| |
| |
| |
Bijlage 49
27 April 1937
Naar grootere vrijheid? - Voordracht van Heldring voor de Nederlandsche Vereeniging voor Vrijhandel
(vgl. p. 1225)
De plotselinge en sterk verspreide opleving in de wereld van handel, nijverheid en scheepvaart - zelfs de binnenvaart heeft het ondanks evenredige vrachtverdeeling druk - geeft den menschen weinig tijd om zich met de hier te lande te volgen economische politiek zoo bezig te houden, als zij het in de laatste jaren plachten te doen.
Dit neemt niet weg, dat wij ons niet moeten laten weerhouden, ons af te vragen, wat de belangen zijn, waarnaar wij onze economische politiek te richten hebben. Te meer is daartoe aanleiding, omdat er veel ongezonds in de wereld-prosperiteit verscholen is, dat onderdrukt moet worden, wil men met eenigen grond verwachten, dat op de zeven magere jaren zeven vette volgen zullen. Er zijn teekenen, die ons doen vreezen, dat vrouw Fortuna thans op aarde danst met een niet geheel natuurlijke rose op haar van vreugde stralend aangezicht.
Wij hebben de volgende evolutie zich zien voltrekken: in en door den oorlog totale ontwrichting van de destijds bestaande natuurlijke ordening der productie, tekort aan grondstoffen, geweldige en, zooals weldra bleek, overmatige inspanning om de ontstane tekorten aan te vullen, waarbij ieder land, niet alleen door oorlogservaring, maar ook door nationalisme gedreven zich op het voortbrengen van tot dusver niet geproduceerde goederen toelegde. Merkwaardige uitvindingen op technisch, chemisch en biologisch gebied werden gedaan, die de productie niet alleen plotseling opvoerden, maar ook in onverwachte banen leidden. Deze nieuwe productie verkreeg bescherming door hooge tarieven, later door contingenteering, waardoor overvoering van de wereldmarkt ontstond, die steeds meer ingekrompen werd, met daaraan noodzakelijk gepaard gaande daling der prijzen. De nieuwe crediteurstaat, Amerika, verleende op onwijze en grillige wijze crediet en verzwakte de solvabiliteit der reeds zwakke debiteurlanden door hun niet toe te staan, hun rente en schuld in goederen en diensten te betalen. Hun voorraad goud en deviezen geraakte dientengevolge uitgeput, hun valuta's ontwricht. Wanbetaling op groote schaal was in Europa en elders het resultaat met als gevolg gedwongen abandon van den gouden standaard door Engeland, dat te veel kort geld had opgenomen en lang geld had uit- | |
| |
geleend. Arbitrair werd dit voorbeeld door de Vereenigde Staten gevolgd, waar de ineenstorting van de inflatie in 1929 de positie van den landbouwer wanhopig gemaakt had, valutamanipulaties volgden in tal van andere landen, resulteerende in een ernstige deflatie in de resteerende goudlanden, steeds grootere verwarring van het internationale betalingsverkeer, ingrijpen door regeeringen door het instellen van
clearings- en compensatieverdragen, egalisatiefondsen tot het minimiseeren van koersfluctuaties, inkrimping der productie door natuurlijke en overeengekomen middelen, de laatste met het doel de prijzen eenigermate te herstellen. Langzaam kwam de daling tot stilstand, doch de werkloosheid verminderde niet. Dit geschiedde eerst te beginnen met 1933/4 ten deele als effect der kunstmatige arbeidsverschaffing in de Vereenigde Staten en Duitschland. Toen ook begon de goudproductie tengevolge van de stijging van de waarde van het goud in gedeprecieerde valuta's en van nieuwe ontginningen in Rusland toe te nemen. Men constateerde een langzame stijging der goederenprijzen, die eveneens den infleerenden invloed van deficitaire budgetten ondergingen. Al den tijd, sedert 1919, heerschte er politieke spanning tengevolge van een onverstandig vredesverdrag - dat ook zeer sterk en zeer ongunstig op de economische en financiëele ontwikkeling gewerkt had. De politieke tegenstellingen verscherpten zich na de vestiging van dictaturen in enkele groote landen, een ongekende bewapeningswedstrijd ontketende zich, die, tegelijk met misoogsten van granen, de reeds stijgende prijzen de hoogte injoeg, nadat de binnenlandsche politieke ontwikkeling in Frankrijk aanleiding gegeven had tot den val van het goudblok, binnen welks grenzen de economische verbetering tot dusver zeer geringe vorderingen gemaakt had. Eensklaps waren alle productiebronnen sterk bezet. Na deze reeks van gewrongen, chaotisch aandoende doch onderling nauw verband houdende gebeurtenissen is de wereld in haar tegenwoordigen toestand aangeland, verwonderd dat zij nog staat en zich nauwelijks bewust van nog niet geweken instabiliteit.
