Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd[1947]4 Januari 1947.Ga naar voetnoot1Dr. de KatGa naar voetnoot2, die onaangekondigd kwam, was door de Regeering uit Washington, waar hij nog vertoefde in verband met zijn functie van adviseur in Pacific-aangelegenheden (hij is daarvoor in Japan ge- | |||||||||||||
[pagina 1484]
| |||||||||||||
weest), ontboden om haar ter zake van de verdere behandeling van het Indonesische probleem voor te lichten. Hij kwam bij mij om mij, zoo mogelijk, te winnen voor het hieronder vermelde plan, waarvoor hij, zoo zeide hij, de Regeering in meerderheid gewonnen had en dat volgens hem den eenigen weg bood waardoor wij nog eenigermate uit het moeras kunnen komen. Hij wilde geen kritiek op het verleden uitoefenen, ook niet op den inhoud van het accoord van Linggadjati, maar voortwerken op hetgeen daarin overeengekomen is, ons er van rekenschap gevende, dat, nu de economische en financieele belangen van Nederland zelf aan de orde zijn, ons eigen huis in brand staat en gered moet worden. Indonesië maakt een zoo belangrijk deel van ons volksvermogen uit en de opbrengsten er van een zoo belangrijk deel van ons volksinkomen, dat het vraagstuk uit het gezichtspunt der Nederlandsche gemeenschap bezien moet worden. Na langdurige besprekingen met het geheele Kabinet heeft hij het in meerderheid tot dit inzicht gekregen, waarbij hij eenige onzekerheid liet ten aanzien van de socialistische ministers. Lieftinck, ook socialist, is er volgens De Kat sterk voor, voorts noemde hij Jonkman en Huysmans. Nu, het plan-Linggadjati heeft de sympathie van de Amerikaansche Regeering. Men heeft hier gemeend in haar verklaring met betrekking tot dit accoord een pressie te moeten zien. Zij heeft integendeel haar instemming willen betuigen, slechts een kleine vergissing begaan door aan te nemen, dat het accoord reeds geteekend was, terwijl het nog de Volksvertegenwoordiging passeeren moest. Wanneer men hier te lande verder op basis van dit accoord handelt, dan is aan te nemen, dat dit de goedkeuring van Washington heeft. Het komt er voor ons op aan om zoo spoedig mogelijk aan de Indonesische tegenpartij een verdrag voor te leggen, waarin de juridische, financieele en zakelijke basis voor het verder werken van het bedrijfsleven muurvast - waterdicht noemde Dr. de Kat het - neergelegd is. Het concept hiervan moet met grooten spoed door een ondernemersgroep opgesteld en door de Commissie-Generaal voorgelegd worden, als eerste en voornaamste uitwerking van het voorloopige accoord. Wij moeten hiervoor de medewerking van de Vereenigde Staten en Engeland krijgen. Dr. de Kat heeft van deze partners weliswaar geen toezegging, zegt daaraan echter niet te twijfelen, op grond van gesprekken die hij en WeyerGa naar voetnoot1 in Amerika gevoerd hebben. Deze komt waarschijnlijk op 6 Januari terug, eveneens door de Regeering (Lief- | |||||||||||||
[pagina 1485]
| |||||||||||||
tinck) ontboden. Men slaat ons in Amerika als ondernemers en bestuurders in den Pacific hoog aan en acht een dergelijken economischen band tusschen Nederland en Indonesië op zich zelf nuttig en een tegenzet van beteekenis tegen de communistische woelingen die, door Rusland gedreven, door Indonesische, Chineesche en Australische tusschenpersonen op Java en elders aan den gang zijn. De Regeering heeft gewenscht, dat de Commissie-Generaal het plan zou uitwerken alvorens te vertrekken, is echter gezwicht voor de meening van deze Heeren, volgens wie een langer wachten hier op Java den indruk van willen traineeren zou maken. De Commissie is echter eveneens van meening, dat de houding