Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1554]
| |
Bijlage 18Paniek of bezinning?Ga naar voetnoot1 De indiening bij en de aanneming door de Tweede Kamer van het suikerwetje is een verschijnsel van den totaal onvoorbereiden toestand, waarin zich de leiding van economische aangelegenheden in onze staatshuishouding bevindt. Het is een angstmaatregel, gelanceerd zonder beschouwing van zijn verband met andere bedrijven en verdere maatregelen, goedgepraat (want zwart wordt nu eenmaal niet wit, als men het zoo noemt) als niet strijdig met de Handelsconventie van Genève, zelfs zonder tijdelijk karakter, en goedgekeurd uit vrees voor stemmenverlies in den landbouw. Ik noemde den toestand bij onze officiëele bestuursorganisatie onvoorbereid, omdat hij volstrekt onvoldoende is om de Regeering de juiste beteekenis van de huidige prijsinzinking, die de wereld en ook Nederland (wellicht in mindere mate dan vele andere landen) teistert, en dientengevolge het te verwachten effect van overwogen regeeringsmaatregelen op de economie des lands te doen kennen. De inzinking is voortgesproten uit een complex van oorzaken: een onvoldoende goudvoortbrenging, meer nog een onjuist gebruik van de aanwezige goudvoorraden (opstapeling in enkele landen), sterke vermeerdering der voortbrenging door de toepassing van revolutionnaire ontdekkingen op chemisch en technisch gebied, kunstmatige bevordering van de productie door bescherming, belemmering van den afzet der producten alweer door bescherming, de psychologie der kapitaalbezitters, die zich in een zoo ontwrichte markt zoowel ten opzichte van de artikelen zelve als van de produceerende ondernemingen terughouden, de betrekkelijk geringe daling der detailprijzen, welke het verbruik, in zekere mate reeds door werkeloosheid geremd, niet stimuleert. De goede, maar nog niet voelbare, zijde van dat alles is de stagnatie in de vraag naar kapitaal, dat, althans in korten credietvorm, om emplooi bedelt - behalve tot nu toe in ruil voor goederen en gereed ligt om bij een wending ten goede ontplooiing van nieuwe ondernemingsgeest mogelijk te maken en een stijgend prijsniveau wettigt. Intusschen bevinden wij ons nog te midden der moeilijkheden in nagenoeg alle takken van het bedrijfsleven bestaande. De landbouw heeft op de meest doeltreffende wijze alarm geslagen. Zijn toestand is echter in de geheele wereld slecht en in menig land slechter dan ten onzent. Dat hij ten onzent | |
[pagina 1555]
| |
slecht is, moet ten deele aan tijdelijke omstandigheden toegeschreven worden - goede oogsten elders van de bodemproducten, welke wij uitvoeren. Of de toestand bij onze bodembedrijven ongunstiger is dan in sommige takken van de nijverheid, in de scheepvaart, waarin hij ellendiger is dan ik hem gekend heb, of in den handel, waar hij alles te wenschen overlaat, staat te bezien. Men heeft echter gemeend, dat hulp aan den suikerboer, wiens cultuur een vrij verstrekkende beteekenis voor andere bodembedrijven bezit, bijzonder dringend is en gaat - nog niet eens tijdelijk - den raffinadeur beschermen, indien althans de Eerste Kamer het voorbeeld van haar luchthartige zuster in de Staten-Generaal volgt. En een landbouw crisis-commissie broeit op verdere maatregelen. Reeds schijnt men in den Haag over graanrechten doende. Is dit gerucht juist, dan is men er zijn hoofd geheel kwijt, want geen maatregel zou onze economie zoodanig op losse schroeven zetten als de belasting van onze voornaamste voedingsstof. Dat men tot bezinning kome! De tijd is ernstig en wordt nog ernstiger, wanneer Engeland, wat met de vervanging te eeniger tijd van het Arbeiderskabinet door een conservatieve regeering samenhangt, zijn tariefmuren tegen invoeren van het vasteland optrekt. Men kan den toestand slechts verergeren door het nemen van maatregelen op de wijze van het suikerwetje en door zich uitsluitend te laten leiden door de uitspraken van een eenzijdig samengestelde commissie, die slechts één tak van het bedrijfsleven bekijkt. De ernst van den tijd vordert, dat het geheele bedrijfsleven beschouwd wordt - dat eindelijk en terstond geschiede, wat reeds