Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 907]
| |
[1931]3 Januari 1931.Het jaar opent onder sombere vooruitzichten. Ik ben benieuwd hoe men op mijn jaarrede zal reageeren, die ook pessimistisch gehouden is en Regeering van stad en land niet spaart.Ga naar voetnoot1 | |
6 Januari 1931.Gisteren ZaalbergGa naar voetnoot2 bezocht, van wien ik eenige inlichtingen omtrent het loonbedrag in de suikercultuur en nijverheid en het vervoer van suikerbieten wilde hebben.Ga naar voetnoot3 Hij acht het door Van de Heuvel genoemde bedrag van 20 millioen te hoog. Waar is het, dat in de plaats van bieten een ander loonend gewas op het oogenblik voor dien grond niet bestaat en dat de stemming in Zeeland zeer bitter is. Ons gesprek bepaalde zich niet tot dit onderwerp. Zaalberg luchtte zijn hart over het gebrek aan beleid van de Regeering en las mij een brief voor van de Centrale Commissie voor de bestrijding der werkloosheid, waarvan hij voorzitter is, aan den Minister-President. Daarin komt zij op tegen haar gepasseerd worden in deze crisis, terwijl tot dusver alle maatregelen van economischen aard in verband met bestaande noodtoestanden aan haar voorgelegd zijn. Hij keurt ten sterkste de instelling van de landbouwcrisiscommissieGa naar voetnoot4 af, die de landbouwbelangen eenzijdig en politiek bekijkt. Voorts toonde hij mij zijn correspondentie met Verschuur over zijn aanstelling tot Directeur-Generaal van het Economisch Departement, waarvan hij afzag toen Lovink van de Regeering gedaan gekregen had, dat Landbouw er buiten zou blijven. Hij toonde mij het organisatieplan van dit departement, dat geheel met mijn inzichten strookt. Een bezwaar voor hem om zijn tegenwoordige betrekking te verlaten, was het gebrek aan een opvolger. De arbeidsinspectie is volgens hem zeer slecht geoutilleerd en hij heeft daarom den Minister aangeraden den achturigen werkdag voor kantoor- en hotelpersoneel nog niet in te voeren. Verschuur luisterde daarnaar echter niet, zoodat de wet eerlang van toepassing wordtGa naar voetnoot5, met slecht toe- | |
[pagina 908]
| |
zicht. De eerlijke bedrijven zullen gehinderd worden, de knoeiers zullen door de bepalingen heen zeilen. In deze Regeering bestaat niet de minste leiding, Ruys is een slappeling, Verschuur is brutaal en krijgt daardoor van zijn collega's heel wat gedaan. De Geer is de bekwaamste, maar leidt ook niet en schiet niet met zijn rechterhand Van Doorninck op. Daarbij is hij soms onbegrijpelijk fiscaal. De Centrale Commissie (van Hoofdambtenaren) van Reorganisatie, waarin behalve Zaalberg, Van Doorninck, Ringers, Damme nog 1 of 2 zitten, wordt bovendien door de Regeering den mond gesnoerd uit vrees, dat zij te machtig wordt, zoodat er van departementale reorganisatie niets komt. Zaalberg denkt dat Verschuur als Directeur-Generaal van Handel en Nijverheid Steenberghe op het oog heeft, den Roomsch-Katholieken werkgever uit Brabant, een fatsoenlijk man, volgens hem geheel onder den invloed van Kortenhorst. Het zou mij geenszins verwonderen. | |
14 Januari 1931.Verschuur toonde mij op een vergadering een telegram van Trip uit Lucknow, waarin hij de geschiktheid van Ligthart als Directeur-Generaal ‘doubtful’ noemt en de aandacht op Welter vestigt. Ligthart wordt nu losgelaten nadat Verschuur ook van Kröller gehoord heeft, dat Ligthart meer koopman dan econoom is en niet geschikt voor Directeur-Generaal, en Verschuur informeert naar WolffGa naar voetnoot1, den consul-generaal te Berlijn, dien ik hem reeds eerder noemde en waarover Beelaerts hem een gunstig oordeel gaf. HijGa naar voetnoot2 schreef mij, dat hij Welter ongeschikt achtte. Ik begrijp niet hoe Trip aan hem komt. Hij heeft een schitterende Oost-Indische ambtenaarscarrière achter den rug, maar is nòch commercieel nòch economisch ‘bij’ en kent het Nederlandsche bedrijfsleven niet. Weliswaar is hij van hetzelfde geloof als Trip en Verschuur, maar tot nu toe heb ik nimmer kunnen bemerken, dat Trip zich in zijn adviezen daardoor liet leiden. Tweede vergadering der C.E.P.Ga naar voetnoot3 gehad en besloten beetwortelsuiker te steunen, doch niet in die mate als Commissie-Lovink het wenscht. Ik moet met Van Voorst (Roomsch-Katholieke boeren- en tuindersbond) en Heringa het advies formuleeren.Ga naar voetnoot4 Heringa is zwaar- | |
[pagina 909]
| |
geladen tegen zijn Minister, die hem in alles schijnt te ignoreeren, en ontboezemde zich in eenige brieven aan mij. Mij valt Verschuur nogal mee - al doet hij mede aan het zuiver partijpolitieke crisisbeleid van de Regeering. Hij heeft meer verstand en weet beter wat hij wil dan Ruys, van wien in het geheel geen leiding uitgaat. Ter zake van de premiëering van den beetwortel (voor één jaar) moet verhinderd worden, dat de hoogte van de premie door Van de Heuvel - den suikerspecialist in de Commissie-Lovink - wordt vastgesteld. Ik heb daarop Heringa's aandacht gevestigd, die mij meldt, dat Bruins en Van Doorninck geraadpleegd zullen worden. Treub keurt in de Commissie voor de Economische Politiek allen steun af en Engelbrecht sloot zich bij hem aan. Ik zou het gevaarlijk vinden voor den suiker geen crisismaatregel te treffen. Er is zeer veel werkloon mee gemoeid en op die kleigronden laten alle andere gewassen ook zwaar verlies. | |
17 Januari 1931.Het advies der Commissie voor de Economische Politiek in suiker heb ik tezamen met Heringa en Van Voorst tot Voorst opgesteld. Bruins, Van Doorninck en Van de Heuvel zullen een premie moeten vaststellen, die onder de voorgestelde ƒ 4,50 ligt. Gisteren een informeele bespreking aan de Nederlandsche Bank over haar verhouding tot de Internationale Bank. Aanwezig Luden, Vissering, Suermondt, Patijn, Bruins en ik. Zooals de kansen nu staan, wordt Vissering waarschijnlijk niet in de Internationale Bank gekozen, vooral tengevolge van de oppositie van Norman, die drie grieven tegen de Nederlandsche Bank heeft: het winstbejag, de afgifte van goud voor de circulatie en een weigering der Nederlandsche Bank om met de Bank van Engeland samen te werken. In werkelijkheid heeft deze het tegen den persoon van Vissering. Er is niet veel aan te doen, doch de Regeering is bereid aan Engeland te laten weten, dat zij een niet-verkiezing van Nederland in den Raad van Commissarissen van de Internationale Bank zeer onbehoorlijk zou vinden. Vissering maakte sterk den indruk een oud man te zijn en hij ontkende niet, dat hij persoonlijk zeer tegen de verplichting tien maal per jaar naar Bazel te moeten reizen, opzag. Later met Luden en Patijn oploopende, waren wij het er over eens dat Vissering behoort af te treden. Volgens Patijn wil Vissering zelf weg, maar zou hij zich te zeer moeten bekrimpen; er zou dus een goed commissariaat voor hem gevonden moeten worden. Dat is niet eenvoudig, | |
[pagina 910]
| |
want als commissaris is Vissering onpractisch en daarbij als vermoeid man niet veel waard. Luden zeide, dat naar zijn meening Trip de opvolger moest worden en dat de bankdirectie dezen ook wenscht, zoo ook S.P. van Eeghen. Patijn vond het een voordeel dat wij tusschen twee geschikte candidaten konden kiezen: Bruins en Trip. De eerste heeft zijn internationale relaties vóór, zijn meegaandheid en weifelende opinies tegen. Trip heeft ruggegraat en laat zich nooit door persoonlijke overwegingen leiden. Ik ben ook voor den laatste, vind slechts zijn vurig katholicisme een bezwaar. | |
20 Januari 1931.Bruins bij mij gehad, die zeide, dat men zich aan de Nederlandsche Bank in het geheel niet aan zijn pogingen om de relaties tusschen haar en de Internationale Bank te Bazel een meer geregeld karakter te geven, stoorde en zich zooveel mogelijk afzijdig hield. Hij meent dan ook beter te doen met opnieuw naar Bazel te gaan om uit te visschen wat men daar denkt - hetgeen toch wel gewenscht is, daar wij onze berichten in laatste instantie van den journalist Pelt hebben, een alleszins vertrouwenswaardig man, maar geen figuur van beteekenis. Bruins wil gaarne, dat ik eens met de heeren ging spreken. Ik heb hem geantwoord, dat indien ik zeker was daar een goede ontvangst te vinden, ik daartoe wel bereid was, omdat geen enkele kans verwaarloosd moet worden, om Nederland zijn plaats in den Raad van Bestuur te bezorgen. Bruins zal Bazel per brief erover polsen. | |
22 Januari 1931.Met Snouck gesproken en hem gezegd, dat indien de Regeering aan Norman laat weten, dat zij zeer op den zetel voor Nederland gesteld is, zij er zich rekenschap van dient te geven, dat Vissering niet meer in staat is, een goed figuur in besprekingen tusschen de internationale circulatiebanken te slaan. Het zal zaak zijn, hem spoedig een retraite mogelijk te maken. Dit moet De Geer weten. | |
23 Januari 1931.Ter Meulen bij mij gehad, die Norman Woensdag (28/1) te Londen zal spreken en hem reeds het doel van zijn komst heeft aangekondigd. In die omstandigheden is het gewenscht, dat ik de menschen te Bazel vóór dien datum opzoek. Zij hebben reeds bericht, dat zij mij gaarne zullen ontvangen. Bruins, die toevallig in stad was, tele- | |
[pagina 911]
| |
foneerde voor mij met Fraser, den Vice-President der Internationale Bank, die antwoordde dat men mij gaarne Maandag zal zien en hoopte, dat ik ‘would speak quite frankly’. Ze weten dus waarom het gaat. Ter Meulen zag als gewoonlijk zeer op tegen zijn Londensche opdracht. Ik sprak met hem af, dat ik hem van Bazel uit van het resultaat van mijn gesprek op de hoogte zou brengen. | |
28 Januari 1931.Eergisteren te Bazel geweest en bevonden, dat Pelt loos alarm geblazen heeft. Nederland komt in elk geval, evenals Zweden en Zwitserland a.s. Mei in het bestuur der Internationale Bank (zie brief aan Bruins d.d. 27/1).Ga naar voetnoot1 Dat is dus bevredigend, al slaan wij een eenigszins belachelijk figuur, ook tegenover Norman, dien Ter Meulen heden zal zien en van te voren verwittigd heeft, dat hij met een uiterst delicate missie, waarbij de Nederlandsche Regeering betrokken was, kwam. Zeer onhandig en geïnspireerd door Ter Meulen's hazenhart. Te Bazel ontmoette ik de heeren MacGarrah en Fraser, beiden Amerikanen, President en Vice-President, de eene 65 à 70 jaar, aantrekkelijk, waardig en verstandig (Quaker), de andere een goede veertiger met een slim, ongunstig uiterlijk. Zij zijn zeer over Bruins te spreken - a man of great abilities. Het zou mij niet verwonderen indien zij hem gaarne als opvolger van Vissering zouden zien. Heden zocht ik Vissering op om hem van mijn reis naar Bazel en het resultaat ervan in kennis te stellen. Hij was zeer verheugd en bleek zelf reeds een hupschen brief van Norman ontvangen te hebben (zie brief aan Bruins dd. 28/1).Ga naar voetnoot2 Hij merkte nog op, dat op de a.s. commissarisvergadering der Nederlandsche Bank de directie niets nieuws | |
[pagina 912]
| |
te vertellen had. Blijkbaar is zij niet van plan, iets te laten verluiden van een strop dien zij gehaald heeft door papier van de Landbouwen Handelsbank (Den Haag), een minderwaardige knoeizaak die op de flesch is, te nemen. Niet minder dan 1,8 millioen bedraagt het belang van de Nederlandsche Bank erbij, zoo hoor ik.Ga naar voetnoot1 Onlangs vertelde Vissering ons, dat hij - een dagje ouder wordende - de discontoportefeuille aan de zorgen van zijn collega's overliet. Bruins vermoedde er aanstonds een addertje in het gras in. Ter beurze stelde ik S.P. van Eeghen op de hoogte. Hij is eenigen tijd ziek geweest. Toen ik hem zeide, dat het tijd wordt, Vissering te vervangen, zei hij: ‘Maar dan nooit Bruins! Dat is een intrigant, die alleen maar aan zichzelf denkt.’ Trip is ook volgens hem de man, ondanks zijn geloof, dat hij - geheel tegen zijn gewoonte - heelemaal geen bezwaar achtte. | |
31 Januari 1931.Gisteren Ter Meulen gesproken. Norman heeft geheel bevestigd wat ik te Bazel hoorde. De z.g. grieven tegen de politiek der Nederlandsche Bank heeft hij wel, maar hij beschouwt ze als interne politiek, waarop hij critiek mag uitoefenen, maar die hem niet weerhoudt de aanwezigheid der Nederlandsche Bank in de Internationale Bank noodig te achten. Ter Meulen zeide, dat Norman zich als zeer onbezorgd over den tegenwoordigen toestand voordeed. Bonne mine à mauvais jeu, want inzonderheid de positie van Engeland is m.i. somber, zwaar belast, achterlijke toestanden in de industrie en den landbouw, luiheid bij hoog en laag. Du Mosch kwam mij meedeelen, dat hij op grond van een consult met Prof. Snapper al zijn bijbaantjes, w.o. het ondervoorzitterschap van de Kamer van Koophandel, aanstonds moet neerleggen - te hooge bloeddruk. Het spijt mij van hem te moeten scheiden, nadat ik 9 jaren dagelijks met hem heb samengewerkt en nooit eenige wrijving had. Anderzijds had ik weinig steun aan hem. In besprekingen is hij lang van stof (Dumoschthenes noemt men hem) en niet to the point, | |
[pagina 913]
| |
in de Kamer heeft hij geen prestige en tegenover autoriteiten is hij pluimstrijkend, in mijn afwezigheid was hij wel eens geneigd onoordeelkundige besluiten te nemen, gelukkig door Dubois dikwijls tijdig geremd. Crone is ondervoorzitter van de afdeeling grootbedrijf en zal hem waarschijnlijk vervangen. Hij is bekwaam, kort aangebonden, minder meegaand dan Du Mosch. | |
1 Februari 1931.Nu vraagt AlexGa naar voetnoot1, die iemand (wie?) krachtens een opdracht van den Minister bij zich gehad heeft, mij weer of ik het Gouverneur-Generaalschap ambieer. Hetzelfde negatieve antwoord gegeven. | |