van het T.N.I. (rede van SoedirmanGa naar voetnoot1: geen gebod van ‘vuren staken’) onderhandelingen voorloopig vruchteloos maakt. Zij keert 5 Januari naar Batavia terug. Dit moet ondernemerskringen niet weerhouden het bedoelde concept-verdrag op te stellen. De Regeering moet, zoo heb ik het begrepen, de sanctie van de Vereenigde Staten en Engeland er op bekomen en tevens moet men in Amerika crediet zien los te krijgen of participaties te plaatsen, hetgeen onder welwillende medewerking van het Department of State zal gelukken. Wanneer de Indonesiërs zien, dat wij deze sterke backing hebben, zullen zij toehappen en gedwongen zijn er zich aan te houden. Zij zijn uit zich zelf volkomen onbetrouwbaar, en de onderhandelingen van de Commissie-Generaal zullen niets opleveren, indien wij alleen staan. Het gevaar is ook groot, dat alle mogelijke Amerikaansche en andere avonturiers in Djokja, waar omkoop op groote schaal bedreven zal worden, weldra (nu reeds) concessies trachten te krijgen, die voor onze ondernemers stokken in het wiel beteekenen. Ik zeide, dat de ondernemers reeds in zoover in de richting van De Kat dachten, door de Heeren Bolderhey en Albarda uit te noodigen zich naar Java te begeven om de Commissie-Generaal op economisch en financieel gebied voor te lichten en dat het contact reeds gelegd is. Ik zeide overigens op grond van aanraking met Amerikaansche bankiers te moeten betwijfelen of zij, althans de goeden onder hen, geneigd zijn crediet te geven of op participaties te reflecteeren, tenzij hooge opbrengsten verwacht mogen worden. In het algemeen moeten zij ook niet veel van initiatief, van boven af geordend, hebben. Ik ried den Heer De Kat aan met de Heeren van Oldenborgh (On- | |||||||||||||
[pagina 1486]
| |||||||||||||
der-Voorzitter Ondernemersraad), Bolderhey en Albarda contact te zoeken en zou mijnerzijds ook met deze Heeren spreken en mogelijk eenige Ministers. Dr. De Kat drukte ook nog zijn vrees uit ten aanzien van het gevaar, dat wij bij gebrek aan middelen het leger in Indië zullen moeten liquideeren, indien het probleem niet spoedig in orde komt. Dat beteekent dan de chaos en het vertrek van alle Nederlanders. Daarom is het kweeken van deviezen in Indië in hooge mate urgent. | |||||||||||||
7 Januari 1947.De Heer Huysmans had naar aanleiding van een onderhoud met Albarda het verlangen uitgesproken mij te spreken. Hij heeft de (juiste) waarneming gedaan, dat het Ministerie van Overzeesche Gebiedsdeelen, en meer in het bijzonder het Commissariaat voor Indische Zaken, de belangen van Nederlandsch-Indië verdedigt en daarin geheel de Nederlandsch-Indische Regeering gehoorzaamt en dus de Nederlandsche belangen aan eerstgenoemde subordineert. Terwijl hij als Minister van Economische Zaken de Nederlandsche belangen tegenover andere landen als bijvoorbeeld België verdedigen kan, beschikt over voorlichting door consuls en gezanten, is hij over Nederlandsch-Indië niet geïnformeerd. Nederlandsch-Indië was nog Nederlandsch, Indonesië wordt meer en meer een vreemd land. Het gaat niet alleen om de handelspolitieke belangen, maar ook om die der ondernemers, die, naar het hem voorkomt, niet op den volledigen steun van de Nederlandsch-Indische Regeering te Batavia noch op dien van het Plein rekenen kunnen, daar zij in de eerste plaats op het (vermeend) belang van Indonesië let. Hij vroeg mijn oordeel over de vraag of het niet wenschelijk is, dat zijn departement zich een Indische afdeeling aanschaft, die de Nederlandsche economische belangen in Indonesië behartigt. Hij heeft voor de leiding er van een zekeren Heer Van Marle op het