Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1609]
| |
Bijlage 36
Nationale herziening door Dr. E. HeldringGa naar voetnoot1
| |
[pagina 1610]
| |
zielige eerzucht. Het is een armzalig schouwspel in een zoo ernstig tijdsgewricht. Laat ons nagaan, hoe liberaal gezinde lieden de voornaamste vraagstukken moeten bezien. Daar is dat van het gezag. Men zegt, dat de Hollander wars van discipline is. Dat is waar, wanneer men daarbij denkt aan onvoorwaardelijke onderworpenheid aan een barsch bevelend commando, maar behoudens de woelige en van nature geestelijk onrustige elementen, is hij kalm op het onverschillige af, schikt zich in leiding en redelijk gezag, omdat hij weet dat men daarmede het verst komt. Men heeft echter toegelaten, dat in de marine in de plaats van het gezag het overleg met vakvereenigingen trad. En een weifelachtig overleg, want de officieren, die met roode leiders te spreken hadden, werden door Den Haag aan de touwtjes gehouden. Vooral geen herrie, was het parool. Welnu, ieder die werkgeverservaring bezit, weet, dat niets bedenkelijker voor de verhouding tusschen werkgever en werknemer is, dan wanneer deze weet, dat gene geen vasten wil bezit. En hoeveel meer geldt dit voor de militaire verhoudingen. Zij, die het knagend werk op de vloot toelieten, zijn dan ook schuldig aan de verbreiding van een geestesgesteldheid, die op ‘De Zeven Provinciën’ tot uitbarsting kwam. Een politiek, die gezag en discipline naar Nederlandschen aard verzekert, is geen partijquaestie, zij is zoowel liberaal als anti-revolutionnair als Roomsch en behoorde zelfs sociaal-democratisch te zijn. Niemand van ons, die niet de handhaving van het gezag, de verdediging van het gezin als fundamenten van onze samenleving beschouwt, de vrijheid en de eerbiediging van den godsdienst evenals de vrijheid der gedachte niet als onontbeerlijk voor de geestelijke vervolmaking van onze samenleving gevoelt; maar daarnaast ook de vrijheid van handeling, geen andere beperking daarvan dan het algemeen belang medebrengt, geen opgaan van het individu in een almachtigen staat, geen onderwerping aan een dictatuur. Fascisme en autocratie zouden zich hier uitheemsch gevoelen als leeuwen en tijgers, maar kwaad stichten. Ik heb Italië vele maanden onder het huidige regime bezocht en wensch Nederland niet het dwangbuis toe, waarin het leven daar bekneld is, al heeft het fascisme de verdienste van orde in plaats van den dreigenden chaos gesteld te hebben. Wij moeten het hier niet zoo ver laten komen. Wij mogen daarom de feilen van ons tegenwoordig kies- en vertegenwoordigingsstelsel niet ontkennen. Het algemeen evenredige kiesrecht, dat wij niet lang geleden met gejuich inhaalden, heeft den kiezer in den slechtsten zin almachtig en tevens machteloos gemaakt. De partijen, waarin figuren vaak niet van den eersten rang den baas spelen, putten zich uit in het paaien van den kiezer en deze denkt wel, op den man van zijn keus te stemmen, doch geeft zijn stem in feite aan een onbekende op dezelfde lijst. Teleurstelling over de werking van Parlement en regeeringen, die te weinig door landsbelangen en te veel door partijbelangen geleid worden, is het gevolg. Het bestuursapparaat zal in het moeras geraken, indien de democratie niet in staat is, de wetgevende en de uitvoerende macht op een leest te schoeien, die de behartiging van algemeene belangen beter waarborgt dan thans geschiedt. De liberale partij is de grondlegster van de huidige grondwet geweest, zij | |
[pagina 1611]
| |
heeft aan haar hervormingen haar aandeel gehad, zij is aan zich zelve schuldig, opnieuw te helpen hervormen, wanneer een versleten stoommachine door een motor vervangen moet worden. Een wijziging van de kieswet, misschien zelfs van de grondwet zal noodig zijn om te verzekeren, dat de volkswil gelegenheid behoudt, tot uitdrukking te komen en tevens, dat het land door krachtige regeeringen, gecontroleerd door meer deskundige vertegenwoordigende lichamen, waarvan de leden niet vooral naar hun kiezers kijken, bestuurd zal worden. Velen achten het liberalisme te slap voor den tegenwoordigen tijd, maar het was geen liberale regeering, die sedert 1918 de verslapping van de tucht in de strijdmacht toeliet. Actief is het liberalisme, wanneer de vrijheid en vooruitgang verkregen moeten worden, eerder beschouwend, wanneer zij verkregen zijn. Het land heeft dank zij het liberale stelsel een tijdperk van ongekenden bloei achter den rug. Thans heerscht de crisis tengevolge van de wereldwijde toepassing van anti-liberale denkbeelden; zij roept de liberalen tot handeling op. | |