12 Februari 1931.De ‘wie’ in den laatsten zin is de ingenieur Van der WaerdenGa naar voetnoot2 geweest. Geen beteekenis. Ik ben een paar dagen te Londen geweest om de Perzische tentoonstelling te bezoeken. Prachtige tapijten en miniaturen. Colnaghi over de 2 Moro's uit de Hermitage voor het Rijksmuseum gesproken. De Russen zullen alles verkoopen als ze geld noodig hebben, hetgeen voortdurend het geval is. Zij weten echter aardig op prijs te houden. Thee gedronken en schilderijen gezien bij Mrs. Greville, een vriendin van Karnebeek en society-middelpunt, geïntroduceerd door Mrs. Hirst. Veel gossip en mooie Raeburns en Hollanders, vooral het portret van Levecq, dat ik van de tentoonstelling kende. Gisteren is de goede tante WillyGa naar voetnoot3 plotseling gestorven - angina en longontsteking, 69 jaar oud. Mijn laatste tante en een lieve jeugdherinnering. Wij kwamen graag bij haar op Rijswijk, later op Wassenaar. Na den dood van Oom JustGa naar voetnoot4 woonde zij in Den Haag. | |
[pagina 914]
| |
indien het Chadbourne-planGa naar voetnoot1 tot stand komt - ten aanzien van den suikeruitvoer en de verhuring der gronden moeten ingrijpen, wat ik een bedenkelijke regeeringsbemoeiing zou achten: a. op zich zelf; b. omdat het Chadbourne-plan, eenmaal in werking gesteld, alle kans van mislukking heeft. Ik ontving de vorige week een uitnoodiging van Silas Strawn, voorzitter van de United States Chamber of Commerce, op 1 Mei in de jaarlijksche vergadering een voordracht over de groote problemen die Amerika en Europa bezighouden, te houden. Het bijwonen van het congres der Internationale Kamer van Koophandel te Washington is daaraan min of meer verbonden. Ik heb tot mijn spijt moeten bedanken, daar Valstar nog niet uit Zuid-Amerika terug zal zijn. | |
5 Maart 1931.Beelaerts, dien ik heden zag, zegt niet te gelooven dat Colijn reeds uitgenoodigd is, veel minder zeker te zijn, dat hij tot Gouverneur-Generaal benoemd zal worden. Hij hoopt zulks, maar heeft in de onzekerheid dat Colijn het wordt, de aandacht van zijn collega van Koloniën op De JongeGa naar voetnoot2, oud-Minister van Oorlog, gevestigd. De Kerstbespreking tusschen Nederlandsche en Belgische gedelegeerden heeft geenszins tot overeenstemming geleid. De Belgen staan op uitmonding van het Eendrachtkanaal bij Willemstad, ter vermijding van het Hellegat; onze menschen willen niet verder dan Dintelsas gaan. Intusschen zijn er moeilijkheden met het Maaswater gerezen; in de eerste plaats het gevolg van een waterstaatkundige misrekening: het blijkt dat bij lage waterstanden het Julianakanaal, desnoods door oppompen, wel voldoende water zal kunnen krijgen, maar dat er dan in de Maas niet genoeg overblijft om de gekanaliseerde Maas beneden Maasbracht te laten werken. Beelaerts zeide, dat dit een vervelende positie voor ons was. Of hij daarmee bedoelde, dat de Belgen ons in dit opzicht in hun hand hebben, begreep ik in het korte onderhoud niet goed. Ik elk geval plaatsen zij zich op het standpunt, dat zij voor het Julianakanaal ons niet ter wille behoeven te zijn, daar wij het aanleggen, zonder er hen in geraadpleegd te | |
[pagina 915]
| |
hebben. Ik moet deze zaak verder uitpluizen. Met het graven van het Albertkanaal schijnen de Belgen hun eigen moeilijkheden te hebben; het drijfzand in den mergelgrond ten Westen van de enclave van Maastricht dwingt hen een ander tracé te zoeken. Van Beelaerts hoorde ik, dat Verschuur een directeur-generaal voor Handel en Nijverheid gevonden heeftGa naar voetnoot1, die niet Wolff is, maar ook niet tot de geestverwanten van Kortenhorst behoort en met zijn reorganisatieplan weldra voor den dag komt. Beelaerts vindt het een zwaarwichtig plan. Ik hoorde niets meer van Verschuur direct in den laatsten tijd. | |
10 Maart 1931.De Burgemeester vroeg mij gisteren bij hem te komen. Hij vroeg mijn meening en eventueel mijn steun in de Paleis-Raadhuiskwestie.Ga naar voetnoot2 Ik kon hem dien geven, daar ik de oplossing die B. & W. willen, de goede vind. Het Paleis is als Raadhuis onbruikbaar, historisch aan de monarchie verbonden. Het nieuwe Amsterdam moet een stadhuis uit de 20ste eeuw hebben. En wat den doorslag geeft, indien men niet tot deze oplossing komt, geeft de Gemeenteraad geen geschikten grond voor den bouw van een nieuw paleis en blijft de Koningin van Amsterdam weg, hetgeen aan de positie der monarchie ernstige afbreuk zou doen. Men behoeft geen vurig oranjeklant te zijn, om te begeeren dat zij zoo lang mogelijk gehandhaafd wordt. Wat er voor in de plaats zou komen, zou licht slechter, zelfs heel slecht kunnen zijn. | |
[pagina 916]
| |
landsche Bank, wien de Nederlandsche Bank het moeilijk maakt en dien de Internationale Bank wegens zijn kunde eenigen tijd te Bazel willen hebben, gerezen zijn. Ik heb hierover Vissering heden gesproken, maar vond hem als gewoonlijk kleingeestig. Aan het einde van het gesprek zeide hij dat hij het met mij eens was, doch dat de andere directeuren, met name Tetrode, niet anders willen. Het is treurig, dat dit lichaam met zoo weinig begrip van de noodzakelijkheid van internationale samenwerking bestuurd wordt. Hier is nu een prachtige kans om met Bazel een schakel te leggen en men wil haar verwaarloozen door den persoon in kwestie practisch te verhinderen (niet te willen uitleenen, geen plaats voor hem open te houden, wanneer hij uit Bazel terugkeert) het Bazelsche aanbod aan te nemen. | |
20 Maart 1931.Vissering meldt mij, dat De Jong naar aanleiding van een brief van Quesnay naar Bazel gaat om zijn detacheering aan de Internationale Bank te bespreken. Ik heb den indruk, dat de Nederlandsche Bank aan De Jong geen moeilijkheden meer in den weg legt.Ga naar voetnoot1 | |
25 Maart 1931.Den 23sten een zitting van het Europa Comité der Internationale Kamer van Koophandel te Berlijn bijgewoond. Onderwerp: hulp aan de Zuid-Oost staten van Europa - meer speciaal aan hun graanbouw. Zij vragen preferentieele rechten. Frankrijk en ook Duitschland zijn wel geneigd die toe te staan. De Fransche industrieelen (comité des Forges) stellen zich een contingenteering van graanexporten uit Z.O. Europa en van industrieele producten uit West-Europa daartegenover voor, al dan niet aan preferentieele rechten verbonden, een fantastisch idee, dat, zoo het uitvoerbaar is, gelijk zou staan aan staatssocialisme. Ik, gesteund door de Belgen en de Engelschen, verwerp dergelijke inbreuken op de meestbegunstiging en wij willen Z.O. Europa met crediet helpen, waartoe echter noodig is, de cultuur en het transportstelsel belangrijk te verbeteren en vooral den landbouw te ontwikkelen. Wij werden het niet eens en de zitting verliep vrijwel in het zand. Interessant was een lunch, ons | |
[pagina 917]
| |
door Minister Curtius aangeboden, waaraan ik naast Ritter zat, den ‘Ministerial-direktor’, die tezamen met zijn collega Schüller van Oostenrijk het Duitsch-Oostenrijksche tolverbond tot stand gebracht had. Ik vind dit, economisch gesproken, een verstandigen zet, hetgeen Hodac, de Tsjech, met mij eens was. Ik hoop dat Frankrijk geen spaak in het wiel zal steken en de repercussie op Z.O. Europa niet ongunstig zal zijn. Volgens Riedl is Zuid-Slavië er gunstig over gestemd. | |
30 Maart 1931.Eenige dagen later was de Duitsche consul-generaal Von Hahn bij mij om mijn indrukken over het Duitsch-Oostenrijksch verdrag te vernemen. Ik zeide hem, dat het voor Nederland voorloopig van geringe beteekenis is, daarentegen zeer begrijpelijk van Oostenrijksch standpunt, daar Oostenrijk zelfstandig niet leven kan. Ook voor Duitschland is deze uitbreiding van het tolgebied gewenscht. Of het verdrag een grootere economische beteekenis bezit, hangt van den geest af waarin men derden tegemoet zal komen. De beide Regeeringen hebben verklaard, dat zij gaarne zullen zien, dat andere mogendheden toetreden, maar ik geloof niet aan de bereidwilligheid om b.v. Hongarije, dat in een even moeilijke economische positie als Oostenrijk verkeert, maar meer overwegend landbouwstaat is en zijn graanproductie moet onderbrengen, op te nemen. De Duitsche agrariërs laten zulks niet gauw toe. Von Hahn beweerde dat men dat niet te duister moet inzien, maar wij kennen die mentaliteit genoeg om niet optimistisch te zijn. Dat met dit economische verdrag licht een politieke aansluiting van Oostenrijk zal volgen, is duidelijk, al gaf mijn interpellant dit ook niet toe. Men schijnt Frankrijk en Engeland vóór de onderhandelingen niet geconsulteerd te hebben; de ontstemming in eerstgenoemd land is dan ook groot. Het is te hopen dat Engelands voorstel de aangelegenheid in den Volkenbond te bespreken, zal aangenomen worden. In den grond is deze gebeurtenis te wijten: 1. aan de stupide vredesverdragen, die zulke onlevensvatbare staten in het leven riepen en een voortdurende onrust in Midden-Europa gaande houden, 2. aan de kortzichtigheid van alle Europeesche regeeringen, die tot de mislukking der onderhandelingen over tariefverlaging te Genève bijdroegen. Oostenrijk streefde sedert 1927 steeds naar plurilaterale verdragen voor zoodanige verlaging, ten einde raad wierp het zich in de armen van Duitschland. | |
[pagina 918]
| |
2 April 1913.Gisteren Ringers bezocht in zake de spoorwegovergangen bij Amsterdam (het ophoogen der lijnen met viaducten voor het straatverkeer, het verplaatsen van het Weesperpoortstation naar den Omval enz.), waarover de besprekingen tusschen spoorwegen, Gemeente en Rijk hokken, omdat het Rijk meer wil hebben voor den vrijgekomen grond dan Amsterdam wil of kan betalen.Ga naar voetnoot1 Het blijkt, dat ik bij De Geer en Van Doorninck een poging moet wagen. Ringers is reeds met het Bureau voor het nieuwe kanaal Amsterdam-Rijn gereed, maar de overige belanghebbenden - andere dan Rijk en Amsterdam -, voornamelijk Utrecht, hebben hun positie nog niet toegezegd. Een goed ding is het, dat Defensie, die hij met het oog op de waterlinie noodig heeft, goed medewerkt dank zij de aanwezigheid in zijn staf van een ingenieur, die reserve-kapitein aan de genie is. Zonder dergelijke persoonlijke bruggen, schiet men met dat Departement slecht op. Ringers klaagt hevig over zijn ministerGa naar voetnoot2 en de tegenwerking aan het Departement van Waterstaat. De afspraak was dat hij alleen met den Minister te maken zou hebben, maar deze, een zwak en onbetrouwbaar man, houdt zich niet daaraan en geeft toe aan den invloed der camarilla en buigt ook telkens voor het een of ander kamerlid of statenlid-burgemeester. Ik twijfel geen oogenblik of Reymer is een slecht minister, maar ik vrees dat Ringers zich anderzijds de kaas van het brood heeft laten eten. Hij heeft ook veel moeite met Financiën, dat hem geweldig beknibbelt, maar hij erkent de plicht van dat Departement om in de tegenwoordige tijden den voet dwars te zetten, hetgeen het echter al te weinig tegenover den landbouw doet. Van Doorninck ziet juist, maar hij ligt met De Geer vrijwel overhoop, die wel van alle ministers de eenige is die zoo veel mogelijk op den zak houdt, maar tegen politieke invloeden niet op kan: de macht van den landbouw en de persoonlijkheid van Verschuur. Inderdaad worden wij slecht geregeerd, het rustig gezond verstand van den Nederlander behoedt ons echter voor al te groote onheilen. Daarna met Beelaerts gesproken over een brief van Josef Asscher en over de financieele positie van den verdienstelijken consul-generaal te Hamburg, Van Aerssen. Het gesprek kwam onwillekeurig | |
[pagina 919]
| |
over de geldelijke belooning der gezanten. Hij zeide, dat indien een van de bekleeders van de 3 groote posten aftrad, hij geen opvolger zou weten aan te wijzen. Voor Londen zou s'Jacob de beste zijn, maar hij zal niet willen en zou niet van handelsattaché tot gezant gepromoveerd kunnen worden. Over het Duitsch-Oostenrijksche verdrag had de Fransche gezantGa naar voetnoot1 - een kemphaantje - volgens Beelaerts zich heftig uitgelaten - c'est très sérieux, cela pourrait être la guerre, - had hij gezegd. Het is ook een dom mannetje naar mijn meening. Tenslotte onderhoud met Van Kleffens over de besprekingen tusschen België en Nederland vóór den oorlog inzake de Maas-kanalisatie, welke wij wenschten en waarmede wij de geheele reeks van problemen op verkeersgebied opgerakeld hebben. Zij werden door de Belgen na den oorlog formidabel opgeblazen. In elk geval hebben niet wij - zooals van Belgische zijde beweerd wordt - in den vooroorlogstijd getraineerd, doch zij. Zoowel van Van Kleffens als van Ringers vernam ik, dat de Belgen grooten last met drijfzand bij het Kanaal Albert hebben. Zij graven in elk geval een kruinpand, dat zij zoo mogelijk 10 à 15 meter zullen verlagen om het water van de Maas af steeds te doen vallen. Lukt dit, dan tappen ze te veel water af, om ons stuk Maas beneden Maasbracht bij lagen waterstand bevaarbaar te doen zijn. Ringers neemt aan, dat het hun, ondanks het drijfzand, zal gelukken, ofschoon het een hoop geld zal kosten. Het geheele kanaal zal wel op een 140 millioen gulden komen te staan. | |
18 April 1931.Een dag of 10 met griep te bed gelegen. In die dagen is de arme Du MoschGa naar voetnoot2 te Gardone aan het Garda-meer overleden. Toen hij mij ongeveer 4 weken na zijn eerste mededeeling kwam vertellen, dat hij op raad van den dokter eenigen tijd rust te Meran ging nemen, vond ik hem een gebroken man. Hij had zich het gedwongen afscheid van al die honoraire ambten zeer sterk aangetrokken en ik had innig medelijden met hem, want de lust in het leven was hem benomen. Ik schreef hem nog een brief om hem te zeggen, hoe zeer mij zijn heengaan speet. Het antwoord daarop was zeer gedrukt. Een beroerte, gevolgd door een longontsteking, heeft hem overvallen, ter- | |
[pagina 920]
| |
