Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd[1948]8 November 1948.De geschiedenis heeft sedertdien haar loop gehad en heeft voor ons niet veel verheugens opgebracht. Wij hebben den stoot gewaagd, maar terecht of ten onrechte door de Vereenigde Staten bedreigd met staking en boycot, niet naar Djokja doorgestooten. Sedertdien: opleving van onze bedrijvigheid in het door ons bezette gedeelte, vooral Oostkust van Sumatra, maar overigens ellende en in de laatste maanden toenemende onveiligheid op de ondernemingen in ons gebied op Java, die reeds hier en daar tot abandon heeft geleid. Wij hebben thans een andere regeering met Drees als hoofd en enkele ministers die een krachtige politiek voorstaan, ook tegenover Amerika en de Uno. Stikker, minister van Buitenlandsche Zaken, is er voor naar Indië en wil een laatste poging doen om het met de Republiek eens te worden. Lukt dit niet, dan zullen wij, naar het schijnt, naar de wapenen grijpen, ondanks het feit dat de presidentsverkiezing in de Vereenigde Staten tot bestendiging van het régime-Truman en Marshall geleid heeft. Van Mook heeft eindelijk zijn ontslag genomen (hetgeen zijnerzijds met geringe elegantie gepaard is gegaan) en is gisteren hier aangekomen, met een zeer dankbaar eigenhandig schrijven van Koningin Juliana in zijn zak.Ga naar voetnoot1 Daarin wordt o.m. de hoop uitgesproken, dat de Regeering op hem mag rekenen voor het geval dat zij zijn diensten opnieuw noodig mocht hebben. Hij zal wel meer van zich laten hooren. Eenige maanden geleden is Caron, oud-gouverneur van Celebes en oud-resident van Atjeh, bij mij geweest en heeft bij die gelegenheid mijn medewerking voor het volgende gevraagd. Door een bezoek van Tekoe Ibrahim, een jeugdig Atjeher, die bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam op kantoor werkt en lid van het vorstengeslacht van Perlak is, heeft hij kennis gekregen van de bereidheid van een invloedrijke groep in Atjeh om weer economische banden met de Nederlanders aan te knoopen. Genoemde Ibrahim | |
[pagina 1494]
| |
zou bereid zijn voor een groep Atjehers naar Atjeh te gaan om met die groep aanraking te zoeken en het pad te effenen voor een daaropvolgende missie van Caron persoonlijk. De bedoeling zou zijn om zich op de hoogte te stellen van den staat waarin zich de ondernemingen van de initiatiefnemende ondernemers (petroleum, rubber, palmolie, sisal en thee) bevinden en toestemming te verkrijgen voor het weer op gang brengen ervan, waarbij de gezaghebbers van Atjeh de veiligheid van de uit te zenden werkkrachten zouden moeten waarborgen. Voorts zou gepolst moeten worden hoe het staat met de geneigdheid van deze gezaghebbers om als onafhankelijke deelstaat tot de te vormen federatie toe te treden. Deze missie zou niet door de Regeering gedekt worden, maar deze zou wel in het plan gekend worden. Staat zij er niet sympathiek tegenover, dan zou het opgegeven worden. Caron heeft het daarom aan Drees, dien hij van vroeger kent, voorgelegd. Deze gaat ermede accoord, maar distancieert zich, te meer daar hij al spoedig van een links staand journalist met Djokja-sympathieën hoorde, dat een Atjeher afgevaardigd zou worden. Dit laatste vertelde mij Drees zelf, en volgens Caron, eerst van Caron, waarvan mij echter niets voor den geest staat. Ik bezocht nl. Drees op 4 dezer en twee dagen later zijn collega van Overzeesche Gebiedsdeelen. Mr. Sassen was door Drees ingelicht en had verdere informaties naar Ibrahim ingewonnen, die gunstig uitgevallen zijn. Hij geloofde dat de indiscretie waarop wij gestuit zijn, aan Ibrahim te wijten is. Caron, dien ik heden in zijn woonplaats Bussum opzocht, staat echter voor Ibrahims betrouwbaarheid in en denkt eerder aan Van Diermen (Bataafsche) of diens chauffeur, die het heele verhaal in de auto afgeluisterd kan hebben. Hoe het zij, hij vindt het niet erg, terwijl ik met onze partners wil overleggen of we nog op het avontuur zullen ingaan. Met Drees en Sassen besprak ik nog andere zaken, terwijl Sassen, dien ik voor de eerste maal ontmoette, eigener beweging een boekje opendeed over den stand van zaken in de aanraking met de Republiek. Hij spreekt zeer boud en, kan men hem gelooven, dan moet het contract op 15 November in orde zijn, of wij slaan er op los. Naar mijn meening kunnen we met verder praten alleen maar verliezen en leidt langer uitstel tot het opgeven van Indië. Ik vroeg Sassen of wij militair krachtig genoeg zijn. Hij antwoordde ‘nu nog wel’. Op mijn vraag of dit standpunt door het geheele Kabinet gedeeld werd, antwoordde hij, dat dit nog niet het geval was, maar dat hij zich sterk maakte, de nog niet overtuigde leden te zullen winnen. | |