Over gezag en beleid door Dr. E. HeldringGa naar voetnoot1De Staat heeft tot taak noodzakelijke omzettingsprocessen te vergemakkelijken. | |
IIDe roep om gezag alleen is dor, er is meer noodig; koele hoofden en kennis. Deze verkiezingen staan ook, en hoe! in het teeken der economie en der openbare financiën. Bij het beschouwen van onze economische ellende kan men niet zeggen, dat Nederland zijn eigen trekken thuis krijgt. Het is het buitenland, dat ons het leven zuur maakt. Van daar toch moet grootendeels de genezing komen. Wij kunnen geneesmiddelen slikken, die het eene orgaan ten koste van het andere baten, alleen de open lucht kan heil brengen. De wereld zal moeten terugkeeren op den weg naar zelfvoorziening, welke volkomen overeenkomstig de voorspellingen van vrijhandelaars zulke verschikkingen tengevolge heeft en zijn onmogelijkheid en nietswaardigheid dan aan dag demonstreert. Wanneer wij Neville Chamberlain hooren zeggen, dat Engeland protectie zal behouden, ook indien de geheele wereld den vrijhandel omhelst, is eenig optimisme noodig om te gelooven, dat Amerika, Engeland en Frankrijk elkaar zullen vinden, voordat de klok twaalf slaat en geen herstel meer mogelijk is. En hoe zullen onze onderhandelingen met Duitschland uitpakken? Vergeten wij echter niet, dat een regeling der schulden, zonder welke de ongerustheid over de wereld blijft hangen, voor de groote landen onmisbaar is en daaraan een stabilisatie der wisselkoersen gepaard moet gaan, die weer de opheffing der allerergste handelsbelemmeringen als deviezenbeperkingen, contingenteeringen, invoerverboden, pro- | |
[pagina 1612]
| |
hibitieve invoerrechten, vraagt. Al deze maatregelen, half oorzaak, half gevolg, zijn dooreengestrengeld met wantrouwen als gemeenschappelijk omhulsel; begint dit te verdwijnen, dan worden zij ook de een na den ander overbodig. Ontstaat weer vertrouwen in de betalingsvooruitzichten, dan komt crediet beschikbaar, ontstaat vraag naar goederen, beginnen de prijzen te stijgen. Dit is de eenige natuurlijke weg naar het doel, waarheen pogingen tot kunstmatige credietverruiming, zonder het vrijer goederenverkeer en stabiliteit der koersen niet zullen leiden. Vóór Lausanne was men wanhopig, waarom zou men het thans zijn? De bankcrisis in Amerika bevordert de saamhorigheid der volkeren. Die crisis moest uitbreken. Zij doet de tegenwoordige economische structuur der Vereenigde Staten op haar grondvesten schudden, komende in het diepste van ellende in den landbouw en bij ongekende werkloosheid, maar het is een geluk, dat zij onlangs uitbrak en niet nadat men reeds over internationale regelingen onderhandeld had. Zij is wellicht het dieptepunt. Gelukt het Roosevelt - en wat hij tot dusver doet, maakt over het algemeen een uitstekenden indruk - het vertrouwen te herstellen, het bankwezen te saneeren, den dollar te beveiligen, dan kan hij ook internationaal een nieuw tijdperk inluiden. Intusschen zitten wij thans in een warwinkel van steunwetten ten behoeve van verschillende bodembedrijven en van enkele industrieëen, die den verbruiker of belastingbetaler 200 millioen per jaar kosten, enkele takken van landbouw sterk baten, voor andere onbevredigend werken. Men heeft twee groepen van boerenbedrijf te onderscheiden, die, welke voor binnenlandschen afzet werkt en die, welke van export leeft. Beider toestand is of was ernstig. Was, voor zoover de tarweboeren door den steun geholpen werden. De kunstmatig opgedreven tarwecultuur is in één jaar met meer dan 100% toegenomen, den broodverbruiker 25 millioen per jaar kostende. De suiker kost 14 millioen 's jaars. De andere categorie, de exporteerende landbedrijven, dat is, tuinbouw, vee-, pluimveeteelt, enz. ziet zich in haar bestaan