wijl hij alleen in den vreemde zat. Het einde is spoedig daarna gekomen. Zooals gezegd, het was geen groote kracht, maar hij was een goedig man. Aanvankelijk had hij, toen ik in Zuid-Amerika vertoefde (1922), de ambitie gehad voorzitter der Kamer te worden. GerzonGa naar voetnoot1 - hij vertelde het mij eergisteren - heeft hem daarvan doen afzien. Bij de verkiezing kreeg Crone bijna evenveel stemmen voor het ondervoorzitterschap als Du Mosch, doch dank zij Crone's medewerking is de laatste gekozen. Ik twijfel niet of men zal Crone over 8 maanden tot mijn opvolger benoemen, een goede keus, indien hij zich voldoende voor het ambt vrijmaakt. De groote ijdeltuit Charles Boissevain zou het gaarne bekleeden, desnoods ook het ondervoorzitterschap, maar veel kans heeft hij niet. Hij heeft niets in zijn mars. | |
27 April 1931.De Geer en Van Doorninck over de spoorwegverbinding om Amsterdam gesproken, waarover Amsterdam het met de spoorwegen en Waterstaat eens is, een uitgave van 28 millioen.Ga naar voetnoot2 Financiën is echter met Amsterdam over het deel dat Rijk en Gemeente ieder zullen bijdragen aan het vechten. Door Ringers wist ik, dat Financiën, alvorens nieuwe sommen aan Waterstaat toe te staan, een kapitaalstaat verlangt van hetgeen Waterstaat in de eerstvolgende 10 jaren aan nieuwe werken wil uitgeven. Die staat, ofschoon sedert een jaar beloofd, komt maar niet, hetgeen aan tegenwerking van de oude Waterstaat-kliek, die, met behulp van den zwakken en onoprechten Reymer, Ringers den voet dwars zet, is toe te schrijven. Ringers heeft mij hierover bitter zijn nood geklaagd. Dit verlangen van Financiën vindt hij billijk, niet dat het op reeds gedane toezeggingen wenscht terug te komen. De Geer deed alsof hij van de zaak weinig wist en nam nota van mijn verklaring dat de verbetering van de spoorwegovergangen te Amsterdam urgent is. Hij sprak over den algemeenen toestand en vroeg mijn meening over de economische vooruitzichten, die zeer somber zijn. Ik waarschuwde hem tegen de kunstmatige belemmeringen, die het proces van aanpassing aan een lager prijsniveau slechts tegenhouden, dus tegen een verlenging van de suikerwet en tegen anti-dumping maatregelen. De Geer zeide mij, dat anti-dumping maatregelen, die in bewerking zijn, alleen ge- | |
[pagina 921]
| |
richt zullen zijn tegen zoodanige concurrentie die bedoelt een bepaald bedrijf te dooden en daarna de prijzen te verhoogen en dat zij van zooveel ‘clausules’ omgeven zijn, dat er geen ander gebruik van gemaakt zal kunnen worden. Hij sprak nogal simpel over de gevolgen van de Duitsch-Oostenrijksche tolunie en vond maar het beste, dat Frankrijk zich er ook bij aansloot. Van Doorninck vond ik in een zeer pessimistische stemming, daar de Regeering niets doet om de uitgaven te remmen. Er is geen departementale samenwerking, de reorganisatie-commissie van hoofdambtenaren ligt zoo goed als uit elkaar. Landbouw kant zich hoe langer hoe meer tegen de rest. Verschuur komt met een reorganisatie van den economischen dienst, die zwaar opgezet wordt, duur zal zijn en wegens het ontbreken van Landbouw tot mislukking gedoemd is. (Het laatste is zeker ook mijn meening, temeer daar aan het hoofd een zekere heer Hirschfeld komt, een onaanzienlijk joodje, dat aan de Handelshoogeschool te Rotterdam gestudeerd en eenige jaren aan de Rotterdamsche Bank en de Javasche Bank theoretisch werk verricht heeft.)Ga naar voetnoot1 's Lands middelen vallen zeer tegen en de vooruitzichten blijven slecht. Al deze beschouwingen zijn mij niet nieuw, het is slechts ongelukkig, dat een knappe man als Van Doorninck, die zich in staatsdienst voor een mager salaris van ƒ 9000 overwerkt en een hooge positie bekleedt, zoo weinig vrucht van zijn inspanning ziet groeien. Dit ministerie is wel heel slecht op het gebied van economisch beleid en organisatie. Ten aanzien van de spoorwegverbindingen bij AmsterdamGa naar voetnoot2 vond ik de mededeeling van Ringers bevestigd, maar tevens hoorde ik dat de spoorwegen sterk op een beslissing aandringen, daar het omhoog brengen van de spoorwegen ten O. van Amsterdam voor de electrificatie van de lijn naar Amersfoort noodig is. Hierin vindt Amsterdam dus een bondgenoot. Scherpe critiek leverde Van Doorninck ook over het uitgeven door de gemeente, onder de nieuwe wet op de verhouding van het Rijk tot de Gemeenten, waarin de autonomie der gemeenten onbeperkt is gebleven. De gezamenlijke gemeentelijke uitgaven zijn sedert de invoering van die wet onrustbarend gestegen en de Staat heeft het gat te vullen, dat de Gemeentebelasting laat. Hij wenscht dan ook rijkscontrole op de gemeentelijke uitgaven. | |
[pagina 922]
| |
9 Mei 1931.De JongeGa naar voetnoot1 is dan benoemd overeenkomstig den wensch van Beelaerts, die mij op 1 April zeide, dat hij dezen gecandideerd had, voor het geval de benoeming van Colijn niet kon doorgaan.Ga naar voetnoot2 Ik herinner mij hem uit 1915/6, toen ik met hem in een Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij-commissie zat, een bekwaam en prettig man, daarbij zeer fatsoenlijk. Hij kent Indië slechts van een kort bezoek, wat een buitengewoon bezwaar is, maar alles samen genomen leek de keus aanvankelijk zoo goed mogelijk, indien men van het standpunt uitgaat, dat een geschikte Indische specialiteit niet beschikbaar is. Zijn interview, gisterenavond in het Handelsblad gepubliceerdGa naar voetnoot3, heeft mij echter zeer doen schrikken; zoo zwamt een aanstaande burgemeester van Purmerend, maar niet een Gouverneur-Generaal. Waar moet dat heen? En dit in een periode die wellicht beslissend is voor onzen band met Indië. Colijn schijnt niet gevraagd te zijn, waarschijnlijk omdat De Graaff vreesde dat het heft dan geheel uit zijn handen in die van den Gouverneur-Generaal zou glippen. | |
17 Mei 1931.Gisteren vergadering van de Commissie voor de Economische Politiek, waarin een anti-dumping wetsontwerp met groote meerderheid werd afgewezen. Alleen Kortenhorst, Van VoorstGa naar voetnoot4 (Roomsch Katholieke landbouwers) en Van RappardGa naar voetnoot5 (liberale landbouwbelangen, als zoodanig een verrader van de liberale beginselen) waren er voor, hoewel eerstgenoemde het noode zou willen aanvaarden, daar hij er weinig toepassing van verwacht en vreest dat het, wet geworden, de invoering van algemeene tariefsverhooging zou ver- | |
[pagina 923]
| |
hinderen. Het ontwerp zat slecht in elkaar, o.a. omdat een der criteria voor dumping ‘kunstmatige concurrentie’ was en niet bepaald werd, wat daaronder verstaan wordt. Treub, zeer anti-Russisch, maar tegen het ontwerp, noemt het landbouwstelsel dat de Russische tarwe voortbrengt, kunstmatig; Van Voorst, vóór een invoerverbod op Russische tarwe, was het daarmede niet eens. Verschuur gaf in het weinige dat hij zeide, te kennen dat naar zijn meening niet de Russische tarwe de lage prijzen gemaakt heeft, maar de overvloed van transatlantisch product. | |
28 Mei 1931.Uit een briefje van RingersGa naar voetnoot1: ‘Zeer vertrouwelijk kan ik U mededeelen dat ons financieringsplan bij den Minister van Financiën is. Uit een bespreking met Zijne Excellentie bleek mij dat wel spoedig over de spoorwegen bij AmsterdamGa naar voetnoot2 een gunstige beslissing zal vallen. Ik kreeg den indruk dat Uw bezoek een goeden invloed heeft gehad. Hoe lang de beslissing op zich zal laten wachten, is bij de onberekenbaarheid van Ministerieele inzichten niet te voorspellen.’ Dit lijkt bevredigend; nu afwachten of De Geer handelt. Dezer dagen sprak ik Aug. Philips, die De Jonge als oud-mededirecteur en commissaris der Bataafsche Petroleum Maatschappij goed kent. Hij vindt hem bekrompen en zonder eenig begrip voor de politieke, economische en financieele problemen welke hem in Indië wachten. Door Colijn, die hem van het Departement van Oorlog kende, werd hij naar Londen gehaald om als directeur der Koninklijke op te treden, als hoedanig hij een volkomen mislukking geweest is. Bovendien is hij volgens Philips koppig. Er is geen enkele reden te gelooven, dat hij het er goed van af zal brengen. Zijn interview in het HandelsbladGa naar voetnoot3 teekent hem heel goed. Treub, dien ik verleden week ontmoette, scheen de keus nog zoo slecht niet te vinden. Hij heeft hem als ambtgenoot in den ministerraad gekend en vindt hem flink. De wijze waarop hij zijn departement onder de knie had en zijn eigen meening tegenover die van den Opperbevelhebber, Generaal Snijders, wist te handhaven, prees hij. Helaas is Treub een bekend slecht beoordeelaar van menschen. Zoowel Treub als | |
[pagina 924]
| |
Philips noemen hem lui; inderdaad moet hij in de laatste 8 jaren niets uitgevoerd hebben dan orchideeën kweeken. Zijn eigen zwager PatijnGa naar voetnoot1 moet deze benoeming ook zeer bevreemdend vinden. Eergisteren bij Beelaerts geweest, die pas uit Genève terug was - met weinig hoopvolle indrukken. Hij dacht, dat Briand zich voorloopig zou terugtrekken, omdat zijn prestige in Frankrijk door zijn flater met de presidentsverkiezing een gevoeligen knak heeft gekregen, om later weer op de proppen te komen wanneer zijn opvolger den wagen nog meer in den modder gereden zal hebben. Hierin zag Beelaerts echter mis, want Briand blijft aan. Ik bezwoer hem den voet dwars te zetten inzake het antidumpingswetje, nu de Commissie voor de Economische Politiek het afgekeurd heeft. Hij is er echter, indien Verschuur doorzetten wil, te slap voor, evenals hij uit slapheid toegelaten heeft, dat deze met het thans ingediende wetsontwerp i.z. de reorganisatie van zijn departementGa naar voetnoot2 gekomen is, waartegen Snouck, zijn secretaris-generaal, mordicus gekant is, zooals mij uit een gesprek met dezen bleek. Verschuur, eigenwijs maar economisch ongeschoold, is hier op zeer onpractische wijze aan het regelen van een materie gegaan die hij niet kent en waardoor hij in botsing met de andere departementen zal komen. Beelaerts was van meening, dat het Duitsch-Oostenrijksche plan geheel van de baan is, daar de ongelukkige Oostenrijkers te kwader ure door de moeilijkheden van de KreditanstaltGa naar voetnoot3 overvallen zijn, waarvoor zij den steun van Frankrijk en Engeland noodig hadden. Te Genève heeft men Schober duidelijk gemaakt, dat die alleen beschikbaar was, wanneer de tolunieGa naar voetnoot4 voor goed opgeborgen werd. Curtius' reputatie als staatsman is er niet op verbeterd en juist nu heeft Duitschland meer dan ooit de vriendschappelijke betrekkingen met Frankrijk noodig. Deze crisis dreigt meer en meer noodlottig voor het land en geheel Europa te worden. | |
[pagina 925]
| |
17 Juni 1931.Een weekje te Parijs geweest, de familie bezocht en het Hollandsche paviljoen op de tentoonstellingGa naar voetnoot1, die overigens een rommel is, ofschoon dank zij het Bois de Vincennes en het meertje daarin, beter uitgelegd dan gewoonlijk het geval is, bewonderd. Over den bouwstijl kan men verschillend oordeelen. De Franschen vinden hem mooi - inwendig is onze afdeeling het voorbeeld van wat een koloniale uiteenzetting voor den vreemdeling moet wezen. Over den economischen toestand wordt ook in Frankrijk ernstig geklaagd, ook over het opdrijven van het levensonderhoud door het protectionisme der Regeering, vooral ten gerieve van den boer, waarvan in de eerste plaats de tusschenhandel, slagers, bakkers, kruideniers heeten voordeel te trekken. Van den hoogst ernstigen toestand in Europa maakt men zich in Frankrijk maar een flauw begrip en dat de op Duitschland rustende lasten opnieuw verlicht moeten worden, vindt weinig ingang, zoodat Briand, die wel beter weet, in de Kamer moest verklaren, dat het Young-plan voor Frankrijk een heilig huisje is. Gelukkig brengen de morgenkranten heden het bericht, dat Brüning aanblijft. Anders ware de chaos losgebroken. Of hij bezworen kan worden, hangt van de herziening af, waarover Amerika niet wil praten, althans tot dusver niet. Een goed ding is het echter dat Mellon en Stimson Europa bezoeken, de eerste is reeds aangekomen. Steeds bedenkelijker wordt de toestand bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij. De verliezen nemen nog steeds toe, terwijl wij niet meer dan eenige millioenen in kas hebben en in 1932 de aflossing van onze 5% leening weer aanvangt.Ga naar voetnoot2 Het laatste middel is loonsverlaging en ontslag van personeel, waartoe wij eerlang zullen overgaan. Medewerking van de vakvereenigingen hebben wij niet; integendeel in Nederland geschiedt tot dusver niets in deze richting en wij zijn naar mijn meening bezig, ons nationale kapitaal op te eten. | |
[pagina 926]
| |
punt zijn en beginnen met de overdrijving die er in de depressie schuilt, weg te vagen. Duitschland heeft tweemaal in de afgelopen week voor de ineenstorting gestaan, eerst politiek, toen financieel. Voorloopig is de slag afgewend. Als Frankrijk nu maar meegaat.Ga naar voetnoot1 | |
28 Juni 1931.Inderdaad is een vlaag van optimisme over de effectenbeurzen gestreken. Het antwoord van Frankrijk vind ik weinig bevredigend; gelukkig bevindt Mellon zich te Parijs en heeft men daar ook Brüning en Curtius uitgenoodigd. Men zal het wel eens worden, maar ik vrees zeer dat Frankrijk ook thans weer te eenzijdig naar zijn eigen belang zal kijken en dus een afdoende regeling zal verhinderen. Niets kan echter het feit wegnemen, dat Amerika een moratorium heeft voorgesteld, hetgeen een begin van een oplossing van het schulden- en herstelvraagstuk kan beteekenen. Daarvan moet Europa bevrijd zijn, wil het leven. Doch daarvan niet alleen. Ook de tolmuren helpen het dooden. Frankrijk en Duitschland zijn protectionistischer dan ooit. Daarnaast staat de overproductie van granen, waaraan ik nog geen einde zie. Zonder verbetering van den toestand van den graanboer zal de vraag naar goederen, kapitaalgoederen zoowel als verbruiksartikelen, niet belangrijk herleven. Het Nederlandsch paviljoen te Parijs, dat ik eenige weken geleden met veel genoegen bezocht, is heden totaal afgebrand. Jammer, vooral voor Moojen, die zijn geheele particuliere verzameling van doeken en wapens verliest. Het ernstigste verlies is echter dat van Hindoe-bronzen van het Museum te Batavia. In den boezem van het comité veronderstelt men brandstichting door communisten of wraakzuchtigen. (Moojen schijnt ruzie met Fransche werklieden gehad te hebben.) | |
