Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1557]
| |
Bijlage 196 Februari 1932 Brief van Heldring aan Nederbragt Hooggeachte Heer Nederbragt,
De heer Van Walree gaf mij ter vertrouwelijke kennisneming Uw artikel over de ‘Handelspolitiek in den smeltkroes’, waarvan ik met zeer veel belangstelling kennis nam en dat, zooals men verwachten mag, den stempel draagt van deskundige studie en eigen opvatting. Daar U blijkens Uw mededeeling aan den heer van Walree mij vrij laat, eenige opmerkingen over den inhoud te maken, moge ik het volgende in het midden brengen. Uw meening, dat de crisis niet een internationale is, maar een complex van nationale, deel ik niet en ik zou ook niet gaarne gerangschikt willen worden onder de lieden, die het antwoord schuldig blijven op de vraag, welke oorzaken dan wel internationaal zijn, of die daarop een antwoord geven, dat slechts past bij een zeker aspect van de zaak, waarvoor iemand zich in het bijzonder interesseert. Ik ging de oorzaken, welke tot de crisis leidden, in mijn vorige jaarrede (Januari 1931) na en kwam tot een conclusie, die ik ook nu nog handhaaf. De primaire oorzaak is mijns inziens de wereldoorlog, een internationaal catastrophaal gebeuren, hetwelk een ontzettende kapitaalvernietiging en een volkomen verplaatsing van credit- en debetkarakter tusschen Amerika en Europa en tusschen de Europeesche staten onderling ten gevolge had. De grootendeels uit den oorlog resulteerende verbeteringen van de productiemethoden op industrieel en agrarisch gebiedGa naar voetnoot1 brachten in zeer vele landen een overproductie teweeg, in de eerste plaats van grondstoffen en eerste levensmiddelen welker plaatsing bemoeilijkt werd door de beschermende politiek der afnemende landen, terwijl omgekeerd de productiegebieden van grondstoffen en eerste levensmiddelen hun industriëele aspiraties eveneens door het heffen van tolmuren trachtten te bevredigen. Dus aan de eene zijde overproductie, aan de andere zijde bemoeilijking van het verbruik, dus onderconsumptie, met andere woorden eerste oorzaak van de crisis (den oorlog niet medegerekend): overproductie, tweede oorzaak: protectionisme. Een zeer belangrijk verschijnsel, derde oorzaak, dat daar tusschendoor speelt, | |
[pagina 1558]
| |
zijn de gevolgen van den Vrede en de daaruit voortvloeiende regelingen van herstelbetalingen en oorlogsschulden, aan Amerika te voldoen. Daardoor werd Duitschland tot het opbrengen van enorme sommen veroordeeld, die het alleen in goederen kon betalen en, aangezien Amerika weigerde betaling in goederen te ontvangen, moest men zijn toevlucht nemen tot ‘transfers’ in goud, die echter alleen mogelijk waren, zoolang het groote crediteurland Amerika credieten aan Duitschland verschafte. Frankrijk volgde in een later stadium het voorbeeld van Amerika; het is eveneens een crediteurnatie en bemoeilijkt eveneens de afbetaling van vorderingen in den eenigen natuurlijken vorm: goederen en diensten. Vandaar opeenhooping van goud in de Vereenigde Staten en Frankrijk en het falen van den gouden standaard. Aan de verdere oorzaken kan men mijns inziens moeilijk een rangorde verleenen: verkeerd gebruik door Amerika van zijn nieuwe credietmacht, zoowel in de Vereenigde Staten zelven als daarbuiten, eerst overvloedige credietverleening, gestraft door zeer sterke inkrimping (het keerpunt was de beurskrach te New York in September 1929); voortdurend politiek wantrouwen in Europa als gevolg van de bepalingen van het vredesverdrag, voortdurend afnemende credietwaardigheid van producenten en de produceerende landen, dientengevolge hand over hand toenemende faillissementen, bevriezing van voorschotten, door de banken verleend, wantrouwen in