bedreigd, voornamelijk door de uitsluitingsmaatregelen, door de omringende landen genomen. De Staat komt deze groep met credieten of met uitkeeringen, gebaseerd op heffingen ten laste van den verbruiker, tegemoet. Ter dekking van al deze uitgaven wordt het leeningfonds gebruikt, dat dientengevolge, hoewel oorspronkelijk eenige honderden millioenen groot, weldra een tekort aantoont. Straks wellicht het nieuw ontworpen Landbouwcrisisfonds. Het is duidelijk, dat elke Regeering, welke ook, onder de omstandigheden het strikt noodige zou moeten doen om een zoo rustig en waardevol element der bevolking, dat plotseling in zijn bestaan bedreigd werd, te hulp te komen, maar enkele dingen zijn zeker: 1e. de regelingen zijn niet voldoende in onderling verband getroffen; 2e. sommige zijn onnoodig duur of uit anderen hoofde zeer bedenkelijk; 3e. de financiëele contrôle is onvoldoende; 4e. zij zijn economisch te veroordeelen, daar zij de daling van de marge tusschen geldloon en kosten van het levensonderhoud in de nietagrarische bedrijven tegenhouden en daarmede het herstel belemmeren, ongeacht de moreele verslapping, welke zij teweegbrengen; 5e. zij zijn financiëel ondragelijk. Naarmate de verkiezingen naderen, wordt de steunwetgeving wilder en | |
[pagina 1613]
| |
opdringeriger. Bundels steunprojecten voor allerlei takken van het boerenbedrijf zijn bij de Kamer neergesmakt en ten leste komt de Regeering met het Landbouwcrisisfonds, waaraan niet meer of minder vastzit dan de door den Staat geleide organisatie van het bodembedrijf ten laste van de schatkist en den consument. Het is dringend noodig, sterke centralisatie benevens zeggingschap en scherpe contrôle van het Departement van Financiën in het steunbeleid brengen, doch indien deze onverhoedsche poging tot instelling van gedeeltelijke Planwirtschaft wet wordt, is zij gedoemd te falen, na wellicht onnoemelijke schade te hebben toegebracht. Programmatige economie, uit den nimbus der theorie verheven, zal altijd struikelen over de oneindige vermenigvuldiging van de tekortschieting van het individu in het overzien der massale gevolgen van zijn handelingen. De betrokken ministers ontkennen, dat zij iets dergelijks op het oog hebben, maar zij verlangen niettemin dictatoriale bevoegdheid ten aanzien van alle crisisproducten, waarvan de minister van Economische Zaken voortbrenging, vervoer, behandeling, uitvoer, enz. zal regelen, het einde in één klap van de individueele vrijheid, van den vrijhandel. Blijkens de Memorie van Antwoord zijn zij bereid, een proeftijd te aanvaarden, maar het uitgangspunt is onjuist: kunstmatige prijsvorming in redelijke evenredigheid met den hier te lande bestaanden loon- en levensstandaard. Bij de heerschende opvatting omtrent de hoogte van dien standaard beteekent de handhaving van het karakter van duurte-eiland, waaraan onze economie te gronde zal gaan. Deze moet inderdaad zoo goed mogelijk gehandhaafd worden. Het is zeer goed mogelijk, dat binnen haar grenzen allerhand gewichtige omzettingen plaats zullen hebben. Daarbij heeft de Staat geen andere taak dan dat omzettingsproces te vergemakkelijken, onmisbare bedrijven niet in den smeltoven te laten ondergaan en de deur voor internationale invloeden open te houden. Groote bevoegdheden zullen noodig wezen, maar zij mogen alleen door de nieuwe Kamer verleend worden - en ook dan voor beperkten tijd. Die bevoegdheid zal van waarborgen vergezeld moeten zijn, dat geen zelfvoorziening nagestreefd wordt. Wij worden door het buitenland tot een grootere mate van autarkie gedwongen dan ons lief is; elke kunstmatige bevordering daarvan is overbodig en schadelijk, want geen land is van nature ongeschikter dan het onze om zichzelf te voorzien: klein, dichtbevolkt en zonder andere delfstoffen dan kolen. | |
Een sluitend geheel door Dr. E. HeldringGa naar voetnoot1De noodzakelijkheid eener gezonde financieele basis. | |
IIIHet economisch beleid, tot dusver gevolgd, heeft niet kunnen verhinderen, dat de werkloosheid op angstwekkende wijze gestegen is. De voornaamste oorzaak van dit verschijnsel is al weer buitenlands te zoeken, in de doodende afsluitingspolitiek der andere landen. | |