Het is verklaarbaar, dat in deze beurtelings opgejaagde en neergedrukte samenleving uitwerkingen meer dan oorzaken, feiten meer dan beginselen spreken, dat menigeen, die in den voorspoed van heden betrokken is, slechts de bestendiging ervan verlangt, zonder zich al te veel rekenschap van waarschijnlijkheid te geven. Dat de algemeene stijging even onverhoeds kwam als in 1929/32 de geweldige daling, doet menigeen gelooven, dat er niets overblijft dan blind te varen.
Toch moet elk land op den grondslag van zijn eigen physische en economische structuur de vraag, welke richting het op moet, aan de zich voordoende verschijnselen toetsen en trachten, daaruit een gedragslijn af te stippelen.
Voor Nederland is de hoogte van het productie-kostenpeil meer dan in andere landen belangrijk. Onze ligging tusschen de volkrijkste landen van Europa doet ons meer dan eenig ander land op dienstverrichting aangewezen zijn. Grondstoffen, die wij tot eindproduct verwerken, bezitten wij bijna niet in onzen bodem. Wel brengt die bodem plantaardige en dierlijke producten voort, sommige in niet voldoende hoeveelheid voor eigen gebruik, andere op uitvoer aangewezen. Voorts zeer veel water om op te varen en in te visschen. Zoo is dan onze nijverheid in groote mate transformeerend of
| |
| |
voltooiend van karakter. Zoo zal, buiten de bodembedrijven, onze onafwijsbare rol voornamelijk bestaan in veredeling van ingevoerde grondstoffen en halffabrikaten, in tusschenhandel, in financiering en in vervoer. Altijd zal de hoogte van de belooning, die wij voor deze verrichtingen vragen, voor het buitenland aantrekkelijk moeten zijn, anders zal het de tusschenkomst van anderen gebruiken of zijn behoefte door eigen praestatie dekken. In normale tijden werken onze bedrijven dan ook met een geringe marge, waarin het kostenpeil beslissend is. Er is als gevolg van het betrekkelijk geringe binnenlandsche afzetgebied geen kans op een vèrgaande autarchische ontwikkeling, wel de zekerheid van ondermijning der uitvoermogelijkheden.
Deze structuur maakt, dat wij in alle bedrijfstakken zeer efficient moeten zijn en den arbeider, wiens belang zich in een bevredigend goederenloon uitdrukt, ongestraft geen hoogere geldloonen dan elders kunnen betalen. Het consumentenbelang prevaleert, maar is volkomen vereenigbaar met dat der producenten, al zal die eenheid van belangen binnen de grenzen van een bepaald tijdsgewricht en van een bepaald bedrijf niet altijd dadelijk begrepen worden. Onverschillig voor de economische politiek van het buitenland kunnen wij niet zijn, maar alleen wanneer van die zijde catastrophale invloeden dreigen, moet, met oordeel des onderscheids, ingegrepen worden. Ook de industrialisatie, die in het verleden reeds zoo belangrijke vorderingen gemaakt heeft, kan zich hier slechts gezond verder ontplooien, wanneer men den invoer zoo weinig mogelijk belemmert. Er is iets door de nijverheid met de verovering der binnenlandsche markt gewonnen, maar meer verloren, indien zij de buitenlandsche verliest.
Nadat wij eenige jaren geleden, door anderen gedwongen, van onze vrijhandels- en niet-inmengingspolitiek afgesukkeld waren, is de overheid op de bescherming van het producentenbelang uit geweest. Slagboomen aan de grens, industrieele ordening op papier, landbouwordening met zeer veel papier, restrictie-regelingen voor Indische grondstoffen, dienden daartoe. Het was een onvermijdelijke richting, daar talrijke producenten aan den druk van buiten niet langer het hoofd konden bieden. Die druk bestaat echter niet meer of bij uitzondering nog, integendeel de geweldige stijging der grondstofprijzen maakt het tijd, het verbruikersbelang naar voren te brengen, opdat de expansie van kleinhandelsprijzen en loonen binnen geproportioneerde grenzen gehouden worde. Daarmede volgt men tevens een politiek, gericht op de sterkst mogelijke vermindering van de werkloosheid langs natuurlijken weg en vereenigt men de belangen van voortbrenger en verbruiker gelijkelijk.