4 Juli 1931.Trip gesproken over de ententes industriellesGa naar voetnoot2, waarvoor hij naar Genève geweest is, en over een Belgisch-Nederlandsche tolunie, waarover Francqui met Crena de Iongh en met Colijn gesproken heeft. Daar Francqui met Trip in dezelfde commissie zit, vroeg ik Trip er naar. Het is niet meer dan een suggestie, maar toch wel beteekenend voor de veranderde mentaliteit te onzen opzichte in Bel- | |
[pagina 927]
| |
gië, want Francqui behoorde tot de haters der Nederlanders. Ik heb in de Commissie voor de Handelsverdragen aangeraden, dat de Regeering één man (Trip of Bruins) belast met een onderzoek van het vóór en tegen van een tolunie, waarbij wij eenerzijds met het voordeel van een nadere aansluiting, anderzijds met de economische gebondenheid die er ten opzichte van derden (invloed van Frankrijk op België) uit zou voortvloeien, rekenen. Ik kan niet merken dat de Regeering iets doet. | |
6 Juli 1931.Amerika en Frankrijk zijn het weer op het nippertje eens geworden, want opnieuw dreigde de ineenstorting van Duitschland tengevolge van de vertraging door de onderhandelingen veroorzaakt.Ga naar voetnoot1 Luther heeft groote moeite de markt te houden, te meer daar de DanathGa naar voetnoot2 (Jacob Goldschmidt) in een precairen toestand verkeert o.m. tengevolge van den Krach bij de Norddeutsche Wollkämmerei.Ga naar voetnoot3 | |
11 Juli 1931.Van Von Mendelssohn ontving ik de vraag, of ik het vice-presidentschap van de Internationale Kamer van Koophandel wil aannemen, hetgeen mij in een moeilijk parket tegenover Westerman zou brengen, die voor Nederland vice-president is en er niet aan denkt dit ambt neer te leggen, ofschoon men zoowel in onze kringen als in die der Internationale Kamer van Koophandel meent, dat zijn rol bij de Rotterdamsche Bank gespeeld, meebrengt dat hij zulks deed. Bovendien heb ik mij den laatsten tijd aan het werk der Kamer onttrokken, daar zij - en voornamelijk Dolléans - te veel omhaalt en weinig tot stand brengt. Er gaat ontzaggelijk veel tijd mee verloren. Ik meende echter goed te doen, Theunis, den afgetreden President (Mendelssohn is het thans), te raadplegen. Ik lunchte Woensdag bij hem te Brussel. Het bleek mij, dat men als vice-president niet veel meer te doen heeft dan 3 vergaderingen in het jaar bij te wonen, maar thuiskomende vond ik een brief van Riedberg, den Duitschen commis- | |
[pagina 928]
| |
saris bij de Internationale Kamer van Koophandel, waaruit bleek dat Von Mendelssohn mij bij vergissing over het vice-presidentschap benaderde. Bedoeld was het lidmaatschap van het comité exécutif, dat veel meer werk meebrengt. Mijn gesprek met Theunis was voornamelijk interessant wegens zijn zoojuist beëindigde reis naar de Vereenigde Staten. Hoover noemt hij een politicien en niets meer. Zijn ‘beau geste’ is louter eigen belang van de Vereenigde Staten die haar vorderingen op Duitschland in gevaar ziet. | |
15 Juli 1931.Behalve verlichting, was hulp noodig. Men schrijft - vooral Frankrijk - geen geld aan Duitschland te willen leenen zonder politieke waarborgen. Iedereen trekt zijn geld terug en zoo geschiedde het onvermijdelijke - Danath mis, de banken van Duitschland van hoogerhand voor 3 dagen gesloten, chaos of redding?Ga naar voetnoot1 | |
17 Juli 1931.Brüning en Curtius naar Parijs. De toestand is zeer critiek, ook in Londen, waarvan het goud als water wegstroomt, o.a. naar Amsterdam.Ga naar voetnoot2 Duitschland zal moeten ‘kotowen’, de vraag is of Hitler en zijn menschen er zich bij neerleggen. In de provincie loopt het gerucht, dat Hope ‘vastzit’. Aanleiding: hun verliezen op de Young-leening en hun 11 millioen gulden groote vordering op de Amstelbank.Ga naar voetnoot3 Het is tot nu toe een praatje, maar door hun ongebruikelijke uitoefening van het recht van verhaal als acceptant van wissels op trekkers (BungeGa naar voetnoot4), toen de Amstel Bank | |
[pagina 929]
| |
voor wier rekening zij accepteerden, gegarandeerd door Rothschild, Weenen, surséance aanvroeg, hebben zij voedsel aan deze geruchten gegeven. Het is in elk geval slecht voor de ontwikkeling van de acceptenmarkt alhier. Ik heb mij trouwens meermalen afgevraagd of onze bankiers met hun gebrek aan traditie in het financieren van den internationalen goederenhandel wel de geschiktheid hebben om aan hun Engelsche collega's afbreuk aan te doen. Ook is het gevaar niet te miskennen, dat zuivere rembours-credieten vaak voor ‘Finanzkredite’ plaatsmaken.Ga naar voetnoot1 | |
19 Juli 1931.Van Beuningen vertelde mij, dat hij een crediteurenlijst van de KreditanstaltGa naar voetnoot2 gezien heeft, waarin Hope met $ 4 millioen figureerde (naast de Amsterdamsche Bank met een groot bedrag). Indien deze $ 4 millioen niet identiek zijn aan de vordering op de Amstel Bank, beteekent dit een verdere voorloopige immobiele post, weliswaar gegarandeerd door de Oostenrijksche Regeering. Wat is haar borgtocht waard? Indien Duitschland geen nieuw crediet krijgt, stort heel Midden-Europa spoedig ineen. De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij lijdt zwaar onder den critieken toestand en werkt met verlies. Ik heb echter nog hoop, dat zij den zomer doorkomt zonder in geldverlegenheid te geraken. Het oogstvervoer begint in September en de laatste maanden van het jaar zullen, als niet alles door een mislukking der besprekingen, dezer dagen te Parijs en Londen gehouden, overhoop gegooid wordt, de kas weer wat versterken. Wat 1932 brengen zal, als wanneer de zware aflossingen van onze 5% leening hervat worden, is niet te zeggen. De kapitalisatie van onze onderneming - een algemeen verschijnsel trouwens - is door de daling der prijzen ondeugdelijk geworden en ik voorzie een reconstructie van de balans met afschrijving op de aandeelen en het actief, in de eerste plaats de vloot. Obligaties zullen wellicht in preferente aandeelen geconverteerd moeten worden.Ga naar voetnoot3 Maar ook dan is nog geen loonend bedrijf verzekerd. Dat kan alleen in een belangrijke reductie der loonen gevonden worden. Men geeft zich nog weinig rekenschap van de blijvende economische gevolgen van de crisis, om van de sociale niet te spreken. | |
[pagina 930]
| |
24 Juli 1931.In hierbij gevoegden brief aan Waller geef ik mijn meening weer van den toestand zooals hij zich na de conferentie te Londen laat aanzien.Ga naar voetnoot1 Ik vroeg gisteren LudenGa naar voetnoot2 te spreken, die, toevallig in de stad zijnde, bij mij kwam lunchen. Ik zeide hem bezorgd te zijn over het gebrek aan leiding bij Vissering die meer en meer aftandsch wordt, hetgeen in de tegenwoordige zorgelijke tijden gevaarlijk is. De bankiers doen wat zij willen. Er bestaat niet eens overleg tusschen hen en de Nederlandsche Bank. Zoo heeft de Nederlandsche Handel-Maatschappij goud uit Londen laten komen tegen den zin van de Nederlandsche Bank en tot groote ontstemming van de Engelsche Bank. Men ziet hier de credietpositie van Engeland met zijn groote verstarde vorderingen op Duitschland, Brazilië en Chili, om niet van de malaise in eigen land te spreken, met twijfel aan. Vandaar die actie van Van Aalst om zich liquide te houden. Luden was het geheel met mij eens, maar, zooals ik verwachtte, toonde hij geen lust Vissering aan het verstand te brengen, dat zijn tijd van gaan aangebroken is. Hij sprak over het waarschuwen van den Minister door tusschenkomst van Patijn, over een commissaris-vergadering, tegenover Vissering zeer weinig aangename procédés. Ten slotte spraken wij af, de terugkomst van S.P. van Eeghen, die op reis is, af te wachten en deze zaak met hem te bespreken - wellicht ook met Rehbock, ook geen resolute persoon. | |
[pagina 931]
| |
physiek reeds eenige jaren verzwakt.Ga naar voetnoot1 Ik kende hem sedert de eerste moeilijkheden in de haven toen hij omstreeks 1902 als scheidsrechter tusschen werkgevers en -nemers optradGa naar voetnoot2 en met groote tusschenpoozen ontmoette ik hem daarna totdat hij minister werd. Toen zag ik hem nog al eens en na den oorlog geregeld als mede-commissaris bij de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’. Intiem kende ik hem niet. Hij behoorde zeker tot onze weinige groote mannen, hoogst bekwaam en zeer doortastend. Als Minister van Financiën, evenals soms Colijn, al te impulsief, maar alles samengenomen een goed bewindsman. Het land moet hem eeuwig dankbaar zijn toen hij bij het uitbreken van den oorlog die portefeuille aannam, reeds met die van Landbouw, Nijverheid en Handel belast zijnde, welke laatste hij later aan Posthuma overdroeg.Ga naar voetnoot3 Hij en Van Aalst waren toen de mannen van de daad, die leiding gaven en de paniekstemming bezwoeren. Zij bleven tot het laatst trouwe vrienden, weinig scrupuleus, zoodat dikwijls gezegd wordt - en tegenover mij bekenden heeft Van Aalst, cynisch als hij is, er wel op gezinspeeld - dat Treub van hem financieel afhankelijk was. Treub's huwelijksleven was zeer avontuurlijk.Ga naar voetnoot4 Behalve dat hij libertijn was, koos hij zijn vrouwen met waarschijnlijk even weinig menschenkennis als zijn mannelijke omgeving, die gemeenlijk van den 2den en 3den rang was. Oorspronkelijk radicaal, liep hij langzamerhand door het midden naar uiterst rechts, als hoedanig hij zich in zijn voorzitterschap van den Ondernemersraad deed kennen.Ga naar voetnoot5 Zijn meening stak hij nimmer onder stoelen of banken, vaak uitte hij haar zonder tact of kieschheid, zelfs wanneer zij de Koningin betrof. | |
[pagina 932]
| |
5 Augustus 1931.Met Luden en Van Eeghen over de kwestie-Vissering gesproken.Ga naar voetnoot1 Luden heeft ingezien dat hij en hij alleen Vissering onder vier oogen den raad moet geven af te treden. Wij spraken ook over de opvolging, waarvoor zich twee candidaten voordoen: Bruins en Trip. Alle 3 waren wij voor den laatste, die even bekwaam als Bruins is en ruggegraat heeft, wat aan den ander ontbreekt. De algemeene toestand blijft zeer onbehagelijk. Ik heb echter ingezien, dat de Franschen wijs deden, de Duitschers thans niet met nieuw geld te helpen. Eerst moeten zij hun huis op orde brengen. Is dit eenmaal zoover, dan behoort Frankrijk aan de opheffing van de reparatieschuld mee te werken, dus dan het einde van het moratorium. Dan alleen kan Europa gered worden. De neiging tot die medewerking bestaat in Frankrijk slechts bij zeer enkelen. | |
10 Augustus 1931.Ik bracht Vrijdag (7 Aug.) te Hamburg door en sprak enkele van mijn oude kennissen uit de groote koopmanswereld, de Blohms, RichterGa naar voetnoot2 van Sloman, March von Carlowitz en den vijand van mijn maatschappij, Böger van de Hamburg-Amerika lijn, zoo ook Dahlström en Hilcken. Algemeen is men rustig en niet bitter, maar zeer somber over de toekomst. Dat Duitschland thans geen nieuw geld bekomen heeft, beschouwt men als een geluk bij een ongeluk, want het zou in een bodemloos vat gestort zijn. Eerst moet aan de geldverspilling van het tegenwoordige regime dat onder den invloed der sociaal-democraten staat, een einde gemaakt worden. Daarom stond men twijfelend tegenover de volksstemming, welke gisteren in Pruisen gehouden moest worden.Ga naar voetnoot3 Valt zij ten nadeele der Regeering uit, dan is de sociaal-democratische macht in dat land uit (reden waarom Schacht bekend maakt, dat hij zal stemmen en dus op de ontbinding van de Pruisische volksvertegenwoordiging hoopt), maar anderzijds ziet men met bezorgdheid de overwinning van de xenophobe partijen, gesteund door de communisten, tegemoet. Zoowel omdat het buitenland, naar men voorziet, dan Duitschland geheel | |
[pagina 933]
| |
aan zijn lot zal overlaten en kapitaalvlucht en kapitaalterugtrekking het geheel zullen ruïneeren, als omdat ernstige binnenlandsche onlusten tusschen HugenbergianenGa naar voetnoot1 en Hitlerianen en communisten gevreesd worden. Het is een zeer verwarde toestand, waarin Duitschland verkeert. Hoe Hamburg geleden heeft, ziet men, wanneer men in den Harvesterhuderweg, eenmaal den zetel der groote fortuinen, huis aan huis leeg ziet staan. | |
11 Augustus 1931.Luden heeft de boodschap dezer dagen aan Vissering overgebracht, die haar goed opnam en zich voornamelijk voor zijn opvolging interesseerde, waarvoor hij Westerman HolstijnGa naar voetnoot2 in aanmerking scheen te doen komen, dien Luden evenals de andere directeuren der Nederlandsche Bank verwierp - ten rechte. Bruins bleek niet begeerd te worden. Ten slotte was men het vrijwel over Trip eens, ofschoon zijn geloof door Vissering als een bezwaar genoemd werd. | |
