Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 832]
| |||||||
[1930]2 Januari 1930.S.P. van Eeghen gejubileerd, 50 jaar in zijn firma. Er is veel drukte van gemaakt, en de Leeuw in Commandeursgraad is losgekomen. Men zou denken dat het een man van beteekenis was. Hij is altijd gaar geweest, veel meer kan men niet zeggen. Ik heb ook mijn woordje moeten doen, maar heb het zoo kalm mogelijk gehouden. | |||||||
16 Januari 1930.Twaalf dagen vacantie, waarvan 5 te Londen en 7 te Parijs doorgebracht. Te Londen slaat de Italiaansche tentoonstelling van kunst de Hollandsche van verleden jaar, wat aantal en geldswaarde betreft, maar het is te veel. De abstracte religieuze kunst leent zich er niet toe om aan wanden bij honderden tegelijk opeengestapeld te worden. Bovendien zijn er vele slechte hangingen bij. Het mooist is de zaal der Canaletto's. Die schilder komt prachtig uit, vooral met zijn gezichten op de Theems. Alle groote schilders en ook vele mindere zijn trouwens prachtig vertegenwoordigd, en eenig voortreffelijk beeldhouwwerk (o.a. de Davids van Donatello en Verocchio) is aanwezig. Bij de Van Swinderens en de MiesegaesenGa naar voetnoot1 gegeten, de eersten maken het heel wel, hij weer zoo goed als de oude, alleen hinkt hij wat - de laatsten in de pottebank, of er net uit, wegens een verzwering aan de voet bij August, die er twee maanden mee gelegen heeft. Te Parijs familie en musea gezien, o.a. Chantilly, tezamen met BoislisleGa naar voetnoot2, die daar kind aan huis is. Op mijn gemak heb ik de ‘Très riches heures du Duc de Berry’ van de Gebroeders Limburg kunnen doorbladeren. Welk een kunstwerk, zeer vóór zijn tijd (vóór 1416 gemaakt)! Ook de portefeuille van Hollandsche teeken- en etskunst doorgezien. Een goede 100 gulden prent en een Six aan het venster, enkele Rembrandt-teekeningen, overigens niet heel veel bijzonders. Ook even bij de Internationale Kamer van Koophandel opgeloopen | |||||||
[pagina 833]
| |||||||
en Vasseur en RiedbergGa naar voetnoot1 mee te déjeuneeren genomen. Het plan was deze week 4 dagen over de trève douanière en andere handelspolitieke problemenGa naar voetnoot2 te vergaderen, maar terwijl ik te Parijs was, ontving ik bericht, dat die vergaderingen een maand uitgesteld moesten worden, waarschijnlijk in verband met Pirelli's bezigheid in de conferentie in Den Haag. Ik ben in Februari te zeer bezet om aanwezig te kunnen zijn. Het loopt in de Kamer geheel met de trève en tariefsverlaging mis. De nationale comités zijn nog vijandiger dan vele der regeeringen, en het Engelsche comité staat lijnrecht tegenover zijn regeering - gedeeltelijk uit overwegingen van binnenlandse politiek (anti-labour), gedeeltelijk omdat men de handen vrij wil houden om zelf tot bescherming over te gaan. Ik heb aan Vasseur gezegd, dat ik onder die omstandigheden weinig lust heb een presidium van één der comité's (waarschijnlijk handelspolitiek) te aanvaarden en niet beschikbaar ben om de Kamer in het Comité Consultatif te Genève te vertegenwoordigen, functies die Theunis en Pirelli mij toegedacht hebben. De Internationale Kamer van Koophandel verliest door haar houding, die lijnrecht indruischt tegen die van 1927, haar prestige grootendeels. | |||||||
22 Januari 1930.Gisteren bezoek van de heeren Veder en Van Beuningen over het crediet aan Duitschland tegenover het herstel der Binnenwasserumschlagtarife en een bevredigende overeenkomst inzake de uitzonderingstarieven. Van Beuningen had van Patijn niet begrepen, dat wij Duitschland het crediet zouden aanbieden, hetgeen hij taktisch onjuist vond. Evenzoo vond hij de tusschenkomst van den heer La Gro, dien hij altijd ietwat ‘louche’ en door Van Aalst voor minder edel werk gebruikt had hooren beschrijven, niet gelukkig. De heeren waren onder den indruk, dat ik het herstel der Umschlagtarife verre bij een regeling der uitzonderingstarieven ten achter stelde. Dit is zeker niet het geval, de eerste zijn van het meeste gewicht voor het stukgoedverkeer over onze havens en eveneens voor de Duitsche Rijnhavens. Zij bestonden vóór den oorlog, en worden zij hersteld, dan beteekenen zij een oriënteering van het vervoer naar de Rijnhavens, dat Berlijn later moeilijk ongedaan kan maken. Ik ben even- | |||||||
[pagina 834]
| |||||||
wel steeds van meening geweest, dat het herstel van deze tarieven nog meer een interne Duitsche zaak is, welke wij niet als buitenlanders naar voren kunnen brengen.Ga naar voetnoot1 Dit is ook wel met de uitzonderingstarieven het geval, maar deze zijn zelfs volgens de erkenning van Dr. Dorpmüller tegen de Nederlandsche havens gericht, en niemand neemt aanstoot aan ons protest daartegen, al trekt men er zich in Duitschland geen zier van aan. Kalff is ook van meening, dat een overeenkomst inzake deze tarieven, die door de sporen, Nederlandsche en Duitsche, gesloten zou moeten worden, weinig waarde zou bezitten, daar zij al te gemakkelijk ontdoken kan worden. Om op de Umschlagtarife terug te komen, wij kunnen het herstel daarvan alleen dan eischen wanneer Duitschland zelf nu crediet komt vragen. Dan moeten wij echter tevens nagaan, welke andere Nederlandsche belangen voorziening vereischen. | |||||||
26 Januari 1930.Op 23 dezer zocht ik Beelaerts op en vroeg hem naar de vertegenwoordiging der Regeering ter conferentie over den wapenstilstand op tariefgebied. Het wordt Colijn, geflankeerd door Trip - deze voor Indië. Het is een goed stel. Beelaerts zeide, dat het eerst het plan geweest was Colijn door nog meerdere gedelegeerden, waaronder ik, te omringen, maar op het voorbeeld van de groote mogendheden, die één minister en overigens ambtenaren zenden, had men daarvan afgezien. Alle betrokken departementen worden nu door ambtenaren vertegenwoordigd. Nederbragt, MeyersGa naar voetnoot2, Mansholt enz. Heringa gaat niet, maar een mij onbekende ondergeschikte. Naar de besprekingen met België gevraagdGa naar voetnoot3, gaf Beelaerts te verstaan, dat Ringers contact had en hij (Beelaerts) niet zonder hoop was, dat men het tenslotte over het plan-Van Konijnenburg eens zou worden - maar het mag dan niet meer zoo genoemd worden. ‘Men kan echter met de Belgen nooit weten,’ voegde hij er aan toe. Aan de vervanging van BrillGa naar voetnoot4, wiens vrouw zich in Venezuela meer en meer onmogelijk gemaakt heeft (politieke intriges tegen den Pre- | |||||||