Men heeft gedurende de crisisjaren met zelfvoldoening gewezen op de bedrijven, die door regeeringsmaatregelen aan den gang gehouden, en de arbeiders, die voor werkloosheid behoed werden. Uit de zich desondanks gestadig voortzettende totale werkloosheid valt zeker niet de juistheid der nog vaak gehoorde stelling af te leiden, dat een van overheidswege bevorderde productie een netto vermeerdering van de werkgelegenheid beteekent. Ware het mogelijk, het zich destijds voordoende verschijnsel der werkloosheidstoeneming tot op den grond te analyseeren, dan zouden waarschijnlijk het causale verband met invoerbeperking en de verplaatsing der werkloosheid aangetoond worden.
| |
| |
Zooals gezegd, de in de crisis gevolgde gedragslijn van producentensteun was, hoewel in methode voor critiek vatbaar, onder de bedreiging van ineenstorting, kapitaalvernietiging en de mogelijkheid van daaruit voortvloeiende sociale troebelen alleszins verdedigbaar en politiek bezien de juiste. Men moet daarmede wel visueel te werk gaan en oplappen, wat zichtbaar kapot is. Wat van boven af niet gezien of voorzien wordt, laat men aan zich zelf over. Wij worden aldus nooit in veilige haven gebracht, omdat, deze lijn volgende, geen rekening gehouden wordt met de noodzakelijkheid van het terugbrengen van het kostenniveau in niet beschermende bedrijven op het peil van het ons omringende buitenland. Dit trachtte men langs anderen weg te bereiken, met gedeeltelijk succes, doch met stilstand sedert het najaar van 1934.
Sedert het verlaten van den gouden standaard zijn onze kosten van productie gelijk aan, zoo niet lager dan die der omringende landen. Men heeft, wat den uitvoer aangaat, nog te kampen tegen buitenlandsche handelsbelemmeringen, monetaire en administratieve, op zich zelf formidabele hindernissen, die op den duur, indien zij niet verdwijnen, tot nieuwe stagnatie zullen leiden, maar toch vele takken van industrie minder hinderlijk dan een te hoog peil van productiekosten.
Nederland heeft zelf nog de contingenteering, wier operatie op de industrie in vele gevallen overbodig geworden is. Zij wordt dan ook soepeler toegepast, maar dient, ook met het oog op het verschijnsel dat een koersstijging van den gulden op de internationale markt in het algemeen met moeite werd tegengehouden, zoo spoedig mogelijk tot het alleruiterste minimum teruggebracht te worden. De belemmeringen, die ten bate van de landbouwcrisiswet opgeworpen waren, zijn aan het verminderen, maar machtige stroomingen streven naar het scheppen van een duurzame uitzonderingspositie voor den landbouw ten nadeele van het algemeen.
