Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd[1937]3 Januari 1937.Tante Wanda, vrouw van Adolphe Bungener, plotseling te Bazemont gestorven. Zij was een bewonderenswaardige, lieve vrouw. Nog eenige weken geleden correspondeerde ik met haar over den toestand van mijn schoonvader, die al maanden met den dood worstelt. Het nieuwe jaar opent in economisch opzicht beter dan het vorige doch het oorlogsgevaar is reëel, ofschoon geen land thans oorlog aan- | |
[pagina 1215]
| |
durft. In Duitschland is de stemming het gevaarlijkst. Aan het volk worden door een gedirigeerde pers allerlei leugens over stemmingen en gebeurtenissen voorgelegd, en naar aanleiding daarvan worden de gedachten en wenschen in een richting geleid die Berlijn wil. Daar de troep die daar regeert, brutaal, beginselloos en dikwijls onhandig is, zijn te eeniger tijd de ergste gevolgen te verwachten. Op het oogenblik is er een campagne tegen Nederland gaande en wordt Prins Bernhard voor een halven landverrader uitgemaakt. De nota die onze Regeering naar aanleiding van het geval aan Duitschland gericht heeft, is alleszins to the point en waardig.Ga naar voetnoot1 Gevaarlijker is de houding van Duitschland tegenover Spanje, waar het de Witten vrijwel openlijk steunt, evenals Italië, het laatste ondanks zijn gentleman's agreement, zoo pas met Engeland gesloten. Dit werd als een ontspannende factor aangemerkt, maar men vraagt zich af, wat het eigenlijk te beteekenen heeft. De Spaansche burgerstrijd is buskruit voor de Europeesche politiek. | |
24 Januari 1937.Ik heb mijn collega's medegedeeld, dat het mijn voornemen is tegen het volgende jaar of na mijn terugkeer uit Indië bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij af te treden. Het bedrijf verkeert in een zeer gunstigen toestand. De Regeering heeft eindelijk, helaas te laat om voor voordeelige prijzen te bouwen, op matige voorwaarden crediet verschaft. Twee vrachtschepen van 5000 ton en 5 kleine kustscheepjes hebben wij besteld, maar het mailschip dat wij voor de handhaving van onzen passagiersdienst op Curaçao noodig hebben, kunnen wij niet zonder bouwsubsidie bestellen, die wel niet los zal komen. Daar er geen werven meer vrij zijn, staal bijna niet te bekomen is en levertijden onzeker zijn, is het beter geduldig te wachten tot het oogenblik komt en intusschen onze kas met de thans binnenvloeiende overschotten te versterken. Intusschen is dit een onopgelost vraagstuk, evenals dat van de verdere vernieuwing der vloot, waaraan in 7 jaren niets gedaan is. Een ander vraagstuk is dat van de grootere veiligheid der pensioenaanspraken van het personeel. Ik hoop dit nog op te lossen voordat ik de maatschappij verlaat. | |
[pagina 1216]
| |
Ik zal haar dan 38 jaren als directeur gediend hebben, niet zonder fouten, maar met de grootste toewijding. De grootste fout is de bouw van te veel schepen in 1919/1920 geweest tot te hooge prijzen. Sommige zijn in mijn afwezigheid besteld, o.a. de volmaakt overbodige ‘Ares’, nog wel in régie bij Conrad, ons duurste schip. Ik gevoel niet de minste behoefte uit mijn betrekking te gaan en werk nog even gemakkelijk als 20 jaren geleden. Het is echter verstandig op 65-jarigen leeftijd de werkzaamheden te verminderen en plaats voor anderen te maken. Een aangewezen opvolger is er niet onder het personeel. Kruseman is de bekwaamste afdeelingschef, maar is te zeer bureaucraat en weinig bemind onder het personeel. VolkenbornGa naar voetnoot1, ook bekwaam, is Duitscher en schijnt geen plan te hebben zich te laten naturaliseeren. Van LennepGa naar voetnoot2, tot op zekere hoogte de rechterhand van Van Hasselt, is zeer ijverig, heeft veel tact met binnen- en buitenlanders om te springen, maar is niet bekwaam genoeg om aan het hoofd te staan. Ook in de tweede ploeg zie ik geen opvolger, behalve misschien onder de zeer jonge, zooals Roozendaal, die ergens in Zuid-Amerika zit. Onze hoofdagent Kies en Mijs, de agent te Colon, Huyse te Valparaiso komen niet in aanmerking. Men zal misschien buiten om moeten zien, Valstar is ook zoo bij ons gekomen. Wat de onmiddellijke bezetting betreft, mijn collega's zijn allen zeer goed of voortreffelijk in hun afdeeling. Van Hasselt behandelt de Europeesche vrachtzaken en de financiën uitmuntend en heeft een groot overwicht op de internationale bijeenkomsten, die hij bij te wonen heeft, voornamelijk ook op de Deutsche Levante Linie, waar men zijn advies vaak trouw opvolgt. Aan ValstarGa naar voetnoot3 hebben wij de prachtige reorganisatie van het laad- en losbedrijf en de bezuiniging op de vloot te danken, die voor HudigGa naar voetnoot4 te veel was. Hij onderhandelt uitmuntend met de vakbonden, zoowel voor de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij als voor de werkgeversvereenigingen, die hij voorzit en geniet groot prestige. Evenals Van Hasselt weet hij precies wat hij wil en dit helder uit te drukken. Het is te hopen, dat zij altijd goed met elkaar zullen kunnen samenwerken. Een enkele maal botst beider beslistheid. Een bezwaar is, dat Van Hasselt de vloot niet kent en Valstar Europa niet, West-Indië | |
[pagina 1217]
| |
wel. Hudig oefent geringen invloed in den boezem der directie uit. Hij kent zijn afdeeling, de indeeling der schepen, de passage- en assurentiezaken en West-Afrika door en door en heeft een merkwaardigen slag van moeilijke dingen van Engelschen gedaan te krijgen. Zijn inzicht is overigens beperkt en zeer gemakkelijk onder den invloed van anderen. Hij is geheel aan de zaak gewijd. JonckheerGa naar voetnoot1, de jongste der collega's, heeft uitmuntende hersens, een methodische werkwijze en zeer prettige manieren. Hij heeft de West-Indische en Zuidamerikaansche vrachtzaken, de ‘geschillen’, den Hollandschen Lloyd, na Oost- en Zuid-Afrika onder zich gehad. Hij heeft geen sterken wil, waardoor hij voor onderhandelingen met vakvereenigingen en het leiding geven aan een groot technisch en nautisch personeel niet geschikt zou zijn. Of vier directeuren genoeg zal zijn ‘to manage the show’ betwijfel ik. Wanneer zij allen hier zijn ongetwijfeld, maar telkens is er een - of twee - soms drie - voor korten tijd in Hamburg, Londen of aan den Rijn, terwijl geregelde inspectie-reizen zoowel overzee als in Europa bepaald noodig zijn. Ik voorzie dat men spoedig naar den vijfden zal verlangen, die niet in eens van alle markten thuis zal zijn. Mijn collega's willen het eens aanzien. Ik heb dezer dagen het commissariaat van De Bary aangenomen,Ga naar voetnoot2 een Duitsche bank van prima standing en door Redelmeier uitmuntend geleid, die zich langzamerhand verhollandschen wil. In overleg met Trip, die Redelmeier vermoedelijk er op gewezen heeft, heb ik mij bereid verklaard, daaraan mijn medewerking te verleenen, mits ik niet alléén als Hollander behoefde toe te treden en een ebenbürtige man tegelijk gekozen werd. Als zoodanig heeft men Van Doorninck bereid gevonden. Behalve van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, waarvoor ik 3 maal bedankt heb (wegens Van Aalst), de Rotterdamsche Bank in 1899, die toen een kleine instelling was en mij polste of ik directeur wilde worden, de Bank voor de Middellandsche Zee, die ik na den krach der Rotterdamsche Bank verliet, heb ik geen aanzoeken van de zijde der banken gehad. | |
[pagina 1218]
| |
De verhouding tusschen Java-China-Japan Lijn en Koninklijke Paketvaart Maatschappij is in een acuut stadium gekomenGa naar voetnoot1 dank zij de aanmatigende en onredelijke houding van deze laatste, met wie geen land te bezeilen is, daar haar zwaartepunt te Batavia ligt, alwaar de directie onder leiding van Everts grootheidswaan heeft en het opperbeheer hier bestaat uit den geheel versleten Hummel, den wilden Koning, die alles door Paketvaartoogen zien, en Ruys, die nooit een mond open doet. Men spreekt dan met Brand, die zonder prestige en persoonlijkheid is. | |
13 Februari 1937.Eenige dagen geleden had ik weer een bespreking aan de Nederlandsche Bank, op verzoek van Beelaerts bijeengeroepen, om over de vraag te beraadslagen, welken raad den Prins na zijn terugkeer van de huwelijksreis gegeven zal worden ten aanzien van zijn verdere bezigheden. Aanwezig waren behalve Beelaerts, Trip, Crone, Crena de Iongh en mijn persoon. Engelbrecht was wegens ziekte afwezig. De voorkeur van den Prins, die intelligent is, gaat naar concrete dingen in de economische sfeer uit. Het is een moeilijke en teere zaak. We waren het er over eens, dat hij geen voorzitter of commissaris bij ondernemingen kan worden. Zijn plan is weer bij Nederlandsche Handel-Maatschappij te werken, maar Crena zelf oordeelde dat dit niet meer dan tijdelijk kan zijn. Beter is het, hem een rol in het Koloniaal Instituut te laten spelen en hem daar een pied à terre te geven. Crena sprak van een beschermheerschap bij de HoogovensGa naar voetnoot2, omdat deze vrij neutraal zijn, doch ik wees er op dat KesslerGa naar voetnoot3 naar een groot staalbedrijf streeft, door protectie in stand te houden, wat hevigen strijd zal doen ontbranden. Hij kwam vervolgens met het denkbeeld hem in de organisatie der bewapeningsindustrie te betrekken, ook niet zonder gevaren. Ik wees er op, dat wij ook moeten vermijden hem voor Amsterdam te accapareeren, hetgeen kwaad bloed in Rotterdam en de provincie zou zetten. Weliswaar heeft Rotterdam een gevaarlijk plan, dat de doos in moet, nl. een Welvaartsmaatschappij, bestemd om nieuwe industriebedrijven er boven op te helpen, een prachtig ding om den Prins te zijner tijd in het | |