12 Augustus 1931.Beelaerts, dien ik heden bezocht en naar de onderhandelingen met België vroeg, zeide mij, dat men het nagenoeg eens was.Ga naar voetnoot3 Toen ik verder vroeg of de Noordelijke uitmonding van het kanaal Antwerpen-Rijn bij Dintelsas of bij Willemstad zou komen (waaromtrent geruchten loopen) antwoordde hij, dat indien wij het laatste niet toegaven, het verdrag niet tot stand zou komen. Hij beweerde, dat de feitelijke concessie nog niet gedaan was, maar zeer waarschijnlijk begrijpen de Belgen, dat onze Regeering daartoe bereid is. Ik was zeer teleurgesteld. Overigens zou het tractaat aan al onze wenschen beantwoorden, een Schelderégime zonder gemengde commissies, geen oorlogsschepen, bijdrage in de kosten van onderhoud tot een zeker maximum, de noodige verbinding tusschen het Albertkanaal en de Maas bij Maastricht, afschaffing van vrij-sleepen en andere bevoorrechtingen. Omtrent de kostenverdeeling wordt nog onderhandeld, maar den aanleg van het Willemstadkanaal zou Beelaerts voor rekening van België willen laten, het onderhoud op ons gebied voor de onze. De Maas-aftappingskwestie is nog niet geheel geregeld, evenmin die der Wielingen, waaromtrent Beelaerts de sug- | |
[pagina 934]
| |
gestie van de 3-mijls grens, met uitzondering van de plek waar de Noordzijde van den dalweg daar binnen valt en waar het binnen de 3-mijls grens vallende water open zee zou worden, aan België gedaan heeft. Van Minister Verschuur, dien wij eergisteren op bezoek aan de Kamer van Koophandel hadden, heb ik vernomen, dat men voorts onderhandelt over een gelijk tarief van loodsgelden. Van Ringers, dien ik heden sprak, kreeg ik de bevestiging dat de Commissie wil toegeven, en Plate, die juist bij hem geweest was, had zich onthutst betoond. De beide heeren heb ik op groote oppositie in den lande voorbereid, want voor het publiek heeft destijds het Moerdijkkanaal veel zwaarder gewogen dan het Karnebeeksche Schelde-régime, en een kanaal naar Willemstad, de open Schelde bij Bath vermijdende, lijkt heel veel op het Moerdijkkanaal. Men zal deze concessie te minder begrijpen, nu ook het Hellegat verbeterd wordt, een verbetering die volgens Ringers reeds dezen winter effectief zal zijn, daar de werken onverwacht snel opschieten. Sedert Beelaerts mij mededeelde, dat Colijn de eerste Nederlandsche onderhandelaar zou zijn, heb ik deze concessie gevreesd. Hij beschouwde immers de bezwaren tegen het Moerdijkkanaal als spijkers op laag water. Ik wacht nu den geheelen inhoud van het nieuwe verdrag af om mijn houding te bepalen en geef mij er rekenschap van, dat het ten tweeden male afstemmen van een verdrag met België zeer veel ernstiger gevolgen kan hebben dan in 1927, toen de overeenstemming een ons door overwinnaars opgelegde zou zijn.Ga naar voetnoot1 De stemming in België te onzen opzichte is zeer veel verbeterd en een aanhalen van de economische banden tusschen de beide landen in onzen hoek van Europa kan niet anders dan van heilzamen invloed op de internationale politiek zijn. Indien het verdrag de andere geschilpunten op een voor ons bevredigende wijze regelt, zullen wij ons bij dit offer moeten neerleggen en inzien, dat ook de publieke opinie in België aan haar regeering zekere grenzen stelt. Voorts sprak ik met Beelaerts breedvoerig over den economischen voorlichtingsdienst, waaraan zijn collega Verschuur nog steeds werkt. Met dezen onderhield ik mij eveneens over dit onderwerp, dat eerlang ook in een gezamenlijk adres van de Kamers te Amster- | |
[pagina 935]
| |
dam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht behandeld zal worden.Ga naar voetnoot1 Beelaerts heeft zich in eerste instantie tegenover Verschuur zeer slap betoond en onder de pressie van zijn ambtenaren er niet voor gezorgd, dat zijn departement in het plan-Verschuur medezeggingschap kreeg. Nu de Tweede Kamer dit plan niet wil en Verschuur aan het wijzigen is, tracht ik wat beters er voor in de plaats te krijgen. Gelukkig valt de candidaat van Verschuur voor zijn afdeeling Handel, Hirschfeld, zeer mede en denkt Verschuur evenals ik over de samenstelling van den Economischen Raad, dien allernoodigsten schakel tusschen de departementen en het lichaam dat aan de Regeering voorlichting moet verstrekken. Beelaerts toonde het gewicht van de medezeggingschap van Buitenlandsche Zaken te begrijpen en is sterk voor een ministerie van Economische Zaken, waarin Landbouw begrepen is. Wij zijn het er allen over eens, dat het moeilijkst juist de oppositie van Landbouw zal zijn, dat van Ruys alles gedaan krijgt en zich niet aan andere belangen stoort. In hoeverre de slappe Beelaerts van Verschuur gedaan krijgt dat werkelijk een goedwerkend organisme wordt gevormd, dient men af te wachten. Verschuur is eigenwijs, maar doortastender dan zijn ambtgenoot. Beiden zijn zij bekwaam, maar slechts oppervlakkig bekend met de economische behoeften des lands. | |
19 Augustus 1931.Van Eeghen en Luden hebben Ferd. de BeaufortGa naar voetnoot2 gesproken en van hem duidelijk begrepen, dat de directie der Nederlandsche Bank niet van meening is dat Vissering behoort af te treden. Zij moet echter nog een onderlinge bespreking hebben, waarna zij Vissering haar definitief inzicht zal mededelen. | |
26 Augustus 1931.Vissering heeft Suermondt in den arm genomen, die aan Luden te kennen heeft gegeven, dat hij eerst de statuten der Nederlandsche Bank op enkele punten gewijzigd wil zien, waarna Vissering mag aftreden. Hij ziet klaarblijkelijk niet het gevaar van het tegenwoordige inepte persoonlijke régime in. Dat het nieuwe octrooi wijzigingen | |
[pagina 936]
| |
moet brengen, spreekt vanzelf. De tantièmes voor directie en commissarissen dienen afgeschaft te worden, het aantal directeuren dient te verminderen en wellicht moet ook de President voor een bepaalden tijd benoemd worden. De zeer hooge salarissen mogen tevens een verlaging ondergaan. Het winstaandeel van den Staat kan moeilijk hooger gesteld dan het thans is: ¾ à ⅞. Mogelijk zullen wij een sterke strooming tegen de oprichting van een staatsbank te keeren hebben.Ga naar voetnoot1 De directie der Nederlandsche Bank heeft, zo deelde De Beaufort aan Van Eeghen mede, Vissering aangeraden zijn geneesheer te raadplegen en indien deze hem goed vindt, aan te blijven. De geleerde heeft hem geheel in orde bevonden, alleen wat oververmoeid en beveelt dus een rustperiode aan. Afgezien, dat rust voor den president der circulatiebank in afzienbaren tijd niet wel denkbaar is, zit het zwakke punt niet in 's mans gezondheid, maar in zijn vreesachtigen en weinig zakelijken aanleg, die zich met het stijgen van den leeftijd accentueert en hem steeds ongeschikter maakt om in binnen- en buitenland invloed uit te oefenen. | |
28 Augustus 1931.Nolens dood, een groote figuur en een zware slag voor de Roomsche partij, die hij met moeite bij elkaar hield. Men ziet geen opvolger, die dat kan doen. Wibaut afgetreden om door een minder godje uit de socialistische rangen vervangen te worden.Ga naar voetnoot2 Zijn régime was knap, maar duur tengevolge van de toepassing der socialistische theorieën. Het zal nu veel erger worden. De Kamers van Koophandel van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht hebben zich gezamenlijk tot den Ministerraad gewend en aangedrongen op een Ministerie van Economische Zaken, met inbegrip van Landbouw, een Economische Raad van een klein getal hoogstaande practici, economen en hoofdambtenaren, met een deskundig secretariaat, een voorlichtingsdienst onder Handel, waarbij Buitenlandsche Zaken en Handel betrokken moeten zijn.Ga naar voetnoot3 Op zijn | |
[pagina 937]
| |
verzoek bezocht ik heden Verschuur, die mij tot mijn verrassing mededeelde, dat dit alles nagenoeg geheel overeenkomstig onzen wensch uitgevoerd zal worden, indien althans de Staten-Generaal het gewijzigd ontwerp, dat hij eerlang zal indienen en dat hij vóór de begrooting behandeld zou willen zien, aannemen.Ga naar voetnoot1 De Regeering komt dus volgens hem met het voorstel van een Ministerie van Economische Zaken en Arbeid, waaraan verbonden een directeur-generaal voor den Landbouw (dien hij nog niet op het oog heeft) en een directeur-generaal voor Handel en Nijverheid (Hirschfeld). Zaalberg zal Arbeid zonder twijfel behouden. Een voorlichtingsdienst wordt onder Handel en Nijverheid ingericht, waaronder de Landbouwvoorlichting, althans de commercieele, gebracht zal worden. Als chef van dien dienst wil Verschuur, Graadt van Roggen, den man van de jaarbeurs te Utrecht benoemen. Ik betwijfel of die keus goed is, te meer omdat hij den man ook als secretaris van den Economischen Raad denkt, op zich zelve een goede combinatie. Als bindend element tusschen de verschillende departementen, tevens als toezicht op den voorlichtingsdienst zal de Economische Raad moeten dienen, dien Verschuur zich ongeveer denkt als ik, zoowel wat samenstelling als bevoegdheid betreft. Daar hij deskundigen er in wil hebben, waarover de arbeiders niet beschikken, denkt hij aan eenige economisten uit de Sociaal Democratische Arbeiders Partij zooals Van der Waerden en Wibaut. De vraag is of de links-georiënteerde Kamers dat accepteeren en niet vertegenwoordigers der vakvereenigingen zullen verlangen. Het zou volkomen verkeerd zijn, te meer daar de middenstand, die evenmin knappe breedziende economen kan aanwijzen, dan ook met denzelfden eisch zou komen, zoo ook de confessioneelen. Het is al mooi, dat Verschuur niet aan confessioneele vertegenwoordiging schijnt te denken en evenmin aan een protectionistische meerderheid. Ik heb trouwens den indruk dat hij sedert den aanvang van zijn ministerschap sterk in de richting van den vrijhandel gedraaid is. Ik heb hem aangeraden de bestaande colleges zooals de Nijverheidsraad, die nuttig werk verricht, en de Middenstandsraad te laten voortbestaan, om de groepsbelangen niet achterdochtig te maken. Dit wil Verschuur, maar als zelfstandige colleges van ondergeschikten rang. De Commissie voor de Economische Politiek wil hij daar- | |
[pagina 938]
| |
entegen naar huis sturen. Ik zou haar ook in het leven laten als een onschuldig soort parlement, waarin ook de vakvereenigingen vertegenwoordigd zijn en dat niet, als de Economische Raad, geregeld vergadert. Men moet gevoeligheden ontzien. Is de zaak eenmaal voor elkaar dan kan men aan het opruimen gaan. Een moeilijk punt is alweer de landbouwvertegenwoordiging in den Economischen Raad. De landbouwmenschen zijn zeer egocentrisch en bewust van hun politieke macht. Ik weet niemand onder hen die zich in den laatsten tijd als een knap, objectief beoordeelaar van den algemeenen toestand heeft doen kennen. Het is teekenend voor Verschuurs invloed in het Ministerie dat hij den tegenstand van Ruys heeft weten te overwinnen. Of was deze blijde den lastigen landbouw kwijt te raken? Wat Beelaerts betreft, Verschuur zet hem klaarblijkelijk naar zijn hand: terwijl Beelaerts beweerde dat hij de samenvoeging van de Directie van Economische Zaken met de nieuwe afdeeling onder één dak wenscht, is daarvan volgens Verschuur geen sprake. De voorlichtingsdienst correspondeert direct met gezanten en consuls, wat juist is, en zendt afschrift daarvan naar Buitenlandsche Zaken. Ik ben voor delegatie door Buitenlandsche Zaken van een competente kracht, onder Nederbragt ressorteerende, hetgeen Beelaerts niet genoeg vond, daar zijn departement dan niet genoeg invloed zou kunnen uitoefenen. Verschuur admitteert een dergelijke delegatie om Buitenlandsche Zaken in staat te stellen, de gestie der gezanten en consuls, die het moet aanstellen, verplaatsen en bevorderen, te beoordeelen en tevens de noodige inlichting, noodig voor zijn oordeel over de handelspolitiek, te verkrijgen. Gegeven de hopeloos sloffe behandeling van aangelegenheden van informatorischen aard door Buitenlandsche Zaken ben ik geneigd - zooals reeds in ons adres aangegevenGa naar voetnoot1 - het standpunt van Verschuur te aanvaarden, te meer omdat B. zijn eigen standpunt tegenover V. niet weet te handhaven. Met den loop van zaken ben ik zeer tevreden. Indien de Staten-Generaal het gewijzigd plan aannemen, kunnen wij iets goeds krijgen. Het zou mij niet verwonderen, indien Van VlissingenGa naar voetnoot2 ook invloed op Verschuur heeft uitgeoefend: verschillende onderdeelen kloppen merkwaardig met Van Vlissingen's zienswijze en hoe komt Verschuur zoo sterk voor Graadt van Roggen, den medewerker van Van Vlissingen aan de jaarbeurs? | |
[pagina 939]
| |
31 Augustus 1931.Met de vorming van een ‘nationale’ regeering in Engeland en de verleening van een groot crediet aan dit land door de Amerikaansche en Fransche banken, is het uitbreken van den chaos voor de derde maal in dezen zomer vermeden of althans uitgesteld, maar hoe groot de moeilijkheden blijven, wordt in de laatste (Engelsche) EconomistGa naar voetnoot1 voortreffelijk uiteengezet. Is er nog hoop voor Europa? | |
1 September 1931.Vissering heeft aan Luden en Van Eeghen meegedeeld, dat hij op raad van zijn doktoren 6 weken rust ging nemen, daar hij oververmoeid is. Zij vinden hem gezond en geschikt om zijn ambt te blijven bekleeden. Hij is dus niet bereid om ontslag te nemen. Van Eeghen heeft hem daarop te kennen gegeven, dat hij dit besluit maar half goedkeurde, daar de tegenwoordige tijdsomstandigheden aan den President der Nederlandsche Bank de allerhoogste eischen van gezondheid stelt. Hierop begon Vissering weer te wankelen en vroeg, of hij niet lid der Commissie van Advies zou kunnen worden. Hedenmiddag vergadering van commissarissen der Bank, waar men lang over het Engelsche Pond sprak.Ga naar voetnoot2 Vissering deed een nietszeggend relaas over een bezoek dat hij en Tetrode dezer dagen aan de Engelsche Bank brachten met het doel om de meening van den deputy-governor, Harvey (Norman is in Amerika), te leeren kennen. Zij werden niet de deur uitgezet, hetgeen nog eenige maanden geleden het geval geweest zou zijn, doch uiterst beleefd ontvangen en afgescheept met de verklaring dat Engeland liever al zijn goud zou afstaan dan het pond te doen dalen en verder met verwijzingen naar radiospeeches van MacDonald en Baldwin. Een verklaring dat de £-wissels die de Nederlandsche Bank bij de Engelsche Bank heeft, £ 11 millioen, ten allen tijde in goud gehonoreerd zouden worden, waarom Vissering gevraagd had, kon de Engelsche Bank niet geven, daar zij daarmede voor de Nederlandsche Bank een preferentieele positie zou scheppen. Deze onbenullige mededeeling gaf den commissarissen geen aan- | |
