier kwam er eindelijk een klein, onooglijk mannetje binnen. Na even met de heer achter het bureau gepraat te hebben, deze wees verstolen in mijn richting, kwam hij naar mij toe en zei in moeilijk begrijpelijk Engels: ‘Volgt u mij maar.’ We liepen een gang af en hij liet mij voorgaan door een deur die toegang gaf tot een miniem kamertje. Een tafel met twee stoelen en een brandkast in een hoek waren de enige meubels en er was nauwelijks nog plaats over om je benen te strekken. Hij wees zwijgend op een van de stoelen en nam zelf op de andere plaats. Zijn adem rook naar wijn, hij moest zich dringend scheren, zijn kleren konden best eens een strijkijzer gebruiken, en ik had zelden iemand gezien die er zo moe uit zag. ‘Wat kan ik voor u doen?’
‘Ik zou willen weten of er bij het consulaat ook een journalist Carlo Voltini bekend is.’
‘Zeker, die kennen wij, wat wilt u over hem weten?’
Inderdaad, daar zat ik plotseling. Wat wilde ik eigenlijk over hem weten? ‘Voor welke krant hij werkt,’ zei ik maar.
‘Ah, daar ben ik al te veel om gevraagd. Met zulke dingen houden wij ons niet bezig. Waarom wilt u dat weten?’
‘Zo maar.’ Ik kreeg het gloeiend heet alsof ik bloosde. Ik stond op. ‘Dank u wel meneer.’
‘Hoe is uw naam?’ Hij was eveneens opgestaan.
‘Akkerman.’
Hij opende de deur en liet mij weer voorgaan. ‘Juist meneer Akkerman, als ik nog eens van dienst kan zijn, komt u maar weer langs.’ Ik meende een ironische klank in zijn stem te horen.
‘Zeer vriendelijk van u, mijn dank.’
‘Was niets, niets.’
Een overbodiger gesprek had ik zelden in mijn leven gevoerd.
Ik zat weer in mijn auto. Wat nu? Detective spelen was toch moeilijker dan ik had gedacht. Deze laatste poging was geen groot succes geweest, maar alles moet geleerd worden.
Het was duidelijk dat Carlo over een vrij groot aantal medewerkers moest beschikken. Hoe hadden ze mij anders kunnen ontvoeren, en mijn bagage kunnen weghalen en het huis op de Geuzenkade zo snel kunnen schoonmaken? Op de een of andere manier moest ik met ze in contact komen.
Er zijn, of althans er waren in ieder geval, in Amsterdam een stuk of vijf, zes koffiebars, waar de Italianen, Spanjaarden en Marokkanen