[pagina 835]
| |||||||
sident), bleek nog niet veel gedaan te zijn. Het is moeilijk Brill ergens anders heen te sturen (hijzelf is er zeer op zijn plaats), en hij heeft zijn ontslag niet genomen. Naar de twee personen die ik hem noemde, Dijckmeester en den jongen Co den Tex, informeerde Beelaerts nog, zoo zei hij. Ik drong er zeer op aan, dat wij ook een vasten diplomatieken post in Columbië openen. Het land wordt langzamerhand ook voor ons belangrijk. Op het oogenblik maakt de adjunct van Brill, Schuller tot Peursum, een volmaakt onbruikbaar manneke, er een reis heen. Tenslotte waarschuwde ik hem nog eens tegen het plan-Patijn (leening tegen Umschlagtarife)Ga naar voetnoot1, ofschoon ik geloof dat er niets van komt, ook omdat Duitschland zich verplicht heeft voorloopig geen nieuwe leeningen aan te gaan. Beelaerts was zeer tevreden met den uitslag der Haagsche conferentie. Iedereen was tevreden weggegaan, zelfs de Duitschers en de Hongaren, zoo zeide hij. Loucheur heeft er wel blijk van gegeven een knappe en werkzame man te zijn. Ik mag hem anders niet, een echte politicus. | |||||||
6 Februari 1930.Bruins vroeg mij eergisteren na afloop der vergadering van commissarissen der Nederlandsche Bank, wat zijn vooruitzichten bij de opvolging van Vissering waren, en motiveerde deze vraag met de kans die er bestaat, dat hij General Manager van de Bank for International Settlements wordt. Die kans schijnt niet groot te zijn, daar Frankrijk Quesnay wil hebben en Engeland, dat Bruins (volgens dezen) liever heeft, met het oog op zijn zwakke financieele positie, niet daartegen in durft te gaan. Maar ook indien men Bruins de betrekking aanbiedt, weifelt hij, omdat zij groote bezwaren meebrengt. Het hoofd van de bank is McGarrah, een niet zeer bekwame, met alle andere talen behalve zijn eigen onbekende, Amerikaan, die een tweeden Amerikaan als vice-president medebrengt en met wien de manager zal moeten kunnen omspringen. Tusschen hem en Quesnay, een zeer bewegelijken en bekwamen Franschman, zal het ook niet altijd vlotten, maar bovendien zorgen de groote circulatiebanken voor afdeelingschefs, die hen achter den rug van den manager op de hoogte houden en de belangen van het eigen land in de eerste plaats zullen bevorderen. Dit maakt de positie van den General Manager niet | |||||||
[pagina 836]
| |||||||
zeer begeerlijk, en voor Bruins komt er bij, dat hij van zijn kinderen, die in Den Haag opgevoed worden, gescheiden blijft. Toch weet ik niet, of hij de betrekking niet zou aanvaarden als hij deze kon krijgen, wat niet waarschijnlijk is, want Frankrijk is tegenwoordig de groote macht in Europa en zet zijn zin door. Wat zijn vraag betreft, kon ik hem slechts zeggen, dat Vissering niet de minste neiging toont, zijn baantje neer te leggen en er onder commissarissen nooit over zijn opvolging gesproken is. Was Vissering's heengaan aanstaande, dan zou Trip een andere serieuze candidaat zijn, die ook mij - ik verheelde Bruins zulks niet - sympathiek is. Bruins begreep dat Trip evenzeer in aanmerking kwam, vestigde er de aandacht op, dat Trip veel Roomscher uit Indië teruggekomen is dan hij er heen vertrok. Zijn ziekte (typhus) daar zou dit uitgewerkt hebben en zijn vrouwGa naar voetnoot1, oorspronkelijk protestant, zou met dezelfde aanleiding tot het Katholicisme bekeerd zijn. Dit laatste komt mij voor een praatje te zijn, want ik herinner mij, dat ik reeds vóór hun vertrek van die bekeering gehoord heb, maar hoe dit ook zij, een Roomsche president van de Nederlandsche Bank is een zeer ernstig bezwaar. Dankzij de coalitie hebben de Roomschen gaandeweg hun invloed ontzaggelijk uitgebreid, buiten verhouding tot hun numerieke en intellectueele beteekenis, en hoewel Trip indertijd weinig Roomsch over zich had - hij was o.a. overtuigd vrijhandelaar - is het te vreezen dat hij, ouder wordende, bij de bank een Roomschen invloed zou uitoefenen. Overigens zou hij een beter president dan Bruins zijn, die, hoewel zeer bekwaam, niet minder dan Trip, diens vastheid van karakter mist. | |||||||
11 Februari 1930.De burgemeester noodigde mij uit bij hem te komen. Patijn had hem - als ik het wel begrepen heb: door tusschenkomst van La Gro - laten polsen over de belangstelling die Amsterdam zou hebben voor een leening aan Duitschland op voorwaarde, dat het de Umschlagtarife in de Rijnhavens zou herstellen en de uitzonderingstarieven naar Bremen en Hamburg zou afschaffen. Wibaut scheen er, volgens hem, wel ooren naar te hebben. De Umschlagtarife zijn voor ons nog belangrijker dan de uitzonderingstarieven, omdat zij ons meer stukgoederen brengen zullen. Het is evenwel onmogelijk den omvang van het belang te schatten. Ik verborg hem niet mijn | |||||||
[pagina 837]
| |||||||
scepticisme ten aanzien van de uitzonderingstarieven en mijn afkeuring van de hier gevolgde procedure: het naloopen van Duitschland met crediet in de hoop daardoor concessies op verkeersgebied los te krijgen: alsof wij met geld alles willen koopen of afkoopen. Van een Nederlandsch standpunt zijn er trouwens nog meer bezwaren tegen in te brengen. Wij spraken af, dat hij (de Burgemeester) mij schriftelijk advies zal vragen.Ga naar voetnoot1 Voorts vroeg hij mij of het belang dat Amsterdam bij een nieuwe Rijnvaartverbinding bezit, onder cijfers is te brengen. De vraag was bij het Eerste-Kamerlid Van der Lande gerezen, die voor onze groote steden niet warm voelt. Natuurlijk is dat belang niet te berekenen, noch de mate van verkeersverheffing welke er uit zal voortvloeien, noch de indirecte bate die het bedrijfsleven van de totstandkoming van een dergelijke verkeersverbetering ondervindt. Het is de eerste weifelstem die ik hoor. De Vlugt wist nog niets omtrent den aard van het