[pagina 940]
| |
leiding om hun reeds vroeger uitgesproken pessimisme ten aanzien der Engelsche valuta te wijzigen en Bruins betoogde o.a. uitvoerig hoe slecht de Engelsche toestand is. De Engelsche vorderingen op het buitenland en de Dominions zijn grootendeels bevroren, anderdeels slecht. Het loonpeil en conservatieve werkmethodes verhinderen concurrentie in den export, de staatsfinanciën kunnen slechts met drastische verlagingen van salarissen en werkloosheidsuitkeeringen in orde gebracht worden. Het is zeer de vraag of de arbeidersmassa dit toestaat, al heeft de nieuwe regeering dit op het program. Ik gaf als mijn meening te kennen, dat het Engelsche £ niet alleen naar den internen toestand van het land beoordeeld moest worden, maar ook naar het verband met den wereldtoestand die naar een catastrophe drijft. In groote mate is het afhankelijk van de ontwikkeling van zaken in Duitschland, waaromtrent men niet anders dan pessimist kan zijn. Allerwege wordt door de overheid op te grooten voet geleefd, loonen dalen niet, de werkloosheid stijgt dientengevolge, staatsfinanciën zijn in vele landen wankel en de macht der vakvereenigingen verhindert saneering. Daarbij komen de politieke tegenstelling tusschen Duitschland en Frankrijk en de last der internationale oorlogsschulden en herstelverplichtingen. Al zou Amerika mee willen werken om deze afdoende te regelen, d.w.z. kwijtschelden (hetgeen geenszins vaststaat), dan blijft de vraag of Frankrijk zich het noodige offer wil getroosten. Het ziet er niet naar uit. Eindelijk hebben wij het protectionisme, dat de productie kunstmatig opvoert en den verkoop belemmert, dus stagnatie en prijsdaling van grondstoffen en eerste levensbehoeften. Bruins vond dat ik ten aanzien van Duitschland te somber was en de economische toestand daar sterk is, daar zijn uitvoeren de invoeren belangrijk overtreffen en de betalingen volgens het Young-plan geen te zwaren last vormen. Hij vreest daarentegen voor een ontzettende débâcle in de Vereenigde Staten, waar de banken muurvast zitten en de steeds voortschrijdende prijsdaling tot faillissementen op groote schaal aanleiding zal geven. De directie maakte den indruk den ernst van den toestand niet te begrijpen. Tetrode zei mij slechts na afloop der vergadering: ‘Wat ziet U zwart.’ Met Bruins at ik 's avonds op de Groote Club, die mij veel over de moeilijkheden in Oostenrijk verhaalde en eveneens over het aanmatigende optreden van Van Hengel, die door Vissering aanbevolen en door de Internationale Bank genomen is als adviseur der Kredit- | |
[pagina 941]
| |
anstalt.Ga naar voetnoot1 Hij moet zelfs aan Norman geschreven hebben, dat zij tweeën Europa zouden redden, zoodat McGarrah tot de conclusie kwam: ‘That man is crazy’. 's Avonds had ik een gedachtenwisseling met Suermondt, die het wel eens bleek over de vervanging van Vissering door Trip, maar meende dat Vissering er niet voor te vinden zou zijn. Hij heeft van De BeaufortGa naar voetnoot2 begrepen dat de directie Bruins niet begeert, hetgeen voor hem reden zou zijn, zijn steun aan Trip te geven. Ik zeide hem dat ik dezer dagen een vertrouwelijk gesprek met Vissering zal hebben, waarschijnlijk Donderdag. | |
4 September 1931.Gisteren had ik een langdurig en rustig onderhoud met Vissering over de wenschelijkheid van zijn heengaan. Hij denkt er niet aan, steunende op het zeer bemoedigende advies van Prof. Enthoven, zijn medischen specialist en van zijn mededirecteuren. Ik trachtte hem duidelijk te maken, dat het niet alleen een kwestie van gezondheid was - hij is telkens oververmoeid en gaat nu voor de tweede maal in dit jaar rust nemen, wat in zoo'n hachelijken tijd als de huidige zijn schaduwzijde heeft - maar ook van karakter. Het ontbreekt bij de Nederlandsche Bank aan leiding en flinkheid. Ten slotte zeide hij, dat hij voor een ‘betere’ plaats zou maken, indien men daarmede kwam, als hoedanig Trip in aanmerking komt. Bruins, zoo meende Vissering begrepen te hebben, zou wegens zijn gebrek aan ruggegraat vermoedelijk niet de candidaat van commissarissen zijn. Hij betwijfelde of Trip zou willen, nu hij Treub bij den ondernemersraadGa naar voetnoot3 opgevolgd is en in Den Haag een huis gekocht heeft. Het is duidelijk dat hij slechts voor sterkeren aandrang zal wijken en geruggesteund door zijn collega's, die in hun tegenwoordig onderonsje liefst niet gestoord willen worden. Ten bewijze, dat hij nog zeer in het buitenland geapprecieerd wordt, toonde hij een brief van Salter, die pas in China geweest is, waarin deze hem zijn bewondering uit over zijn werk over ‘Chinese currency’ van 1912.Ga naar voetnoot4 Vissering is dan ook in zijn schrifturen van meer beteekenis dan in zijn persoonlijken invloed. | |
[pagina 942]
| |
5 September 1931.Gisteren met Engelbrecht (R'damsche Kamer) en Verbeek (Haagsche Kamer) bij Ruys geweest in zake economische reorganisatie. Bij zoo'n gelegenheid wil Ruys den indruk verwekken, alsof zijn bezoekers veulent ouvrir une porte enfoncée. Slechts sprak hij, evenals bij mijn bezoek in Oct. 1930Ga naar voetnoot1, over de moeilijkheid den landbouw voor samengaan te winnen en vreesde voor sterke oppositie. Dat weten wij wel en als het van den heer Ruys afhing, kreeg de landbouw steeds zijn zin. | |
1 October 1931.Op 12 September scheepte ik mij op de ‘Colombia’ naar Barbados in, waar ik de ‘Simon Bolivar’ vond om mij dadelijk weer terug te voeren. De bedoeling van deze zeereis was rust, na een zeer inspannenden zomer, gedurende welken ik geen oogenblik weg kon. Volledig was de rust niet, want draadloos werden ons de berichten uit Europa overgebracht, die deden zien, dat de verwachte afbraak begon, nog eerder dan ik verwachtte. Engeland kon den gouden standaard niet houden, het Pond viel op ƒ 8,70, de Deensche en Noorsche valuta's gingen mede, alle effectenbeurzen behalve de Parijsche werden eenige dagen gesloten - die te Berlijn is het nog - overal barstte de paniek uit. Niemand kan zeggen waar dit heenleidt, revolutie of gewelddadigen klassenstrijd of vreedzamen overgang naar een socialistisch tijdperk, dat een volledige financieele ruïne met zich mede moet sleepen. Intusschen zijn alle waarden onzeker geworden en zelf ben ik de helft of meer van mijn vermogen kwijt. Dit tel ik echter licht tegenover het ontbreken van een uitweg uit de onontwarbare problemen, die den toestand beheerschen en wier onoplosbaarheid een wereldcatastrophe zou beteekenen. Wanneer niet de vakvereenigingen inzien, dat de werkloosheid alleen door algemeene loonsverlaging geleidelijk opgeheven kan worden - immers het verschil in prijs tusschen grondstoffen en consumptieartikel wordt voor 90% door loon verklaard - en loonsverlaging brengt geen verlaging van het goederenloon mede, want de prijzen van het consumptieartikel zullen dalen - en een grooter geldloonvolume wordt beschikbaar - dan moet de maatschappij ineenzinken. Dit zal ook veroorzaakt worden door het handhaven van het protectionisme, dat overproductie en onderconsumptie bevordert. | |
[pagina 943]
| |
Het handelsverkeer tusschen de natiën wordt bovendien in sterke mate geschaad en hun financieele draagkracht te zwaar belast door de oorlogsschulden - en herstelbetalingen en de afweer politiek der Vereenigde Staten en van Frankrijk, die bijna al het goud der wereld naar zich zien toestroomen. Al deze ongunstige factoren worden vermeerderd door de politieke onzekerheid, die uit het vredesverdrag, de tegenstelling tusschen Frankrijk en Duitschland, Frankrijk en Italië en de ontwapeningsmalaise voortspruit. De grootste verantwoordelijkheid berust in deze omstandigheden bij de leiders in Frankrijk en Amerika. Een zwak licht in dien toestand is het gunstig verloopen bezoek der Fransche ministers aan Berlijn en hun voorgenomen reis naar Washington, dat voor alles ontwapening verlangt, terwijl Frankrijk zich daarvoor niet veilig genoeg voelt. Intusschen is het Nederlandsche publiek voor de veiligheid van den gulden bang geworden, geheel ongemotiveerd, althans voorloopig. Meer aanleiding bestaat er de Nederlandsche Bank voor haar beleid t.a.v. haar pondenbezit te critiseeren.Ga naar voetnoot1 | |
5 October 1931.Hedenmorgen van mijn zeereis terug, die mij wel goed gedaan heeft. Men is hier voor het oogenblik wat kalmer gestemd, maar er zijn nog meer stormen te verwachten. De credietpositie in de Vereenigde Staten is verontrustend en het zal mij verwonderen indien Duitschland niet ten tweeden male den gouden standaard laat schieten. Hoe kan het 6 à 7 millioen werkloozen onderhouden, het getal dat over eenigen tijd bereikt zal worden? Daarna Hitlerianisme tegen communisme. Vissering gaat wegGa naar voetnoot2 na het débâcle van het pond, waarvan hij het daaruit voortvloeiend verlies voor de Nederlandsche Bank, thans reeds grooter dan haar kapitaal, door een door de ‘Times’ dadelijk tegengesproken verklaring, dat de Engelsche Bank deze ponden der Nederlandsche Bank wel als ‘gouden ponden’ zou honoreeren, heeft getracht te miniseeren. Het figuur dat hij in de dezer dagen gehou- | |
[pagina 944]
| |
den commissarissenvergadering sloeg, moet deerniswekkend geweest zijn. De candidaat-opvolger van de directie, van den Minister en naar ik vermoed van de meerderheid der commissarissen, is Trip. Bruins, die een en ander had zien aankomen, maar ter laatste vergadering ontbrak, heeft bij den Minister zijn ontslag als Koninklijk Commissaris ingediend.Ga naar voetnoot1 Door den snellen loop van zaken wordt hij echter overrompeld. Vissering wil zijn opvolger worden. Dat zou wat moois zijn! | |
8 October 1931.Trip werd met algemeene stemmen gecandideerd, Van Walree als No. 2. Wijselijk heeft De Geer spoed gemaakt, zoodat de nieuwe president reeds a.s. Maandag in functie treedt. De vergadering aan de Bank verliep zonder emoties. Vissering dekt zich natuurlijk door gezondheidsredenen. Het bericht dat Bruins zijn ontslag genomen heeft, is onjuist. Hij moet den Minister er slechts op voorbereid hebben, dat hij het moeilijk vindt zijn twee hoedanigheden - die van Koninklijk Commissaris bij de Nederlandsche Bank en die van adviseur van de Oostenrijksche Bank te blijven vereenigen. Het ligt wel in zijn aard, aldus op bedekte wijze te kennen te geven, dat indien de Minister hem voor het land behouden wil, het oogenblik gekomen is. Het is merkwaardig hoe ongunstig het karakter van dezen zeer bekwamen man beoordeeld wordt: ‘Streber ersten Ranges’ zegt men algemeen. Hij belde mij gisterenavond uit Weenen op en vroeg mij naar het verloop. Hij toonde zich niet gebelgd of teleurgesteld en zeide het begrijpelijk te vinden dat ik ook Trip gesteund had. Verkiezingen in Engeland, met verwarring in de liberale gelederen en geen groote staatslieden in welke partij ook. Het ziet er met het Pond duister uit. Ontslag van Curtius en nieuwe kabinetsformatie in Duitschland, waarschijnlijk meer rechts onder Brüning. Hoover tracht de in zijn land bestaande credietcrisis te bezweren. Het eenige lichtpunt is het a.s. bezoek van Laval te Washington. Is de gulden in gevaar? De paniek van twee weken geleden hier te lande was het gevolg van ganzengekwek. De goudpositie is zeer sterk, maar onze export wordt sterk bedreigd, laatstelijk door den val van het Pond; Indië zal ettelijke jaren geld van ons vragen en buitenlandsche saldi kunnen teruggetrokken worden. Indien hier niet door Staat, ge- | |
[pagina 945]
| |
meenten en vakvereenigingen de noodzakelijkheid van een drastische vermindering van uitgaven en loonen ingezien wordt, gaat de gulden naar den kelder. Mijn oude vriend P.W. de Koning is tijdens mijn afwezigheid overleden, eenige dagen nadat ik hem nog opgezocht had. Hij was geheel uitgeteerd en kon niet meer spreken (keelkanker). Wij zagen elkaar in de laatste 20 jaren weinig. Mijn druk leven en zijn sterk flamingantisme stonden daaraan eenigermate in den weg. Hij had een scherpen geest en was een goed literator. Onze bieravonden in de jaren 1890-1900 in Polman's pijpenla zijn onvergetelijk.Ga naar voetnoot1 | |
16 October 1931.Beelaerts' halfslachtige rede in de Eerste KamerGa naar voetnoot2 heeft wel doen zien, dat het kanaalplan der Nationale Unie met een strekdam in de Westerschelde parallel aan den Brabantschen wal ons standpunt ten aanzien van de Zuidelijke monding van het Schelde-Rijnkanaal heeft geprejudiceerd. Men kan de twee gaten in dien dam onmogelijk openlaten zonder blijk te geven op een kleinzielige wijze moedwillig de Antwerpensche vaart te hinderen. Van Beuningen, die heelemaal geen concessie aan België wil, heeft dit aanstonds gezegd en ik heb dit evenzoo ingezien. Dit neemt niet weg, dat er van Beelaerts' fiere standpunt, herhaaldelijk na de Nederlandsche nota van 7 Mei 1929Ga naar voetnoot3 ingenomen, weinig overblijft. Snouck bevestigde mij nogmaals gisteren, dat wij geheel onzen zin in het Schelde-régime krijgen. Het nationale comité komt naar aanleiding van de geruchten aangaande Beelaerts' zwichten weer in actie, maar ik wensch het geheele verdrag te kennen, alvorens mijn standpunt te bepalen en heb dit o.a. aan Guépin, die in dat comité zit, gezegd. Snouck zeide mij, dat de onderhandelingen nog lang niet afgesloten zijn. In de radio meen ik aan boord van een der booten waarmede ik onlangs reisde, gehoord te hebben, dat Hijmans te kennen gegeven had, dat men het ook over de Wielingen eens zou worden. Snouck wist daarvan niets en deelde | |
