Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1529]
| |
Bijlage 13E. Heldring Een wapenstilstand in de internatonale handelspolitiekGa naar voetnoot1 Zij, die eenigermate bekend zijn met den tegenstand, waarop pogingen tot vermindering of verlichting van de moeilijkheden van den invoer in verschillende landen stuiten, voorzagen reeds een jaar geleden, dat van de aanbevelingen van de Economische Wereldconferentie van 1927 op het gebied van tariefverlagingen niets terecht zou komen, tenzij er iets bijzonders gebeurde. Op zijn best zou de conventie tot afschaffing van in- en uitvoerverboden tot stand komen en zouden zekere werkzaamheden verderen voortgang hebben, zonder welke algemeene overeenkomsten omtrent tariefverlagingen vrijwel ondenkbaar zijn, zooals de vereenvoudiging en unificatie der benamingen van tariefposten in de verschillende staten en eenstemmigheid omtrent de formuleering en de toepasselijkheid der meestbegunstigingsclausule. Dit bijzonders is nu gebeurd. De nieuwe Engelsche regeering, die categorisch voor den vrijhandel opkomt, en de opheffing van de McKennarechten met de volgende begrooting en de geleidelijke intrekking der safeguarding-rechten aangekondigd heeft, stak den dam door, waarachter de wateren als in een moeras waren opgestuwd. Er zal nu door de ontstane bres beweging in komen; met welk duurzaam resultaat valt voorshands nog niet te zeggen. Opmerkelijk is, dat het beschermingsgezinde Frankrijk, welks vertegenwoordiger Loucheur bij elke mogelijke gelegenheid pogingen in de richting van vrijhandel schamper critiseert en slechts heil van cartelisatie verwacht, aan het volgende besluit der jongste Volkenbondsvergadering krachtdadig heeft medegewerkt. De vergadering heeft nogmaals het hooge belang der tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Economische Conferentie van 1927 erkend en, overwegende, dat geen doeltreffende actie kan ondernomen worden, zonder dat de regeeringen zelf gedwongen worden, aan de vraagstukken, waarop de arbeid van het Economische Comité (van den Volkenbond) vrijwel doodgeloopen is, hun aandacht te wijden, het volgende aanbevolen: | |
[pagina 1530]
| |
1o. De staten, die tot het sluiten van een daartoe strekkende overeenkomst bereid zijn, verplichten zich gedurende een tijdperk van 2 à 3 jaren, hun tegenwoordig bestaande beschermende rechten niet te verhoogen, geen nieuwe beschermende rechten te heffen en geen nieuwe handelsbelemmeringen te scheppen; een en ander met het doel, dat een gezamenlijke actie zich op vasten grondslag en in een rustige atmosfeer kan voltrekken. Wel te verstaan mag deze verplichting niet de uitwerking hebben, dat de staten in hun pogingen tot autonome of bilaterale tariefverlagingen verslappen. 2o. De Volkenbondsvergadering noodigt de Volkenbondsleden en de staten niet-leden uit, vóór 31 December 1929 aan den secretaris-generaal onder het opgeven van den naam van hun vertegenwoordiger te melden, of zij bereid zijn aan een voorloopige conferentie van regeeringsvertegenwoordigers deel te nemen, welke ten doel zal hebben, de overeenkomst, in par. 1 bedoeld, te sluiten en desgewenscht het program vast te stellen van verdere onderhandelingen over collectieve overeenkomsten, welke de economische betrekkingen met alle ten dienste staande middelen kunnen bevorderen, voornamelijk door de vermindering der handelsbelemmeringen. Zij verzoekt den Volkenbondsraad het Economische Comité op te dragen bij zijn volgende bijeenkomst een voorontwerp uit te werken, dat tot grondslag der besprekingen kan dienen. Aan de hand van de ingekomen antwoorden zal de Raad rekening houdende met het aantal en de beteekenis der staten, die hun instemming betuigd zullen hebben, beslissen, of er aanleiding bestaat de diplomatieke conferentie, in deze paragraaf bedoeld, bijeen te roepen. De bedoeling is deze conferentie eventueel zoo mogelijk omstreeks het einde van Januari 1930 te doen houden. 