wetsvoorstel dat Reymer met betrekking tot het kanaal zal indienen en dat hij in Maart tegemoet ziet. Ringers heeft mij bij zijn bezoek voor eenige maanden gezegd, dat hij verwachtte tegen 15 Febr. gegevens te bezitten, noodig om tusschen de twee tracés te beslissen. Sedert hoorde ik niets, behalve een mededeeling van BinnendijkGa naar voetnoot2, die uit uitlatingen van Heyning, den ingenieur die de plannen onderzoekt, afgeleid had dat het wel op de Geldersche Vallei zou uitdraaien. Verder hadden wij het nog over eenige minder belangrijke zaken en tenslotte ook over het Gooi-reservaat. De Vlugt zeide mij, dat hij eindelijk van Röell bericht gekregen had, dat deze den 25sten met de Gooische burgemeesters en hem (de Vlugt) ten stadhuize hier wil vergaderen. Röell heeft de zaak met Luden, Voorzitter van Stad en Lande van het Gooi, aangepakt, waarbij zij zich tot het bezit van deze gemeenschap, de heide, bepaald hebben. De verwerving van de Boomkamp-terreinen schijnt hem minder te interesseeren. Zij zijn echter onmisbaar, het eenige complex bosch en veld dat nog aanwezig is. Vermoedelijk veronderstelt hij, dat B.Ga naar voetnoot3 er een zaak mede maken wil, wat niet het geval is. Anderzijds hoorde ik van De Bordes, burgemeester van Bussum, dat hij (Roëll) zich door Luden heeft laten bepraten om over een veel te hoog cijfer voor de heide te onderhandelen (ƒ 60.000. - jaarlijksche pacht gedurende 100 jaar). | |||||||
[pagina 838]
| |||||||
15 Februari 1930.Dezer dagen ontmoette ik Ringers in den trein. Het gaat nu naar Amsterdam-Rijn via Wijk bij Duurstede, met gebruikmaking van het plan-Mussert, dat het plan evenwel niet goedkooper, maar twee millioen duurder maakt. De Geldersche Vallei, die an und für sich Ringers' voorkeur heeft, is op den achtergrond geraakt, daar men ertoe neigt, onder drang van Friesland eerst den Noord-Oostpolder in te dijken en de Zuiderlijke Zuiderzee tot later te verschuiven. Met de Belgische technici heeft hij besprekingen over het plan-Van Konijnenburg gehad. Tot mijn schrik bemerkte ik, dat hij de verbinding van de Antwerpensche dokken met het kanaalgedeelte op Nederlandsch gebied door een sluis wil toegeven. Hij meent, dat wij dat redelijkerwijs niet weigeren kunnen en spreekt van het forum der naties. In den grond ben ik het niet met hem oneens, maar indien wij bij den aanvang der besprekingen op dit punt kamp geven, is het hek van den dam. Ik zal mij er dus voorloopig tegen verzetten, nadat ik er Van Beuningen ook over gesproken heb. Deze stelt zich trouwens op het standpunt: wat Nederland in den vorm van het kanaal door Zuid-Beveland geeft, is voldoende. Het kan den bestaanden weg verbeteren, maar het is een fout over den aanleg van een nieuwen weg te onderhandelen. Doet men dat, dan moet men royaal zijn en het beste geven, in dit geval het Moerdijkkanaal. Van Beuningen ziet geen belang in eenige overeenkomst met België; alles wat het van ons bedingt, zal naar zijn meening steeds op rekening zijn. Deze politieke opvatting deel ik geenszins: al zullen de Belgische nationalisten nooit tevreden zijn zoolang Limburg, dat aanhangsel aan ons gebied, in ons bezit is, wij moeten geen grond tot ontstemming geven door niet krachtig tot een billijke regeling van hangende kwesties mede te werken. Die open te laten, stelt ons aan complicaties bloot. Inzake de aftapping van de Maas, is Buitenlandsche Zaken volgens Ringers tot de ontdekking gekomen, dat wij krachtens een tractaat van 1863 den sleutel in handen hebben en de Belgen niet mogen aftappen. Hij wist mij ook te vertellen, dat hun Grand Canal achter Maastricht om niet à niveau kan komen, doch wegens de hoeveelheid drijfzand, daar aangetroffen, in panden verdeeld moet worden. | |||||||
[pagina 839]
| |||||||
20 Februari 1930.Ga naar voetnoot1De conjunctuur is slecht, maar het slechtst van alles is zij in de scheepvaart, voor oorzaken zie mijn jaarrede in de Kamer van Koophandel.Ga naar voetnoot2 Deze toestand laat niet na op den gang van zaken van de VereenigdeGa naar voetnoot3 invloed uit te oefenen, die verleden jaar ongeveer quitte gespeeld heeft, maar naar schatting dit jaar 3 millioen zal verliezen. Dit geeft Bronsing, den nieuwen, ietwat theoretischen directeur der ‘Nederland’, aanleiding centralisatie van de Vereenigde in Den Haag voor te stellen, opheffing der afzonderlijke directies. Ik was er aanvankelijk tegen, bureaucratisme en verlies voor Amsterdam vreezende, maar begin nu toch tot de meening over te hellen, dat het plan aanvaard moet worden, daar wij anders het beheer der Holland-Amerika Lijn van de Britsch-Indië lijn, hetwelk schrikbarend slecht is en aan de Vereenigde een jaarlijksch verlies van ongeveer 9 ton gekost heeft, niet kwijt raken. Ook kan, indien alles onder één directie gekomen is, gemakkelijker tot opheffing van een al te kostbare en weinig belovende lijn besloten worden, zonder dat een lijndirectie geblameerd wordt, zooals thans het geval is. Om die reden is Bernard Ruys, met wien ik de zaak besprak en die zelf de Holland-Australiëlijn beheert - met minder perspectief nog dan de Britsch-Indische, waarin, naar mijn meening, bij goede leiding wel wat zit - voor de centralisatie. Hij gelooft dat beide lijnen opgegeven moeten worden.Ga naar voetnoot4 Afrika en Oost-Azië kunnen gehandhaafd worden. Ik zeide hem, dat ik van die centralisatie voorzie, dat men de lading naar Rotterdam zal laten vloeien. Daartegen moeten waarborgen geschapen worden. Hij erkende de juistheid van het standpunt, al kwam hij ook voor Rotterdam op. Rotterdam krijgt intusschen zijn deel in de | |||||||
[pagina 840]
| |||||||
Afrika-lijn - alle inkomende lading en een klein deel der uitgaande lading. De vooruitzichten bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij zijn ongunstig. Geen salpeter van Chili - crisis in de koffie, die de koopkracht van West-Indië verlamt - achteruitgang in het passsagiersvervoer tengevolge van de concurrentie der Duitschers, waartegen wij echter onze maatregelen nemen door den aanbouw van de ‘Colombia’ en den aankoop van de ‘Juliana’ en de ‘Koningin der Nederlanden’ van de ‘Nederland’. Dit zal echter eerst zijn volle effect in 1931 uitoefenen. Ook zullen wij onze Pacificvloot moeten rationaliseeren, in den geest van onze nieuwe schepen, ‘Baarn’ c.s., die meer passagiers vervoeren en zelfs met lage vrachten nog rendeeren.Ga naar voetnoot1 | |||||||
