Bijlage 20
Augustus 1930
Is ratificatie van de Handelsconventie door Nederland gewenscht?
(vgl. p. 877)
De Handelsconventie bedoelt een korte periode van vijf maanden, eventueel met zes maanden verlengbaar, van relatieve rust op internationaal tariefgebied in het leven de roepen, welke men aan besprekingen van het zoogenaamde ‘programme’ de négaciations ultérieures' ter verbetering van het internationale handelspolitieke verkeer wil wijden. De zakelijke punten zijn:
1o. Nederland verbindt zich (evenals Engeland, Denemarken, Noorwegen en Portugal), tijdens den duur der Handelsconventie geen beschermende rechten te verhoogen of nieuwe beschermende rechten in te voeren (art. IV), terwijl, indien het een fiscaal recht verhoogt en instelt, zóó, dat het een ander land daarmede benadeelt, dit land de Conventie met een termijn van één maand kan opzeggen (art. V).
2o. Terwijl alle partijen zich verplichten, de tusschen hen bestaande bilaterale handelsverdragen gedurende den duur der Handelsconventie niet op te zeggen, kunnen andere landen dan de hierbovengenoemde hun invoerrechten verhoogen of nieuwe invoeren, waartegenover staat, dat een land, dat zich door zoodanige handeling geschaad acht, kan verzoeken, onderhandelingen over die verhooging (of invoering) van invoerrechten met den betrokken staat aan te knoopen Leveren die onderhandelingen binnen twee maanden geen resultaat op, dan kan de benadeelde partij de Handelsconventie met onmiddellijken ingang opzeggen.
De bovenstaande procedure staat echter voor de groep landen sub 1o. genoemd niet open, wanneer de verhoogde of nieuwe invoerrechten der tweede groep landen betrekking hebben op agrarische producten.
Het is voornamelijk dank zij den eersten Nederlandschen gedelegeerde te Genève, dat deze Conventie geteekend werd. Ratificeert Nederland niet, dan desavoueert de Regeering daarmede niet alleen het werk van haar delegatie, doch komt zij met zich zelve in strijd, zonder dat een novum daartoe aanleiding geeft. De crisis bestond reeds ten tijde der teekening en de verhooging van agrarische rechten hadden Duitschland en Frankrijk zich destijds reeds voorbehouden. Van Duitschland stond de verhooging zelfs vast, ofschoon men een onbehoorlijke daad als de Fransch-Duitsche transactie niet