Bijlage 46
28 Mei 1936
Brief van Heldring aan Van Doorninck
(vgl. p. 1177)
Amice,
Ik dank U zeer voor de toezending van den afdruk van Uw zeer interessant artikel in de Economist. Ik heb het dadelijk gelezen. In theorie ben ik het geheel met U eens en ik behoor ook niet tot de moedeloozen, maar wel tot de realisten. Wat gij ter zake van de besparing van overheidsuitgaven wilt, had uiterlijk met de begrooting, die in September 1934 is ingediend, moeten geschieden. Daarna begonnen de politieke kansen op verwezenlijking steeds geringer te worden en thans zijn zij nihil:
1e. omdat, gesteld dat de Regeering werkelijk nog krachtig wilde aanpakken, waarvan zij geen blijk geeft, er geen meerderheid in het Parlement voor te vinden zou zijn;
2e. omdat de afbraak, die het gevolg is van het halverwege mislukken van de deflatie, de mentaliteit in den lande onverschillig t.o.v. de regeeringspolitiek doet zijn, zoo niet doet snakken naar depreciatie, waarvan men zich terecht of ten onrechte veel voorstelt;
3e. omdat de buitenlandsche factoren ten gunste van een depreciatie steeds dreigender worden, ik bedoel den hoogst ernstigen toestand van de Fransche schatkist in verband met den uitslag der verkiezingen in dat land.
Al meen ik, dat zij, die zonder reserve devaluatie bepleiten, zich onvoldoende rekenschap geven van de verantwoordelijkheid, die de Regeering op zich neemt door in de tegenwoordige internationaal-politieke omstandigheden overeenkomstig hun inzichten te handelen, wij zijn in het bedrijfsleven op alle gebied zoodanig vastgeloopen, dat handhaving van den huidigen toestand ons dagelijks meer schade toebrengt, die hoe langer hoe moeilijker later in te halen zal zijn. Wat bijvoorbeeld in de scheepvaart en in de industrie aan technische vernieuwing en verbetering achterwege blijft, doet deze takken van bedrijf dagelijks verder bij de buitenlandsche concurrentie ten achter staan. Men zal dus in het algemeen een van buiten komenden stoot niet als een onheil opvatten en ik hoop maar, dat er niet te veel millioenen aan goud het land zullen verlaten, voordat de onvermijdelijke consequentie getrokken wordt.
Toch behoeft gij niet te denken, dat ik tot hen behoor, die in stilte depre-