[pagina 1219]
| |
middelpunt van mislukkingen te laten staan. Trip wil hem uitnoodigen de vergaderingen van directie en commissarissen der Nederlandsche Bank bij te wonen. Dit kan geen kwaad en is interessant, mits hij geen deel aan het bestuur neemt. Ik meende, dat hij ook bij de Heide MaatschappijGa naar voetnoot1 kan komen, maar alles bij elkaar genomen, is het gemakkelijker negatief dan positief te adviseeren, in de meeste gevallen ook beter. Een belangrijk punt is ook het vinden van een goeden secretaris voor hem. RöellGa naar voetnoot2, die thans fungeert, is daarvoor niet de aangewezen man. Wij hebben afgesproken eens om te zien. Heden bezocht ik Colijn en bracht eerst de Java-China-Japan Lijn ter sprake, die na eenige jaren ter zake van subsidie, die alle andere Nederlandsche reederijen in haar positie krijgen (ook zij die minder zwaar verloren hebben), tusschen het Departement van Koloniën en de Indische Regeering van het kastje naar den muur gestuurd te zijn, nu eindelijk subsidie van de Maatschappij ter behartiging van de Nationale Scheepvaartbelangen over 1936 ten bedrage van ongeveer 5 ton zou krijgen. Handel en Financiën hadden het fiat reeds gegeven, toen een brief van Koloniën kwam, die alles bedierf. Waarschijnlijk is Van der Waals de auteur, die met de zaak slecht bekend is. Van Gelderen, dien ik onlangs bezocht, ontdekte het onheil in mijn bijzijn - dit behandelen van gewichtige aangelegenheden dan eens door den eenen dan door den anderen ambtenaar is echt departementaal - en zat er, naar het mij voorkwam, oprecht mee in, daar hij meent dat de Java-China-Japan Lijn dit subsidie toekomt. Hij zou met de andere departementen overleggen, maar ik meende goed te doen de zaak met Colijn te bespreken, ofschoon hij den brief vermoedelijk zelf geteekend heeft. Hij scheen er niets van te weten en beloofde mij de zaak in orde te maken, toen hij hoorde dat de Java-China-Japan Lijn op de 5 ton gerekend had, toen zij een nieuw schip van 3 millioen bestelde.Ga naar voetnoot3 Ik lichtte hem in over de steeds ellendige verhouding tot de Koninklijke Paketvaart Maatschappij en moest, niet tot mijn verrassing, vernemen, dat de Regeering voor de verkiezingen geen scheepsbouwcrediet meer ter beschikking zal stellen. ‘Oud heeft’, zoo zeide | |
[pagina 1220]
| |
hij, ‘dat nooit gewild en wanneer je een Minister van Financiën hebt die overigens goed is, kan je zoo iets niet forceeren, maar word ik opnieuw kabinetsformateur, dan kan ik dienaangaande mijn voorwaarden stellen.’ Inderdaad ligt één der groote tekortkomingen op economisch gebied der Regeering hier. Zij zou, door in 1934/35 20 millioen ter beschikking van de reederijen voor aanbouw te stellen, hun positie ontzaglijk verlicht hebben. De andere groote fout, ook voornamelijk bij Oud te zoeken, ligt in haar ingrijpen in het crediet. Ik vroeg hem of Engeland eenig teeken heeft gegeven, welwillend te staan tegenover de Ouchy-plannen, die plotseling, niemand gelooft met serieuzen ondergrond, naar boven gekomen zijn. Hij zeide mij daarover met Runciman een particuliere correspondentie gevoerd te hebben. Runciman had hem bericht, dat de Engelsche Regeering de plannen met belangstelling volgde. Ik zeide hem daaraan niet veel waarde te hechten, gezien ook dat Runciman een mooiprater is. Colijn gaf dit toe, maar Runciman had ook kunnen antwoorden, dat Engeland, dat Ouchy indertijd torpedeerde, nog op hetzelfde standpunt stond. Hij schiep eenigen moed in het feit, dat dit antwoord niet gegeven was. Ik wees hem er op, dat dan ook nog een grootere inschikkelijkheid op het gebied van invoer, in de eerste plaats van Nederland zelf (vleesch van Denemarken), België en Denemarken noodig zou zijn, vooral op agrarisch gebied. Colijn zeide, dat Nederland de wenschelijke houding zeker zou toonen. Hij vreesde echter voor Denemarken. Het gesprek kwam vervolgens op de werking van het stabilisatiefondsGa naar voetnoot1, dat thans veel moeite heeft den gulden laag te houden. Ik zeide, dat het faciliteeren van den invoer één van de voornaamste middelen om dat te bereiken was, tevens het gezondste, alleen niet in de kraam der Roomschen passende, die inconsequent genoeg zijn om én een lagen gulden én invoerbelemmering te wenschen. Colijn zag in die houding en in hun vasthouden aan de ordening à la Steenberghe, het grootste gevaar voor voortdurend conflict, dat ten slotte wel eens in een samengaan tusschen Roomsch en Rood zou kunnen leiden. De rechtervleugel der Roomschen blijft daartegen sterk gekant, de socialisten geven zich echter alle mogelijke moeite om dat samengaan mogelijk te maken. Menschen als Van der Waerden en Van den Tempel, die sterke vrijhandelsgezinde neigingen koesteren, | |
[pagina 1221]
| |
onderdrukken die met het oog op de kans met de Roomschen aan de regeering te komen. Hij sprak ook over de mogelijkheid van stabilisatie van den gulden - ik geloof min of meer hypothetisch. Ik ried hem het sterk af, daar de tijd er niet rijp voor is. Eerst moet Frankrijk gesaneerd en Engeland bereid zijn, Duitschland de autarchie en de oorlogszucht afgezworen hebben. Ten slotte merkte ik op dat de afwikkeling van den landbouwsteun met meer energie aangepakt moest worden. Granen bevinden zich thans op een prijsniveau dat weldra de opheffing van den tarwesteun zal veroorloven. Intusschen kan de Vita prijs (prijs van binnenlandsche tarwe aan de molens) verlaagd worden, bv. van ƒ 14,70 op ƒ 10 - wat 12 millioen kost maar waartegenover de steun aan de meelmolens kan opgeheven worden. Zij dienen slechts tegen overmatigen invoer beschermd te worden. De grootste moeilijkheid is de positie van de veehouderij die onder de lage prijzen voor boter en kaas gedrukt blijft gaan en het nog niet zonder steun kan tellen. Ik zeide dat het volslagen uitblijven van pogingen om onze boter een even goede qualiteit en prijs als de Deensche te bezorgen daarbij een zeer ongunstigen indruk maakt. Engeland zal voor ons een onbeperkte afnemer blijven en er is alle reden zich naar de eischen van die markt te richten. Colijn ziet weinig licht in de landbouwkwestie die hopeloos verward is en waarover een minister gaat - zoo zegt hij - die er niets van begrijpt. Ik zeide hem dat de wereldinflatie waartoe de geweldige stijging der goudproducten en der credietgeving moet leiden voor de oplossing van het landbouwprobleem bevorderlijk zal zijn hoe gevaarlijke elementen daaraan ook gepaard zullen gaan. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de conjunctureele positie van elk artikel afzonderlijk verschilt en voor sommige artikelen (Colijn noemde o.a. rubber als onmatig opgedreven) een daling in prijs verwacht mag worden. Zoo zal het anderzijds nog heel wat moeite kosten voordat de zuivelproducten uit hun misère zijn. De Minister van Landbouw wil blijkens zijn Memorie van Antwoord ter zake van de Landbouwcrisisbegrooting de landbouwcrisiswet in dier voege wijzigen dat de landbouw zich in bedrijfsorganen organiseert die ter zake van teeltregelingen en export niet alleen uitvoerende doch ook regelende bevoegdheden krijgen waarbij de handel zooveel mogelijk uitgeschakeld wordt. Het gaat lijnrecht tegen Colijn's denkbeelden in die mij zeide dat er niets van komen zal. Die meening ben ik ook toegedaan doch de politiek die dergelijke | |
[pagina 1222]
| |
plannen inspireert, zal ze langen tijd voor het publiek houden en, vooral in dezen tijd vlak voor de verkiezingen, de boeren paaien en onrust veroorzaken. | |
10 Maart 1937.Ik heb heden aan commissarissen meegedeeld dat ik met 1 September de maatschappij verlaat. Ik zal dan 38 jaren aan haar hoofd gestaan hebben en wil dan mijn reis naar Oost-Azië en Indië gaan ondernemen, van JetGa naar voetnoot1 vergezeld. Heden wordt ook bekend dat Hendrik Muller directeur bij De Bary wordt. Redelmeier wilde een Hollandsche collega hebben. Ik heb toen de aandacht op dezen fatsoenlijken, ijverigen en prettigen man gevestigd die maar niet boven de ongelukkige Holland-BombayGa naar voetnoot2, waar hij min of meer vergeten dreigde te worden, uitkwam. 's Morgens was Wim RehbockGa naar voetnoot3 mij stralende van plezier komen vertellen, dat hij zijn firma Hoffmann SchöfferGa naar voetnoot4 ging verlaten om op uitnoodiging van Van HengelGa naar voetnoot5 bij de Hollandsche Stoomboot Maatschappij te komen, eerst als ‘kracht’, weldra als directeur. Ik acht het geen goede keus. De brave Wim valt mee als neef, maar hij is niet tactvol, niet heel bekwaam, weinig bemind en, naar mij voorkomt, weinig geschikt om met werklieden op te schieten. Hij is, heel anders dan zijn vader, een echte Pruis. Ik heb hem natuurlijk gefeliciteerd. Later hoorde ik dat de tegenwoordige directeuren Arriens en Wesseling Dijkstra wilden, die door Van Hengel geketst werd. Dijkstra is doorkneed in de zaken der West Afrika lijn, die de Hollandsche Boot ambieert alleen voor zich te krijgen en bovendien een zeer bekwaam man, mijn rechterhand, 25 jaar geleden, en hij 25 jaar oud zijnde. Van Hasselt heeft mij reeds gezegd dat hij hem gaarne als mijn opvolger bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij zou zien. De Hollandsche Stoomboot is thans een goede onderneming; of de West Afrika lijn niet een te groot brok voor haar maag wordt acht ik twijfelachtig. De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij zal 3% dividend uitkeeren, feitelijk nog uit subsidie van de Maatschappij ter behartiging van de Nationale Scheepvaartbelangen, doch de Re- | |