Berlijn 7 Maart 1930.Maandag, 3 dezer, den Burgemeester gesproken en hem de mededeeling van Ringers over de Amsterdam-Rijn verbinding overgebracht. De Burgemeester zeide, dat wanneer de Minister met een wetsvoorstel betreffende een kanaal via Wijk komt, te Amsterdam geenerlei oponthoud zal ontstaan, want dienaangaande is alles reeds met de Regeering overeengekomen. Dien namiddag bespreking van de Vereeniging voor de Economische Politiek met Rutgers over diens candidatuur naar het Secretariaat der Liberale Partij. Woensdag 5/3 bezochten Aug. Philips en ik Fock, die ons verzekerde dat het geenszins zijn bedoeling was Rutgers als secretaris min of meer onder het toezicht van Boon, den tegenwoordigen secretaris, te laten. Hij zal slechts aan het hoofdbestuur ondergeschikt zijn en veel moeten reizen en afdeelingen in de provincie op pooten moeten zetten. Hij kan te Amsterdam blijven wonen, daar raadslid en afdeelingsvoorzitter blijven, tenzij blijkt dat de drie functies hem beletten zijn secretariswerk te doen zooals het behoort. In dat geval geeft hij Amsterdam ter wille van het grootere belang op. Helaas zou dat, zooals de positie thans is, het afbreken van het goede werk dat hij te Amsterdam verricht heeft, beteekenen. Ik geloof echter, dat de keus goed is en dat hij in de liberale partij een frisschen geest zal kunnen brengen, die haar meer aantrekkelijk dan thans voor de breed-denkende kerkelijken zal maken en niet moet bestaan in het | |||||||
[pagina 841]
| |||||||
coquetteeren met de opinie der arbeiders, het naloopen van Vrijzinnig Democraten en Sociaal Democratische Arbeiders Partij, anderzijds niet in conservatisme moet vervallen. Gisteren kwam Ringers bij mij. De ingenieur Heyning heeft hem nu het resultaat van zijn onderzoek ingediend - Wijk bij Duurstede 65 millioen - Geldersche Vallei, incluis de verbetering van het Merwedekanaal, 75 millioen, dus alles duurder dan Wentholt, Köhler enz. het berekend hebben. Op zichzelf geeft hij aan Geldersche Vallei de voorkeur - Amsterdam krijgt dan voor 10 millioen meer 2 nieuwe kanalen, maar gezien de stemming in Amsterdam om de strooming om de Zuidelijke Zuiderzee vooralsnog niet in te polderen (het plantgereedmaken van de Wieringerpolder valt ontzaggelijk tegen: 16 millioen tegen 2 à 3 millioen), zal hij - m.i. terecht - het voorstel via Wijk indienen, maar het eerst nog met De Geer bespreken, die zeker ook niets van het forceeren der Zuiderzeewerken moet hebben. Het aanleggen van een zeer duren dam (23 millioen) - eisch van Defensie, om een afzonderlijk IJmeer te maken, blijft echter urgent, naar het schijnt. De sluis in het Bosscheveld is gisteren gegund voor plm. 8 ton (1 ton lager dan de begrooting). Er ontwikkelt zich te elfder ure een strooming in Limburg (Koster van de Kamer van Koophandel te Heerlen, waarvan een zoon secretaris is van Ruys de Beerenbrouck) om deze sluis niet te bouwen en een verbinding meer ter hoogte van Venlo van de Belgische kanalen met de gekanaliseerde Maas tot stand te brengen. Het zou een allerongelukkigsten indruk in het Luikerland maken indien wij de verbeteringen bij Maastricht staakten. De doorvaart daar kan in 1931 in orde zijn, dus lang voordat de Belgen zelven iets van hun Grand Canal terecht gebracht zullen hebben. Het Julianakanaal kan in 1933 of 1936 klaarkomen.Ga naar voetnoot1 Ik sterkte dus Ringers zeer in zijn voornemen zich nòch door nieuwe (niet nader onderzochte) nòch door het groote Belgische plan van zijn stuk te laten brengen. Zijn Minister en natuurlijk ook Ruys weifelen in zulke situaties. Ook komt een Belgische kolonel (Fontaine, meen ik) in Maastricht een lezing houden over de wenschelijkheid om het Grand Canal langs Maastricht te leiden, wat weer andere waterstaatswerken zou meebrengen. Wellicht een afgezant van de Belgische nationalisten. Over de verbinding Schelde-Rijn heeft Ringers niet verder met | |||||||
[pagina 842]
| |||||||
Delmer (zijn Belgischen collega) gesproken. Men bestudeert in België thans onze inzichten. Zeker is het dat zij een lateraal kanaal van de Antwerpensche dokken naar de Schelde bij de Nederlandsch-Belgische grens zullen graven. Dan is het volgens Ringers voor ons onmogelijk te weigeren ons kanaal daarop te laten aansluiten en op het standpunt te blijven, dat het bij Bath in de Schelde moet uitmonden. Het zou volgens Ringers voor de Belgen, die weten dat de kanaalaansluiting bovendien voor ons goedkooper is (wij behoeven dan geen Schelde tot op laagwaterpeil uit te baggeren), beteekenen dat wij een redelijke oplossing niet wenschen. Hij blijft erbij dat het kanaal in het Volkerak moet uitmonden, maar gelooft dat de Belgen hun aandrang om het naar Willemstad te verleggen, zullen opgeven. In dat kanaal heeft hij drie sluizen ontworpen, waarvan hij er één bij wijze van concessie kan laten vervallen. Ik gaf hem te kennen, dat indien het Schelde-régime voor ons bevredigend geregeld wordt, het allergrootste bezwaar tegen het Karnebeeksche verdrag vervallen is, maar dat men in den lande zich voornamelijk tegen het Moerdijkkanaal gekeerd heeft. De oplossing waarheen men nu drijft, zal voor het publiek weinig verschil met dat kanaal maken, en groote oppositie is nog te wachten, al is zij in werkelijkheid voor ons minder ongunstig dan die van 1925. Is zij echter redelijk en kunnen wij er een behoorlijke verhouding met België door bereiken, dan moeten wij haar aanvaarden. De moeilijkheid is, dat België ons geen concessie van beteekenis kan aanbieden. De gevolgtrekking is dan ook, dat België het kanaal grootendeels zal moeten betalen, wij echter de onderhoudskosten op ons gebied, ten einde in ons huis souverein te blijven. Onze verplichting ook de beide andere kanalen (door Zuid-Beveland en Walcheren) te onderhouden, moet dan vervallen. Ook zouden wij naar onze meening algeheele vrijheid ten aanzien van de Oosterschelde moeten krijgen. Intusschen moeten wij het Hansweertkanaal van zijn hindernissen, in de eerste plaats de lage brug bij Vlake, bevrijden. De eerste post staat daarvoor op de begrooting van 1930. Dit is niet het geval t.a.v. de verbetering van het Hellegat, die Ringers bij suppletoire begrooting wil geregeld zien, nu de onopgehelderde publicatie van den brief van Van Eysinga heeft doen zien, dat wij daarmede al eerder hadden moeten beginnen. Of De Geer daarin toestemt, betwijfel ik. Het is een kwestie van 2½ millioen, het aanleggen van een stroomleidingsdam. Ringers wil in elk geval van De Geer de toezegging krijgen, dat hij voor deze werken en voor het Amsterdam-Rijnkanaal over het geld | |||||||