[pagina 1614]
| |
Men heeft echter hier te lande ondanks veel gepraat over werkloosheidsbestrijding het kwaad zoover het mogelijk was niet in de kern aangepakt, dat in het hooge loonpeil en in de hooge uitkeeringen schuilt, terwijl de politiek van kunstmatige prijsvorming in de bodembedrijven de verdere daling van de kosten van levensonderhoud remt. Ondanks alle steunmaatregelen aan bedrijven was het getal der werkloozen in Januari opgevlogen tot het angstwekkende cijfer van 400.000, het land ongeveer 300 millioen per jaar kostende. Aan dit allergrootste euvel, in de eerste plaats bij de gemeenten schuilende, heeft de regeering ten opzichte van haar eigen ambtenaren wel wat gedaan, ten opzichte van de gemeenten zoo goed als niets. En hoe voos de toestand in Amsterdam is, waar ongeveer 50 millioen jaarlijks aan gemeenteloonen betaald wordt, bewijst het tram-drama aldaar. De staat, die voortgaat, den gemeenten in haar nood te hulp te komen, zonder dat de waarborgen van aanpassing aan de tijdsomstandigheden aanwezig zijn, werpt geld in een bodemloozen put en ruïneert zichzelf. En wat de hoogte van den onderstand betreft, het lijkt hard, deze aan te vallen; maar indien men er zich geen rekenschap van geeft, dat de uitgaven, welke de kosten der bestrijding, zooals zij thans onstelselmatig geschiedt, door de gemeenschap niet langer te dragen zijn, dat de werkloosheid aanzwelt, wanneer werk maar met een fractie meer betaald wordt dan lediggang, en dat de loonen onze deelneming aan de internationale concurrentie, voor zoover zij nog bestaat, bemoeilijken, zoo niet uitsluiten, dan zijn onze economische vooruitzichten hopeloos. In constructieven zin valt helaas met de bestrijding van werkloosheid niet zeer veel te bereiken. In de eerste plaats is het aantal werkloozen, dat men door het uitvoeren van openbare werken aan den slag brengt, gering, in de tweede plaats is de leeningsmogelijkheid voor den staat in de huidige omstandigheden te beperkt, dan dat het mogelijk zou zijn, veel belangrijke werken onder handen te nemen, ten derde is leenen alleen veroorloofd voor werken van economisch nut, dat in vele gevallen problematiek is. Het laatste geldt in hooge mate voor de werkverschaffing, die licht met kapitaalvermorsing gelijk staat, de verarming, welke wij ondergaan, versnelt en de opheffing des lands in de toekomst bemoeilijkt. De heer Zaalberg heeft over dit vraagstuk in zijn rede, op 4 Maart gehouden, veel waars gezegd. Een voorbeeld van nuttigen arbeid in dezen tijd is de nu aan de orde gestelde versnelde bruggenbouw tegen betaling door de gebruikers. Men mag de psychologische beteekenis van het ondernemen van openbare werken in dezen tijd niet onderschatten, doch wege nauwkeurig de economische en financiëele gevolgen. Voortzetting van de Zuiderzee-inpoldering, zoolang dat de toekomstmogelijkheden van onze volkshuishouding niet daartoe dwingen, ware thans een economische misgreep van den eersten rang en over de tientallen millioenen, die de N.O. polder zou verslinden, zouden wij dan wellicht den nek kunnen breken. Laat het liever spoedig uit zijn met het handhaven van den waterstand op het IJsselmeer op een peil, waardoor tienduizenden hectaren grond in de omliggende provinciën niet behoorlijk ontwaterd kunnen worden. Geheel ontbloot van economisch inzicht is de proef ten aanzien van vracht- | |
[pagina 1615]
| |
verdeeling in de binnenvaart: verplaatsing van werkloosheid, schade voor het bedrijfsleven en teleurstelling voor den schippersstand zullen er de gevolgen van zijn. Eng samengevlochten met de economische depressie is de toestand der openbare financiën. Het Sinterklaas spelen van de regeering ten behoeve van vele bedrijven heeft ertoe medegewerkt, den ernstigen stand der staatsfinanciën te verdoezelen. Men moet onderscheiden tusschen den kastoestand en de begrootings-vooruitzichten Ondanks steeds stijgende tekorten op onze en de Indische begrootingen van 1931 en volgende stelt de groote ruimte van geld, gevolg van depressie en onbesteedbaarheid van kapitaal in het bedrijf, de regeering in staat een aanzienlijke vlottende schuld, buiten de Nederlandsche Bank om, te