Bijlage 22
Mei 1932
Nota aan Commissarissen der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij
(vgl. p. 975)
Het door de Regeering ingediende wetsontwerp tot steun aan de scheepvaart heeft als voornaamste karakteristiek de oprichting van een financieringsinstelling, die de daarvoor in aanmerking komende reederijen met rentedragende leeningen tegen onderpand zal steunen. Deze instelling zal onder een directie van twee leden staan en onder een raad van commissarissen van vijf leden, waarvan drie staatsambtenaren. De leiding moet objectief en deskundig zijn. De voornemens van de Regeering beantwoorden niet aan de wenschen van de reeders in het algemeen noch aan die van onze maatschappij in het bijzonder.
Ten aanzien van onze maatschappij is het meest dringende vraagstuk het doen plaats hebben van de aflossing ad ƒ 623.000, - van onze 5% obligatieleening op 1 Juli a.s., waartoe de uitloting in Mei moet plaats hebben. Een andere moeilijkheid niet minder ernstig van aard doch niet acuut, indien wij in de gelegenheid gesteld worden, de bedoelde aflossing op 1 Juli te doen plaats hebben, is die van staatssteun ter dekking van bedrijfsverliezen. Teneinde ons te vergewissen van de bedoelingen der Regeering nopens het eerste punt hadden wij gisteren een onderhoud met Mr. Van Doorninck, den Thesaurier-Generaal, waaruit ons tot ons genoegen bleek, dat de heer van Doorninck zich sterk maakte, dat de Regeering bereid is te voorkomen, dat de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Toen wij er op wezen, dat wij het risico, de aflossing te doen geschieden zonder een voldoend geruststellende Regeeringsverklaring te bezitten, te groot zouden vinden, omdat wij dan tegen Augustus zouden vastloopen, antwoordde de heer van Doorninck, dat hij dat wel inzag, maar dat de Regeering de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij nooit zou laten vallen. Hij zou aan den heden te houden Ministerraad het verzoek voorleggen, ons zonder verwijl een verklaring te geven, op grond waarvan wij met voldoende gerustheid de uitloting aan het einde van deze week en de aflossing op 1 Juli zouden kunnen doen geschieden. De Regeering zal voor het te verstrekken voorschot onderpand verlangen, omtrent het verschaffen waarvan wij hem geen definitieve toezegging hebben gedaan. Wij geven ons er echter rekenschap van, dat de