[pagina 843]
| |||||||
kan beschikken om in de eerste jaren vlug werk te verrichten. Hij vleit zich de stukken Utrecht-Wijk en Utrecht-Vreeswijk in 3½ jaar gereed te hebben, wat mij ook in verband met de langzame procedure bij de noodige onteigening (in België gaat dat veel vlugger) ongelooflijk schijnt. Tevens wil hij den Beneden Rijn verdiepen, om de Rijnvaart langs Arnhem te vergemakkelijken. Daarna het pand door de Betuwe en de verbreeding Amsterdam-Utrecht. Antwerpen mag niet eerder dan Amsterdam geholpen worden. Dit gesprek bracht ons ook op de toekomstige ontwikkeling van het Amsterdamsche Rijnvervoer, waarvan de tegenwoordige beteekenis hem tegengevallen was. (Ik had hem mijn nota van 1928 (?) aan Beelaerts gezonden.) Het Eerste-Kamerlid Van der Lande maakt al stemming tegen het kanaal en verlangt een berekening van de toekomstige rendabiliteit, die niet te geven is. (De Burgemeester heeft er mij ook reeds over gesproken. Ik heb hem toen aangeraden zich niet op dien weg te begeven, een dergelijke berekening zuivere fantasie zijnde.Ga naar voetnoot1 Naar het schijnt, heeft Donker, er ook over aangeklampt, er zich toch aan gewaagd.) Ringers vroeg mij of ik meende, dat hetgeen Amsterdam meer aan vervoer zou krijgen (door het nieuwe kanaal) bij het gezamenlijke vervoer zou komen of van Rotterdam en Antwerpen zou worden afgenomen. Ik zeide hem, dat de beteekenis van 3 havens in de eerste plaats van de verdere ontwikkeling van Duitschland afhangt. Gelooft men daaraan niet, dan moet men heel weinig voor onze havens doen, maar naar mijn meening moet men in de eerstvolgende decenniën een geweldigen industriëelen groei van Duitschland, welks handelsomzetten thans betrekkelijk gering zijn, maar dat voor een enorme uitbreiding uitgerust is, tegemoetzien. Dus geloof ik aan een vermeerderde beteekenis der drie havens, ondanks uitzonderingstarieven op de Duitsche spoorwegen, die het Rijnverkeer nooit zullen kunnen dooden en wier schadelijke invloed reeds gedeeltelijk door autovervoer naar den Rijn en nieuw watervervoer langs het Rijn-Herne kanaal naar onze havens gecompenseerd wordt.Ga naar voetnoot2 De heer Van der Lande is geen vriend der Nederlandsche havens, die hem in zijn protectionistisch streven dwarsboomen, en vindt er althans één van overbodig. Bestonden ze niet beide, dan zou men | |||||||
[pagina 844]
| |||||||
hem allicht gelijk geven. (Wij maken er nu een derde bij, Dordrecht, die wel eens veel kwaad aan de andere kon doen.Ga naar voetnoot1) Ringers vertelde mij ook, dat de onderzoekingen en het overleg tusschen hem en Van Kleffens gepleegd, tot het inzicht gevoerd hebben, dat de Belgen voor hun Grand Canal zonder onze goedkeuring geen Maaswater mogen aftappen. Wij staan daarin volgens hem heel sterk, sterker dan in de wateraftapping ten behoeve van het Juliana-kanaal. Hij bleek een voorstander van de definitieve regeling van het Wielingen-vraagstuk te zijn - in den zin van ons adres van 1927.Ga naar voetnoot2 Surie en zijn medestanders zijn echter nog tegen, en in het oog van ons publiek zou het alweer een concessie aan België zijn, ofschoon in werkelijkheid een gevaar minder voor ons. Bij nader inzien gevoel ik de groote bezwaren van een concentratie van de VereenigdeGa naar voetnoot3 in Den Haag te levendig om daarin goedschiks mede te gaan. De leiders zouden van het contact met den handel, hun vrachtagenten en de schepen gespeend zijn, en het zou een onzakelijk, inefficiënt en bureaucratisch régime worden. Mij dunkt, de Vereenigde moet een geconcentreerd beheer der Britsch-Indië-Australië en Oost-Azië-lijnen te Rotterdam invoeren en de Afrikalijnen te Amsterdam houden. De boekhouding kan naar Den Haag, en gedelegeerden kunnen toezien, zonder voor een bepaalde lijn op te komen. De meerderheid in de Vereenigde schijnt echter, onder invloed van Bronsing, voor algeheele concentratie in Den Haag te zijn. De strijd zal de volgende week gestreden moeten worden. | |||||||
[pagina 845]
| |||||||
9 Maart 1930.Terug te Amsterdam. De Rembrandt-tentoonstelling te Berlijn interessant. Er was één mij onbekend schilderij uit 1632, ‘De ontvoering van Europa,’ toebehoorende aan Klotz te Berlijn, een wonder. De ‘topic of the day’ was het ontslag van SchachtGa naar voetnoot1, een opluchting dunkt mij. Ik zag hem met vrouw en kinderen aan het station Friedrichstrasse, maar sprak hem niet. Zijn rol is echter niet uitgespeeld. | |||||||