[pagina 1495]
| |
Lukt hem dit niet, dan neemt hij zijn ontslag. Ditzelfde schijnt hij van Stikker te verwachten, die nu nog op Java vertoeft. Van onderhandelen met Djokja verwacht ook hij niets, en al mochten wij tot een overeenkomst komen, dan zal zij door de wederpartij niet gehouden worden, evenmin als zij het met Linggadjati, Renville en het bestand deed. Hij rekent op een mislukking der besprekingen. Indien Amerika dan een grijpen naar de wapenen zou willen frustreeren door stakingen, boycots van Nederlandsche havens en tegen Nederlandsche schepen of door het inhouden van de Marshallsteun en wellicht gesteund zou worden door India en Pakistan, die onze luchtverbinding zouden willen verbreken, dan neemt Amerika de verantwoordelijkheid op zich van het communisme in het best geordende land van West-Europa te provoceeren. Marshall heeft al den flater van zijn Chineesche politiek op zijn geweten, waardoor hij het communisme in China in het zadel helpt. Hij zal dit in Europa niet licht herhalen. ‘Advienne que pourra,’ voegde Zijne Excellentie er aan toe. Kunnen wij ons plan in Indië niet volvoeren, dan zal het geabandoneerd moeten worden. | |
12 December 1948.Zoo even was Jongejan bij mij, die vanochtend even bij Stikker geweest was en van hem vernomen had, dat het Kabinet eensgezind is over de noodzakelijkheid van een militaire actie, hoewel die zwaar zal worden (twee N.I.T. legers van 40.000 goed bewapende mannen ten Oosten en ten Westen van de Preanger) en ondanks de grove dreigementen van Washington en de waarschuwingen van Engeland. Alle naar Java getogen parlementariërs zijn overtuigd, dat er niet meer met de Republiek gepraat kan worden en dat de wapenen moeten beslissen. De partijraad van de Partij van de Arbeid heeft de beslissing aan de Regeering overgelaten en Kupers heeft dezelfde houding van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen afgedwongen. Morgen beslissing in den Ministerraad. De Roomschen, vooral Romme, zijn fel. De apostolische vicaris op Java - het Vaticaan vertegenwoordigende - heeft hetzelfde parool uitgegeven. Stikker is zeer moede en down, want hij houdt rekening met een ramp, alleen kleiner dan langer te treuzelen, als wanneer Indië uit elkaar valt en prooi van het communisme wordt. Misschien krijgen we steun van Sumatra, waar de republikeinen tegen Java in opstand schijnen te komen. Ook Atjeh geeft eenige teekenen van toenadering. | |
[pagina *15]
| |
De directie der K.N.S.M. in 1930. V.l.n.r. D. Hudig, E. Heldring, S.M.D. Valstar, jhr. P. den Tex en J. van Hasselt.
| |
[pagina *16]
| |
‘Titus in monniksdracht’, Rembrandt (1606-1669).
Na inleidende contacten van dr. F. Schmidt Degener, hoofddirecteur van het Rijksmuseum te Amsterdam, werd dit schilderij, tezamen met Rembrandt's ‘De verloochening van Petrus’, na veelvuldige persoonlijke onderhandelingen van Heldring met de kunsthandelaren P. en D. Colnaghi & Co. te Londen, voor de Vereeniging Rembrandt, waarvan Heldring voorzitter was, verworven. Beide werken werden op 10 juli 1933 ter gelegenheid van het halve eeuwfeest der Vereeniging Rembrandt in eigendom aan de Staat overgedragen ter plaatsing in het Rijksmuseum. Heldring verwierf toen de Museummedaille van het Rijk en de gouden medaille van de stad Amsterdam, waarmee men in de persoon van de voorzitter het werk van de Vereeniging Rembrandt wilde eren. | |
[pagina *17]
| |
Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, 3 juni 1933. Exposé van Heldring over Nieuw-Guinea.
| |
[pagina *18]
| |
Jubileumviering der Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam (1811-1936) op 1 mei 1936. Op de eerste rij v.l.n.r. De Vlugt, Gelissen en Röell; tweede rij van links naar rechts: Trip, Fentener van Vlissingen en Heldring.
| |
[pagina *19]
| |
De president der Nederlandsche Handel-Maatschappij, dr. E. Heldring, in zijn werkkamer der Nederlandsche Handel-Maatschappij, Vijzelstraat Amsterdam (1948).
| |
[pagina *20]
| |
Tewaterlating ms. ‘Waiwerang’ door zijn zuster mej. O. Heldring (1948). In het midden critisch en alert Ernst Heldring.
| |
[pagina *21]
| |
Gedenkraam Koninklijke Java-China-Paketvaartlijnen (1902-1952) in het hoofdkantoor der rederij te Amsterdam, met de namen der oprichters.
| |
[pagina *22]
| |
Ernst Heldring omstreeks 1950 op het dak van zijn woning aan De Lairessestraat.
|