Bijlage 45
25 April 1936
Heldring aan de Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart
(vgl. p. 1172)
Excellentie,
Van Amsterdamsche zijde zullen U door tusschenkomst van den heer Zaalberg twee nieuwe voorstellen nopens de handhaving van de verbinding van Amsterdam met de Oostkust van Zuid-Amerika bereiken of bereikt hebben. Ik heb 32 jaren geleden een voorname rol gespeeld in de redding van deze verbinding uit de handen der Hamburg-Amerika Lijn en daarna aan de organisatie van den Koninklijken Hollandschen Lloyd medegewerkt, doch ik heb het bestuur daarvan in 1920 verlaten, toen ik oordeelde, dat zijn gestie gevaarlijk voor de toekomst der lijn was. De handhaving van deze verbinding is nu nog voor Amsterdam, de andere Amsterdamsche lijnen en de Amsterdamsche Rijnvaart (onderdeel der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij) van de grootste beteekenis en het zou een mijner meest gewettigde levensdoelen verijdelen, indien de verbinding niet onder Amsterdamsche leiding gehandhaafd werd, juist op het oogenblik dat ik mij in gestadig overleg met Uw Excellentie over de uitzending van een handelsmissie naar Zuid-Amerika bevind.
Voor zoover het bericht juist is, dat de Regeering zich geen bijzondere offers wenscht te getroosten om de Amsterdamsche leiding mogelijk te maken, veroorloof ik mij er op te wijzen, dat indien deze verbinding onder Rotterdamsche leiding zou komen, zij onmogelijk lang gehandhaafd kan worden, omdat de transitolading, waarvan de lijn in hooge mate afhankelijk is, niet door twee kanalen geleid kan worden. De Amsterdamsche route zou geleidelijk - vermoedelijk al heel spoedig - verlaten worden (zooals ook geschied is met de verbindingen van Amsterdam met Noord-Amerika, die onder leiding der Holland Amerika Lijn stonden) en ten slotte zou de geheele lijn verdwijnen. Daarmede zou de lading niet voor de Nederlandsche lijn te Rotterdam gered zijn; zij zou een deel bekomen, maar een deel zou met buitenlandsche lijnen over Rotterdam of Antwerpen gaan. Het vervoer op den Rijn van die lading zou geheel aan de Nieuwe Rijnvaart Maatschappij onttrokken worden en in handen van Duitsche Rijnvaartondernemingen komen. Het is dus ook voor het nationale belang niet onverschillig, dat deze verbinding in Amsterdamsche handen blijft.