3o. De Volkenbondsvergadering beveelt aan, dat na het sluiten van den godsvrede de onderhandelingen, in de eerste alinea van paragraaf 2 bedoeld, tusschen de deelnemende staten zullen worden opgevat. Deze kunnen echter in gemeenschappelijk overleg elken anderen staat, die den wensch tot deelneming aan deze onderhandelingen uitdrukt, daartoe uitnoodigen. 4o. Een finale diplomatieke conferentie zal van het resultaat van de hierboven bedoelde onderhandelingen kennis nemen, het onderzoeken en desgewenscht aanvullen. Tot deze conferentie zullen alle staten, zonder onderscheid, worden uitgenoodigd. Het denkbeeld van een wapenstilstand op tariefgebied is niet nieuw. De Internationale Kamer van Koophandel gewaagde er reeds van in haar rapport aan de Raadgevende Commissie uit den Volkenbond, die in Mei 1928 voor het eerst bij elkaar kwam. Tegenstand in eigen boezem maakte, dat zij er niet krachtiger voor pleitte; de industrieelen in beschermingsgezinde landen wilden zich de handen niet binden. In 1927 waren voornamelijk economisten en practici, hetzij uit overtuiging, hetzij onder den indruk van het oogenblik liberaalgezind, aan het woord geweest. Zij spraken niet namens hun regeeringen, maar deze beijverden zich niettemin hun instemming met de aanbevelingen der Conferentie te betuigen, hetgeen niet belette, dat velen hunner zich onder den invloed van belanghebbenden en door overwegingen van binnenlandsche politiek op tariefgebied geleid, spoedig in tegenovergestelde richting gedroegen. Aldus was in 1929 de toestand onhoudbaar ge- | |
[pagina 1531]
| |
worden: aan de ééne zijde waren de pogingen van het Economische Comité (het permanente Volkenbondsorgaan bestaande uit ambtenaren, in hun land met de leiding der handelsverdragen belast) om een plan van collectieve verlaging te ontwerpen, op zichzelf zeer moeizaam en dreigden te mislukken, anderzijds werd de atmosfeer meer en meer vertroebeld door een tijdlang onder den invloed der Conferentie in 1927 tegengehouden, doch eindelijk loskomende tariefverhoogingen, die steeds door andere gevolgd werden. De ernstigste slag aan hetgeen er aan verwachtingen van een beteren tijd overgebleven was, werd door de aankondiging in 1927 van zeer aanzienlijke tariefverhoogingen in de Vereenigde Staten toegebracht. Gegeven dat de Amerikaansche invoerrechten reeds zeer hoog zijn, terwijl naar de meening van het aan Amerika groote bedragen schuldig zijnde Europa de kwijting in goederen juist door matige tarieven vergemakkelijkt behoorde te worden, deed deze nieuwe verhouding den emmer overloopen, en voor het eerst werd het roepen naar een vereenigd Europa luide. Die roep werd zelfs door Briand geuit, zonder dat men echter weet welke soort vereeniging van Europa hij op het oog heeft. Wel ving men te Genève op, dat hem niet alleen een economische, doch ook een politieke aaneensluiting voor oogen zweeft. Het schriftstuk, dat hij daaromtrent later toegezegd heeft, zal ons wellicht wat meer licht brengen. Intusschen is de reactie van de Amerikaansche tariefplannen oorzaak geweest, dat men in Frankrijk en in het algemeen op het vasteland van Europa zich ernstig is gaan afvragen, of er niet aanleiding bestaat tot navolging van het Amerikaansche voorbeeld in den zin van het scheppen van grootere bewegingsvrijheid voor goederen in Europa. Amerika, hoe ultra-protectionistisch ook tegenover het buitenland, heeft binnen zijn grenzen een uitgestrekte markt, waarin volkomen vrijhandel heerscht en waaraan het zijn bloei grootendeels te danken heeft. Het is waarschijnlijk de houding van Amerika, dat zich aan de Europeesche inzichten niets gelegen laat liggen, welke den Franschen aanleiding gaf ter jongste Volkenbondsvergadering voor te