| |
| |
| |
Bijlage 28
Rede Heldring te Brussel, 10 December 1932
(vgl. p. 1014)
Koninklijke Hoogheid, Excellenties, Dames en Heeren!
De vereerende uitnoodiging, mij door de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Brussel gedaan, heb ik gaarne aangenomen. Zij herdenkt haar dertigjarig bestaan en wenscht die herdenking dienstbaar te maken aan de bevordering van het groote doel, waarvoor zij bestaat, dat is de vermeerdering der economische betrekkingen tusschen onze beide landen. De bereiking van dat doel heeft de Kamer op de meest lofwaardige wijze nagestreefd en inzonderheid heeft zij in dit jaar groote diensten aan de gedachte der economische toenadering bewezen door zich bezig te houden met een onderzoek naar de mate van sympathie, welke aan weerszijden van de grens met betrekking tot een tolverbond aanwezig is.
Gij zult misschien meenen, dat men wat snel is gegaan door dadelijk het oordeel te vragen over een doel, waarvan men de geheele strekking niet aanstonds kan omvatten en dat diepgaande studie vereischt. Ik ontken het niet, maar de Kamer had geen verklaringen voor of tegen dit of dat ontwerp van tolverbond op het oog, doch zij wenschte de meening over het denkbeeld van een economische toenadering in de tegenwoordige tijdsomstandigheden te kennen, welke toenadering een voor het publiek gemakkelijk te begrijpen vorm van een tolverbond aanneemt. Het resultaat van de gestelde vraag was verblijdend, 87% van de duizend antwoorden, ongeveer gelijkelijk over de beide landen verdeeld, waren ten gunste van het denkbeeld. Men kan er de gevolgtrekking uit maken, dat althans in de zakenwereld men de economische banden tusschen de beide landen nauwer aangehaald zou willen zien. Wat Nederland betreft, kan ik slechts verklaren, dat ik in de kringen, waarin ik verkeer, geen afwijkende stem vernomen heb en zoo ook niet ten aanzien van het verdrag van Ouchy, dat de beide regeeringen tezamen met de Luxemburgsche op zoo gelukkige wijze uitgewerkt hebben.
Veroorlooft mij, met U het Nederlandsche standpunt ten aanzien van een economische toenadering na te gaan, evenals de geachte vorige spreker het voor het Belgische gedaan heeft.
In economische aangelegenheden moet men zich niet door zijn gevoel laten leiden. Men moet de vraagstukken van hun zakelijken kant onderzoeken en alleen die oplossingen aanvaarden, welke voldoende materiëele voordelen bieden. Bij het huwelijk begint men met elkaar lief te hebben, maar ook
| |
| |
daar moet de liefde wel machtig zijn om niet door de uitwerking van een dagelijks slecht verzorgde tafel te verbleeken. Tusschen volkeren moet de wil bestaan om tot overeenstemming te komen en voorts algemeene omstandigheden, die voor een overeenstemming gunstig zijn. Hevige verliefdheid wederzijds is daar niet noodig om tot het huwelijkscontract te geraken; dit dient slechts voorwaarden te bevatten, welke duurzame bevrediging van beide partijen verzekeren. Het is een fout in een contract tusschen volkeren voordeelen te willen bedingen, waarvan de werking door een der partijen als een blijvende druk gevoeld wordt. Het verdrag van Ouchy behelst niets dergelijks.
Nu hebben wij den wil om tot elkaar te komen aan beide zijden van de grens geconstateerd. Wij dienen na te gaan, of de andere noodige gegevens aanwezig zijn. De heer Devèze heeft op overtuigende wijze de natuurlijke omstandigheden aangetoond, die een nauwer samengaan gemakkelijk en voordeelig maken. Er is echter een bijzondere beweegreden, welke die toenadering onontbeerlijk maakt.
Gij kent allen den tegenwoordigen stilstand van den internationalen handel en de bedreiging, die er uit voortvloeit voor het financiëele evenwicht in alle landen, voor de mogelijkheid de bevolkingen te blijven voeden, ja zelfs voor de Westersche beschaving. Ik behoef met U niet al de vergissingen op economisch, politiek en monetair gebied op te sporen, welke dezen toestand teweeggebracht hebben. Het zij voldoende, bij deze gelegenheid één voorname oorzaak naar voren te brengen: het protectionisme.