Sommige staatslieden plegen met geestdrift gelijktijdig de vlag te zwaaien voor het beschermen van de nationale industrie en den landbouw eenerzijds en de verruiming der handelsbeweging anderzijds, alsof de handelspolitiek niet de reflex van de binnenlandsche politiek ware. Ook hier te lande stuiten wij op hetzelfde dualisme. Hoewel de noodzaak tot bescherming van de binnenlandsche productie zich, ook in het oog der protectionisten, in de tegenwoordige conjunctuur veel minder scherp doet gevoelen, begeeren belangrijke prijsvorming onafhankelijk van de wereldmarkt. Bij de plannen van Minister Deckers wordt dit duidelijk erkend, bij de wet op de verbindend verklaring van ondernemersovereenkomsten, die voornamelijk een industriëel karakter heeft, is dit niet uitgesproken, evenmin bij de wet op de bedrijfsvergunningen, die een complement op de vorige vormt en de deur opent voor een volkomen willekeurige verstarring op industriëel gebied. Maar het is duidelijk, dat prijszetting aan sluiting van een bedrijfstak gepaard moet gaan, al dan niet gesteund door contingenteering of invoerrecht. Deze sluiting ontmoet als uiting van particulier overleg geen bezwaar, mits met geen excessen gepaard gaande, tegen welke excessen legislatie wenschelijk is. De van overheidswege uit te oefenen dwang tot aansluiting bij kartelovereenkomsten strijdt behalve in uitzonderingsgevallen tegen het algemeen belang, dat op het verbruikersbelang gericht moet zijn. Bij de ver- | |
| |
dedigers van de overheidsbemoeiing, die den belanghebbenden nijveren trouwens slechts conveniëert, voor zoover zij te hunnen aanzien de noodige bescheidenheid in acht neemt, treft men veelal de voorstelling aan, alsof het geheele zakenleven staat gekartelliseerd te worden en de regeeringen hun
politiek daarop in te richten hebben. Zoo ver zijn wij echter nog niet en ik verwacht integendeel van de vermelde wetten ten onzent geen al te groote beteekenis, omdat het ineenzetten - en nog meer het werken - van een ordening van bedrijven buitengewone moeilijkheden medebrengt en gemakkelijk een te kunstmatig karakter draagt om een langdurig leven waarschijnlijk te maken. Het is natuurlijk mogelijk, dat men in die omstandigheden later stringenter zal willen legisleeren, maar er is eenige kans, dat het gezonde verstand van de meerderheid van onze fabrikanten zich daartegen zal verzetten.
Bedenkelijk zien de landbouwplannen er uit. Ik heb in het Handelsblad ongeveer een maand geleden een beschouwing aan de door Minister Deckers ontwikkelde gedachten gewijd, die toen nog slechts in groote lijnen bekend waren. Nu kennen wij het voorontwerp van een landbouwwet als nadere uitwerking van zijn ideeën. De tegenwoordige landbouwcrisiswet wordt permanent gemaakt met dien verstande, dat groote bevoegdheden ter zake van teeltregelingen, heffingen, steun, in- en uitvoer, prijsbepaling aan landbouwraden verleend zullen worden. Deze colleges zullen overwegend uit landbouwers bestaan. De bemoeienissen der raden zullen zich niet alleen tot landbouwvoortbrengselen in den eigenlijken zin des woord uitstrekken, maar tot artikelen, al dan niet verwerkt, als voeder- en meststoffen, plantaardige oliën en vetten, oliehoudende zaden, alle soorten zetmeel, noten en pitten, suikerriet, zuidvruchten, strookarton, dus goederen, die in de productie der landbouwartikelen of als concurrenten daarvan een rol spelen. Dientengevolge zullen ook de industrie en de handel, die zich met deze artikelen bezig houden en in termen der wet als bedrijfsgenooten aangemerkt worden, aan de inzichten der landbouwraden overgeleverd zijn. De wet legt bovendien aan elke onderneming, waarin werkzaamheden worden verricht, welke onder de taakomschrijving der raden vallen, de verplichting op, hun desverlangd volledige inzage in alle bedrijfsgeheimen te verleenen.
Evenals thans zullen de financiën van de landbouwpolitiek in een fonds, dat landbouwfonds genoemd zal worden, belichaamd worden, geheel buiten de rijksbegrooting om. Bovendien zal aan de landbouwraden een zelfstandig financiëel beheer worden toegekend. Hoe dit met de onmisbare centrale leiding te harmoniëeren valt, lijkt een raadsel.
De landbouw zal een eigen straf- en tuchtrecht kennen.
Van de decentralisatie, die een der voornaamste motieven is om den Minister wetswijziging te doen begeeren, blijft niets over, want al krijgen de corporaties groote bevoegdheden, zij zijn onderworpen aan den Minister, die dictator is, al zal hij sterk, zooals ook dit wetsontwerp geheel de denkbeelden van de agrarische commissie-Van Loon weergeeft, onder hun invloed staan. Hij zal dus scherp toezicht moeten uitoefenen en in een in zoo veel geledingen werkende bedrijfstak, waar ontduiking en fraude gemakkelijk zijn, weinig minder ambtenaren noodig hebben dan thans.
Hij zal aan de Staten-Generaal verantwoordelijk zijn. Dit is de eenige band
| |
| |
met ons staatsorganisme, tegen welks beginselen deze denkbeelden lijnrecht indruischen. Men heeft den mond vol van de noodzakelijkheid van de handhaving van onze democratische en parlementaire instellingen, doch hier wil een democratisch Minister een fascistisch stelsel introduceeren, nog wel om een agrarische politiek, die in het moeras geloopen is, te perpetueeren.