[pagina 946]
| |
mij mede, dat wij de zaak wel op het tapijt gebracht hebben, maar België nog niet geantwoord heeft. In de vergadering voor de Herziening der Handelsverdragen aan Buitenlandsche Zaken kregen wij gisteren te hooren, dat Hijmans aan Van NispenGa naar voetnoot1 den wensch te kennen gegeven heeft (dezer dagen), met Nederland over een tolverbond te onderhandelen. Officieus is er reeds eenigen tijd over gesproken. België wil, naar het schijnt, vrijer tegenover Frankrijk staan, maar een zekere politiek om hier stemming te maken, zal er niet vreemd aan zijn. Hier wordt een officieele Belgische kunsttentoonstelling gehouden, de Koning bezocht ons paviljoen te Parijs en telegrafeerde de Koningin zijn compliment enz. Men spreekt tegenwoordig over de wenschelijkheid Colijn aan de Regeering te brengen. Te vroeg. De toestand is zeer ernstig, maar De Geer en Verschuur zien hem in, zooals o.a. tot mijn verrassing gebleken is uit de vergadering, door Ruys bijeengeroepen, van werkgevers- en werknemersorganisaties, waar Verschuur den laatsten fel te lijf is gegaan wegens hun onverzettelijkheid tegen loonsverlaging. Deze bewindslieden moeten hun gewone parlementaire kans krijgen. Wil de Tweede Kamer niet op de ambtenaarsverlaging ingaan, dan loopt de boel zeer snel financieel in het honderd en wordt de tijd voor een krachtfiguur als Colijn rijp. | |
18 October 1931.Ruys heeft in de Tweede Kamer in antwoord op de interpellatie van Van den Tempel in zake den economischen toestand een antwoord gegeven, dat mij de hoop ontneemt, dat deze regeering een vaste lijn in zake de crisis zal volgen. Hij ontkende, dat de Regeering in de conferentie van de vorige week met werkgevers en werknemers op algemeene loonsverlaging heeft aangedrongen en noemde hooge loonen een zegen zonder eenige qualificatie. Hij ging dus tegen Verschuur in. Ik maak mij ernstig bezorgd over het verloop van de begrootingsbesprekingen, welke weldra aanvangen, en dientengevolge over den loop van zaken hier te lande. Brüning heeft gelukkig het pleit in Duitschland gewonnen en kan tot Februari zonder Rijksdag regeeren. Ik vrees echter, dat er desondanks een financieele instorting komt, daar het er niet naar uitziet, dat Duitschland aan zijn verplichtingen kan voldoen, vooral nu | |
[pagina 947]
| |
de val van het Pond zijn uitvoer sterk belemmert. Wel doet Brüning alles om te bezuinigen, maar zonder Fransch-Amerikaansch crediet komt hij er niet. Ik heb op 1 September officieel aan de Kamer van Koophandel bericht, dat ik aan het eind des jaars uit dat lichaam treed en heb sedertdien weerstand geboden aan den aandrang uit haar midden uitgeoefend, om op dit besluit terug te komen. De arbeid is evenwel te omvangrijk om op den duur door mij zonder schade voor mijn zaken verricht te kunnen worden en deze laatste vereischen meer dan ooit mijn aandacht, daar het Pond de positie van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, reeds zeer ongunstig, ernstig verzwakt. Of zij in 1932 haar coupons en/of haar uitlotingen zal kunnen betalen, lijkt mij twijfelachtig. Daarbij is mijn vermogen, zoowel in verband met de daling der aandeelen in de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij als wegens verliezen op Duitsche obligaties, de exploitatie van onze plantage in SurinameGa naar voetnoot1 en door de gedeeltelijke betaling van de schuld van mijn in déconfiture geraakte broeder John op minder dan de helft teruggebracht, hetgeen mij noodzaken zal mijn levensvoet aanzienlijk te verminderen, een verandering welke ik tot uitvoering wensch te brengen, nadat ik afgetreden zal zijn. | |
29 October 1931.De besprekingen van Hoover en Laval hebben oogenschijnlijk niets opgeleverd, zooals te verwachten was, want Laval ging met gebonden handen naar Washington en Amerika, dat in zijn ongunstigen economischen toestand van het Fransche goud afhankelijk is - $ 600 millioen naar het schijnt - kan geen krachtigen invloed uitoefenen om zijn wil door te zetten, die hoofdzakelijk naar ontwapening van Europa uitgaat. Toch moet men hopen, dat de weg naar een definitieve regeling van de oorlogsschulden en herstelbetalingen gebaand is en Brüning niet daarvoor behoeft te bedelen, hetgeen zijn positie in zijn land zou schokken en de anti-Fransche Nazi's en rechtschen versterken. Maar meer dan een hoop is dit niet, want de rechtsche politici in Frankrijk, thans aan het roer, hebben weinig oog voor de noodzakelijkheid van internationale regelingen, vooral nu niet, nu Frankrijk financieel het krachtigste land ter wereld geworden is. De verkiezingen in Engeland geven aan de conservatieven een dus- | |
[pagina 948]
| |
danige meerderheid, dat zij het ‘nationale’ der nieuwe regeering allicht zullen vergeten en het gevaar van een extreme beschermingspolitiek zeer groot is.Ga naar voetnoot1 Dan zou de wereld wel eens den doodsteek kunnen ontvangen, als zij niet reeds vóór dien tijd ten gronde is gegaan. De onverzettelijkheid der vakvereenigingen tegen loonsverlagingen, het dreigende vastloopen op financieel gebied der groote gemeenten - Rotterdam heeft reeds gebrek aan kasgeld en klopt tevergeefs bij de Nederlandsche Bank en de particuliere banken aan en de groote werkloosheid doen mij eerlang troebelen verwachten. Ik vroeg daarom aan Boeree, commandant van de Burgerwacht, of hij gereed was. Hij antwoordde bevestigend, maar voegde erbij, dat zulke belangrijke steunbedragen aan haar onttrokken worden - nood der tijden - dat hij haar zal moeten ontbinden, indien hij geen hulp krijgt. De Burgemeester had hem dezelfde vraag gesteld en hij had hetzelfde antwoord gegeven. Naar mijn meening mag de Burgerwacht slechts in de uiterste noodzaak gebruikt worden, maar die zou wel eens kunnen ontstaan omdat de politie voor het overgroote deel bij de Sociaal Democratische Arbeiders Partij is aangesloten en men zich op het leger evenmin al te zeer kan verlaten. Van GeldermanGa naar voetnoot2, thans voorzitter van het verbond van Nederlandsche werkgevers, en Aug. Philips, waarnemend voorzitter van den Ondernemersraad, vernam ik dat zij tegenwoordig zeer het oor van Ruys en Verschuur hebben, die den ernst van den toestand inzien. Niettemin verwachten zij van Ruys, die met alle winden meewaait, geen maatregelen om te bezuinigen en de gemeenten te dwingen desgelijks te doen. Hij is bang voor de Kamer en deze is nog niet rijp voor ingrijpende maatregelen. Hij zal wellicht door iets krachtiger collega's als Verschuur en De Geer (ook niet zeer flink) gedwongen worden ergens halt te houden tegenover de Kamer, waarna een linksch ministerie volgen zal: Roomsch-Rood wellicht. Dit zal den financieelen nood brengen en daarmede het oogenblik om orde op den boel te stellen. In den tusschentijd zal de gulden reeds van het goud los zijn. Weldenkende menschen staan op het standpunt dat hij coûte que coûte verdedigd moet worden, maar Gelderman en WallerGa naar voetnoot3 bleken | |
[pagina 949]
| |
gisteren duidelijk van meening, dat het niet lang mogelijk zal zijn en Gelderman bleek zelfs te twijfelen of het in welbegrepen belang des lands is, die verdediging à outrance op zich te nemen, nu industrie, scheepvaart en landbouw steeds meer onder onze hooge valuta lijden. Trip bezocht ik heden voor het eerst aan de Nederlandsche Bank. Een heel andere figuur dan zijn voorganger. Opgewekt, vastberaden, helder. Hij is de vorige week bij NormanGa naar voetnoot1 geweest. Het vooruitzicht, dat de Engelsche Bank of de Engelsche Regeering aan de Nederlandsche Bank het verlies op haar pondenwissels zal vergoeden, thans 20 à 25 millioen gulden, is voorloopig nihil. Trip noemt het ‘gemeene’ der zaak, dat Harvey, de deputy-governor, aan Vissering en Tetrode bij hun bezoek aan Londen in het einde van Augustus verklaard heeft, dat de Engelsche Bank desnoods haar gansche voorraad zou gebruiken om die wissels (alsmede die van andere circulatiebanken) in goud te honoreeren. Norman verontschuldigt zich daarmede, dat de Engelsche Regeering de Engelsche Bank haar schuldverzaking heeft opgelegd en zelve tot die houding gebracht is door de eischen van de in Augustus opgenomen Fransche en Amerikaansche credieten, die het vertrouwen niet herstelden omdat de Amerikaansche banken hevig zijn aangevallen. Trip heeft daarop als repliek, dat de Engelsche Bank niet verantwoordelijk voor staatsengagementen is en indien zij daaromtrent van een andere meening is, de Nederlandsche Bank van haar grooter obligo in kennis had moeten stellen. Evenmin als ik ziet Trip de toekomst van het Pond rooskleurig in. Misschien zal men spoedig stabiliseeren, maar duurzame stabilisatie zal eerst mogelijk zijn wanneer de industrie definitief haar verouderde methodes zal hebben opgegeven, het volk en de zakenlieden van mentaliteit veranderen, hard gaan werken. Daarvan is weinig te bespeuren. Hij wil dan ook niet het risico van het aanhouden der pondenportefeuille op zich nemen en zal aan de commissarissen liquidatie daarvan voorstellen. Terzake van de handhaving van den gouden standaard hier te lande is hij niet zonder hoop. De Regeering neemt eindelijk een besliste houding aan en Verschuur heeft durf, Ruys is echter slap en men weet niet of hij niet weer omvalt tegenover den invloed der Tweede Kamer, die tot nu toe blijk geeft aan niet veel anders dan de vakvereenigingen te denken. Veel hangt van de houding der Roomschen | |
[pagina 950]
| |
af. Aalberse heeft aan Gelderman te verstaan gegeven, dat zij tenslotte met de Regeering zal medegaan, indien deze het been stijf houdt. | |
30 October 1931.Heden bezocht ik De Vlugt om te hooren wat hij over de handhaving van de rust dacht, wanneer hier loonconflicten uitbreken, die ik o.a. in de haven voorzie, daar alle reederijen, behalve voorloopig de Indische lijnen, doodbloeden, indien er geen drastische loonsverlaging komt. De politie acht hij volkomen betrouwbaar, den hoofdcommissarisGa naar voetnoot1 goed. Zij moge voor een groot gedeelte bij de Sociaal Democratische Arbeiders Partij aangesloten zijn, zij is zeer tegen de communisten en het roerige element in het algemeen geladen. Echter moet volgens hem de Regeering Amsterdam met tact behandelen. Het nu juist gepubliceerde voornemen van De Geer, een korting op de uitkeeringen aan die Gemeenten toe te passen die hun salarissen niet verlagen, een besluit waarover geen overleg met Amsterdam is gepleegd, acht hij hoogst bedenkelijk (behalve dat hij over de wijze van handelen hoogst verstoord is, sedert 14 dagen wacht hij op bericht of De Geer hem kan ontvangen). Hij heeft in Eetje PolakGa naar voetnoot2 een wethouder van financiën gevonden, die met alle macht tracht te bezuinigen - veel meer dan Wibaut - en de partij (Sociaal Democratische Arbeiders Partij) - leiders achter zich heeft. Ook is er van de zijde der gemeentewerklieden een strooming aanwezig om vrijwillig terug te komen op de hun in 1930 gedane toezegging van 3 maal 1% minder aftrek voor pensioen. Het Georganiseerd Overleg (van Gemeenteambtenaren) heeft hem reeds in den mond gegeven, daartoe het initiatief te nemen, hetgeen hij heeft afgewezen, omdat dit een precedent voor de andere zijde zou kunnen zijn om harerzijds bij andere gelegenheden op gesloten overeenkomsten terug te komen. Deze strooming wordt door een brutale regeeringsactie gestuit en het werk van Polak in de goede richting eveneens. Aldus de Burgemeester, volgens wien De Miranda niets meer te vertellen is. Hij voorziet, dat indien Den Haag zoo voortgaat, de socialistische wethouders het bijltje er bij neerleggen en het beleid aan de burgerlijken overlaten, die dan op hun oppositie kunnen rekenen. Van de ontwikkeling van zaken hangt het af of men de gemeenteambtenaren in | |
[pagina 951]
| |
toom houdt en bij loonconflicten op de politie kan rekenen. Evenals Boeree zegt hij, dat het leger niets waard is. Over den steun van Ruys beklaagt hij zich hevig. De door hem gewenschte cavalerie (100 man) kan hij niet krijgen. Ruys beknibbelt er de helft op enz. Toen begon de lofzang op de wijze waarop Amsterdam zijn financiën beheert, dien ik eenigszins sceptisch aanhoorde. Het eenige punt dat hij onvoorwaardelijk afkeurt, is de beruchte pensioenaftrekregeling. Hij gaf mij een interview in ‘De Telegraaf’ ter lezing mede, dat, toen ik het op kantoor inzag, bleek van Maart 1930 te zijn, een oude bekende, die niet veel meer dan een fanfaronade is.Ga naar voetnoot1 Hoewel ik eenigermate onder den indruk van zijn mededeelingen over de waarde van Polak, die mij wel steeds heeft aangestaan, maar dien ik allerminst voor een behoedzaam financier heb aangezien, verkeerd had, ben ik na lezing van dit artikel meer dan ooit aan de waarde van het hoofd der Gemeente gaan twijfelen. Ik zal mijn licht verder opsteken. | |
2 November 1931.Ruys heden opgezocht om hem mededeeling te doen van den uiterst kritieken toestand van de reederijen, die de een na de ander doodbloeden en waarvan de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, toch een der goed gefundeerde bedrijven, over eenigen tijd liquidatie zal moeten overwegen, indien niet tijdig de loonen verlaagd kunnen worden. De kasmiddelen raken uitgeput, steeds meer schepen worden uit de vaart genomen, personeel wordt afgedankt | |
[pagina 952]
| |