27 Maart 1930.Op Maandag jl. (24) onderhoud ten stadhuize met Burgemeester en Wibaut. Van Hasselt ook aanwezig. Onderwerp: leening aan Duitschland tegen afkoop der Duitsche voorkeurstarieven en herstel der Binnenwasserumschlagtarife. Er heeft een vergadering in Den Haag plaats gehad, onder voorzitterschap van Patijn, waar tegenwoordig, behalve De Vlugt en Wibaut, de burgemeester van Rotterdan, Veder, Van Beuningen, de directie der Spoorwegen en Kalff. De Rotterdammers waren geestdriftig voor het denkbeeld, de spoorwegen gereserveerd, doch de Amsterdamsche heeren zaten met de moeilijkheid, dat de Voorzitter van hun Kamer van KoophandelGa naar voetnoot2 bezwaren had. De vergadering eindigde dus zonder besluit, en deze bespreking diende dan ook om de zaak nogmaals te bespreken. Daar Van Hasselt onze spoorwegspecialiteit is, had ik voorgesteld hem aan de discussie te doen deelnemen. Ik herinnerde de heeren er aan, waarom ik mijn standpunt, dat het algemeen Nederlandsche is, ingenomen had en welke redenen ik had er niet van af te wijken. Komt de vraag tot de Kamer van Koophandel, dan zal zij in de eerste plaats met het Amsterdamsche belang rekening houden, dat de afschaffing der voorkeurstarieven en het herstel der Binnenwassertarife medebrengt. De Kamer van Koophandel zal echter alleen een oordeel over de mérites van een uitgewerkt voorstel kunnen uitspreken. Van Hasselt stelde zeer duidelijk in het licht hoe onwaarschijnlijk het is, dat de Duitsche spoorwegen de voorkeurstarieven zullen opgeven. Wibaut begreep de zaak zeer goed en meende, dat een tweede conferentie in Den Haag noodig was, waartoe wij (van Hasselt en ik) uitgenoodigd moesten worden. De Burgemeester praatte zijn wethouder zoo'n beetje na. | |||||||
[pagina 846]
| |||||||
Naar onze meening wordt deze zaak door La Gro als promotor bij Patijn sterk gepousseerd en begrijpt Patijn niets van de spoorwegpositie, en zoo hij deze begrijpt, handelt hij om onverklaarbare redenen zoo. Kalff heeft aan Van Hasselt gezegd, dat hij zich geheel terugtrok, omdat hij geen spoorwegman meer is en de directie der spoorwegen niet wil influenceeren, anderzijds niet den indruk wil verwekken, dat hij ‘in het syndicaat’ zit. | |||||||
28 Maart 1930.In de Vereenigde oppositie van - behalve de onze - Wierdsma, Goudriaan en Van Ommeren tegen het plan-Bronsing. Na een verdere bespreking en petit comité laat Bronsing de centralisatie in Den Haag los, blijft echter op gemeenschappelijke verantwoordelijkheid der directie, waarvan er twee te Amsterdam en twee te Rotterdam zullen zitten, staan. Wij zullen op dit punt toegeven. Intusschen waren Goudriaan en Nijgh bij ons, die op ontbinding met behoud der lijnen aansturen. Nijgh wil de Britsch-Indië lijn onder Duitsche hegemonie brengen. Dat in den uitersten nood. Nieuwe vergadering op 10 April. De fusie tusschen Hapag en Norddeutsche Lloyd mag ons wel waarschuwen tegen het losmaken van den band tusschen de reederijen.Ga naar voetnoot1 | |||||||
8 April 1930.Op 1 April een vergadering aan Buitenlandsche Zaken bijgewoondGa naar voetnoot2, waarin Colijn een uiteenzetting van de beteekenis van die Conventies van Genève gafGa naar voetnoot3, welke vooral moreel is. Colijn heeft zich daar zeer verdienstelijk gemaakt, maar ik ben sceptisch omtrent het verdere verloop. Ik knoopte in mijn ooren, dat Colijn verklaarde radicaal van sympathieën voor een onderhandelingstarief genezen te zijn, dat aan de staten die het toegepast hebben, de grootste belemmeringen in den weg gelegd heeft. Kortenhorst, MansholtGa naar voetnoot4 en dergelijke activisten, die aanwezig waren, zullen er niet vroolijk om geweest zijn. | |||||||
[pagina 847]
| |||||||
Twee dagen later dejeuneerde ik te Parijs met Pirelli, De Peyerimhoff en Balfour, die allen met groot cynisme over het resultaat van Genève spraken. Ik kwam er tegen op, waarop Balfour verklaarde dat de handelsconventie door Engeland zeker niet geratificeerd zou worden. GrahamGa naar voetnoot1 heeft volgens hem geen following, en Labour en Conservatieven zijn beiden voor bescherming als het laatste redmiddel in den uiterst slechten toestand van Engeland. Uit Pirelli bleek Italië's hostiliteit tegenover eenige tariefverbintenis. Het wil volkomen autonoom, d.w.z. sterk protectionistisch, blijven. Hij beschouwt regionale overeenkomsten, waarvoor De Peyerimhoff opkomt - hoewel niet gebaseerd op tariefverlagingen - als tegen Italië gericht. De Peyerimhoff treedt met fluweelen handschoenen op en zal in stilte oppositie voeren. Later kwam Von Mendelsohn, die het resultaat te Genève nog zoo kwaad niet vond (maar de Duitschers zeggen dat altijd en handelen in tegenovergestelden geest), en nog later Theunis, die de protectionisten heftig aanviel en de Kamer een Chambre d'Industrie, maar niet een Chambre de Commerce noemde. Den volgenden dag werd in de Conseil, waar wel een 100 menschen van alle landen aanwezig waren, de discussie hervat. Theunis en Pirelli (ik weet niet of de laatste, die overigens het meeste werk in de Kamer verricht, er de hand in gehad heeft) hebben mij tot voorzitter der Commissie voor de Handelspolitiek benoemd, hetgeen ik eerst weigerde, doch op aandrang van Theunis aannam, om hem, die als Belg dezelfde liberaliteit op dat gebied voorstaat als wij, niet in den steek te laten. Het ging er nu over, of de Kamer zich krachtig ten gunste der handelsconventie zal uitspreken. In de laatste jaren was zij, door den tegenstand van de meeste nationale comités, zeer schuchter geworden, nadat zij in 1927 de leiding had en op de Conferentie in dat jaar grooten invloed ten goede uitoefende. Theunis en ik kregen onzen zin, maar uit deferentie tegenover eerstgenoemde, doch Balfour verklaarde ten aanhoore van alles, dat Engeland niet mede zou doen. Zoo lang Labour aan de Regeering is en steun van de liberalen kan krijgen, is dat boud gesproken, maar de kans dat Balfour gelijk krijgt, is helaas zeer groot. Evenzoo acht ik de medewerking van andere groote mogendheden twijfelachtig. Het nieuwe kabinet in Duitschland met den agrariër Schiele is ultraprotectionistisch voor den landbouw, Frankrijk en Italië zijn het in alle opzichten. | |||||||
[pagina 848]
| |||||||