[pagina 1223]
| |
geering staat het toe en de gang van zaken is zóó goed, dat wij behoudens onverwachte tegenslagen over 1937 meer zullen kunnen uitkeeren. Wij willen ook nieuwe aandeelen uitgeven, daarvoor is eenig dividend over 1936 noodig. De Java-China-Japan Lijn krijgt nu volgens Zaalberg definitief subsidie van de Maatschappij ter behartiging van de Nationale Scheepvaartbelangen over 1936. Colijn heeft den zonderlingen brief van zijn departement ingetrokken.Ga naar voetnoot1 Het subsidie over 1935 is haar echter door den neus geboord, zijnde dat geheele jaar en de voorafgaande jaren op een alleronbehoorlijkste manier van het kastje naar den muur gestuurd: van De Graaff (Koloniën) naar Verschuur, van dezen naar Koloniën, van Koloniën naar Indië, telkens tusschen deze twee heen en weer geslingerd, toen weer naar Handel, eindelijk naar de Maatschappij ter behartiging van de Nationale Scheepvaartbelangen, waarop Koloniën nogmaals een spaak in het wiel stak, nu door Colijn eruit getrokken. | |
18 Maart 1937.Eergisteren bezocht ik Beelaerts om zijn aandacht op Dijckmeester als niet ongeschikten secretaris voor den Prins te vestigen. Hij kent veel menschen in het zakenleven en kan dus wel als vraagbaak dienen. Heeft niets te doen sedert de fusie van de Hollandsche Bank voor West Indië met de Hollandsche Bank Unie en zou het baantje wellicht aannemen. Het bezwaar is wellicht het verschil in leeftijd met den Prins. Dijckmeester is 52 jaar. Bovendien is hij lang van stof en wat al te veel behept met decorum. Ik noemde ook nog eenige jongeren, waarvan ik echter niet geloof, dat zij hun tegenwoordige betrekking er voor zouden opofferen. Beelaerts en ik waren het er over eens dat het jeugdige paar veel te lang op Mittersil blijft hangen, dat een verzamelplaats van Amerikaansche en Engelsche nouveaux riches en Oostenrijksche adellijke klaploopers is. Zij hebben er ‘the time of their life’, maar van eenige instructie in waardigheid, die bij de Prinses niet overbodig is, komt niets in. Te vreezen is ook, dat hetzelfde gezelschap later habitué op Soestdijk wordt. Er is op het oogenblik niemand om hen te adviseeren. Zij zijn er met hun tweeën op uitgetrokken, zelfs zonder knecht of kamenier. Gisteren kwam het onverwachte bericht van het overlijden van Austen Chamberlain. Ik heb hem maar eens ontmoet, 2 jaar geleden | |
[pagina 1224]
| |
in Chatham House. Hij beantwoordde geheel aan de caricaturen die men van hem maakt. Hij leek geheel uit zijn ‘wooden face’, zijn monocle, pandjesjas en orchidee samengesteld te zijn maar was aangenaam hoffelijk en maakte - sprekende - den indruk van niet de houten klaas te zijn waarvan hij het uiterlijk had. In Engeland schreef men hem een beperkt verstand toe, maar onkreukbaar fatsoen en een grooten invloed achter de coulissen nu hij - vrijwillig - niet meer in de Regeering zat. Hierbij ligt een artikeltjeGa naar voetnoot1 dat ik de vorige maand over de Raadhuisbouw schreef. Vader WillemGa naar voetnoot2, volkomen ontbloot van aesthetische noties, heeft zich door Hulshoff, den stadsarchitect, laten beduiden, dat deze den feitelijken bouw in handen moet hebben waarvoor de brave Hulshof niet in de wieg is gelegd. In een eerder stadium heb ik er toe medegewerkt, te voorkomen dat hij den bouw kreeg, zonder prijsvraag, met Roland Holst Dudok en Staal als adviseurs, een heel raar idee. De Burgemeester heeft mij toen verklaard, dat dit niet het plan was (wel geweest was maar zulks erkende hij niet) en dat hij een ideeën-prijsvraag wilde. Thans is gebleken dat het voorgeschreven program de architecten zóó bindt dat ideeën niet tot ontwikkeling kunnen komen. Via Tjeenk heb ik voeling met de architectenwereld maar deze durft niets in het openbaar te zeggen uit vrees van tegenwerking bij de beoordeeling van de projecten. Men moet het verdere verloop van deze zaak met bezorgdheid volgen. MirandaGa naar voetnoot3 is hierin de ‘âme damnée’ van De Vlugt en het peil van den Gemeenteraad is niet van dien aard, dat men daar correctie van verwachten mag. | |
15 April 1937.Dezer dagen heb ik mijn goeden schoonvader begraven, te Versoix aan het meer van Genève waar hij het laatste jaar met zijn vrouw doorgebracht had. Hij was een beminnelijk man, dien we zeer zullen missen. Alle kinderen hielden van hem. Het lot van mijn schoonmoeder is niet te benijden. Na meer dan 50 jaar huwelijk blijft zij alleen achter, ten prooi aan die ellendige trilziekte (la maladie de Parkinson noemt men deze in Frankrijk), die steeds erger wordt, maar niet sloopt. | |
[pagina 1225]
| |
24 April 1937.Vier dagen te Londen doorgebracht om de Van Swinderens die ik zooveel jaren gekend heb nog eens in het gezantschap te ontmoeten. Ik at bij hen, ging met hen Candida van Shaw zien en ten slotte lunchten zij met mij. Aan tafel is van Swinderen nog op dreef als altijd, maar zakelijk is hij sterk gezakt, trouwens nooit een groote figuur geweest. Zijn positie te Londen is op zijn groote populariteit in Engelsche kringen gegrond. De Graeff heeft tweemaal geprobeerd van ons gezantschap een ambassade te maken maar de Engelsche Regeering blijft weigeren, omdat zij het precedent vreest. Met Hirst ging ik nog naar Dunford House in Sussex en bleef er een nacht. Een dag besteedde ik aan St. Leonard on Sea, om een adres voor Alex'Ga naar voetnoot1 vacantie te vinden. Ik ging ook een kijkje op de Rothschild-veiling nemen, die in het familie-huis bij Hydepark-corner gehouden werd, en was verbaasd over de wansmaak van de inwendige decoratie uit den slechten Victoria-tijd. De prijzen van schilderijen zijn thans zoo hoog, dat ik besloten heb de mijne door Sotheby aan den man te brengen. Dr. Borenius, hun kunstkenner, ried het mij zeer aan. | |
28 April 1937.Gisterenavond een voordrachtGa naar voetnoot2 over de kansen van vrijeren handel te Londen, zeer tegen mijn zin, want ik ben zeer sceptisch over de werkelijke gezindheid der regeeringen. Alleen een nog veel sterkere prijsstijging kan dit doel bereiken, maar dat beteekent inflatie, met alle weeën, daaruit komende. | |
30 Mei 1937.Vandaag thuisgekomen van een reis naar Italië, Sicilië en de LevantGa naar voetnoot3, vind ik de verkiezingen afgeloopen.Ga naar voetnoot4 Er blijkt toch uit, dat een breede | |
[pagina 1226]
| |
massa, die zwevend is, krachtige of sympathieke figuren steunt. Colijn en in mindere mate Oud hebben het vertrouwen, dientengevolge boekt Antirevolutionair een groote winst en worden de Vrijzinnig-Democraten tegen het verlies behoed dat Marchant hun dreigde te bezorgen. De liberalen hebben geen figuren van eenige beteekenis en maakten in hun propaganda een stumperigen indruk, meeloopers van Colijn. Zij verliezen zwaar. De Christelijk-Historischen, die alleen door De Geer eenigermate gereleveerd worden, komen er iets minder slecht van af. Het is overigens bezig een partij zonder raison d'être te worden. De Nationaal-Socialistische Beweging krijgt haar domme, holle en oneerlijke drukte op zijn brood. Zij heeft voor goed afgedaan. Ik heb haar nimmer eenige kans toegeschreven, maar dat de Nederlanders haar zóó goed peilen, is verblijdend. Haar optreden heeft allicht de democratische reactie bevorderd, en ook de beweging ‘Eenheid door Democratie’Ga naar voetnoot1 zal wel ten gunste van de Vrijzinnig-Democraten uitgevallen zijn. De betere gang van zaken sedert het najaar heeft natuurlijk de meeste beteekenis voor de richting der kleurloozen gehad. Bevonden wij ons nog in een deflatie-tijdperk, dan hadden velen naar de Nationaal-Socialistische Beweging en de Communisten geluisterd. De bedenkelijke zijde van den uitslag is de versterking der Roomsch-Katholieke partij, die Colijn het licht niet in de oogen gunt en op economisch gebied lijnrecht staat tegenover de opvattingen die Colijn in zijn verkiezingscampagne verdedigd heeft en waarop een liberaal niet veel heeft aan te merken. Colijn heeft thans de kabinetsopdracht; het is de vraag of hij het met de Roomsch-Katholieken eens wordt, die de liberalen niet in de regeering wenschen, hetgeen hij wel wenscht, althans zoo was het toen zij nog 7 leden in de Kamer telden, 4 is wellicht te gering om mee te tellen. Een zuiver clericaal ministerie is naar de getalsterkte mogelijk, maar daarvoor ontbreekt de basis. Ook Roomsch-Rood is mogelijk geworden, en indien de ordening op den voorgrond gesteld wordt, vereenigt deze de Roomsch-Katholieken en de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij op economisch gebied wel, maar op geestelijk gebied blijft de gaping groot. De rechtsche Roomsch-Katholieke vleugel zal zich tegen een dergelijke unie zeker scherp verzetten. | |
[pagina 1227]
| |
Mijn oude makker Roosegaarde BisschopGa naar voetnoot1 is gisteren overleden. Een hart van goud onder een ruwen bolster. Hij was de ziel der Java-China-Japan Lijn, hoezeer ook niet altijd met overleg handelende.Ga naar voetnoota | |
