het zij schuld af te lossen. Te meer is dit te voorzien in die gevallen, waarin o.a. de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij verkeert en waarin de schuldeischers tallooze obligatiehouders zonder trustee zijn. De directie heeft dan geen middel om met hen gezamenlijk te overleggen. Hun spreektrompet zijn enkele militante lieden, gewoonlijk niet eens bona fide beleggers. Dezen hebben het vrijwel in de hand, de reederij, die haar geldelijke verplichtingen niet meer nakomt, in staat van failissement te doen verklaren. Daar zij in het geval der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij bij liquidatie ten volle uitbetaald zouden worden, is het te verwachten, dat zij dien weg zouden inslaan, tenzij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij in staat gesteld wordt, met de aflossing van leeningen en rentebetalingen door te gaan. Het geld, haar voor schuldbetaling verstrekt, zou zij als leening mogen aanvaarden, maar zij kan dit niet doen om een verlieslatend bedrijf voort te zetten en allerminst kan zij daarvoor zekerheden verschaffen, waarover de bestaande crediteuren niet beschikken. Daarmede zou zij dezer belangen, die zij te behartigen heeft, benadeelen en tevens de mogelijkheid van herstel van het bedrijf in de toekomst verminderen, zoo niet afsnijden.
Men kan kwalijk aannemen, dat de Regeering niet die maatregelen neemt, welke noodig zijn om ten behoeve van het Nederlandsche bedrijfsleven de handhaving van de onmisbare geregelde lijndiensten te waarborgen. Indien deze zouden verloren gaan, zijn zij niet meer op te bouwen en, indien het beginsel, aan de reederijen slechts geld te leenen ingegeven werd door het zeer toe te juichen streven naar handhaving van de pariteit van den gulden, te bedenken is, dat door de verdwijning van een lijnreederij als de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij de gulden duurzaam in veel grootere mate verzwakt zou worden dan door de subsidiëering met enkele millioenen guldens per jaar gedurende het tijdperk, waarin haar voortbestaan bedreigd is. De nota, welke de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij U bij haar schrijven van 30 Maart jl. veroorloofde in te dienen, verschafte Uwe Excellentie omtrent de beteekenis van haar bedrijf eenige inlichtingen, welke de directie zonder twijfel desgewenscht zal willen aanvullen.
Daar, naar ik verneem, een wetsontwerp, de taak van een financieringsinstituut voor de scheepvaart vastleggende, voorbereid wordt, meen ik niet langer te mogen wachten met Uwe Excellentie als mijn meening te kennen te geven (en deze door het voorgaande te illustreeren), dat, hoezeer de Regeering voorzichtig in de mate en in den vorm van steunverleening moet zijn, een der voornaamste doeleinden: behoud van een zoo groot mogelijk deel der Nederlandsche lijndiensten, niet door het verstrekken van voorschotten tegen zekerheden, door de reederijen te verschaffen, bereikt zal worden. Evenmin zal de verschillende situatie in de verschillende reederijen gelijke behandeling van alle mogelijk maken. Indien de Regeering met zoo weinig mogelijk geld zooveel mogelijk nut wil stichten, moet de bijzondere beteekenis van elke reederij, die steun aanvraagt, afzonderlijk bezien worden.
Ik veroorloofde mij, een gelijkluidend schrijven tot Uwe ambtgenooten van Financiën, Buitenlandsche Zaken en Koloniën te richten.
Ik heb de eer te zijn