troost, maar die steeds meer gewrongen vormen zullen aannemen en hun grens in de belastbaarheid van het Nederlandsche volk zullen hebben.
De bestaande wrijving heeft reeds een slechte stemming in Indië teweeggebracht. Men moet dit niet te ernstig en niet te licht opvatten. Niet te ernstig, omdat er in Indië geen openbare meening bestaat en wanneer men van een stemming in Indië spreekt, het in dit geval zijn de ambtenaren, de Europeanen, de Volksraad, de intellectueele inlanders. Een weinig serieuze Indische pers stookt het vuurtje aan. De Nederlander, die naar Indië gaat, gevoelt zich spoedig meer één met zijn omgeving dan met het moederland. Een dergelijk verschijnsel vindt men ook in Engelsche en Fransche koloniën, maar niet in die mate als bij ons. Zoo houdt men in Indië zeer weinig rekening met de bijzondere moeilijkheden, waarmede het crisisbeleid in het moederland te kampen heeft en vindt, niet ten onrechte, dat men in Indië de crisis beter bestrijdt dan hier. Deze mentaliteit dient zooveel mogelijk dezerzijds voorgelicht te worden, evenals het noodig is, hier de Indische positie goed te begrijpen.
Het verschijnsel moet anderzijds niet te licht opgevat worden, omdat wij onze oogen niet kunnen sluiten voor het grootere, internationale politieke gevaar, dat in een meer en meer op het moederland gerichte handelspolitiek en de daaruit voortvloeiende stemmingen schuilt. In de opvatting, dat Nederland als beheerend deel van het Rijk het Indische gebiedsdeel de plicht heeft te besturen in het belang van zijn inwoners en dat het belang van het moederland in Indië slechts aan de orde komt, voor zoover het met de Indische belangen te vereenigen is, paste het stelsel van de open deur wonderwel, want het steunde op de inheemsche welvaart en op deelneming daaraan door Nederlanders en vreemdelingen, mits politiek niet gevaarlijk. Daarop was onze koloniale macht veel hechter gegrond dan op militaire machtsmiddelen, hoe noodig de verzorging daarvan ook zij. De noodzakelijke afwijking van die economische politiek is niet bevorderlijk aan de versterking van onze staatkundige positie, noch de wrijving tusschen moederland en Indië, hoe goed vaderlander de Nederlander in Indië au fond moge zijn en blijven, aan de bestrijding van buitenlandsche gevaren, die Indië bedreigen.
Ik ben niet geneigd, het aangekondigde voorstel a priori te veroordeelen, te minder omdat het een inlandsche nijverheid verlicht, die ten gerieve van een Nederlandsche industrie belemmerd wordt, maar meen, dat het in het licht van een politiek beschouwd moet worden, die thans wellicht niet verlaten kan worden, maar zonder vooruitzichten is en groote gevaren inhoudt.