De protectionistische neigingen, die reeds vóór den oorlog vooral in Duitschland en Frankrijk veld gewonnen hadden, ontvingen een krachtigen stoot door en na den oorlog, die oorlog, welke de voortbrenging geheel ondersteboven wierp en aan het einde waarvan de menschheid verarmd was, vele noodige zaken missende en tegelijkertijd meer dan ooit verdeeld en nationalistisch zijnde. Om dit tekort op te heffen, heeft men niet het natuurlijke herstel, uit de vraag voortspruitende, afgewacht, maar men heeft kunstmatig de productie bevorderd, daarin grootelijks geholpen door de practische waarde van den grooten vooruitgang en vele uitvindingen op het gebied van scheikunde, techniek en biologie. Landbouwstaten schiepen industrieën, industriëele landen deden het mogelijke om den landbouw te bevorderen. Bijna alle landen beijverden zich om zich tegen de mededinging van andere landen te beveiligen door den invoer te belemmeren, terwijl zij zelf belangrijk aan de vermeerdering der productie hadden bijgedragen. Deze wijze van handelen had de ernstigste gevolgen, toen zij door de crediteurstaten - dit is wellicht de grootste fout van alle - in praktijk gebracht werd, wier vorderingen hun debiteuren slechts in goederen en dienstverrichting betalen konden. Door dezen betalingsvorm te weigeren, verminderden de crediteurstaten niet alleen de afzetgebieden en intensifieerden zij de overproductie en de prijsdaling, maar veroorzaakten zij de uitputting der goudvoorraden en goudwissels - vooral der centrale banken in de debiteurlanden, die in goud of goudwissels moesten betalen. Zoolang de crediteurlanden in voldoende mate bleven uitleenen, bleven de internationale betalingen in balans, maar toen de Vereenigde Staten den kraan sloten en hun leengelden op korten
termijn opvroegen, was het evenwicht verstoord. Het
| |
| |
semi-moratorium in Centraal-Europa werd op zijn beurt door den ernstigsten slag gevolgd, die aan het internationale vertrouwen en crediet kon toegebracht worden: de instorting van den gouden standaard in Engeland en andere staten. Sedert dat oogenblik namen de douanemaatregelen een paniekachtig-chaotisch karakter aan. Men trad in het tijdperk der contingenteeringen - dikwijls willekeurig - der invoeren en der betalingen, van mislukte pogingen tot clearing, van goederenruil. Daarin bevinden wij ons heden ten dage, zonder veel hoop eruit te geraken.
Weliswaar erkent men sedert 1927 de noodzakelijkheid van een verlaging der economische slagboomen om een wereldramp te voorkomen en is men keer op keer bijeengekomen om het over practische maatregelen, bij plurilaterale overeenkomst vast te leggen, eens te worden. Ook is men het er over eens, dat de internationale economische betrekkingen ongezond zijn en dat het kwaad door internationale maatregelen bestreden moet worden. Maar steeds weer vindt men onnuttige en schadelijke nationale middelen uit. De groote meerderheid der regeeringen, wier vertegenwoordigers in die bijeenkomsten hun ernstig streven betuigden om de samenwerking der volkeren aan een grootere vrijheid van internationaal ruilverkeer dienstbaar te maken, heeft de situatie telkens verslechterd door in hun eigen land de moeilijkheden, aan den invoer verbonden, te verhoogen of den uitvoer kunstmatig te stimuleeren. De invloed van belanghebbende kringen is in vele landen krachtig genoeg geweest om de regeeringen tot deze dubbelzinnige houding te krijgen. Maar al te vaak zijn de staatslieden onvoldoende van de economische waarheden doordrongen en blijven zij langen tijd blind voor de gevolgen van de fouten, op dit gebied begaan.
