stemd, dat ik mij over zijn voorstel verontwaardigde, zoodat het afscheid vrij koel was.
Hij kon niet verklaren, hoe de heeren Hummel en Ruys, die zoowel gedelegeerden bij de Koninklijke Paketvaart Maatschappij als bestuurderen bij de Java-China-Japan Lijn zijn, mede den indruk gevestigd hebben, dat de Java-China-Japan Lijn geldbehoefte had.
Het bericht, mij door den heer Brand nopend de reactie van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij-directie te Batavia op onze besprekingen hier te lande overgebracht: de afwijzing van den aandeelenkoop door de heeren Brand en Pronk aan ons voorgesteld en door ons in beginsel aanvaard, en de uitlating dat de Java-China-Japan Lijn voortaan haar zaken maar in het belang der Koninklijke Paketvaart Maatschappij moest beheeren - was, wat de uitlating aangaat, voor den heer Koning onbegrijpelijk. Hij nam aan, dat een misverstand in het spel was. Heel belangrijk is dit niet, omdat wij nu wel weten, wat voor opvattingen bij de Koninklijke Paketvaart Maatschappij ten aanzien van de Java-China-Japan Lijn en de plichten van haar bestuur bestaan.
Ik teeken hierbij nog aan, dat ik in den loop van het gesprek opmerkte, dat, indien de Java-China-Japan Lijn geld noodig zou hebben, zij zich met een onbezwaarde vloot tot andere geldschieters dan de Koninklijke Paketvaart Maatschappij kan en waarschijnlijk zou wenden.
8 Januari 1935.