12 Juni 1937.Sedert 10 dagen ongeveer is Colijn bezig te trachten een ministerie te vormen. Naar Rutgers mij meedeelt, streeft hij naar een breede basis, dus kerkelijke partijen plus Vrijzinnig-Democraten en liberalen. De Vrijzinnig-Democraten hebben echter zijn program afgewezen als zijnde te ‘rechts’ en te veel van de schatkist voor defensie eischend. Oud, die Financiën zou behouden, wil daar niet aan. Colijn heeft daarop het program in linkschen zin gewijzigd, de defensieuitgaven, waarop hij staat, echter behouden. Het is de vraag, of Oud en ook de Roomschen dit aanvaarden. In laatstgenoemd kamp is men er over ontstemd, dat niet zij de opdracht tot kabinetsformatie ontvingen, en inderdaad verwondert menigeen zich daarover. Zij vormen immers de grootste partij. De Koningin, die zeer op Colijn gesteld is, heeft echter in zijn persoonlijk succes bij de verkiezingen, aanleiding gevonden het eerst met hem te probeeren, hem daarmede moeilijkheden bezorgend, die vermoedelijk vermeden zouden zijn, als de Roomschen het zaakje hadden willen opknappen. Zij zouden naar een clericaal ministerie gestreefd hebben, wat niet gelukt zou zijn, daar de Antirevolutionairen daartoe niet te vinden zijn - althans niet dan in den uitersten nood, en na mislukking van hun poging zou het voor Colijn veel gemakkelijker geweest zijn op basis van een eigen program te slagen dan het nu voor hem is, nu hij de Roomschen en de Vrijzinnig-Democraten moet winnen. Ik vrees, dat de liberalen met een meegaand man als Van LidthGa naar voetnoot2 niet veel moeilijkheden zullen veroorzaken, misschien tot nadeel der partij. Een der voornaamste zaken waarin ik niet op Van Lidth's standvastigheid vertrouw, is de door de Commissie-De VriesGa naar voetnoot3 (Verkeers-commissie) voorbereide regeling van het goederenvervoer per spoor, per auto en te water, het laatste met inbegrip van de wilde binnenvaart, die niet alleen | |
[pagina 1228]
| |
groote verstarring te weeg zal brengen, maar, als zijnde onvereenigbaar met de Rijnvaart-acte, niet op den conventioneelen Rijn - dat wil zeggen den Rijn, de Waal en hun mondingen, dus het geheele Rotterdamsche gebied - in toepassing gebracht kan worden, als gevolg waarvan Rotterdam vrijgesteld en Amsterdam gebonden zal zijn; dezelfde discriminatie die zich in de Evenredige Vrachtverdeeling voordoet.Ga naar voetnoot1 Ik heb Colijn ertegen gewaarschuwd. Sedertdien lees ik een uitlating van Van Lidth, waaruit ik afleid, dat hij de regeling van het goederenvervoer aanvaardt, zooals hij die van het personenvervoer reeds in werking gesteld heeft, maar deze levert veel minder bezwaar op. Het is een ernstig ding, waarvan weinig menschen de strekking begrijpen. Ik vrees ook, dat indien Colijn in zijn poging slaagt, hij op het gebied der ordening een veer zal moeten laten. Geen feller ordenaars zijn er tegenwoordig dan een deel der Christelijk-Historischen. Prof. F. de Vries, de Voorzitter der genoemde Commissie, Prof. Lieftinck en Van Rhijn, de secretaris-generaal van Landbouw en van Handel, zijn de prototypen ervan. Gisteren heeft de Landbouwcrisiscommissie het voorontwerp van een perpetueering van de Landbouwcrisiswet, dus van ordening van het landbouwbedrijf met dwingende bevoegdheden, behandeld, doch niet afgedaan.Ga naar voetnoot2 Alle sprekers uit landbouwkringen, behalve Van den Heuvel, waren tegen het ontwerp, het Koninklijk Landbouwcomité principieel, de Roomschen omdat de wet te veel macht aan de Regeering, te weinig aan de landbouworganen verschaft, terwijl de niet-landbouwers in de commissie haar verwerpen omdat zij ordening met dergelijke bevoegdheden een gevaarlijken waan achten en ten sterkste opkomen tegen de macht die de landbouw over de andere bedrijfstakken zou verkrijgen. Van Rhijn heeft toen het principieele standpunt ingenomen, dat er geen redelijk vooruitzicht op een vrijer ruilverkeer bestaat, dat nu reeds de handel tusschen de landen er niet meer een is tusschen individuen, doch binnen het raam van contingenteeringen valt, die de regeeringen allerwege hebben ingevoerd. Het is daarom noodig dat het bedrijfsleven, in de eerste plaats de landbouw, die van het vrije ruilverkeer afhankelijk geweest is, zich van de wereldmarkt vrijmaakt en duurzaam geordend wordt. Zijn rede was geestdriftig en maakte op Nysing, den Voorzitter van het | |
[pagina 1229]
| |
Koninklijk Landbouw Comité, indruk. Dat de voorstelling van zaken ten aanzien van den tegenwoordigen aard van den handel onjuist was, ontging hem schijnbaar. De tijd ontbrak voor replieken, zoodat we over 4 weken weer bijeenkomen om de principieele vraag uit te vechten. Colijn heeft mij eenigen tijd geleden gezegd, dat van het denkbeeld van Deckers niets kwam, maar de eigenlijke vader ervan, Van Rhijn, geeft geen kamp, en het is best mogelijk, dat hij òf een van zijn partijgenooten gelegenheid krijgen hun theorieën op ons arme vaderland te beproeven. | |
25 Juni 1937.Sedert eenige dagen hebben wij, na lang gewurm, een nieuw ministerieGa naar voetnoot1, waarvan men kan zeggen, dat indien het land niet in de soep gereden wordt, het niet aan zijn samenstelling te danken zal zijn. Zij zijn voor het meerendeel bekwaam genoeg, maar hun ordeningsmanie en protectionistische gezindheid doen niets goeds beloven. Colijn heeft zich bij deze formatie een slecht tacticus betoond. Door de opdracht dadelijk te aanvaarden, plaatste hij zich in de positie van de medewerking van de Roomschen te moeten vragen, die hem den voet op den nek gezet hebben. Zijn verkiezingscampagne was antiordening en liberaal, hij kreeg wellicht 200.000 liberale stemmen en komt nu met een Kabinet, dat in meerderheid lijnrecht tegen zijn ideeën gekant is. Had hij de opdracht afgewezen en de eerste zorg aan de Katholieken overgelaten, dan zouden dezen niet geslaagd zijn en ware het voor hem in tweede instantie gemakkelijk geweest, een Kabinet op den door hem gewenschten grondslag te vormen. Het is overigens lang niet onwaarschijnlijk, dat het nieuwe Kabinet zich spoedig zoo weinig homogeen zal bevinden, dat het uit elkaar valt. Dan is of een burgerlijk Kabinet op breede basis (clericalen met liberalen en vrijzinnig-democraten) of een Roomsch-rood ministerie mogelijk. De linkervleugel der Roomschen is sterk anti-Colijn en anti-liberaal, de socialisten worden dagelijks meer bourgeois en monarchaal, terwijl Oud met zijn Vrijzinnig-Democratische fractie zich er waarschijnlijk op toeleggen, te zijner tijd de schakel tusschen deze | |
[pagina 1230]
| |
twee groote partijen te vormen. Van de aftredenden betreur ik De Graeff om persoonlijke redenen: ik had zeer aangename aanraking met hem. Hij is a perfect gentleman, niet zeer bekwaam en niet altijd bedachtzaam in zijn uitlatingen, een harde werker, wars van het ceremonieel, waaraan een Minister van Buitenlandsche Zaken gelooven moet. Hij is overtuigd anti-rechtsch en heeft niet in een clericaal ministerie willen zitten. Ik hoop, dat hij Commissaris der Koningin in Noord-Holland wordtGa naar voetnoot1, waar Röell op aftreden staat en De Vlugt geen kans maakt. Zijn opvolger ad interim ColijnGa naar voetnoot2 is voor het ambt ongeschikt, wegens zijn loslippigheid, zijn neiging tot doceeren en het gemak waarmede buitenlandsche diplomaten zijn ijdelheid zullen weten te streelen. Fransch spreekt hij slecht. Overigens prachtig voor den commerciëelen kant der zaak, die De Graeff niet interesseerde. Colijn zal zich zeker zoo spoedig mogelijk van dit baantje losmaken, maar weet geen geschikten candidaat. Gelissen is geen verlies. Hij moet een knap technicus zijn, maar is een bewindsman zonder stuur, de wanhoop en tevens de gevangene van zijn ambtenaren; belooft veel en doet weinig. Ik heb geen al te aangename herinneringen aan hem. Zijn opvolger Steenberghe is veel zakelijker en een aangenaam man, maar een gevaarlijk drijver op ordeningsgebied en in de handelspolitiek. De WildeGa naar voetnoot3 aan Financiën kan wel goed zijn, evenals Van Dijk aan Defensie, beiden rustige nuchtere menschen. Welter zie ik met eenige vrees aan Koloniën, een man van stemmingen, beurtelings in kinderlijke geestdrift en paniek, voorts zeer ambitieus, maar niet zeer bekwaam. Goseling en Romme ken ik niet, vermoedelijk agressief Roomsch, vrij links en geneigd den zeer rooden vleugel van hun partij den wind uit de zeilen te nemen. De eenige knappe politicus der Christelijk-Historischen, De Geer, is niet in het tiental opgenomen, misschien om gezondheidsredenen. SlotemakerGa naar voetnoot4 schijnt men faute de mieux gehouden te hebben, pauvre sire. De nieuwe man aan Binnenland- | |
[pagina 1231]
| |
sche ZakenGa naar voetnoot1 is een onbekende, een benepen burgermannetje, naar ik hoor. Ten slotte moet de ‘partijlooze’ Van BuurenGa naar voetnoot2, Roomsch geboren, een ambtenaar zijn, die uit Indië den roep van lastig en initiatiefloos te zijn, medebrengt. Alles tezamen geen zeer vertrouwenwekkende ploeg. Van de aftredenden ware nog Van Lidth te noemen, die bij de Roomschen populair is, omdat hij, liberaal, sterke ordeningsneigingen aan den dag legt. Hij heeft zich de sympathie van de Kamer weten te winnen, maar heeft hoegenaamd geen ruggegraat, een allemansvriend, overigens bekwaam, zoodat ik hem als commissaris bij de Java-China-Japan Lijn voorstel, op grond van zijn bekendheid met Oost-Azië.Ga naar voetnoot3 | |