oog, mij geheel onbekend. Ik erkende den onbevredigenden tegenwoordigen toestand. Alles wordt op het Indonesische belang afgewogen, en nu het duidelijk is, dat we als twee gelijke partners in een unie tegenover elkaar komen te staan, moet, gezien de enorme belangen van Nederland in Indië, de machinerie meer op de verhouding tusschen twee bevriende maar afzonderlijke landen ingericht worden. Aan het Ministerie van Overzeesche Gebiedsdeelen is geen tegenspeler aanwezig, misschien moet hij op Economische Zaken gevonden worden. Ik ried hem echter zeer | |||||||||||||
[pagina 1487]
| |||||||||||||
voorzichtig te werk te gaan, daar vermeden moet worden scherven te maken van het geheele stel, gedeeltelijk bekwame, ambtenaren hier en in Indië, die de economische en financieele belangen van Indië en in de tweede plaats die van Nederland in Indië behandelen en aan wie wij, ondernemers, gewend zijn en die onze belangen, al stellen zij ze vaak ten achter, beter kennen dan een nieuwbakken afdeeling aan Economische Zaken het zou doen. Ik vroeg hem tijd en vergunning om na te denken en enkele vertrouwde personen, op wier oordeel ik prijs stel, te spreken, waarna ik beloofde op de zaak terug te komen. Ik maakte echter melding van het bezoek dat ik van De Kat Angelino gehad heb en van het plan waarvoor hij naar zijn zeggen de Regeering gewonnen heeft en waaraan hij den naam van Weyer verbond, die niet de ondernemers representeert en in hun milieu als een bekwaam maar onbesuisd man aangezien wordt. Het laatste had Huysmans ook vernomen, en in antwoord op mijn vraag, hoe dit plan in verband met zijn beschouwing moet gezien worden, zeide hij dat de Regeering De Kat uit Washington ontboden heeft om haar ter zake van hetgeen nu na de aanvaarding van Linggadjati geschieden moet te adviseeren. Voor de beoordeeling daarvan is de onbestreden kennis van De Kat op volkenkundig gebied haar van groote waarde, en tevens weet hij genoeg van economische aangelegenheden in Indië om daarin juist te zien en bovendien zal hij daarin door vooraanstaande mannen op dat gebied, waaronder Weyer, geflankeerd worden. De Kat heeft opdracht om een statuut over de toekomstige economisch-financieele verhouding tusschen Nederland en Indonesië - dat waterdicht moet zijn - op te stellen, wat daarna den Indonesiërs aangeboden zal worden. Een tijdelijke opdracht dus. Ik heb dienaangaande geen groote geestdrift aan den dag gelegd, hoewel De Kat inderdaad een waardevolle steun kan zijn, daar hij niet aan te sterk ethische gevoelens lijdt en den Oosterling uitmuntend kent. Misschien is hij wat uit den tijd. Naar aanleiding van mijn opmerking, dat al deze plannen wel groote veranderingen in het bestuur van Nederlandsch-Indië zullen teweegbrengen, bleek mij, dat dit inderdaad ingezien wordt. Hoe verklaart U, dat de Heeren Bolderhey en Albarda, die voor de ondernemers naar Indië gaan om de aftermath van Linggadjati economisch-financieel te behandelen en daarover met de Commissie-Generaal voor haar vertrek een onderhoud hebben gehad, van deze niets over dit plan hebben vernomen? De Heer Huysmans ant- | |||||||||||||
[pagina 1488]
| |||||||||||||
woordde mij daarop tot mijn niet geringe verrassing, dat de Commissie-Generaal een beperkte opdracht had, in hoofdzaak de teekening van Linggadjati te verkrijgen en zij dus daarom in haar rol gebleven is door het economisch-financieele plan niet met andere te bespreken. Overigens kreeg ik weinig goeds over de Commissie-Generaal te hooren. De benoeming van Hirschfeld tot Regeeringscommissaris voor het Duitsche vredesverdrag bevestigde mij Huysmans. Ik juichte deze toe, sprak echter de verwachting uit, dat het bedrijfsleven er tijdig in gekend wordt. Men moet de basis voor een zeer vlot handelsverkeer in beide richtingen zien te leggen. | |||||||||||||
