Bijlage 9
30 October 1925
Nederlandsch-Belgisch tractaat
(vgl. p. 634)
De verwerping van het tractaat zou in België, dat bezig is zich van Frankrijk eenigermate los te maken (het heeft het Belgisch/Fransche handelsverdrag verworpen en tracht zijn valuta onafhankelijk van de Fransche te stabiliseeren), als een hoogst onvriendelijke daad, waarop men geenszins voorbereid is, opgevat worden en zonder twijfel een verwijdering tusschen de beide landen ten gevolge hebben. Ofschoon wij daarom niet gehouden zijn een verdrag te ratificeeren, dat ons al te zware verplichtingen, wellicht een juk, oplegt, zoo brengt ons belang mede goede vrienden met België te blijven en moet dus in de eerste plaats nagegaan worden, wat in het verdrag met goeden wil te aanvaarden is en wat bepaald afgewezen moet worden. Daarbij zit de hoop voor, dat nog zoodanige wijzigingen verkregen kunnen worden, welke het tractaat in zijn geheel aannemelijk maken. Eerst wanneer de wijzigingen en de nadere toelichting op het tractaat, welke de memorie van antwoord zal bevatten, onbevredigend zijn, moet men op verwerping aandringen.
Drie bezwaren, veelal tegen het verdrag aangevoerd, zijn mijns inziens niet voldoende te motiveeren:
1e. Vele tegenstanders keuren de ontworpen regeling betreffende kanalen, de Maas met Belgisch Limburg en Antwerpen verbindende, af, omdat zij, naast het belang van onze provincie Limburg, slechts dat van België dient en tegen dat van Noordelijk Nederland ingaat. Evenwel, juist omdat het belang van onze provincie Limburg er mede gediend wordt en Limburg in zijn geheel er voor is, dient Nederland hierin deze eigen provincie ter wille te zijn. Door de regeling te verwerpen, zou men Limburg van een toekomstig zeer belangrijk afzetgebied scheiden en de anti-nationale strooming daar bevorderen. Wel mag men de vraag stellen of door den reeds begonnen aanleg van het Julianakanaal en de totstandbrenging van een verbindingskanaal van Maasbracht naar het kanalenstelsel op Belgisch gebied de verbreeding van de Zuid-Willemsvaart in België niet uitgeschakeld zou kunnen worden, of, indien dit niet het geval is, het Julianakanaal niet overbodig zal blijken te zijn.
2e. Terzake van den aanleg van het Antwerpen/Ruhrort kanaal heeft Nederland in 1910 geen principieele bedenkingen gemaakt, doch aan zijn toestemming den eisch verbonden, dat België zijn medewerking tot de tot-