1 Juli 1937.Ik ben even te Londen geweest om afscheid te nemen van enkele zakenvrienden met wie ik vele jaren gewerkt heb. Het is een bevrediging te bevinden, dat men bij dergelijke relaties - het geldt even goed voor agenten in andere landen - slechts lof hoort over de intelligente samenwerking met en de doorloopend fatsoenlijke handelwijze van Amsterdam. Wij hebben onze fouten, maar wij hebben als Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij een heel goeden naam in alle streken waar haar schepen varen. Dat dit zoo blijve. Ik twijfel er niet aan. Geleid door de mooie prijzen op de Rothschild-veiling in April behaald en aangemoedigd door Maier van Colnaghi en Borenius van Sotheby heb ik gepoogd mijn Italiaansche schilderijen en de Velasquez te Londen te verkoopen, zonder succes. Ik berg ze dus weer op, evenals waarschijnlijk de buste en de Fransche commodes, die morgen in veiling komen, maar waarvoor zoo lage prijsnoties bestaan, dat ik ze ook wel zal ophouden. Tot nu toe heb ik slechts één schilderij goed verkocht, nl. het prachtige portret van Sustermans. Kunst is een gevaarlijke belegging, tenzij men tijd heeft, koopjes op te snorren. Een schrale troost is het te weten, dat slechts één aankoop van slechte qualiteit geweest is. | |
[pagina 1232]
| |
14 Juli 1937.Het vierjarig mandaat van de Economische Raad loopt af. Ik heb mij niet herbenoembaar gesteld, mijn wereldreis op 1 September aanvaardende. Het lichaam heeft in het geheel niet de beteekenis verworven die men er oorspronkelijk van verwachtte, daar de Regeering de voornaamste economische maatregelen, principieele deelen van haar beleid, zonder raadpleging neemt. Met een krachtigen, in Den Haag woonachtigen voorzitter zou de positie nog iets voornamer geworden zijn dan zij werd. De Vooys, hoewel bekwaam en zeer belezen, heeft het te druk met kunstzijde en steenkolenGa naar voetnoot1 en accepteert te veel een positie op het tweede plan. De Economische Raad is nu door zijn vaste commissie een nuttig lichaam voor toezicht op zekere deelen van het economische leven - uitvoering, minder ontwerpen - geworden. Zoo was ik voorzitter van de Commissies voor de Handelsverdragen en den Economischen Voorlichtingsdienst. Dezer dagen heb ik van den Raad en de commissies afscheid genomen. | |
22 Juli 1937.Lang met WelterGa naar voetnoot2 zitten praten, die vol goeden wil is, maar vreest dat van Japan elk oogenblik een coup de main op Indië te verwachten is. Inderdaad bestaat dit gevaar, te grooter daar leger en vloot in Japan zich soms niet aan Tokio storen, maar hun eigen glorie najagen. Welter toonde zich ongerust over de mate van staatsinmenging waartoe men in Indië al gekomen is, zonder dat er een haan naar kraait. Het laatste voorstel, consignatie van cambrics te verbieden en te vervangen door een stelsel van afschepen op order, heeft hij geketst. De Indische ambtenaren willen dit, om beter in staat te zijn, de invoeren van de verschillende landen tegen elkaar uit te spelen. Overigens is de wind gunstig. De inkomsten vloeien rijkelijk. Ik ried hem aan daarvan gebruik te maken om de inkomsten die niet tot het gewone budget behooren - tin, opium, enz. - uit de begrooting te lichten en voor aflossing te bestemmen. Hij zeide, dat dit reeds gedeeltelijk geschiedt en hij van plan is dien weg verder in te slaan. Hij is ook voornemens Nieuw Guinea staatkundig en economisch | |
[pagina 1233]
| |
ter hand te nemen - althans in dien geest op Starkenborgh in te werken. Men is daar sedert 1934 wat actiever geworden, vooral op den Vogelkop, maar er is nog veel te doen, o.a. door gewone verkenning van terrein en volk en door uitbreiding van bestuur. De Engelsche manier van permanente Nieuw-Guinea bestuurders zou zeer wenschelijk zijn. De oude heer Boreel is dezer dagen overleden, 85 jaar. Nog eenige maanden geleden liep ik met hem in het Heerenduin, dat hem behoorde, drie uur, duin op, duin af, zonder dat hij de minste vermoeidheid verried. Hij was uiterlijk het type van den 18e eeuwschen edelman, een direct afstammeling van het regentengeslacht uit dien tijd en daarvoor. Veel charme ging van hem uit. Tot het laatst toe interesseerde hij zich voor allerlei zaken, o.a. aardrijkskunde. Hij had zijn buitens Waterland en Beeckestijn verlaten en leefde klein - later weer meer overeenkomstig zijn stand - op Overbeek te Bloemendaal, bewerende dat hij steeds nog inteerde. Booze tongen zeggen, dat het alleen maar gierigheid was. | |
25 Juli 1937.Even naar Hamburg en Kopenhagen geweest om van onze agenten aldaar afscheid te nemen. Sedert eenige jaren ben ik bezig met een plan, de prachtige duinen tusschen IJmuiden en den Bloemendaalschen zeeweg als natuurmonument te behouden, althans dat gedeelte, zeker 2000 HA, dat niet voor bebouwing in aanmerking komt. Zekere moedgevende uitlatingen van Van Doorninck hadden mij doen gelooven, dat van Financiën een steun à fond perdu te verkrijgen zou zijn, mits Provincie en Gemeenten (in de eerste plaats Bloemendaal) meededen. De architect Verhagen heeft een zeer aantrekkelijk bebouwingsplan van den duinzoom, die bij de bebouwde deelen van Bloemendaal en Velzen aansluit, ontworpen. Eigenaren zijn de Erven Van der Vliet, Cremer, Van Hoorn en van het Noordelijkste stuk de zoo juist overleden heer Boreel. Wij hadden gehoopt met dezen over den afstand te kunnen onderhandelen, maar een bezoek aan Financiën, waar ik op raad van Van Doorninck den heer Bakker sprak, heeft mij doen zien, dat men daar vóór alles er op uit is, de schatkist te sparen, hoewel de heer Bakker persoonlijk voor een natuurvriend doorgaat. Wij zullen den langen en moeizamen weg van een streekplan moeten bewandelen, hetgeen medebrengt dat de Gemeenteraden van Bloemendaal en Velzen ervoor gewonnen moeten worden en tevens de | |
[pagina 1234]
| |
commissaris en gedeputeerden van Noord Holland, evenals den Minister van Binnenlandsche Zaken. Voordat deze instanties het er over eens zijn, verstrijken jaren en intusschen worden allicht kostbare stukken natuur verkocht en bedorven. Daarbij komt, dat ik in de eerste 10 maanden in verband met mijn vertrek naar Azië er niets aan kan doen, terwijl ik tot nu toe de beweegkracht in deze aangelegenheid was. | |
1 Augustus 1937.Na overleg met mijn medebestuursleden heb ik gisteren Karnebeek verzocht van mij het voorzitterschap van het Nederlandsche Zuid-Amerikaansche Instituut over te nemen. Het is nog niet duidelijk welke rol het in de toekomst zal spelen nu de handelsmissie teruggekeerd is. Het verdere voorlichtingswerk geschiedt beter door den Economischen Voorlichtingsdienst. Het bedrijfsleven moet nu diligent blijven en van Zuid-Amerika een belangrijker afzetgebied voor ons land maken dan het thans is. Het is zeer goed mogelijk, dat in die werkzaamheden een taak voor het Instituut ligt. Tot nu toe doet het niet veel anders dan de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Buenos Aires en een comité van Nederlanders van gelijke strekking te subsidieeren en in algemeenen zin de aandacht op Zuid-Amerika te vestigen. Het is daarbij een nuttig representatief orgaan tegenover de Regeering en de gezanten der Zuid-Amerikaansche staten. Zijn eenige groote daad was de missie, waartoe het den stoot gaf en waarvan het de samenstelling en de financiën tezamen met de Regeering organiseerde. Eindelooze moeite heb ik daarmede in 1935/36 gehad, maar ten slotte is het gelukt en de missie heeft althans in Zuid-Amerika een uitmuntenden indruk gemaakt.Ga naar voetnoot1 Het ligt in de natuur der zaak, dat dezelfde heeren, die met plaatselijke kennis en nieuwe denkbeelden terugkomen, aan de verwezenlijking daarvan in den boezem van het Instituut werkzaam blijven. Er was dus reeds besloten, dat Keus, die bovendien te veraf woont (Hengelo), als ondervoorzitter door Menten vervangen zal worden, terwijl Gelderman, Daniels en Verloop nieuwe bestuursleden zullen zijn. Onder deze omstandigheden kan ik bezwaarlijk naar Oost-Azië vertrekken en voorzitter blijven. Geen beter man dan Karnebeek valt | |
[pagina 1235]
| |
op het oogenblik aan te wijzen. Ik vond hem dadelijk bereid. Het was alsof hij hierop had zitten wachten. Vandaag ga ik voor een dag of 10 met FrederikGa naar voetnoot1 op reis. | |
15 Augustus 1937.Op 10 Augustus van dit reisje terug. Naar Parijs en langs den Rijn terug. In Frankrijk niets van onrust gemerkt en in Duitschland niets van honger. Zoo gaat het meestal met toeristen. Toch roert het nog in Frankrijk, al zit het Parlement niet en pakken Chautemps en Bonnet flink aan. Het is juist de vraag of flink aanpakken niet op nieuw verzet zal stuiten, hoewel men zegt, dat de werkman genoeg van de staak-maar-raak-beweging krijgt. Maar de bemanning van de ‘Isle de France’, waarmede wij op 2 September naar New York vertrekken, heeft gisteren het vertrek van de boot op een kruistochtje naar het Noorden onmogelijk gemaakt door den dag te voren met een eisch om loonsverhooging in staking te gaan. Indien dit zich begin September zou herhalen, missen wij te Vancouver onze aansluiting met de ‘Empress of Asia’ op 18 September naar Japan. In Duitschland heerscht orde, maar terreur, waarvoor de meeste menschen niet uitkomen tegenover den vreemdeling, bang als zij zijn voor de zeer verspreide spionnage. De oogst zal ten 2e of 3e male slecht uitvallen, de prijzen der levensmiddelen, voor zoover te verkrijgen, stijgen ondanks hardnekkige drukmaatregelen. De ontevredenheid onder de massa moet dan ook groeiende zijn. Hoe komen beide landen uit het financieele moeras? En Italië? Over eenige weken verlaat ik de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij. De groote drukte van het liquideeren en opruimen, daaraan voorafgaande, verhindert mij er veel over te peinzen, maar telkens komt bij mij de spijt op, dezen werkkring achter mij te moeten laten, zonder dat eenige physieke krachtsvermindering mij er toe noodzaakt. Zij is mij lief geworden. Toch is het beter zoo. Ik kan nu nog een reis maken, zooals die welke op het programma staat en mij in de werkzaamheden van een Eerste-Kamerlid inwerken, over een jaar of 5 misschien niet meer, en zou dat het geval zijn, dan zou ik ook reeds te oud voor het werk van directeur der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij geworden zijn. Bovendien zit over eenige jaren de scheepvaart waarschijnlijk weer in het | |