stellen, een nieuwe conferentie, ditmaal van regeeringsvertegenwoordigers door den Volkenbond te doen bijeenroepen, vermoedelijk met het doel te onderzoeken, in hoeverre men in Europa tot een nauwere aaneensluiting, zij het ook niet in de eerste plaats door tariefverlagingen, doch door internationale cartelisatie, bereid is. Toen nu eerst België en daarna Engeland - beide den tegenwoordigen toestand moede - met het voorstel kwamen een godsvrede te sluiten, teneinde althans een rustige atmosfeer te scheppen, waarin men over tariefverlagingen onderhandelen kan, werd de Fransche motie met de Engelsche samengesmolten tot het hierboven genoemde door den Volkenbond aangenomen besluit. Die godsvrede is er nog niet, men zal beproeven hem tot stand te brengen en, indien zich daartoe een voldoend aantal staten bereid verklaart, zal men gedurende dien wapenstilstand overleggen hoe men de economische betrekkingen tusschen de staten kan verbeteren, voornamelijk door de vermindering van handelsbelemmeringen. Men lette op, dat er niet van tariefverlaging gewaagd wordt, dit om de protectionistische landen, waarvan er vele evenals Frankrijk geen verlaging, doch cartelisatie (en is het wel zeker, dat zij hierin werkelijk de oplossing zien?) wenschen, in de besprekingen te betrekken. | |
[pagina 1532]
| |
Te Genève verklaarden zich, behalve Engeland, Frankrijk en België, de volgende staten voor den wapenstilstand: Denemarken, Duitschland, Nederland en Zwitserland. Ierland, Polen en Australië maakten er ernstig bezwaar tegen, omdat naar hun meening de weinig ontwikkelde toestand van hun industrie voor hen vrijheid van beweging noodzakelijk maakt. Italië wees op ettelijke moeilijkheden. Men mag verwachten, dat op grond van de te Genève aangenomen houding, West-Europa met inbegrip van Duitschland en Zwitserland, doch met uitzondering van Ierland, zal willen mededoen, maar het is de vraag of sommige van deze landen aan hun toezegging de voorwaarde zullen verbinden, dat een minimum aantal of bepaalde staten buiten deze groep zich eveneens verplichten handelsbelemmeringen tijdelijk niet te verscherpen. Ook is het mogelijk, dat een of meer mogendheden zich uitzonderingen op den regel van niet verhooging wenschen voor te behouden, welke voor andere staten onaannemelijk zijn. Alles tezamen genomen is de kans, dat men althans tot een wapenstilstand van de economisch gewichtigste landen in Europa komt, niet ongunstig. Nederland, dat evenals Engeland het grootste belang bij een verandering van invoerrechten in andere landen heeft, waartoe de godsvrede kan leiden, zal zich, zooals vanzelf spreekt, aansluiten, tenzij andere landen ten aanzien van zijn uitvoer daarheen vrijheid van handelen wenschen te bedingen, welke onze aansluiting tot een nadeelige, eenzijdige verbintenis zou maken. Dat niet-Europeesche landen zich daaraan zullen aansluiten, is nauwelijks te verwachten, hoewel men zorgvuldig vermeden heeft voor wien ook de deur te sluiten. Indien uit de bespreking een regionale toenadering voortvloeit, zal het niet zijn, omdat men de regionale beperking van tevoren gezocht heeft, maar omdat zekere staten zich afzijdig houden, ondanks alle gelegenheid tot aansluiting aan een economische toenadering, welke geboden wordt, eerst gedurende de besprekingen tijdens den wapenstilstand, later bij de finale conferentie (welke gehouden zal worden, indien een zeker aantal staten tot een overeenkomst betreffende verbetering van hun onderlinge handelsbetrekkingen geraken), waartoe alle staten - ook niet-leden van den Volkebond - uitgenoodigd zullen worden. Het is gelukkig en zeker te danken aan de aanwezigheid in den Volkenbond van vele niet-Europeesche staten, dat men de mogelijkheid van universeele besprekingen en overeenkomsten opengelaten heeft. Hierop kom ik in een volgend artikel terug. |
|