Bijlage 7
8 October 1923
Brief van Heldring aan Van Aalst
(vgl. p. 500)
Amice,
Ofschoon allicht overbodig, zou ik na ons kort gesprek van Vrijdagavond niet onverzuimd willen laten, U nog eens te zeggen, dat, tegen ons beider wil, de situatie in de Afrikavaart kritiek is geworden. Toen wij in Maart j.l. de overeenkomst aangingen, was dit in goed geloof, dat de zaak verder een normaal verloop zou hebben en dus met allen spoed door de Holland-Zuid-Afrika Lijn van de Regeering terhand genomen zou worden. In de plaats daarvan verbond zich de Minister tegenover de Kamer niets te doen zonder haar daarin te kennen, terwijl tegenover de Vereenigde langen tijd niets geschiedde. Eindelijk kwam de brief van den Minister van 7 Augustus, die met goeden wil reeds in April had geschreven moeten worden. Sedert dien is het ons volkomen duidelijk geworden, dat de directie der Holland-Zuid-Afrika Lijn de verwezenlijking van de overeenkomst niet wil en de Regeering evenmin, of althans huivert de noodzakelijke wijziging van het contract voor de Kamer te brengen. De onwil der directie bleek, behalve uit hare weigering ons inzage van de gewenschte gegevens nopens de resultaten der Holland-Zuid-Afrika Lijn te verschaffen en uit verschillende uitlatingen, uit haar recent besluit, een eigen agentuur te Kaapstad te vestigen, terwijl het haar bekend was, dat wij daaromtrent onze inzichten hadden. Rekende zij op een samengaan met ons, dan zou zij dit uitgesteld of met ons besproken hebben. Men kan dan ook ons, die in het begin des jaars de organisatie van onzen Oost-Afrikadienst op het vooruitzicht van een spoedig samengaan met de Holland-Zuid-Afrika Lijn hebben ingesteld (14 daagsche dienst beurtelings via Suez en via de Kaap) - een dienst, die te veel geld kost zoolang de Kaaphavens niet aangeloopen worden - niet ten kwade duiden, dat wij niet langer (dat wil zeggen na
den gestelden termijn van 31 October) wachten met het opnemen van die havens in het vaarplan. Ik heb al het mogelijke gedaan om een strijd te vermijden, maar ik zie thans geen mogelijkheid een andere oplossing bij de Vereenigde te verdedigen. De stap, door Kröller genomen, brengt daarin geen verandering, tenzij mocht blijken, dat hij met ons mocht willen samengaan op de voorwaarden, welke aan deze overeenkomst met de bankiers ten grondslag liggen, maar onder deze voor-