[pagina 1236]
| |
gedrang, want de tegenwoordige boom is voor een groot deel aan de bewapeningsbehoefte - ertsvervoer - toe te schrijven, en er staat veel te veel tonnage op stapel. Dan is het moeilijker het roer over te geven dan nu, nu er geld als water verdiend wordt. Het financieele offer is echter niet gering, want mijn pensioen bedraagt ⅓ van het salaris, en zoolang ik mijn huis op de Heerengracht en mijn Italiaansche en Spaansche schilderijen niet verkocht heb, zal ik moeite hebben op mijn tegenwoordigen reeds gereduceerden stand te leven. Mijn collega's wenschen mij voorloopig niet te vervangen en te probeeren het met hun vieren te stellen. Ofschoon 5 man een overbezetting is, wanneer de vijfde, zooals ik, niet zeer sterk door bijkomstige arbeid, zooals die voor den Economischen Raad, vroeger voor de Kamer van Koophandel, het Zuid-Amerika Instituut enz. in beslag genomen wordt, zal een ziekte of een langdurige dienstreis doen blijken, dat men het met 4 niet af kan. Onze vaart op vele hemelstreken brengt veel reizen mede, en ik vrees dat dit te zeer beperkt zal worden. Er zal geen bepaalde leider zijn. Van Hasselt en Valstar zijn beiden zeer bekwaam, doch de eerste heeft zich nimmer met de schepen en arbeidszaken ingelaten, de ander niet met de Europeesche vrachtzaken en de vertegenwoordiging in die landen. Van Hasselt heeft een meer algemeene kijk op de wereld en een scherp oordeel. In het laatste staat Valstar niet bij hem achter, maar hij concentreert zich op zijn arbeidsveld, vaak in zoo sterke mate, dat hij de grootere sfeer er om heen niet ziet. Hij is in zoover een moeilijk man in team-work, zooals een directie moet leveren, dat hij door het opgaan in zijn werk, dat hij overigens uitmuntend verricht, verzuimt zijn collega's op de hoogte te houden en afspraken vergeet. Telkens weten zij niet, waar hij op te sporen is. Overigens is hij een uitmuntend debater, die iedereen slaat, ook de leiders der vakvereenigingen, waarmede hij veel onderhandelen moet. Hij is gauw op zijn teentjes getrapt, maar overigens een loyale, prettige en frissche figuur. Van Hasselt en hij respecteeren elkaar, soms komen echter botsingen voor, ook wel door de cassante wijze waarop Van Hasselt zich soms uitlaat. Jonckheer is veel jonger, ook bekwaam, een methodisch werker, die een zekere neiging om moeilijkheden te ontgaan en geen sterk karakter heeft, in zijn nadeel telt. Hudig is altijd toegewijd en zeer actief, maar zonder zelfstandig oordeel in groote dingen. Hij is 63 jaar en blijft niet lang meer. Onder de procuratiehouders schuilt, vrees ik, geen prima timmerhout voor directeur. | |
[pagina 1237]
| |
Ik heb aan commissarissen en directeuren een beschouwing van den toestand der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij achtergelaten, waarin ik o.m. op de zwakke punten wijs. Het bedenkelijkste daaronder is de onrendabiliteit der Europeesche vaart in verband met de noodzakelijke vlootvernieuwing. Sedert den grooten oorlog zijn de exploitatiekosten nimmer in verhouding tot de vrachten gedaald, en daar de Europeesche vaart met kleine schepen, die haast even zwaar bemand zijn als de groote - de loonen spelen de grootste rol - uitgeoefend moet worden, laat zij in normale omstandigheden een zwaar verlies. Thans, met zeer hooge vrachten op de open markt, kunnen talrijke kleine schepen, die in het stille seizoen stilliggen, met voordeel bevracht worden, maar in de geregelde lijnvaart, waarin met matig verhoogde of nauwelijks verhoogde tariefvrachten gewerkt wordt, toont ook nu nog menige reisrekening een tekortcijfer - en de exploitatiekosten stijgen snel. Ik heb daarom mijn collega's aangeraden op uitbreiding van de Westindische en Zuidamerikaansche vaart, die beter rendeert, bedacht te zijn. Ik ben benieuwd te zien of iemand van hen dit probleem ter hand neemt. Wanneer ik zeg, dat dit gedeelte van het bedrijf beter rendeert, moet deze opmerking gequalificeerd worden. De passagiersvaart is daar ook een kind van zorgen. In dit jaar, nu de passage-tarieven flink verhoogd zijn, naar mijn meening te zeer - met veronachtzaming der mentaliteit in de Britsche kolonies, die naar de verschijning van een meer beteekenende nationale lijn uitzien dan Harrison is - en de booten voortdurend bezet zijn, maken alle passagiersschepen prachtige zaken, maar treedt de slapte weer in, dan laten de groote schepen verlies. De Hamburg-Amerika lijn, die onze concurrentie met het eenvoudige Stuyvesant-type niet kon verdragen, is met steeds fraaiere en dure schepen in die vaart verschenen, welke met niet terugbetaalde staatsvoorschotten gefinancierd werden (niet juist deze schepen maar haar nieuwe schepen in het algemeen). Wij waren toen gedwongen successievelijk de Bolivar, de Costa Rica en de Colombia in de vaart te brengen, waarvan de laatste twee vóór 1937 met verlies geëxploiteerd worden, de Costa Rica volgt in 1940 of 1941. Prijzen van nieuwe schepen zijn onbetaalbaar, de Regeering verleent geen bouwsubsidie, het gevolg zal zijn, dat de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij de nieuwe vrachtschepen die zij besteld heeft op de lijn zal moeten plaatsen. De vernieuwing van de vloot, waarvan de gemiddelde leeftijd ongeveer 18 jaar zal bedragen, doch die gelukkig in uitnemenden staat van onderhoud ver- | |
[pagina 1238]
| |
keert, is een ernstig probleem. Dank zij de jongste kapitaaluitbreiding en den gang van zaken, heeft de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij een aantal millioenen beschikbaar, terwijl haar een crediet van de Maatschappij ter behartiging van de Nationale Scheepvaartbelangen van ruim ƒ 5.000.000 ten dienste staat, maar het aantal millioenen dat in de jaren 1940/1950 noodig zal zijn om de vloot op peil te houden, zal de dan aanwezige middelen waarschijnlijk zeer aanzienlijk overtreffen, terwijl de directie zich wel tweemaal zal bedenken alvorens met geleend geld te gaan bouwen. Ten slotte zie ik de oplossing der pensioenkwestie nog niet. Hetzelfde euvel dat de onrendabiliteit der Europeesche vaart veroorzaakt, brengt mede, dat de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij (in vergelijking tot andere Stoomvaartmaatschappijen) in verhouding tot haar scheepsruimte een zeer groot personeel heeft en onder zeer zware pensioenlasten gebukt gaat. Zij zal mitsdien wettelijke voorschriften die tot de belegging van pensioenreserves buiten het bedrijf dwingen, niet kunnen volvoeren. Zij is thans bezig, de schuld aan de Stichting Pensioenfonds, dat voor de reeds ingegane pensioenen staat, af te lossen: zij is van 4 millioen op ½ millioen teruggebracht. Gezien de groote sommen die met aanbouw gemoeid zullen zijn, zal zij niet veel verder kunnen gaan, en men kan slechts hopen, dat de Regeering, die bepalingen nopens de belegging van personeelfondsen en over het algemeen nopens de beveiliging van pensioen-aanspraken voorbereidt, met de financieele draagkracht der werkgevers rekening houden zal. Doet zij dit niet, dan zal menige werkgever gedwongen zijn, zijn verplichtingen ter zake van pensioenen te herzien. | |
20 Augustus 1937.Afscheid genomen van Hirschfeld, Van Rhijn en Zaalberg. Eerstgenoemde is gebleken een uitnemende keus van Verschuur te zijn. Ik betwijfel, dat een ander even goed als hij de zeer moeilijke functie van directeur-generaal van Handel en Nijverheid in crisis had kunnen vervullen. Hij heeft het meesterlijk gedaan. Ik heb hem dit gezegd, waarmede hij gecoiffeerd scheen, want ik heb mij nogal eens tegen zijn houding verzet, welke echter meer uit gebrekkige organisatie dan uit verkeerd inzicht of nalatigheid voortsproot. De organisatie liet, vooral in den beginne, maar ook nu nog, te wenschen over, en ik geloof nog steeds niet, dat Hirschfeld daarin een meester is, maar een Regeering heeft haar mond vol van ordening, maar een | |
[pagina 1239]
| |