In zijn verdediging in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer ontvouwde de Minister een toekomstbeeld van de uitschakeling van den internationalen handel, waarvan het individueele karakter volgens hem meer en meer verloren zal gaan. De regeling van het ruilverkeer zou aan de staten overgedragen worden, die langs bilateralen weg, steunende o.m. op de landbouwraden, onderling op de basis van geven en nemen handelsverdragen zouden sluiten en daardoor den internationalen handel zouden verruimen. Deze visie vindt men in de toelichting van het wetsontwerp niet terug, doch wel des Ministers gering vertrouwen in de ontwikkeling van het vrije ruilverkeer. Gerust kan de handel als gevolg van de groote bevoegdheden, waaronder de prijsregelende ten opzichte der bedrijfsgenooten, der landbouwraden niet zijn.
Ik verlies daarbij niet uit het oog, dat een gedeelte van den landbouw nl. dat, hetwelk op uitvoer ingesteld is, nog steun behoeft. De prijzen van de landbouw-uitvoerartikelen zijn meerendeels nog verlieslatend, dank zij de handelsbelemmeringen in ons omringende landen en ook tengevolge van het eigen stelsel, dat heffingen aan de grens op voederstoffen medebrengt. Indien men meent, dat men den landbouw ongestraft veroorloven kan, zijn eigen prijzen vast te stellen, dan zal men deerlijk bedrogen uitkomen. Een dergelijke politiek moet een verhoogenden invloed op het productiekostenpeil uitoefenen en tot verzwakking van het overige bedrijfsleven leiden.
Met de veranderde conjunctuur heeft de heer Deckers bij het publiceeren van zijn voorontwerp in het geheel geen rekening gehouden. Een deel van de landbouwbescherming - dat deel, hetwelk in binnenlandsche behoeften voorziet - is door de rijzing in de graanprijzen overbodig geworden. Nog zijn de daarop rustende heffingen aan de grens niet afgeschaft, wel onder aandrang der verbruikers verlaagd; geleidelijk, want het landbouwcrisisfonds moet, gegeven de nog voor veehouderij, tuinbouw, enz. noodige steun, met inkomstendervingen eenigszins voorzichtig te werk gaan. Hoe kan men echter dit tijdsgewricht uitkiezen om de duurzame aanhouding van een machinerie te verdedigen, die loodzwaar op de boeren zelven en op de consumenten rust en ons concurrentievermogen vermindert? Men kan in twijfel verkeeren over den duur van de tegenwoordige prijsconjunctuur, doch dit wetsontwerp, onheilspellend op zich zelf, is in hooge mate importuun, behalve wellicht als verkiezingskoek.
De vraag, of wij naar grootere vrijheid gaan, is dus, wat de binnenlandsche economie betreft, niet opgelost. Er wordt een strijd tusschen twee richtingen gestreden, die het bepalen van onze houding naar buiten toe niet gemakkelijker maakt en waarvan het verloop mede van het buitenland afhankelijk is.