In deze zieke wereld hebben België en Nederland schouder aan schouder gestaan om de protectionistische stroomingen te bestrijden. Ik herinner hier aan het zoo welsprekende en tijdige woord van Zijne Majesteit den Koning der Belgen bij gelegenheid van de Conferentie van Lausanne en de uitspraken van Uw vooraanstaande staatslieden, de heeren Hymans en Theunis, aan de waarschuwingen en bittere verwijten, door den heer Colijn tot de regeeringen gericht, nadat zijn krachtige pogingen tevergeefsch waren geweest. De beide landen hebben zich tegen het protectionisme hardnekkig verzet, niet alleen in woorden, maar ook door daden. En indien zij ten leste verplicht geweest zijn, ook belemmeringen te scheppen, die dienen moesten om zekere bedrijven te redden, nadat de deuren meer en meer voor hun eigen uitvoer gesloten waren, zoo zijn zij voortgegaan met naar middelen te zoeken om tot den vrijhandel terug te keeren, dien zij als het eenige stelsel beschouwen, dat voor hun beider huishouding juist en voordeelig is. Na de mislukking der pogingen van Genève hebben zij - Luxemburg met België vereenigd - tezamen met de Scandinacische staten het verdrag van Oslo geteekend en later - met elkaar - het verdrag van Ouchy. Deze verdragen zijn de eenige pogingen, die nog overeind blijven na de schipbreuk der vorige, wier strekking naar een onbereikbare algemeenheid reikten. Het verdrag van Ouchy is het eerste verdrag tusschen twee landen, dat algemeene tariefverlagingen vastlegt, en het beperkt die verlagingen niet tot de beide staten, doch strekt ze uit tot alle landen, die tot de conventie op den voet van gelijkheid wenschen toe te treden. Bovendien verbinden de contrac- | |
| |
teerende partijen zich, tegenover elkaar haar invoerrechten niet te verhoogen en geen
nieuwe rechten in te stellen, en tegenover derden het beschermende karakter van haar rechten niet te verhoogen noch nieuwe beschermende rechten in te voeren, voorzoover zij met die staten door handelsverdragen verbonden zijn, en deze door hun eigen handelingen op het gebied van handelsbelemmeringen geen ernstige schade aan de contracteerende partijen toebrengen. Het zijn deze bepalingen, die aan het verdrag van Ouchy een internationale beteekenis van verre strekking verleenen en die misschien van het verdrag het kompas voor verdere internationale besprekingen op het gebied van de handelspolitiek zullen maken.
Zooals gij weet, zal te Londen een wereldconferentie onder andere ter beperking van de handelsbelemmeringen als vervolg op de conferentie te Lausanne bijeenkomen. De ervaring heeft ons geleerd, dat wij ten aanzien van het succes van economische conferenties niet optimistisch kunnen zijn. Men is in Europa, behalve in België en Nederland en misschien in de Scandinavische landen, nog niet bereid, de slagboomen tegen den handel weg te nemen. Misschien zijn er enkele, die bepaald vijandig tegenover dit denkbeeld staan. De recente bekeering van Engeland tot het protectionisme, zijn jeugdige geestdrift voor deze bedriegelijke leer en vooral de overeenkomsten van Ottawa bedreigen evenzeer het succes van de conferentie. Maar ziehier althans één initiatief, dat haar voorgelegd zal worden en de mogelijkheid bewijst van een uitweg naar een toestand van grootere vrijheid van den handel, waarvan alle regeeringen, zelfs de meest protectionistische, in theorie voorstanders zijn. Een uitweg, dien iedereen volgen kan, indien hij wil en die, indien hij niet wil, slechts een gering offer van hem eischt, als het een offer is. Het verdrag van Ouchy sluit namelijk een uitzondering op de clausule der meest begunstigde natie in, daar de verlaging van tarieven slechts voor de onderteekenaars van het verdrag zal gelden. Dit wil dus zeggen, dat zijn inwerkingtreding min of meer van de toestemming van die landen afhangt, waarmede de handelsomzetten van België en Nederland van overgroote beteekenis zijn. Engeland heeft zijn voorloopig besluit te kennen gegeven, deze uitzondering niet te willen toelaten. Ik geloof niet, dat het op grond van zijn tractaatrechten bij deze houding kan volharden, maar men moet hopen, dat ook andere overwegingen het tot instemming zullen