regeeringsdepartement is het allerlastigste voorwerp van ordening dat bestaat. Ambtenaren hebben geen gemeenschappelijke leiding. De Minister mag min of meer practisch en bekwaam zijn, hij is een voorbijgaande verschijning, wiens tijd voor een groot gedeelte door wetgeving, begrootingsarbeid en de Kamers in beslag genomen wordt. In zijn plaats treedt de secretaris-generaal, een man die permanent is, maar niet uit het groote bedrijfsleven voortkomt, waar men weet te organiseeren. Bovendien is dit veel meer op het verrichten van handelingen ingericht dan een gouvernementsbureau, dat, door wetten en bepalingen gebonden, voornamelijk er naar streeft, ‘houding te bepalen’. De tallooze ambtenaren, waaronder zeer bekwame, werken veelal cellulair en zonder voldoende onderling overleg, en in crisistijd, waarin de Regeering buitengewoon actief in het nemen van uitvoerende maatregelen moet zijn, loopt deze absentie van centrale leiding, dit ongeordend werken, het gebrek aan praktijkkennis, aangevuld door achterdocht jegens de werkelijke bedoelingen van de zakenmenschen, die steun, bescherming of verlichting verlangen, mis. Hirschfeld zelf is doorloopend met werk overladen geweest en hield zich slechts met de allergewichtigste zaken bezig. Dit deed hij goed. Daarbij is hij een prettig en eerlijk man. Hij zal een groote carrière maken.Ga naar voetnoot1 Wij hadden het over de vernieuwing van den Economischen Raad, waaromtrent nog niets beslist is. Als voorzitter noemde Hirschfeld Frans de Vries.Ga naar voetnoot2 Ik zou de benoeming van dezen bekwamen, maar dweepzieken drijver op het gebied van ordening een onheil achten. Ik beval Fentener van Vlissingen aan, die aan den Raad het zoo wenschelijk relief zou geven, al zou zijn heerschzucht hem wel eens in conflict met de Regeering en zijn leden kunnen brengen. Hij is de man die in een internationaal georiënteerd land aan het hoofd van dit college op zijn plaats zou zijn. De Vries ziet niet verder dan de theorie en het binnenland. Ik wist bij voorbaat dat deze suggestie geen ingang zou vinden, wel bij Hirschfeld persoonlijk, maar niet bij het tegenwoordige bewind. Hirschfeld zeide dadelijk, dat de liberaal-economische meening van Van Vlissingen de voornaamste hinderpaal zou vormen. Ongelukkig land! Hij scheen zelf het meest voor Verschuur geporteerd te zijn. Ook diens benoeming zou ik een ge- | |
[pagina 1240]
| |
vaar achten, want hij is ook een gevaarlijke drijver en daarbij veel sluwer dan De Vries. Hij is weinig populair, heeft slechte manieren en geeft daardoor en door zijn sarcasme veel aanstoot. Hirschfeld geeft dit toe, maar hij is door zijn dagelijksche aanraking gedurende het ministerschap van Verschuur met hem bevriend geraakt en ziet veel goeds in hem. Het is duidelijk, dat wij meer en meer den Roomschen kant opgedreven worden. Van Rhijn, de secretaris-generaal, is een hupsch, nog jong man, niet onbekwaam, zeer werkzaam, geschikt om vergaderingen te leiden, doch hart en ziel overgeleverd aan de benepen ordeningspolitiek der Christelijk Historische professoren, uit wier milieu hij komt. Steenberghe, zelf ordenaar, heeft hem gelukkig niet gesteund in zijn ontwerp van een landbouwordeningswetGa naar voetnoot1, dat onmogelijk was en in de doos gestopt is. Ik mag Van Rhijn gaarne, maar beschouw hem ook als een niet gevaarloozen drijver, wat Hirschfeld zeker niet is. Zaalberg heeft voor de scheepvaart in de crisis een zeer nuttige rol gespeeld, hetgeen hem soms in conflict met de Regeering gebracht heeft. Hij is zeer helder, vol humor, maar zeer impulsief, hetgeen botsingen met personen als Verschuur en ook met Colijn, die in oogenblikken van zwakheid plotseling zwenkt, na zeer categorische verklaringen afgelegd te hebben, vergemakkelijkt. De Maatschappij ter behartiging van de Nationale Scheepvaartbelangen heeft hij voortreffelijk geleid, maar vandaag had hij nog de vermetelheid spijt over de onbehoorlijke behandeling van aandeelhouders der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij door het comité van obligatiehouders aan den dag te leggen, terwijl hij het geweest is die aan dit comité verklaard heeft, dat de Regeering zich niets aan het lot der aandeelhouders liet gelegen liggen en daarmede ons den grond onder voeten wegnam en ons tot capitulatie dwong. Zijn kennis van de industrie is groot, zijn sarcasme over de ambtenaren bijtend. Ik hoop, dat hij nog lang dienen zal. | |
25 Augustus 1937.Zaterdag heb ik een beleefdheidsbezoek bij den Japanschen gezant Koewajima afgelegd, een levendig mannetje dat vrij goed op de hoogte van onze staatsinrichting bleek en vrij slecht Engelsch sprak. Hij meende dat ik van Japan uit zeer goed Mantsjoekwo zou kunnen bereiken en er ongestoord reizen. Het gaan naar Peiping (Peking) is | |
[pagina 1241]
| |
minder zeker, daar het zoo dicht bij de gevechtszone ligt. Overigens over den nog steeds niet officieelen oorlog tusschen China en Japan geen woord gewisseld. Gisteren bij onzen gezant in Japan, Generaal Pabst, gedejeuneerd (in de Witte Brug) tezamen met Van Lidth de Jeude. Hij keert nog deze week naar zijn standplaats terug. Ik kende hem nog niet. Hij doet eenigszins zonderling aan, alsof hij op eieren loopt. Hij zeide mij, dat zijn verwachtingen ter zake van de Japansche politiek steeds uitgekomen waren, slechts in de tijdstippen waarop de gebeurtenissen zouden plaatsgrijpen had hij zich gewoonlijk vergist. Over het verdere verloop van het tegenwoordige conflict had hij geen ander oordeel dan ik - eigenlijk geen. De krijgsverrichtingen zijn weer door het Japansche leger op eigen houtje begonnen. De marine laat dan niet na het voorbeeld te volgen, vandaar de nieuwe aanval in de buurt van Shanghai. De regeering, die op financieele en sociale gronden geen oorlog wil, geeft er den gebruikelijken draai aan: uittarting van de zijde der Chineezen. De Japanners wilden de Yang-tse vallei beheerschen. Het is zeer goed mogelijk, dat hun dit ditmaal lukt, maar de kans is groot dat zij zich daarmede vastbijten. Het is ook mogelijk, dat de tegenstand der Chineezen, die bij vorige gelegenheden spoedig ineenzakte, den opzet verijdelt. Shanghai, dat op het oogenblik ernstig bedreigd wordt en onveilig is, kan ten gronde gaan, maar even goed over korten tijd volkomen vrij en toegankelijk zijn. Het is bekend dat Pabst vast van meening is, dat de Japansche vloot te avond of te morgen een coup de main op Nederlandsch-Indië zal ondernemen. Hij heeft dienaangaande voor eenige jaren een alarmeerend bericht naar Den Haag gezonden, naar aanleiding waarvan onze vloot in Indië in het geheim gemobiliseerd werd. Het was toen loos alarm. We zitten inderdaad te dien opzichte op een vulkaan. Engeland, onze natuurlijke bondgenoot, is in Azië de laatste jaren machteloos geweest: zijn te geringe scheepsmacht in de Middellandsche Zee geconcentreerd en de verdedigingswerken te Singapore niet gereed. Deze heeten in het volgende jaar voltooid te zullen zijn. Intusschen schijnt er ook aan de versterking van Hongkong gewerkt te worden. Ook de Amerikanen leggen militair geen gewicht in de schaal. Zij hebben zich practisch uit Oost-Azië teruggetrokken en schijnen van plan te zijn de Filippijnen geheel te abandoneeren. De suiker- en vetbelangen overheerschen in de Staten. De Japanners hebben zich tot nu toe van daden tegen ons laten weerhouden, door hun vrees voor Rusland, dat in Oostelijk Siberië sterk uitgerust moet | |
[pagina 1242]
| |
zijn, met name wat luchtvaart betreft. De inwendige onrust waarmede Stalin sedert een jaar te kampen heeft, schijnt die vrees voor het oogenblik verminderd te hebben, daar men anders de gewaagde operaties in China niet verklaren kan. Van Lidth vertelde haarfijn zijn versie van het verloop der kabinetsformatie. Hij en De Graeff waren het volkomen eens met Colijn over het aantal vrijzinnigen - 3 - in het Kabinet van 11 en ook over de formuleering van het program, doch zonder eenig nader bericht aan hem hebben zij uit de pers de definitieve samenstelling van het Kabinet zonder liberalen vernomen. Colijn moet daarvoor tegenover De Graeff amende honorable gemaakt hebben. Wie hem heeft doen omzwaaien, is voor Van Lidth een raadsel. Het zijn zeker niet de Roomschen, met wie Colijn het over dezelfde punten eens was, terwijl De Wilde in den waan verkeerde, dat de zaak op veeleischendheid der liberalen gestrand was en uiterst verbaasd was, van Van Lidth de ware toedracht te vernemen. De schuld zit dus ook niet bij de Antirevolutionairen. Resteeren de Christelijk Historischen, maar Lidth heeft geen enkele positieve aanwijzing dienaangaande. De indruk, dat het prestige van Colijn door zijn behandeling van deze aangelegenheid een deuk heeft gekregen, werd aldus bevestigd. Een en ander doet ook verwachten, dat Colijn in dit Kabinet meer mee zal loopen dan leiden. Van Lidth vindt hem trouwens oud worden. Ik zie aankomen, dat de 3 militante Roomsche ministers regeeren zullen.Ga naar voetnoot1 Met één van hen, Steenberghe, had ik daarna een hoogst aangenaam onderhoud - het was mijn afscheid van het Departement, waarmede ik vele jaren samengewerkt heb. Aan het slot van het onderhoud mocht ik de meest vleiende dankbetuiging voor bewezen diensten aanhooren en tevens het verzoek ontvangen, na mijn terugkomst uit Azië in voorkomende gevallen de Regeering opnieuw te adviseeren. De openheid van deze man, wiens economisch inzicht hemelsbreed van het mijne verschilt, gaven aan deze uitlatingen iets reëels. Het deed mij overigens genoegen te bevinden dat hij voornemens is de verlaging van heffingen op eerste levensbehoeften als granen en vetten krachtig aan te vatten, terwijl hij zeide, dat De Wilde het ge- | |
[pagina 1243]
| |