10 Maart 1947.Weer zijn 4 à 5 maanden verstreken, waarin slechts achteruitgang te boeken valt. Ik ben zeer ongerust over de ontwikkeling van de verhouding tot Indië. Het gebrek aan regeerkracht hier te lande tezamen met de eigengereidheid van Van Mook heeft het zoover gebracht. In mijn in dit schrift liggende aanteekeningen alsmede in mijn correspondentie (op kantoor) vindt men een en ander. Volgens Bolderhey, wiens berichten en meeningen belangrijk zijn, wordt vóór 15 Maart een gewichtige beslissing genomen, waarmede het ontslag van Van Mook en de zoogenaamde ‘paleiskliek’ (Van Hoogstraten, Van der Plas enz.) bedoeld wordt. Indien dit zoo is, heeft Van Mook dezer dagen getracht dezen slag te pareeren door aan een Amerikaansch journalist zijn meening te kennen te geven, volgens welke de Vereenigde Staten goed zouden doen Engeland, Frankrijk en Nederland tot een conferentie uit te noodigen om hun Oostersche moeilijkheden onderling te bespreken en op te lossen. India, Indo-China en Indonesië zouden van de partij moeten zijn. Ik laat de waarde van het denkbeeld in het midden, maar indien het bericht juist is, zou onze Regeering door Van Mook regelrecht gehoond zijn en haar positie zeer moeilijk worden, daar in de laatste dagen naast de sleepende Linggadjati-kwestie de aanhouding van de ‘Martin Behrman’ en het uitvoerverbod uit Indië - gegeven de goederenhonger - de factoren voor een anti-Nederlandsche stemming in Engeland en Amerika geschapen hebben. Daartegenover moeten onze belangen door fatsoenlijke maar onbeteekenende mannen als Jonkman en Boetzelaer verdedigd worden. Intusschen boezemt de stand van onze deviezen in Indië en hier mij de grootste ongerustheid in: wij zijn er over een maand of 6 doorheen en kunnen dan ons | |||||||||||||
[pagina 1489]
| |||||||||||||
leger niet meer betalen, dat tot nu toe door Engeland gefinancierd wordt. Dit zou beteekenen dat wij met pak en zak uit Indië zouden trekken, het land geheel aan de Indonesiërs overlatende, terwijl de terugkomende soldaten, die voor niets naar Indië gezonden en grootendeels zonder betrekking zullen zijn, hier licht het oproerige element zullen versterken. Bekijken we de positie in de long run, dan is Nederland zonder Indië niet bestaanbaar. | |||||||||||||
12 Maart 1947.Gisteren bestuursvergadering van de Ondernemersraad. Na afloop den toestand, die hoogst ernstig is, met Jongejan en Leendertz besproken. Jongejan was 's morgens bij Snouck geweest. Wat ik vreesde, geschiedt. Amerika, het lange wachten moede en zeker dat het de openbare meening achter zich heeft, eischt dat wij de Indische producten, waarnaar de wereld hongert, op de markt brengen en ze niet door uitvoerverboden enz. belemmeren. Dat het om gestolen goed gaat, dat wil zeggen afkomstig van Westersche ondernemingen, en de opbrengst de kas der Republikeinen sterkt, die aldus op onzen rug gefinancierd zouden worden, vindt geen aandacht. Aan Buitenlandsche Zaken ziet men geen licht in de situatie, en ook gezien de radeloosheid van onze Regeering, het voortdurende ophangen van de kwestie aan binnenlandsche partijpolitiek - de Roomschen, die de Partij van de Arbeid niet durven loslaten uit vrees voor afzwenking van hun linkervleugel naar de socialistische gelederen - ziet het er naar uit, dat wij Indië binnen eenige maanden kwijt raken of althans gaan liquideeren. Beel moet wanhopig zijn. Hij en Huysmans zijn nog de flinkste, Lieftinck beseft den ernst van den toestand ook volledig, maar is aan zijn zetel verkleefd en heeft daarom, toen het nog tijd was, niet de consequentie getrokken en de goede menschen gekozen, dus geen Schermerhorn, De Boer en ook niet langer Van Mook. Aan Buitenlandsche Zaken huist één knappe en energieke man: Van Vredenburch. Ik ken hem weinig. | |||||||||||||