jarenlang in orde had moeten zijn: het coördineeren van de departementale bemoeiingen met de economische belangen des lands. Het staatsorganisme staat tegenover de conjunctuur verschijnselen droevig onbevattelijk. Geen bekwame kop, geen alle bedrijfstakken omvattende leiding is aanwezig. Het treft toevallig, dat dezer dagen het verslag van de Commissie voor de Economische Voorlichting verscheen. Tijd om het te bestudeeren heeft mij nog ontbroken; zoodat het voorbarig zou zijn, er een oordeel over te vellen: het lijkt mij echter, dat de ministerieele verantwoordelijkheid bij de verwezenlijking van de voorstellen der Commissie zoek is. Weliswaar legt het rapport begrijpelijkerwijs den vinger op dezelfde wonde plek: gebrek aan coördinatie tusschen het werk der departementen. Maar economische voorlichting, hoe gewichtig de verbetering daarvan ook zij, is maar een onderdeel van het vraagstuk: wat moet de uitrusting zijn, om de Regeering in de gelegenheid te stellen, den economischen toestand in zijn verschillende geledingen, de ontwikkeling ervan, zooveel mogelijk te overzien en zich bij het voorbereiden van maatregelen rekenschap te geven van de inwerking ervan niet alleen op den bedrijfstak, dien zij meer in het bijzonder betreffen, maar op het bedrijfsleven in het algemeen; immers een der groote misstanden van het oogenblik is het ontbreken van inzicht in de wisselwerkende invloeden van waardeveranderingen in één bedrijf op die in een ander bedrijf en van buitenlandsche gebeurtenissen op ons geheele nationale zakenbestel. Noodig is een Ministerie van Arbeid en Economische Zaken met een hoogst bekwaam, goed betaald economist als directeur-generaal aan het hoofd van den dienst ‘Economische Zaken’, gesteund door bekwame helpers; het komt in de eerste plaats op de hoedanigheid der personen aan. Dit | |
[pagina 1556]
| |
departement beoordeele en behartige de belangen van het geheele bedrijfsleven, ook die van den landbouw. Men weersta den drang naar een afzonderlijk departement van landbouw: van eenzijdige wetgeving is slechts schade voor het algemeen te verwachten. De Minister zij bijgestaan door een Raad van Bijstand van 10 à 12 leden, voormannen uit verschillende takken van het bedrijfsleven, enkele uit de arbeiderswereld, beantwoordende aan hooge eischen van bekwaamheid, algemeene economische ontwikkeling en integriteit. Hij vergadere met dezen Raad in tegenwoordigheid van zijn ambtgenoot van Buitenlandsche Zaken - en voorzoover gewenscht de Ministers van Financiën en Koloniën - den chef van Economische Zaken en Buitenlandsche Zaken en den voornoemden directeur-generaal. De aanwezigheid van Buitenlandsche Zaken is bepaald vereischt, om aan dit departement voldoende voeling met de economie des lands te verzekeren. Men scheppe voorts een raadgevend college voor de bodembedrijven, zooals voor den nijverheid reeds bestaat, raadplege over handel en scheepvaart geregeld de Kamers van Koophandel der groote handelssteden, voor visserij en middenstand de daarvoor aangewezen lichamen, voor Indische belangen, voorzoover zij bij voor Nederland beraamde maatregelen betrokken zijn, den Ondernemersraad. Voor binnenlandsche vervoersaangelegenheden zal waarschijnlijk een college noodig zijn, waarin de spoor- en tramwegen, de binnenscheepvaart en de vrachtautohouders vertegenwoordigd zijn. De adviezen van deze lichamen worden aan den Minister van Arbeid en Economische Zaken gericht. De Commissie voor Economische Politiek (Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid) en de Raad van Bijstand voor Economische Zaken (Departement van Buitenlandsche Zaken) kunnen in deze orde van zaken gevoegelijk opgedoekt worden. Dit is niet meer dan een schets van hetgeen voor de zoo goed mogelijke verzekering van onze nationale belangen noodig - en in de huidige omstandigheden urgent - schijnt. Overleg kan eenig ander inzicht, niet ten aanzien van het stelsel, maar van de onderdeelen brengen. De grootste bezorgdheid voor de toekomst des lands is gewettigd, indien men met de tegenwoordige stelselloosheid en gebrek aan algemeene kennis blijft legisleeren. |
|