16 April 1930.Briefwisseling gehad met Dr. M. de Hartogh, die mij poogt te blackmailenGa naar voetnoot1. Dito met mijn ouden vriend Van den Broeck te Antwerpen en via hem met Van Cauwelaert, die de meest geruststellende verzekeringen omtrent de vredelievende stemming te Brussel en Antwerpen doet, waarmede het jongste rapport van Segers in den Belgischen Senaat in het geheel niet overeenstemt. Klaarblijkelijk zitten de heeren met die uitlatingen in de maag, maar de vraag is aan welken kant Hijmans staat. Het is best mogelijk, dat hij geen oplossing wil - althans geen andere dan die van 1925 en daarom menschen als Segers maar tegen Nederland laat fulmineeren. Dit is o.a. het inzicht van Nypels, die onlangs weer eens bij mij was, nadat hij pas in België geneusd had. Ik heb herhaaldelijk reden te veronderstellen, dat hij borduurt, maar het lijdt geen twijfel, dat hij in België goede entrees heeft. Hij beweerde, dat de stemming te Brussel weer geheel in ons nadeel omgeslagen is, o.a. ook in industrieele kringen, die tot nu toe welwillend waren. Zoo zouden de Coppées woedend zijn over de houding van onzen Waterstaat, die hun nieuwe stikstoffabriek te Sluiskil op onbehoorlijke wijze chicaneert. Nypels tracht daarover Ringers te spreken, doch die ontwijkt hem. Ik heb Ringers 3 weken geleden verzocht hem toch te ontvangen, doch tot nu toe geen antwoord ontvangen. Ik vrees, dat Ringers niet of nog niet tegen zekere invloeden (Rosenwald) aan Waterstaat op kan. Is dat zoo, dan heeft de meening, welke ik eens hoorde, dat hij geen haar op de tanden heeft, helaas grond. Andere goede eigenschappen voor een directeur-generaal bezit hij zeker. Op de proeftocht van de ‘Baloeran’ zat ik aan den lunch tegenover Reymer, die aan zijn belofte vóór het Paaschreces met een voorstel Amsterdam-Rijn te komen, vastzit, maar haar niet houdt, want het reces is er en het plan niet. Ik zeide hem, dat wij hem niet veel respijt meer geven. Hij beloofde opnieuw, maar hij is niets. Het hangt van zijn ondergeschikten en van Financiën af. Ringers is van goeden wille en zal wel in de goede richting dringen, maar misschien niet met genoeg aandrang. | |||||||
[pagina 849]
| |||||||
In den boezem van de Vereenigde tracht een viertal personen, Goudriaan, Nijgh, Bronsing en ik, een oplossing te vinden. Wij moeten tusschen allerlei persoonlijke begeerten, noodzakelijkheid om incapabelen (Holland-Amerika lijn) van hun deel in de gestie te ontheffen, belangen van aangesloten maatschappijen (‘Nederland’ en Rotterdamsche Lloyd tegenover de Oost-Azië lijn der Vereenigde) heenzeilen. Ik heb alle hoop nog niet verloren. | |||||||
18 April 1930.Gisteren Hofstede de Groot begraven. Als kunsthistoricus had hij groote beteekenis, maar hij maakte overal ruzie. Een van zijn heftigste vijanden was Bredius, die aan een ieder die het hooren wilde, vertelde dat hij, in Amerika reizende, wel 100 schilderijen in particuliere verzamelingen gevonden heeft die van een onwaar certificaat van Hofstede de Groot voorzien waren. Eenige jaren geleden deed zich de opzienbarende vergissing met het portret voor dat hij aan Frans Hals toegeschreven had en waarvan uitgemaakt werd, dat het een door een levend schilder gemaakt schilderij was, een uitspraak die Hofstede de Groot niet erkende en hem aanleiding gaf het schilderij voor eigen rekening te koopen.Ga naar voetnoot1 Ik heb geen oordeel over de juistheid van de vele aantijgingen, tegen hem ingebracht. Zeker is het, dat de kunstgeleerden elkaar met de venijnigste wapens bestrijden. Ter begrafenis ontmoette ik Rollin Couquerque van ‘Koloniën’, met wien ik het volgende besprak. De fosfaatmijn op Curaçao is het eigendom van een maatschappijGa naar voetnoot2 | |||||||
[pagina 850]
| |||||||
die drie soorten van aandeelen kent. De eerste categorie is in handen van Godden, den te Londen gevestigden directeur, de tweede in verspreide handen, waaronder veel Duitschers, de derde is één aandeel, dat geen kapitaal vertegenwoordigt, maar gelijk stemrecht heeft en in handen van HopeGa naar voetnoot1 is. Het vervoer van dit fosfaat is in de laatste jaren door de Duitsche reederij HornGa naar voetnoot2 bewerkstelligd, voor wie het een basis is waarop zij voor de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij een belangrijke concurrent geworden is. Ter Meulen, commissaris bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, heeft aan Van Hasselt medegedeeld van Godden vernomen te hebben, dat Horn hem voor zijn aandeelen £ 250.000 nominaal iets minder dan pari geboden heeft, een cijfer dat hem schijnt toe te lachen. Hij wil ons echter in de gelegenheid stellen meer te bieden. Geld voor dit doel heeft de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij niet, en ik weet niet of de fosfaatmijn zelf het waard is. Echter is er, of was er, naar onze meening, het bezit van de Vuykbaai aan verbonden, waar zich wellicht een Amerikaansche onderneming kan nestelen, meer concurrentie voor de Bataafsche dus. Wij besloten dus in de eerste plaats deze in te lichten, die echter geen belangstelling toonde. Wij waren daarop van plan de Regeering op de hoogte te stellen, wie het niet onverschillig moet zijn, in welke handen de fosfaatmijn en de haven zich bevinden. Toevallig ontmoette ik Couquerque, dien ik voorloopig in kennis stelde en die mij zeide, dat de eigendom van de Vuykbaai na een langdurig geding aan den Staat toegewezen was. Daarmede vervalt een deel van de beteekenis der zaak voor de Regeering, maar het komt mij voor dat zij, gegeven de internationale positie van Curaçao, toch nog belangrijk genoeg is om door haar bekeken te worden. | |||||||
22 April 1930.Vergadering in Den Haag onder voorzitterschap van Patijn inzake het crediet aan Duitschland. Aanwezig de burgemeesters van Amsterdam, Rotterdam, Veder, Wibaut, de Spoorwegen (Van Manen en Van Dijk), Van Hasselt en mijn persoon. Ik zette mijn standpunt uiteen, min of meer als de kwade pier in het gezelschap, maar verklaarde dat als de zaak bij de Kamer van Koophandel kwam, zij haar | |||||||
[pagina 851]
| |||||||
op haar verdiensten voor Amsterdam zou onderzoeken. Duitschland moet dan duidelijk omlijnde voorstellen op het gebied der spoorwegtarieven doen (zoover komt het niet). Besloten werd, aan La Gro te berichten, dat men op het voorleggen van een dergelijke propositie ‘open’ was. De vergemakkelijking der credietmarkt maakt het hoogst onwaarschijnlijk, dat Duitschland naar ons crediet begeerig is, althans verbonden aan onereuze voorwaarden. Alles tezamen genomen, beschouw ik de zaak als fatsoenlijk begraven. Typisch is de houding van de Regeering, die volgens Patijn ‘belangstellend gadeslaat’, d.w.z. principieel geen bezwaar maakt tegen een dergelijk crediet, al wordt daarmede de kans om op landbouw- en industrieel gebied van Duitschland een betere behandeling te bekomen, geheel weggenomen. | |||||||