Ten aanzien van Indië is de situatie in zoover anders, dat wij hier met een belangrijken producent van grondstoffen en levensmiddelen in ruwen staat te doen hebben, een debiteurland. Maar juist daarom heeft ook dit land eveneens het grootste belang bij vrijheid van handel. Daar het geen zelf- | |
| |
standigen staat vormt, brengen de handelsbelemmeringen, die zijn uitvoer treffen, en daaruit voortvloeiende depressies bijzondere complicaties en bijzondere verplichtingen voor het moederland mede. Voor zoover Indië niet direct met in het Oosten gelegen landen onderhandelt, rust op Nederland de plicht, voor Indische belangen op te komen, alsof het de zijne waren, zooals het in het algemeen onze taak is, Indië en het Indische belang te besturen. Kon men er tot voor enkele jaren met een algemeen tarief van invoerrechten volstaan, dat goederen uit alle landen op gelijke voorwaarden doorliet, een ideaal toestand voor een politiek mineur gebied, de crisis met ruineuze prijsdalingen voor den export, het accumuleeren van voorraden, de ontwrichting van valuta's met als gevolg de verdringing van den invoer uit Europa door dien uit Japan veranderde dat alles. Buitengewone pogingen moesten aangewend worden om den Indischen uitvoer naar andere afzetgebieden zoo mogelijk te handhaven en de productie te beperken. Ook voor den Nederlandschen uitvoer van fabrikaten, die sterk ingeschrompeld was, moest wat gedaan worden. Nederland en Indië vonden en hielpen elkaar door wederzijdsche maatregelen, die ik hier niet behoef op te sommen, maar die zich nog niet tot een der meest ontsierende elementen in de relatie tusschen beide landen, het veel te hooge recht op thee, hebben uitgestrekt. Daar Nederland slechts een gering gedeelte van den Indischen uitvoer kan
absorbeeren en Indië dus een grooter belang heeft bij het behouden van markten in andere landen, is de wederzijdsche steunmogelijkheid op dit gebied beperkt. En onvermijdelijk geraakt men bij het streven naar zoo groot mogelijke verruiming van de onderlinge handelsbeweging ondanks alles in de do ut des sfeer, die de onderlinge verstandhouding wel eens op de proef heeft gesteld en weer kan stellen. Daarnevens bestaat in Indië het streven naar industrialisatie. Het scheppen van nieuwe bestaansbronnen op het overbevolkte Java is toe te juichen, mits daardoor niet nieuwe lasten op de bevolking geladen worden. De zeer hoge fiscale invoerrechten hebben reeds onbedoeld tot industrievorming geleid, daarnaast bestaat de doelbewuste begeerte naar nijverheidsontwikkeling. Het is te hopen, dat hier juiste economische inzichten den doorslag zullen geven. Fabrieken, die alleen een industriëel proletariaat in het leven roepen en de netto opbrengsten naar het buitenland, Nederland of elders, laten vloeien, zijn niet begeerenswaardig. De aandacht moge op ondernemingen gevestigd zijn, waarvan de baten in het land blijven en wier productiekosten op den duur zonder bescherming van beteekenis de concurrentie van het buitenland kunnen weerstaan.
Wat is van het buitenland te verwachten? Ook daar heerschen stroomingen naar grootere vrijheid. De Vereenigde Staten geven daaraan, althans op handelspolitiek gebied, onder het tegenwoordige bewind de leiding en zetten hun inzichten reeds sedert eenige jaren in daden om. Het beschouwt de vergemakkelijking van de internationale handelsomzetten als essentieel voor het wereldherstel en wil ook, geen raad met zijn goudvoorraad wetende, liever goederen dan nog meer goud ontvangen - evenals wij dit moeten wenschen. Men heeft den indruk, dat de Vereenigde Staten invloed op Engeland en Frankrijk trachten uit te oefenen, hun partners in de driehoeksafspraak betreffende den wisselkoers, om eveneens tegemoetkomender ten aanzien van den invoer te zijn. Hetgeen deze landen tot nu toe in feite deden,
| |
| |
verwekt geen rooskleurige verwachtingen, maar de snelle rijzing van de kosten van levensonderhoud veroorzaakt er ongerustheid, die wellicht tot een wending kan leiden, evenals het inflatiegevaar vroeg of laat, misschien te laat, een wijziging in de goedkoop-geld-politiek der Engelschen kan brengen. Engeland en Frankrijk hebben wellicht ter wille van de Amerikaansche vriendschap den Belgischen premier, den heer Van Zeeland, uitgenoodigd na te gaan, of de kansen op een vermindering der handelsbelemmeringen voldoende gunstig zijn om een nieuw initiatief ter bereiking van dit desideratum te wettigen. Ook Duitschland wil medewerken, zoo zegt Dr. Schacht. Geen wonder, want de grondstoffen, die Duitschland noodig heeft en het tot voor kort gemakkelijk verkreeg, zijn schaarsch geworden. Het nieuwe leven in de Oslo-vennootschap is een andere uiting van drang naar meer armslag en het schijnt meer te zullen opleveren dan men aanvankelijk verwachtte. Het zwaartepunt ligt bij Engeland, dat door zijn late en sterk geprovoceerde bekeering tot het protectionisme en het aangaan der Ottawaverdragen de deur heeft gesloten. Niets van wat wij van den heer Neville Chamberlain, den aanstaanden premier, op dit gebied weten, duidt op het heropenen der deur. Sommigen verwachten van den Canadeeschen premier Mackenzie Smith, liberale voorstellen op de aanstaande rijksconferentie, maar de recente vernieuwing van het handelsverdrag tusschen Engeland en Canada wijst op verdere imperiale aaneensluiting en afwending van het buitenland.
