Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1628]
| |
Bijlage 421 April 1936 Nota van Heldring voor Minister Gelissen betreffende de Koninklijke Hollandsche Lloyd Ten aanzien van het behoud van de verbinding van Amsterdam met Brazilië en Argentinië worden drie oplossingen beschouwd. 1e. De Koninklijke Hollandsche Lloyd blijft voortbestaan onder directie van Wm.H.Müller & Co., die daarvoor ƒ 350.000 per jaar subsidieGa naar voetnoot1 verlangt, doch een raad van commissarissen uit de Amsterdamsche reederijen schijnt te zullen aanvaarden. Müller is bereid, van alle inkomsten als cargadoor en stuwadoor af te zien, welke het bedrijf tot dusver te zwaar belastten. 2e. Er wordt een nieuwe reederij opgericht, waarvoor de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ het kapitaal fourneert en ƒ 250.000 susidieGa naar voetnoot1 verlangt. Zij wijst de directie aan en heeft de zeggenschap over de zaak. Müller wil zij niet als directie aanvaarden, ten hoogste als commissaris, de overige commissarissen de andere Amsterdamsche reederijen vertegenwoordigende. Müller weigert dit commissariaat, wil plan slechts accepteeren, als directeur optredend (kwestie van prestige). Nederland weigert dit absoluut. 3e. De verbinding Amsterdam-Zuid-Amerika wordt onder Van Nievelt, Goudriaan & Co. (Rotterdam-Zuid-Amerika Lijn) gesteld, indien deze het voor de algemeene subsidie zal doen (geschat op ƒ 150.000). De oplossing No. 1 is de meest aanbevelenswaardige, nu de ‘Nederland’ Müller niet als directie aanvaardt, ondanks de schijnbaar hoogere subsidie, daar aldus het faillissement van den Koninklijken Hollandschen Lloyd vermeden wordt, de schepen voor afbraakwaarde in de gereconstrueerde vennootschap gebracht kunnen worden en Müller met zijn aanzienlijken invloed in het algemeen kan medewerken tot een zoo min kostbaar mogelijke voortzetting. Ook bewindvoerders in de surséance van betaling, welke de Koninklijke Hollandsche Lloyd thans doormaakt, zijn van deze meening. Bij de twee andere oplossingen heeft Müller geen enkel belang, het faillissement te voorkomen en zullen bewindvoerders (dan curatoren) verplicht zijn, de schepen zoo goed mogelijk te verkoopen, waarmede allicht de opzet van | |
[pagina 1629]
| |
de andere reederijen om het goedkooper te doen dan Wm. H. Müller & Co. verbroken zou zijn. De oplossing Nr.3 is geen oplossing voor het vraagstuk: behoud van de Lijn Amsterdam/Zuid-Amerika, omdat een directie te Rotterdam gevestigd en van daar uit een parallel-lijn beheerende, met den besten wil de transito goederen, die voor het vervoer naar Zuid-Amerika de voornaamste lading uitmaken, niet over Amsterdam kan leiden. Rotterdam ligt nu eenmaal iets gunstiger ten opzichte van den Rijn en alleen een te Amsterdam gevestigde reederij kan er in slagen - ten koste van meer inspanning - de lading over Amsterdam te trekken. De geschiedenis der havens heeft dit in voldoende mate bewezen. De vertrekken van Amsterdam worden in gevallen, waarin het beheer te Rotterdam berust, langzamerhand minder frequent en houden ten slotte op. Daar de Koninklijke Hollandsche Lloyd ook voor de vaart tusschen Amsterdam en de Rijnhavens (grootendeels in handen der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij) en voor het behoud van de koffiemarkt te Amsterdam onontbeerlijk is, mag dit gevaar niet geloopen worden. |