handhaven, nu en dan een deel daarvan te consolideeren en vroegere leeningen onder rentebesparing te converteeren. Het is evenwel een labiele toestand, waaraan te avond of te morgen door herleving van zaken, door een flinke paniek, of door uitputting een einde gemaakt kan worden; maar voorloopig ziet het er naar uit, dat er voldoende aanbod van kapitaal op korten termijn zal blijven. De officiëele vooruitzichten zijn, dat ondanks nieuwe belastingen de gewone dienst van 1932 een zeer veel grooter tekort dan ƒ 10 millioen en 1933 een veel grooter tekort dan ƒ 30 millioen zal laten (dit zijn, naar ik meen, de laatst genoemde officiëele cijfers), 1934 en 1935 nog veel grootere, omdat de inkomsten blijven dalen, de reserves van vorige jaren in 1933 zullen uitgeput zijn, terwijl het batig saldo van het leeningsfonds, dat tot nu toe aan crisisuitgaven, waaronder begrepen worden de steun aan den landbouw en de werkloosheidsuitkeeringen, dienstbaar gemaakt werd, niet meer ter beschikking is. Crisisuitgaven, voor 1933 op netto 95 millioen geschat, zullen ten laste der gewone begrooting gebracht moeten worden. Dit is trouwens een soort van uitgaven, waarvoor desnoods alleen geleend mag worden, wanneer men zeker weet, dat men er na 2 of 3 jaren van af is en de draagkracht der belastingbetalers onverzwakt zal zijn. Misschien mag eenig onderscheid gemaakt worden tusschen gelden à fond perdue en geld ter leen verstrekt, doch veilig is, ook voor verschafte credieten, die niet uit heffingen terugbetaald worden, de dekking niet in het aangaan van vlottende schuld te zoeken, daar hun terugebtaling in vele gevallen onzeker is. Sluiting van de begrooting is eerste plicht, maar in stede van vóór alles vermindering van uitgaven na te streven, werd tot dusver het heil voornamelijk in verhooging van belastingen gezocht - en zooals ik zeide, in leenen, een mogelijkheid, waarvan de voortgezette gebruikmaking zou leiden tot hetgeen men niet - en terecht niet - wil: ongezonde uitzetting der dadelijk vlottende schuld en tot depreciatie van den gulden. De ramingen van den heer De Geer zijn in den laatsten tijd steeds te optimistisch gebleken. Men moet over 1934 tengevolge van de tegenvallers van eerdere jaren, van de noodzakelijkheid de crisisuitgaven op de gewone begrooting te brengen en van dalende ontvangsten een duizelingwekkend tekort verwachten, dat geheel door besparing overbrugd moet worden. Wat door den tegenwoordigen bewindsman met lichten spot is beantwoord, moet voor zijn opvolger als bittere ernst gelden; de druk der belastingen is in vele | |
[pagina 1616]
| |
gevallen ondragelijk en elke verdere verhooging zal het bedrijfsleven meer doen verstarren. Zij moet met alle kracht bestreden worden, zoolang de mogelijkheid van bezuiniging niet is uitgeput. Is zij uitgeput? Zij is nauwelijks te baat genomen. Men heeft de voornaamste moeilijkheden omzeild en slechts langs de lijn van den minsten weerstand bezuinigd. De toekomstige bezuiniging kan niet meer eenvoudig percentsgewijze over de departementen omgeslagen worden. De staatsmiddelen mogen niet langer beschikbaar gesteld worden voor overdadige, onnuttige of verkeerde besteding, o.a. aan gemeenten, die weigeren zich aan te passen, aan de te hooge normen van werkloosheidsuitkeeringen, aan onnuttige werkverschaffing. Op onderwijs kunnen zonder schade aan de toch niet in alle opzichten vlekkelooze hoedanigheid millioenen bezuinigd worden. Bovenal moet ons volk leeren inzien, dat eigen hulp de eenige goede geneesmethode is. Indien de verkiezingen ons een Kamer brengen, die indachtig is aan het maxime, dat welvaart afhankelijk is van goede financiën, heeft het land nog een goede kans. Eenige jaren geleden liet ik mij in een nieuwjaarsrede ontvallen, dat wij hier te landen gewoon zijn, elkaar tot elkaars matige ontevredenheid te besturen. Thans worden wij door de landbouworganisaties en de vakvereenigingen geregeerd. Hun onderling hemelsbreed verschillende en eenzijdige visies op den toestand maken, dat zij tezamen het land naar den afgrond zullen voeren, indien geen krachtig en beleidvol gezag het schip van den staat langs de klippen heenstuurt. |