Daarentegen heeft de heer Daladier, de Fransche Minister van Oorlog, eenige dagen geleden in een rede te Manchester gezegd, dat de tegenstand tegen de excessen van protectionisme en economisch egoïsme levendig is geworden en dat men ondanks groote practische bezwaren niet aan de overwinning van het gezonde verstand mag wanhopen. Inderdaad ziet men in vele kwartieren en landen wel in, dat het protectionisme, na zijn rol ten behoeve van de beschermde bedrijven uitgespeeld te hebben, teleurstelling baart en door zijn algemeene toepassing de wereld in een impasse heeft gebracht, maar men bezweert eens opgeroepen geesten niet gemakkelijk, te minder omdat gewichtige kapitaalinvesteeringen op oude en nieuwe bescherming gebouwd zijn en dat zij in sommige landen vastgegroeid zit aan gereglementeerde transferstelsels. Men denkt in ettelijke landen te veel in den geest van het bilaterisme, het achteruitdringen van de meestbegunstiging, het marchandeeren op do ut des basis, het verwaarloozen van de drieof veelhoeksrekening, dat het verkeer meer en meer beperkt, dan dat men dit spoedig kan kwijtraken. De toestanden, die er door ontstaan, geven integendeel aanleiding tot meer staatsbemoeiing en pogingen tot geforceerde ordening, die naar de verwachting der ordenaars de plaats van het vrije ruilverkeer zal innemen. De verwachting, dat dit mogelijk zal zijn, is naar mijn meening gegrond op matelooze overschatting van het menschelijk inzicht in het samenstel van factoren, die voortbrenging, verbruik en prijzen in de geheele wereld bepalen, en van de bekwaamheid der bewindslieden en ambtenaren, die in de plaats van de individueele of gegroepeerde zakenlieden treden. Het is in vele gevallen en voor vele artikelen onmogelijk, de productie met juist oordeel te regelen, het is
altijd onmogelijk den loop der consumptie te voorzien. In een vrije maatschappij corrigeeren de duizenden
| |
| |
misrekeningen der individuen elkaar. De fouten van een gebonden huishouding zijn duizendvoud in beteekenis en niet aanstonds gladgestreken. De overdrijvingen van massa-meeningen zullen steeds voorkomen en leiden tot booms en depressies. Er is geen enkele reden aan te nemen, dat de denkbeeldige leiders van een wereldordening ons daarvoor zouden behoeden. Conjunctuurbeheersching is een utopie, ook al speelden onberekenbare factoren als weersgesteldheid, ziekten, uitvindingen, ontdekkingen geen rol.
Hier moge ik één punt in het bijzonder aanroeren. De voorstanders der beheerschte economie ontkennen, dat zij tot autarchie moet leiden, een ontkenning, die naar mijn meening allen grond mist. Immers de sluiting van bedrijfstakken, de overheidsvergunning tot het oprichten en uitbreiden van industrieën is afwerend, zoowel tegenover landgenooten als buitenlanders. Worden de eersten in levenden lijve gekeerd, om den ring te sluiten, men moet met hetzelfde doel buitenlandsche producten onschadelijk maken, hetgeen dan ook geregeld geschiedt.
Ik ontken niet, dat zich gevallen kunnen voordoen, waarin het kapitaalverlies en de werkloosheid te belangrijke factoren zijn om lijdelijk toezien te veroorloven, maar in het algemeen zullen deze minder zwaar wegen dan het voordeel voor een consument van vrije concurrentie en zal de kunstmatige handhaving van werkgelegenheid verplaatsing, zoo niet vermeerdering van werkloosheid beteekenen.
Wil men autarchie niet, het streven waarnaar op den duur, en hier eerder dan elders, tot mislukking gedoemd is, dan moet men het vrije bedrijfsleven behouden, dat geenszins bandeloosheid beteekent, want de staat is daar om toe te zien en om te keeren of te breken, wanneer het algemeen belang door de aanmatiging van individueel of groepsegoïsme bedreigd of geschaad wordt.