[pagina 1490]
| |||||||||||||
slag aan Leendertz deed, heeft een minder ongunstigen indruk. Beel zou nog niet radeloos zijn en nog steeds van meening zijn, dat het Kabinet eerlang - een datum werd niet genoemd - actie zal nemen, Vermoedelijk wordt de uitslag van het Roomsch-Katholieke partijcongres afgewacht. Er zijn volgens Beel vier mogelijkheden:
Beel erkent, dat uit 3 aanstonds groote ruzie kan ontstaan en de deur voor inmenging van anderen geopend wordt. Desniettemin is deze ‘oplossing’ bij de Regeering favoriet. Een militaire actie acht ik gegeven de overheerschende tendensen in Engeland en Amerika uitgesloten. Ook geloof ik, dat de Regeering haar niet zal aandurven. Wel is zij voornemens zich van Van Mook en zijn satellieten te ontdoen. Over de diplomatieke strubbelingen met de Vereenigde Staten en Engeland werd niet gesproken. Stikker is optimistischer dan Jongejan, zonder heel veel grond. Ik geef Beel de ‘benefit of the doubt’. In aanmerking is te nemen, dat Beel StikkerGa naar voetnoot1 eenigermate moet bevredigen, daar hij anders een verklaring gaat geven van de beweegredenen die hem zijn motie deden intrekken (de belofte van Beel spoedig te handelen). | |||||||||||||
30 April 1947.Er komt geen einde aan het gezeur. Het is te betreuren, dat wij Linggadjati maar niet dadelijk aanvaard hebben. De republikeinen zouden zich er toch niet aan gehouden hebben en ons een ook voor het buitenland aanvaardbaar motief voor militaire actie verschaft hebben. Intusschen hebben wij door het kleingeestig debat erover ons | |||||||||||||
[pagina 1491]
| |||||||||||||
prestige in Amerika en Engeland verlaagd en onze bijna hopelooze financieele positie verder verzwakt. Plotseling heeft Lieftinck op Allard Pierson en mij een beroep gedaan om ons naar de Vereenigde Staten te begeven, om onze vrienden te polsen over de bestaande mogelijkheden aldaar leeningen of credieten te verkrijgen boven en behalve de bestaande faciliteiten van de Export- en Importbank en de Internationale Bank voor Herstel en Economische ontwikkeling. Daar het vooruitzicht eenig succes te behalen in de tegenwoordige omstandigheden niet aanwezig is, zullen Pierson en ik een audiëntie aanvragen om Zijne Excellentie duidelijk te maken, dat wij deze opdracht niet kunnen aanvaarden en het ook niet in het belang des lands zou zijn, indien wij zonder kans op succes wél gingen. Er loopen reeds te veel Hollandsche credietjagers rond. | |||||||||||||
15 Juni 1947.Bedoelde audiëntie heeft reeds op 8 Mei jl. plaats gehad. Sedertdien is Holtrop naar Amerika vertrokken. Lieftinck is klaarblijkelijk in een paniekstemming, wat voor een minister van Financiën gevaarlijk is. Holtrop zal hem er niet uithelpen, een zeer bekwaam en fatsoenlijk man, die echter te veel onder de zorgen gebukt gaat, anders dan Trip, die het hoofd hoog wist te houden. Ook ten opzichte van Indonesië is veel gebeurd, hoewel er nog steeds geen spijkers met koppen geslagen werden. Beel en Jonkman zijn, vergezeld van Hirschfeld en Albarda, naar Indië geweest. De republikeinen hebben de eischen in het door de Nederlandsche Regeering opgestelde memorandum vervat, afgewezen. Hirschfeld en Vredenburch zijn naar Engeland en Amerika gevlogen (dadelijk na des eersten terugkomst uit