Bijlage 35
15 Juli 1933
Brief van Heldring aan Trip
(vgl. p. 1045)
Zeer geachte Heer Trip,
Dank voor Uw brief van gisteren.
Indien Prof. de Vooys het wenscht, ben ik gaarne bereid, met hem naar de Ministers te gaan, maar ik kan mij niet bij hem opdringen, nadat ik hem duidelijk mijn meening heb gezegd, die hij trouwens deelt. Wel zal ik dezer dagen nog eens aan Buitenlandsche Zaken, waarmede ik geregelde relaties heb, over deze aangelegenheid spreken, doch daar bepaalt men zich tot dusverre tot een negatieve houding.
Overigens ben ik het met U eens, dat de Economische Raad zich met alle macht met de economische politiek der Regeering dient bezig te houden. Dit wordt echter op het oogenblik moeilijk gemaakt door het feit, dat Minister Verschuur zijn advies niet ten aanzien van de wijziging der landbouwcrisiswet en der retorsiewet heeft ingewonnen.
U behoeft niet te vreezen, dat ter volgende vergadering (23 September), de gouden standaard ter sprake zal komen. Men was het er over eens, dat, wanneer er toe besloten zou worden, de zaak eerst in een kleine commissie, waarvan U deel zou uitmaken, moest behandeld zijn. Ik sta niet op het standpunt, dat de vraag nooit besproken mag worden, of dat men zich te allen tijde bij de beslissingen van de Regeering en de Nederlandsche Bank moet neerleggen, al keur ik persoonlijk zoodanige beslissingen goed. Ik vind echter een bespreking van dit vraagstuk in een tijdsgewricht, waarin de Nederlandsche Regeering de grootste moeite zal hebben en er zich inderdaad voor inspant om de financiën van het land op orde te brengen, in hooge mate inopportuun en gevaarlijk. Ofschoon ik mij dus principiëel niet tegen een bespreking heb gekant, zal ik zeker ertoe medewerken, dat zij tot een gelegener tijdstip wordt uitgesteld.
Met beleefde groeten
Hoogachtend,