Aan den terugkeer tot vrijeren ruilhandel staan niet alleen de tolboomen in den weg, maar zooals uit het verleden gebleken is, ook de instabiliteit der wisselkoersen. Het zou onder de tegenwoordige omstandigheden geen zin hebben, naar een stabilisatie-overeenkomst te streven, want, werd zij bereikt, zij zou geen duurzame stabiliteit brengen, wanneer niet tevens de budgetten der voornaamste landen in orde gebracht werden en de betaling in den vorm van goederen en diensten weer algemeen aanvaard werd. Men kan echter wel de stabiliteit krachtig bevorderen door te beginnen het laatste te doen, en nu de conjunctuur de officiëele wegneming van barrières vergemakkelijkt, is het oogenblik om althans dien stap naar grootere stabiliteit te ondernemen, gunstig.
Indien men ten slotte de vraag, die het uitgangspunt van deze korte beschouwing vormt, wil beantwoorden, kan dat antwoord niet onvoorwaardelijk luiden. Gebondenheid is het kind der depressie evenals de depressie ten deele uit elders genomen beschermingsmaatregelen voortkwam. Bij den huidigen prijsstand zijn bepaalde beperkingen en beletselen minder noodig of geheel overbodig en de gelegenheid tot bevrijding gunstiger dan zij langen tijd geweest is. De erkenning, dat die belemmeringen thans weggenomen moeten worden, is evenredig daarmede gegroeid. De eerlang te houden Britsche rijksconferentie, de loop der onderhandelingen over het Engelsch-Amerikaansche handelsverdrag zullen doen zien, hoe de Engelsche politiek,
| |
| |
die van overwegend belang voor de oplossing van het vraagstuk is, zich verder richt. Twijfel is vooralsnog geoorloofd, want tegenover den drang naar meer vrijheid staan de Britsche zelfvoldoening over den tegenwoordigen voorspoed en groote practische moeilijkheden. Frankrijk is van nature mercantilistisch aangelegd en zit vast als gevolg van hooge productiekosten en een uiterst gevaarlijke budget-situatie. Niemand kan met zekerheid zeggen, hoe het uit zijn moeilijkheden zal geraken. Duitschland zal daarentegen wellicht, door grondstoffennood gedwongen, een deel van zijn harnas afleggen. Bepaalde neiging tot verlaging van scheidsmuren bestaat bij de Oslo-staten, Zwitserland en de Vereenigde Staten. Vrijhandelsklanken komen zelfs uit Japan. Het is helaas geenszins uitgesloten, dat een inflatie, waarvoor de factoren aanwezig zijn, een der middelen zal zijn, waardoor beperkingen van het ruilverkeer overbodig worden.
Laten zich de kansen ten aanzien van douanemaatregelen nog niet juist afwegen, het begrip der individueele vrijheid is bij de volkeren van West-Europa en bij de Angelsaksische volkeren te zeer met hun wezen vervlochten, dan dat men bij hen groote vorderingen op het gebied der dwangordening kan verwachten. Tot die vrijheidslievenden behoort ook Nederland. Het is naar mijn meening voornamelijk argeloosheid ten aanzien van de uitwerking van ordeningsbevoegdheden der overheid, die het mogelijk maakt, dat wij den weg der ordening een eindweegs volgen. Het is onwaarschijnlijk, dat een analoge ontwikkeling in andere grootere landen in het Westen scherpe vormen zal aannemen.
De bijzondere positie van Nederland uit hoofde van zijn structuur maakt een verdere beperking van economische vrijheid bedenkelijker dan voor groote landen, wier hulpbronnen vele zijn en die zich eerder, maar ook niet duurzaam economisch voordeel, een gesloten huishouding kunnen veroorloven. De tegenwoordige strooming in het buitenland naar grootere vrijheid moet dan ook van hier uit zoo krachtig mogelijk gesteund worden en wel voornamelijk door de wegneming binnen of aan eigen grenzen van zooveel mogelijk der bestaande hinderpalen, waar mogelijk met beding van gelijke tegemoetkoming van andere landen en onder handhaving der meestbegunstiging, die de verspreiding der grootere vrijheid verzekert. De conjunctuur is de gunstige factor, waarvan gebruik gemaakt moet worden. Nu of nooit, hoe formidabel de moeilijkheden zich ook laten aanzien. ‘Nooit’ is misschien minder juist, want de vrijheid, zonder welke wereldwelvaart niet bereikt kan worden, zal het ten slotte winnen, maar wij willen de diepste diepten vermijden. Daarom: nu! |
|