bewegen. De meestbegunstigingsclausule, die in de gelukkige tijden van het liberalisme de zege van tariefverlagingen hielp verspreiden, is thans in vele gevallen een instrument, waardoor de verhoogingen zich verbreiden, en in andere gevallen is zij een hinderpaal voor verlagingen, waartoe zekere staten wederkeerig wilden overgaan, omdat zij die concessies tegenover derde, protectionistische landen, die geen concessies doen, niet meenen te kunnen toestaan. Dit is ook met België en Nederland het geval. Bovendien is deze clausule door vernuftige vindingen soms zoodanig uitgehold, dat zij in zekere gevallen geen werkelijke beteekenis meer heeft. Desondanks moet men haar handhaven voor alle onderdeelen van een handelsverdrag, maar niet onvoorwaardelijk voor de invoerrechten. Zij is onmisbaar voor de handhaving van een atmosfeer van gelijkheid en ter verkoeling van internationalen naijver. Zij moet echter, nu de plurilaterale overeenkomsten een onmogelijkheid zijn, niet in den weg staan aan bilaterale overeenkomsten, die
| |
| |
een grooter ruilverkeer mogelijk maken. Wanneer die bilaterale overeenkomsten door hun bepalingen de kern kunnen vormen van een zich steeds uitbreidend gebied, waarop de handel zich vrijer kan bewegen, is het in het belang van de geheele wereld, dat hun in werking treden niet door derden verhinderd wordt. Wordt deze laatste poging verijdeld, dan ziet men niet, welk succes de conferentie van Londen wèl zal opleveren en kan men niet anders dan een heillooze ontwikkeling van zaken daarna verwachten.
Ziedaar in enkele woorden de beteekenis van het verdrag van Ouchy en van de waarde van onze samenwerking en onze toenadering. Zijn werkelijk gewicht ligt in de zegening van een grootere inwendige markt, die gij zoowel als wij noodig hebben, maar boven alles in de kans, onze bestaansmogelijkheden door verdere toetredingen te vergrooten. Wij moeten dus aan beide zijden van de grens niets verwaarloozen, dat de spoedige inwerkingtreding van het verdrag zou kunnen bevorderen. Het is bij de Staten-Generaal ingediend, die het zonder twijfel zullen aannemen, nadat de Tweede Kamer, ernstig de ongerepte handhaving van den geest van het verdrag verlangende, de Regeering heeft doen afzien van een verhooging van invoerrechten van 10 op 13%, voor zoover men die voor bescherming zou kunnen aanzien. Wij vertrouwen, dat er ook in België niets zal gebeuren, dat de aanneming van het verdrag vertraagt of zijn beteekenis vermindert. Het is voorts de taak der regeeringen en van de pers der beide landen, maar ook die van particulieren en zakenlieden om in hun contact met het buitenland dit te doen begrijpen, hoe groot die beteekenis is.
Veroorlooft mij tenslotte, met enkele woorden in het Fransch te besluiten. België, Luxemburg en Nederland, buurstaten, gelegen in het economisch belangrijkste gebied der wereld, omgeven door machtige landen, waar sterk autarchische neigingen heerschen, hebben het grootste belang erbij, dat aan hun gemeenschappelijke grenzen geleidelijk het karakter van tolboom ontnomen wordt. Hun streven moet daarop gericht zijn. Maar bovendien wijzen zij, geleid door hun vrijzinnige opvatting in de handelspolitiek, den terugweg naar den vrijeren wereldhandel aan. De zakenwereld, de volkeren zijn na de diepe depressie der laatste jaren voor een definitieve opleving gereed; anderzijds dreigt groot gevaar voor ineenstorting - ik denk aan het acute stadium van het vraagstuk der oorlogsschulden. Het is niet in de handen van deze drie landen dit gevaar af te wenden, en afgescheiden daarvan, het protectionisme is niet overwonnen. Dus, wat er ook gebeure, wij moeten tezamen onversaagd voor het beginsel van de economische vrijheid strijden, in ons eigen belang en dat der geheele wereld. Laat ons volharden tot aan het einde onder onze nationale deviezen: ‘L'Union fait la force’, ‘Je maintiendrai!’ Het zal de groote verdienste van de Nederlandsche Kamer van Koophandel zijn, ons tezamen gebracht te hebben om dezen oorlogskreet te hooren slaken, een kreet, die uit een innig verlangen naar vrede en geluk voortkomt. |
|