Batavia). De Amerikaansche regeering ziet in, dat wij niet anders kunnen doen dan met het zwaard te argumenteeren, en aangaande Engeland heb ik den indruk van Hirschfeld gekregen, dat men ook daar geen obstakels zal opwerpen, ofschoon ik toch een vraagteeken achter de door Albion in te nemen houding plaats. Schermerhorn, die strijdlustig uit Indië terugkwam, is hier door zijn linksche partijgenooten omgepraat en bevindt zich thans, althans volgens de berichten uit Indië, te Batavia in conflict met Van Mook, die ook den tijd van praten voorbij acht. Volgens andere berichten zou hij evenwel niet langer op bilaterale basis willen praten, hetgeen beteekenen kan, dat hij interventie van Engeland of Amerika begeert. | |||||||||||||
[pagina 1492]
| |||||||||||||
Wel hebben de Engelsche en Amerikaansche regeeringen de republikeinen aangeraden ons memorandum te aanvaarden, waaraan deze zich echter niet gestoord hebben (het Amerikaansche advies kwam wegens verminking van het telegram te laat). De meerderheid van het Ministerie wil nu wel een krachtige politiek volgen, onder andere Beel, maar Jonkman blijft nog altijd in de irrealiteit zweven. Deze brave en nobele man is nu eenmaal niet voor bewindsman in de wieg gelegd, evenmin als Van Boetzelaer, die van alle ministers van Buitenlandsche Zaken die ik gekend heb, wel de onbeduidendste en slapste is. Wel zeer bedenkelijk in een tijd waarin ons volksbestaan op het spel staat. De groote vraag is: durft de Roomsch-Katholieke Volkspartij een breuk met de Partij van de Arbeid aan? Tot dusver niet. De Partij van de Arbeid wil onder alle omstandigheden een vreedzaam verloop van de Indonesische kwestie en heeft geen oog of is onverschillig voor de consequentie van een politiek van eindelooze concessies, die op ons opgeven van Indië moet uitloopen. De linkervleugel der Roomsch-Katholieke Volkspartij staat niet ver van de opvattingen van de Partij van de Arbeid, die trouwens ook onderling verdeeld is. Naar gezegd wordt, voltrekt zich evenwel een zwenking in de Roomsch-Katholieke Volkspartij. Met name zouden onder den invloed van den bisschop van Batavia, die is gaan inzien, dat het republikeinsche régime groote gevaren voor het werk der Roomsch-Katholieke missie oplevert, vele Roomschen niet langer bereid zijn, zich door de Partij van de Arbeid en daarmede door de Indonesiërs op sleeptouw te laten nemen. Gisteren heeft echter de Partijraad der Partij van de Arbeid weliswaar afgekeurd, dat de Republiek blijkens haar antwoord de aangegane verplichtingen van Linggadjati ignoreert, maar tevens verklaard dat er verder onderhandeld moet worden, daar de interventie van de gewapende macht tot een calamiteit zou leiden. Men zegt, dat een deel der leden van de Partij dit inzicht niet deelt, onder andere Oud en zelfs de vroegere socialisten Drees en Vorrink. Dit zou tot een afsplitsing aanleiding kunnen geven. Van de ‘groote’ ambassadeurs: Michiels, Starkenborgh en Van Kleffens zou de eerste een krachtige politiek voorstaan, Starkenborgh er sterk tegen zijn. De laatste was tot voor kort eveneens tegen. Of hij dat nog is, nu Amerika ons standpunt billijkt, hoop ik overmorgen te hooren, als wanneer ik hem hoop te bezoeken. Hij is of wordt te Washington benoemd, waar men langzamerhand genoeg van Loudon gekregen had. | |||||||||||||
[pagina 1493]
| |||||||||||||
Velen vreezen een actie der communisten wanneer Generaal Spoor het aanvalsein op Java gegeven heeft. Best mogelijk, zij zijn overal in Europa bezig, maar indien men zich daaraan stoort, dan raken wij - en geheel Europa - er vlug onder. De eerste klap is een daalder waard. |