Bijlage 4
6 December 1922
Brief van Heldring aan S.M.D. Valstar
(vgl. p. 465)
Amice,
Eergisteren bezocht mij de Heer Op ten Noort, die mij zeide dat hij zoowel als de Heer Van Eeghen zeer onder het conflict in zake de Holland-Zuid-Afrika Lijn gebukt ging en vroeg of er geen mogelijkheid was den Heer Van Aalst en mij bij elkaar te brengen in een onderhoud onder Hooyer dan wel in gezelschap van één hunner. Ik antwoordde ongeveer het volgende:
‘Het spijt mij zeer, dat U in de onaangename atmosfeer door het conflict geschapen betrokken wordt. De kwestie wordt evenwel niet in het stadium waarin zij gebracht is geworden, door een onderhoud opgelost. Zij heeft in de eerste plaats een zakelijke zijde, waarin ik weinig uitrichten kan. Immers de oplossing welke ik zelf bij de Vereenigde indertijd heb voorgesteld en die ook de bankiers goed vonden, namelijk de overneming der zaak, heeft - mede tengevolge van Uw tegenstemmen in den boezem van de Java-China-Japan Lijn en Paketvaart niet de vereischte meerderheid verkregen. Daarop is een tegenvoorstel van de Vereenigde gevolgd, dat de bankiers geweigerd hebben en terwijl men zich nog (ondanks de eerdere ongepaste houding van Van Aalst) in een vriendschappelijke verhouding bevond, heeft Van Aalst toen op de vergadering te 's-Gravenhage zoo onbehoorlijk uitgepakt, dat nòch bij de Vereenigde nòch bij mij eenige neiging meer tot tegemoetkoming bestaat. De zaak is teruggebracht tot de positie zooals weergegeven in mijn schrijven aan de heer Van der Mandele. Al kon een onderhoud bevorderlijk zijn - en ik zie niet in hoe - dan zou het bovendien geen onderhoud tusschen van Aalst en mij moeten zijn, daar ik te veel grieven tegen hem koester en te weinig punten van overeenkomst met hem bezit om dat onderhoud vruchtbaar te doen zijn.’
De Heer Op ten Noort zeide dat Van Aalst bereid was desnoods bij mij te komen, maar alleen benauwd was, dat uit een gesprek ruzie met mij zou voortvloeien, die hij ten koste van alles zou willen vermijden, waarop ik antwoordde dat ik, een openbare ruzie niet in het belang van het algemeen vindende, sedert geruimen tijd alle gesprekken met hem vermeed en mij tot het innemen van een koele houding beperkte. De Heer Op ten Noort, wien het duidelijk was, dat mij alle vertrouwen in Van Aalst ontbrak, erkende dat