en in het seizoen waarin anders met belangrijke overschotten gewerkt wordt, worden de exploitatie-onkosten slechts net goed gemaakt. Interest op de obligatieleening wordt niet verdiend, van afschrijvingen is geen sprake. Wij betaalden in 1930 een kleine 10 millioen gulden aan loonen en salarissen aan Nederlandsche werknemers, in 1931 zal dit bedrag ongeveer 8 millioen zijn. Slechts indien het loon met ongeveer 20% verminderd wordt, zullen wij het bedrijf nog eenigen tijd kunnen voortzetten, tenzij een onverwachte verbetering van inkomsten intreedt. Ik bezwoer Ruys dus geen kamp te geven in de actie tot loonsverlaging van de rijks- en gemeenteambtenaren. Hij toonde zich muurvast en verklaarde niet meer terug te willen of te kunnen. In de Tweede Kamer hangt het van de Roomschen af, die, zoo zeide hij, er niet aan zullen denken tegen te stemmen. Verliest de Regeering het pleit, dan treedt zij af, maar de linkschroomschen hebben niemand om de verantwoordelijkheid van een volgende regeering te aanvaarden. Voor de orde in het land staat hij in, behalve indien wij door een golf uit het buitenland, het Roerdistrict b.v., meegenomen zouden worden. Ik zeide hem troebelen in Duitschland wel mogelijk te achten, maar te verwachten dat onze bevolking, die uit den aard rustig is en nog te eten heeft, zich daardoor niet van de wijs zal laten brengen, tenzij men mogelijke oproerstokers niet dadelijk krachtig aanpakt. Dit is hij van plan te doen en hij wordt daarin door de socialisten gesteund, die alle straatrumoer wenschen te vermijden. Wij spraken uitvoerig over de verhouding tusschen werkgevers en de vakvereenigingen, die in het scheepvaartbedrijf niet slecht is, al werkt de Centrale Bond in het geheel niet mede tot verlaging der gages. Slechts t.o.v. de gages van het civiele personeel der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij deed hij zulks dezer dagen. Met hun hulp kwam de verlaging, die wij wenschten, tot stand. In ‘Het Volk’ werd echter bekend gemaakt, dat de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij het pleit verloren had. Zoo zijn hun manieren, te verklaren door het moeilijke parket waarin de leiders zich bevinden, die voor zich zelven de noodzaak van loonsverlaging erkennen, maar de massa hebben doen gelooven, dat zij niet mag aanvaard worden. Een betrekkelijk weinig aaneengesloten categorie van werknemers als de hutbedienden enz. schijnt men echter aldus te kunnen bedotten. Ruys vroeg mij wat ik van medezeggenschap der arbeiders, in den | |
[pagina 953]
| |
vorm van Verschuur's bedrijfsorganisaties, dacht.Ga naar voetnoot1 Ik zeide hem, dat ik het ontwerp nog niet gezien had, maar de mentaliteit van onze werknemers niet voor een dergelijke nieuwigheid rijp achtte. Bovendien verwacht ik er voor een bedrijf als de reederij slechts ontzaglijk tijdverlies en geen nut van, want een inzicht in de leiding ervan is zeer moeilijk te verkrijgen. Evenals in Duitschland zou het spoedig een wassen neus worden. Ik wees hem er op dat de Regeering met haar verschillende maatregelen tot beperking van den invoer geheel op den verkeerden weg is. Zij is daarmede ten eenenmale inconsequent tegenover haar actie tot verlaging van productiekosten en voorkoming van inflatie. Deze wil Ruys onder geen omstandigheden, maar als Limburger en protectionist heeft hij geen gevoel voor economie en kon hij niets anders zeggen dan dat alle regeeringsmaatregelen in tijden als deze den een of den ander schaden. | |
4 November 1931.Volgens den ouden Van Loon, die dit aan Paul den Tex meedeelde, loopt op de beurs het gerucht, dat de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij vóór haar ineenstorting staat en ik in verband daarmede het voorzitterschap der Kamer van Koophandel neerleg. Reeds vóór het einde des jaars wordt dit onheil verwacht. Ik heb daarom Ter Meulen, commissaris bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij en compagnon van Van Loon, opgezocht en hem er op gewezen, dat haar liquiditeit nog dezelfde is als op 1 Jan. van dit jaar, d.w.z. ongeveer 3 millioen vrije middelen, waartegenover verplichtingen aan interesten, aflossingen en annuïteit aan de Vereenigde ten bedrage van 1,7 millioen, een en ander gerekend tot einde 1932. De toestand van het bedrijf is inderdaad zeer ongunstig, in het bijzonder door den dienst van Zuid-Amerika, waar de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij sedert den oorlog haar beste zaken deed. De loonkwestie verschaft ons groote zorgen, maar om van een a.s. ineenstorting te spreken, is onzin, terwijl ik mijn besluit de Kamer van Koophandel aan het einde van dit jaar te verlaten, reeds een jaar geleden aan de voorzitters der Commissies kenbaar maakte. Het te koop stellen van mijn huis heeft natuurlijk ook de aandacht | |
[pagina 954]
| |
getrokken.Ga naar voetnoot1 Inderdaad moet ik voortaan van een verminderd salaris en zwaar verminderde rente leven, terwijl ik niet weet, of dezen winter de finale instorting van Europa niet zal brengen, nl. tengevolge van een catastrofe in Duitschland. | |
27 December 1931.Lang heb ik niets kunnen aanteekenen, daar ik van 11 November tot 1 December met bronchitis te bed gelegen heb en mij vrij langzaam hersteld heb, terwijl het laatste deel van dien hersteltijd met het werk aan mijn laatste jaarrede voor de Kamer van Koophandel samenviel, waaraan ik - behoudens revisie van de drukproef - gisteren de laatste hand legde. Nooit heb ik over het stuk zoo gezwoegd als ditmaal. Alle gegevens die ik raadpleegde, versterkten den somberen, haast hopeloozen indruk van den economischen en politieken toestand der wereld en de zeer pessimistische meening welke ik over de vooruitzichten van ons eigen land koester. Toch moest ik vermijden een paniek te verwekken, waardoor de gouden standaard onmiddellijk in gevaar gebracht zou worden. Daarvoor is niet veel noodig, gegeven de dubia omtrent de positie van onze betalingsbalans, de hooge loonen, die ons verhinderen concurreerend te produceeren, de invoerbelemmeringen allerwege, de verdachtmakingen uit Engeland, waar de pers ons vasthouden aan goud niet goed kan velen, nu het trotsche Albion zich overwonnen moest geven. Hier houdt men zich, na van de paniek in September bekomen te zijn, vrij rustig. Wanneer ik de van buiten komende verstoringen buiten rekening laat, geloof ik zelf niet aan de mogelijkheid onze valuta op peil te houden gedurende meer dan een half jaar of een jaar, daar wij op een veel te hoog peil blijven leven. De Regeering streeft wel naar bezuiniging, maar te langzaam en te slap. De groote steden Amsterdam en Rotterdam zijn reeds vastgeloopen en hebben hun crediet voorloopig verspeeld, doch de socialistische bewindvoerders, voor zoover zij de moeilijkheden inzien, zooals bij Ed. Polak het geval schijnt te zijn, zijn te veel aan verzekeringen aan de kiezers verbonden, welke zij steeds hebben doen gelooven dat de loonen onaantastbaar zijn, om nu krachtig het mes erin te zetten. Hetzelfde is het geval met de vakvereenigingen, wier besturen hun leden steeds gouden bergen hebben beloofd en, nu ook naar hun inzicht loonsverlagingen noodig zijn, de massa niet meer in de hand hebben. De sta- | |
[pagina 955]
| |
king in TwenteGa naar voetnoot1, waar de werkgevers ook niet met in alle opzichten bewonderenswaardige tactiek schijnen opgetreden te zijn, vindt tegen hun zin plaats en in de scheepvaart, die meer en meer stil ligt, kunnen de leiders niet verder komen dan een loonsverlaging van 5 à 7%, terwijl Engeland, Scandinavië en Duitschland op 33% lagere gages staan. Het tempo is dus dat van een slak, de werkloosheid en de productie zullen den invloed van verdere stagnatie ondervinden en ik vrees, dat wij op een gegeven oogenblik geregeld goud zullen moeten uitvoeren om de balans in evenwicht te houden. Dat is op zichzelf geenszins bedenkelijk, maar gaat de stroom eenmaal onmiskenbaar in die richting, dan zullen de buitenlandsche houders van Nederlandsch effecten angstig worden en hun bezit verkoopen, Nederlandsche kapitalen zullen in veiligheid gebracht worden en dan zal de groote klomp goud, die ons voorloopig beveiligt, spoedig versmolten en de waardevastheid van den gulden verloren zijn. Menigeen, vakvereenigingsman, industrieel en reeder, bepleit reeds, tot nu toe niet openlijk, inflatie, een beetje inflatie, omdat hij geen uitweg ziet en het gevaar van inflatie niet voldoende begrijpt. Gelderman, voorzitter van het Verbond van Werkgevers, liet zich in dien geest uit; ik schreef hem een lang epistel, hem het oneerlijke van niet gedwongen valuta-depreciatie en de nadeelen en risico's ervan uiteenzettende.Ga naar voetnoot2 Ik liet Trip den brief lezen. Hij kon er zich mede vereenigen. Goudriaan, wiens reederij het niet meer houden kan, moet ook al aangetast zijn. Inderdaad is de situatie van den katoenwever, die van export leeft, en van den reeder, wiens vrachten na den val van het Pond van een zeer laag niveau, dat hem reeds verliezen berokkende, verder sterk gedaald zijn, vrijwel hopeloos, tenzij de aanpassing onverwacht snel geschiedt, waarnaar het niet uitziet. Trip vecht met al de kracht die in hem is, voor een betere financieele politiek der Regeering. Zijn brieven aan De Geer zijn uitstekend, maar deze is, althans ten aanzien van de schatkistpositie wonderlijk inactief. De groote vlottende schuld, het uitstel van consolidatie, de vooruitzichten van reusachtige tekorten op de begrootingen van Nederland en Nederlandsch-Indië, maken de positie gevaarlijk | |
[pagina 956]
| |
en verklaren de daling van de noteeringen van staatsschuld. De Geer schijnt overwerkt te zijn en zich met slaapmiddelen gaande te houden. Jammer, want hij is overigens een goed financier, die de Kamer aan kan. Ik zie niet wie hem kan vervangen, behalve Colijn, voor wien de tijden nog niet rijp zijn, en Trip, dien wij niet aan de Nederlandsche Bank kunnen missen. Welk een verschil met den slappen Vissering. De directie tracht thans dezen een commissarisplaats en zelfs het lidmaatschap van de commissie van advies te bezorgen, doch Van Eeghen, Waller en ik verzetten ons er sterk tegen. Gelukkig komt de zaak eerst in het voorjaar aan de orde en wellicht is het dan onmogelijk met Vissering aan te komen. De regeling van het 30 millioen bedragende verliesGa naar voetnoot1 zal heel wat stof opwerpen. Trip wenscht den Staat voor het deel er in te laten deelen dat deze in de winst genoten heeft, welke grootendeels uit rente op de buitenlandsche disconto's voortsproot. Mann kann's probieren. Gedurende mijn ziekte heeft men mij het voorzitterschap van den Ondernemersraad voor Nederlandsch-Indië aangeboden. Het trok mij zeer aan, want ik voorzie, dat ik, na uit de Kamer van Koophandel getreden te zijn, mijn tijd maar gedeeltelijk bezet zal vinden. Ik kan echter de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij in deze voor haar zeer kritieke omstandigheden niet verlaten en heb ook ernstig bezwaar de groote verandering in de opvoeding van mijn kinderen aan te brengen die het gevolg van mijn verplaatsing naar Den Haag zou zijn, daargelaten dat ik mij één met Amsterdam gevoel en uit deze stad zeer ongaarne zou vertrekken. Van Aalst bezocht mij op den eersten dag dat ik enkele uren op mocht zijn, doch oefende niet al te veel pressie uit. Men zou, indien ik weigerde KalffGa naar voetnoot2 vragen, maar ik heb den indruk dat hij zich ook niet beschikbaar gesteld heeft. Aug. Philips, die waarnemend voorzitter is, ondergaat zoo zeer den zenuwschok dien een auto-ongeluk hem bezorgde, dat hij het niet lang volhouden kan. De arme kerel raakt weer in denzelfden toestand waarin ik hem na zijn mislukt gezantschap te Washington gekend heb. Begin November woonde ik het Lord Mayor's banket in de Guildhall bij, uitgenoodigd door Sir Maurice Jenks. Ik zat aan een der middenpooten, niet ver van hem en MacDonald, en hoorde diens | |
[pagina 957]
| |
speech uitstekend. Zij was veel beter dan de daden van zijn kabinet sindsdien. Overigens was het ceremonieel heel merkwaardig. Mijn linker buurman was Lord Ampthill - ex-gouverneur van Madras, ex-waarnemend onderkoning van Indië (na Curzon) - uit het geslacht der Russells, een prachtkerel in zijn generaalsuniform en zeer levendig en onderhoudend. Schuin tegenover zat de Aga KhanGa naar voetnoot1, het geestelijk hoofd der Indische Moslems, die er een renstal op na houdt, veel tijd te Parijs doordrengt en een mooie Fransche modiste gehuwd heeft. Mijn buurman had nog al wat critiek op zijn levenswijze. Hij vond zijn grooten invloed op de Mohammedanen in verband daarmede moeilijk te verklaren. Ik trachtte, in Londen zijnde, mijn oude kennis RuncimanGa naar voetnoot2 te spreken te krijgen, maar het was opening van het Parlement en ik moest mij met een vriendelijk briefje dat het hem onmogelijk was mij toen te ontvangen, tevreden stellen. Ik had een gunstige behandeling van den uitvoer van Nederland, dat nooit een stroobreed aan den Britschen invoer in den weg heeft gelegd, willen bepleiten, waarschijnlijk zonder succes. Sedertdien heeft hij - altijd vrijhandelaar - op dolle wijze den invoer van talrijke industrieproducten door de heffing van 50% van de waarde onmogelijk gemaakt, althans gedurende de 6 maanden dat het recht geldig is. Daarna zullen de conservatieven, die volslagen wild op het gebied van protectie zijn, wel de lakens uitdeelen. Het ziet er naar voor ons uit. Mijn oude vriend Raymond Koechlin overleed omstreeks 1 November. Ik zal hem bij mijn bezoeken aan Parijs zeer missen. Hij was een der prettigste mensen die ik in de latere jaren ontmoet heb, een voortreffelijk kunstkenner. Hij kwam nog al eens hier, logeerde bij Westendorp en zat bij ons meermalen aan den disch. |
|