de banken, terugtrekking van deposito's, oppotten van goud en bankbiljetten, toenemende moeilijkheid van het financieren van de goederenbeweging, verzwakking der debiteurlanden, maatregelen aldaar genomen om hun deviezenvoorraad te beschermen, enz., enz. Dit alles zijn internationale verschijnselen, die langs soms onnaspeurlijke kanalen van het eene land op het andere inwerken en het geheele samenstel der wereldeconomie onder de hevigste crisis doen zuchten, die zij ooit gekend heeft. Deze internationale crisis werkt op de afzonderlijke landen op verschillende wijze in, al naar mate het land crediteur of debiteur is, de bevolking ontwikkeld, rustig, onwetend, emotioneel, arbeidzaam of gemakzuchtig is, het zich bij het langzamerhand toenemen van de crisis in een goeden of slechten toestand bevond (Engeland slecht, Nederland goed). Zoo hebben de moeilijkheden in elk land hun eigen geaardheid en lijkt het, alsof zij hun nationale crisis doormaken; in werkelijkheid is alles onderhevig aan de wereldcrisis, al kunnen er locale crisisfactoren zijn. Daarom zijn ook nationale middelen tot bestrijding van de crisisverschijnselen weinig doeltreffend, al moeten zij genomen worden om althans de verlichting te brengen, die mogelijk is. Daarbij moet men echter zeer voorzichtig te werk gaan, opdat men niet de crisis verlenge. Hiermede komen wij op de positie van Nederland en met Uw beschouwing daarvan ben ik het grootendeels eens. Uw bedoeling is voornamelijk, de handelspolitiek te bezien en daarom wijdt U maar één passage aan het uitgavenpeil in Nederland, waarin U zich bepaalt tot het U afvragen, of wij niet al te kwistig zijn. Dit is mijns inziens inderdaad het eerste beletsel tegen herstel, dat weggenomen moet worden. Uitgaven van publiekrechtelijke lichamen zijn veel te hoog, vooral tengevolge van het te hooge loon voor den werkman en in de eerste plaats voor den gemeente-werkman (hoofdambtenaren worden vaak onvoldoende betaald). Wij kunnen de crisis niet | |
[pagina 1559]
| |
overwinnen, zonder dat wij onze productiekosten zeer aanzienlijk verlagen en dit is voor 90% een loonkwestie. Ook mijnerzijds zij dit en passant opgemerkt. Overigens zult U vermoedelijk zelf ten aanzien van den handelspolitieken toestand op heden anders denken dan op 7 Januari, de dateering van Uw artikel, en met name over de vermoedelijke werking der bedoeling der contingenteering. De eerste maatregel, ingevolge de nieuwe wet genomen, is mijns inziens een handelspolitiek vandalisme en zal vermoedelijk blijken een domheid van de eerste orde te zijn (dit zij aan een ander adres gezegd): misschien maar goed, opdat men spoedig van de dwalingen zijnsweegs terugkome. Tenslotte moge ik nog een principieel punt aanraken. Ik ben langzamerhand tot het inzicht gekomen, dat het tijdstip aangebroken is, waarop wij ernstig moeten overwegen, in handelsverdragen met aangrenzende of dichtbij ons gelegen landen preferentiëele tarieven op te nemen, indien zich daartoe de gelegenheid biedt, en wijziging van onze houding in de meestbegunstiging in het geval van werkelijk regionale verdragen. Het is bijvoorbeeld niet onmogelijk dat Engeland na de Conferentie van Ottawa over een verdrag met ons op een dergelijke basis zal willen onderhandelen en ook kan dit vroeg of laat het geval zijn met België en Denemarken, indien wij althans met dit laatste land onze betrekkingen niet al te zeer hebben bedorven. Het lijkt mij in het tegenwoordige streven naar autarchie de eenige weg om den terugkeer naar een vrijeren handel open te houden, maar ik erken aanstonds, dat er overwegende bezwaren kunnen bestaan. Onder dankzegging voor de toezending van Uw artikel en met beleefde groeten, Hoogachtend, |
|