distilleerd en het bier, dat Oud onder den accijns versmoord heeft, belangrijk wil verlichten, reeds van een fiscaal standpunt een verstandig voornemen. Ik ried hem aan ter zake van het crediet voor export van kapitaalsgoederen op grootere facilliteiten aan te sturen dan Oud wilde. Dit is vooral voor Argentinië en Rusland van beteekenis. Voorts bepleitte ik de aanstelling van landbouwconsulenten in Nieuw Zeeland, Australië en Denemarken. Deze menschen kunnen tevens consul zijn. Onze landbouwkringen zijn zeer onwetend met betrekking tot de condities waarin deze landen, onze grootste concurrenten op de Engelsche botermarkt, produceeren. Misschien kan de maatregel ook aan een overeenstemming tusschen de productielanden bevorderlijk zijn. Steenberghe betoonde zich een fervent voorstander van de rijkseenheid. Ik huiver altijd een weinig bij dat woord, omdat het veelal een dekmantel van narrow-minded exclusivisme is, gevaarlijk voor het voortbestaan van ons koloniale rijk. Ik wees hem daarop en tevens op het belang dat in het bijzonder in de behartiging van de volkscultures gelegen is. De artikelen die Indië tot nu toe in Nederland beter behandeld wil zien, als suiker en thee, zijn voornamelijk voortbrengselen van Europeesche ondernemingen, al is er een groot volksbelang bij betrokken. Mutatis mutandis mag men de oprichting van Indische industrieën niet zonder meer in het Indische belang achten. Vaak zijn zij in de eerste plaats ten behoeve van Nederlandsche belanghebbenden in het leven geroepen. Andere maatregelen beoogen begunstiging van den Nederlandschen invoer, die dan weer zorgvuldig tegen Nederlandsche prestaties afgewogen wordt. De Rijkseenheid creëert aldus een do ut des atmosfeer, die met de grondgedachte in het geheel niet vereenigbaar is. Ten slotte werd de reeks ontmoetingen gesloten met een bezoek aan den Chineeschen gezant King, het contre-part van zijn Japanschen collega, al leek hij minder goed op de hoogte van de toestanden hier - ondanks een 4-jarig verblijf. Hij beloofde mij een introductie voor den gouverneur van Kanton. Over den ‘oorlog’ werd gezwegen. Wel meende hij, dat ik in China per spoor van Kanton naar Hankau kon reizen en overigens per vliegtuig over de vechtlinies. Ik zal mij aan het laatste niet wagen. | |
[pagina 1244]
| |
ners in dit gedeelte van China nu reeds geheel de baas zijn. Ook gelooft hij dat aan den geheelen oorlog - nog steeds geen officieelen - spoedig een einde zal komen, aangezien de Japanners geen geld hebben. Hij kan niet aannemen, dat zij zich op het oogenblik niet vastbijten zullen. Ik merkte op, dat zij gisteren wereldkundig hebben gemaakt, dat hun krijgsonderneming als een ‘korte strafexpeditie’ bedoeld is, hetgeen mogelijk maakt er mede uit te scheiden onder voorwendsel dat het doel bereikt is, maar dat anderzijds het Japansche leger de gewoonte heeft, onafhankelijk van Tokio te handelen, en, wat dat betreft, de marine ook. Toch geloofde Colijn, dat de beide partijen elkaar spoedig zouden vinden, zonder ‘loss of face’. Het gevaar ligt alleen volgens hem in mogelijke ernstige incidenten, die de een of andere groote mogendheid erin halen, zooals de door de Japanners afgekondigde blokkade tegen Chineesche schepen, waaruit aanhouding en onderzoek van vreemde schepen voortvloeit. Het gevaar van incidenten is volgens Colijn ook het Europeesche gevaar. In Europa wil niemand oorlog, omdat de volkeren niet willen en omdat men militair niet gereed is, maar het optreden der duikboten en vliegtuigen in de Middellandsche Zee tegen neutrale schepen is zoo woest en brutaal, dat het vóór den grooten oorlog reeds lang tot een oorlogsverklaring geleid zou hebben. Het is mogelijk, dat er eindelijk iets gebeurt dat de maat doet overloopen. Ik zeide, dat naar mijn meening de twee groote mogendheden die in Oost-Azië geëmbrouilleerd kunnen raken, Engeland en Amerika, de lijdelijke houding die zij sedert eenige jaren innemen, zullen aan den dag leggen, omdat Engeland zich in de Middellandsche Zee niet wil ontblooten, zoolang de verhouding tot Italië niet een betere is, terwijl Amerika een neutraliteitspolitiek à outrance zal voeren, die op het oogenblik in de Vereenigde Staten troef is. Ik geloof dus niet aan een uitbreiding van den oorlog in het Verre Oosten, tenzij de Japansche marine den kolder in den kop krijgt en een aanslag op Nederlandsch-Indië doet. Colijn vertelde mij in het diepste geheim, dat Engeland en wij, zonder eenige ‘commitments’ ten aanzien van wederzijdsche hulp in geval van een aanval, elkaar op de hoogte houden over den aard der militaire voorbereidingen, omdat wij beiden op een mooien dag denzelfden vijand kunnen hebben te bestrijden. Zoowel voor de maritieme- en luchtdefensie van Indië als voor de verdediging van Nederland zullen belangrijke sommen aangevraagd worden. We zullen in Indië o.a. ongeveer 120 bommenwerpers be- | |
[pagina 1245]
| |
zitten, waarvan er nu reeds een aantal gereed is en prachtig voldoen; 156 millioen moet een en ander kosten. Ik gaf Colijn in overweging althans een deel van dit geld door een heffing ineens te vinden, het eenige geval waarvoor ik een dergelijken maatregel gerechtvaardigd acht. Men wil echter het gebruikelijke middel van leening te baat nemen, dus het nageslacht sterk belasten. Dit is niet onbedenkelijk, maar de hoofdzaak is, dat de defensie krachtig ter hand genomen wordt, want zij is onrustbarend ten achter. Hier te lande wordt de luchtvloot belangrijk verbeterd, afweergeschut aangelegd, de jaarlijksche lichting op 32.000 man gebracht en de diensttijd van 11 maanden ingevoerd (thans 5½). Over Starkenborgh als Gouverneur-Generaal is Colijn uitnemend te spreken. Een harde werker en een gezond verstand. Hij stelt zich door reizen van Indië op de hoogte. Ik beval Colijn aan, de commercieele uitrusting van de gezantschappen in Brazilië en Argentinië ter hand te nemen en deelde hem mede, dat Karnebeek mij aan het Instituut opvolgt. Een gesprek over de consulaire en diplomatieke corps volgde. Waarom ze niet vereenigd? vroeg Colijn. Grootere dooreenmenging, maar geen samensmelting bepleit ik al lang, in den geest van de Belgische regeling, volgens welke geen diplomaat chef de poste kan worden, indien hij niet een belangrijk consulaat-generaal heeft bekleed. Tevens moeten dan de eischen voor de consulaire examens in practischen zin veranderd en vereenvoudigd worden. Colijn zegt (met recht) dat er onder de gezanten van 50 jaar en ouder geen enkele knappe man schuilt (Stirum uitgezonderd). Ook nog een afscheidbezoek aan Van der Kooy gebracht, die juist met een nieuw reglement gereed is, dat de verhouding van de consuls tot den Economischen Voorlichtingsdienst bepaalt.Ga naar voetnoot1 Ik ben als Voorzitter der Commissie afgetreden en ga dezer dagen op reis en zal dus aan de behandeling niet kunnen deelnemen. Jammer, want ik heb sedert jaren met dit bijltje gehakt en op een goede regeling van het voorlichtingswerk der consuls aangedrongen. Van der Kooy zal wel een goed stuk geproduceerd hebben. Zijn dienst wordt met een chef voor Zuid-Amerika uitgebreid. Hij vroeg mij naar een geschikten candidaat. Lastig, op de valreep te beantwoorden. | |
[pagina 1246]
| |
31 Augustus 1937.Eenigen tijd geleden heeft de Duitsche Regeering ongeveer 150 millioen Mark aan deviezen, die zij door amnestie en dreigement binnen gekregen heeft, verkocht om tarwe en mais er voor te kunnen koopen. Zij moet nog ongeveer 200 millioen over hebben. Het is een aanduiding van de ernstige situatie die in Duitschland bestaat. Nog eenmaal, en de bodem is bereikt. Het lijkt meer en meer op va banque. Drie dagen geleden afscheid van het personeel, zeer eenvoudig, in een der loodsen aan de Surinamekade. Zij die er waren, een paar honderd, waren zeer hartelijk en het geschenk van ƒ 5000, - door hen bijeengebracht ten bate van het ‘Fonds 1924’ (voor de opvoeding van begaafde kinderen van leden van het personeel) zegt veel. Van Rhijn, de secretaris-generaal van Economische Zaken, feliciteert mij met mijn benoeming tot Groot-Officier in de Oranje-Nassau orde. Zij is niet in de lange lijst opgenomen die gisterenavond in de courant stond. Waarschijnlijk is Van Rhijn wat voorbarig geweest en was het vuurwerk voor morgen, den dag van mijn vertrek uit Amsterdam bestemd. Indien dit het geval is, vind ik de gedachte heel aardig. | |
1 September 1937.Afscheid van de collega's en de commissarissenGa naar voetnoot1, hartelijk en eenvoudig. Zaalberg was de vertegenwoordiger der Regeering, die mij van de fraaie onderscheiding bericht gaf. Over een uur vertrekken wij, voorloopig naar Sabang, daarna onbestemd. De politieke hemel is in Oost en West zwaar bewolkt. | |
27 September 1937.Ga naar voetnootaTe Sabang ontvangen door Baron van der Feltz, administrateur, en Jhr. Gockinga, Stoomboot Maatschappij Nederland. Voor mij interessant omdat ik in 1899/1900 den stoot tot de oprichting der Sabangmaatschappij gaf.Ga naar voetnoot2 Thans beoordeel ik de kansen op verdere ontwikkeling niet erg gunstig. De Nederlandsche scheepvaartmaatschappijen hebben te groote belangen te Belawan en een haven in het afscheepgebied zelf heeft een natuurlijken voorsprong. Ook neemt de beteekenis van Sabang als kolenstation af, gevolg van het vermeer- | |
[pagina 1247]
| |
derende oliestoken. Sabang is een mooi lief plaatsje, op een aardig eiland, waar buiten het aanloopen van schepen niets omgaat. Als Atjeh ooit een exportland van beteekenis wordt, kan het wellicht opleven. Want Atjeh is arm aan natuurlijke havens. Agent der S.M. ‘Nederland’ te Sabang is Jhr. Gockinga. |
|