28 April 1930.Eergisteren, aan boord van de ‘Oldenbarneveldt’, had ik een lang gesprek met De Geer over den fiscus en het bankgeheim. De bankiers maken zich ongerust over het verdrag met DuitschlandGa naar voetnoot1 en de artikelen in de Duitsche pers die het voorstellen alsof Nederland, ingevolge de verplichtingen van dat verdrag, gegevens over Duitsche belastingplichtigen aan Duitschland verstrekken zal en reeds verstrekt. Zoover is het nog niet, maar De Geer schijnt niet te begrijpen, dat hij - ondanks de beperkende instructies welke hij aan zijn ambtenaren geeft - voedsel aan dergelijke berichten geeft door o.a. een beslissing van den Hoogen Raad uit te lokken, die een uitspraak van een Raad van Beroep, welke den fiscus tegenover een bank die weigerde inlichtingen over een derde te geven, in het ongelijk gesteld had, vernietigde.Ga naar voetnoot2 Dat het buitenlandsch kapitaal dientengevolge van hier dreigt af te vloeien, schijnt hij niet te gelooven. Toch is dit gevaar groot, omdat landen als Zwitserland zeker niet aan het bankgeheim zullen tornen. In beginsel heeft De Geer gelijk, maar hij is zoo naïef te gelooven, dat hij door regelingen met het buitenland belastingvlucht kan voorkomen of achterhalen. Ook sprak ik hem over het ongewenschte van het Duitsche crediet | |||||||
[pagina 852]
| |||||||
en over de noodzakelijkheid eindelijk te komen tot een doeltreffende organisatie van den economischen dienst tegenover het buitenland onder leiding van een niet te zwaarwichtigen economischen raad.Ga naar voetnoot1 Later besprak ik dit ook met Minister Verschuur, naast wien ik aan tafel zat. Hij was zeer voor het denkbeeld geporteerd. Ik noemde hem Trip als geschikten leider. Intusschen is men nog steeds bezig met het rapport over de economische voorlichting van de Commissie-Posthuma, dat nog steeds niet het licht gezien heeft.Ga naar voetnoot2 Verschuur scheen er althans van doordrongen te zijn, dat zijn rechterhand Heringa niet aan bescheiden eischen voldoet. Met Vissering had ik het lang over de Young-leening, waarvan de uitgifte hier ernstige verwikkelingen medebrengt. De twee groepen, Hope en Mendelsohn-Nederlandsche Handel-Maatschappij, staan als water en vuur tegenover elkaar. Mannheimer krijgt hier meer en meer de leiding, de Nederlandsche Handel-Maatschappij vaart in zijn zog, in het buitenland wordt openlijk over de afhankelijkheid van Van Aalst van den onscrupuleuzen manipulant gesproken. De positie is voor ons land zeer ongewenscht, daar zij reeds herhaaldelijk en niet ten onrechte, voedsel geeft aan het oordeel, in de eerste plaats in Frankrijk geveld, dat de Nederlandsche geldmarkt een verkapte Duitsche is. Het tegenwicht vormt Hope. Ter Meulen en Mannheimer zijn de eenige internationale bankiers die wij bezitten. Helaas wordt Ter Meulen gecontrecarreerd door den ouden Van LoonGa naar voetnoot3, die hardnekkig voor zijn firma het guichet van alle leeningen verlangt waaraan Hope mededoet. Deed deze complicatie zich niet voor, dan zouden Hope en Mendelsohn voor deze leening noodgedwongen samengaan. MorganGa naar voetnoot4 geeft de Nederlandsche tranche niet aan Men- | |||||||
[pagina 853]
| |||||||
delsohn alleen en liever ook niet aan Hope alleen, teneinde de grootst mogelijke plaatsing te verzekeren. Vissering zit er mede, omdat hij voorziet dat men de beslissing in zijn handen zal leggen. Een knoop doorhakken is niet zijn fort. Mendelsohn en Hope nemen ieder aan voor $ 35 millioen te plaatsen, maar Vissering acht dit te veel voor het land, en wat Mendelsohn betreft, vreest hij zeer dat een deel in het buitenland tijdelijk ondergebracht wordt om hier op een wellicht ongelegen oogenblik weer op de markt gegooid te worden. Vissering vindt een tranche van $ 20 millioen genoeg voor Nederland.Ga naar voetnoot1 Ter gelegenheid van den proeftocht van de ‘Oldenbarneveldt’ kreeg Van HengelGa naar voetnoot2 den Leeuw, een tegendienst door Röell verleend, die zijn commissariaat bij de ‘Nederland’ aan Van Hengel te danken heeft. In de scheepvaart oordeelt men deze onderscheiding voor den jeugdigen en voor het algemeen belang nog weinig presteerenden maar ambitieuzen man voorbarig. Zoo oordeelt ook De Vlugt er over, die met de opening van de nieuwe sluisGa naar voetnoot3 op morgen Crone, Van Hasselt en Adrian gedecoreerd wil zien. Hij vroeg mijn meening. Ik adviseerde gunstig ten aanzien van de eerste twee, maar gaf als mijn meening dat zeker ook DonkerGa naar voetnoot4 in aanmerking komt, die al 70 jaar is en veel meer voor het havenbelang deed dan Adrian, waarop De Vlugt zonderlingerwijs zijn aandacht gevestigd heeft. Heden bleek mij, dat een van Adrian's chefs, Laurence Holt, in zijn hoedanigheid van Lord Mayor van Liverpool, in Juni te Amsterdam komt, en nu herinner ik mij, dat Van Swinderen mij eenige maanden geleden zeide, dat De Vlugt hemel en aarde tracht te bewegen om een Engelsche ridderorde te krijgen, hetgeen op groote moeilijkheden stuit, daar de Engelschen aan vreemdelingen voor zulke bezoeken geen decoraties verleenen. Blijkbaar heeft onze ijdele burgervader de hoop nog niet opgegeven en moet nu Holt's steun verworven worden door Adrian te bedenken. | |||||||
[pagina 854]
| |||||||
1 Mei 1930.De decoraties zijn achterwege gebleven. ReymerGa naar voetnoot1 vond dat dit een waterstaatfeest was en Amsterdamsche particulieren niet in aanmerking kwamen. De opening der sluis vond eergisteren plaats. Opnieuw gingen we met de ‘Oldenbarneveldt’ scheep. De Koningin was goed gehumeurd. Ik sprak haar over de noodzakelijkheid dat nu eindelijk de beslissing inzake de verbinding met den Rijn genomen wordt. Voorts over Curaçao. Zij hoopte, dat de nieuwe gouverneur (Slobbe) verbetering in het bestuur zou aanbrengen en de positie tegenover Venezuela veilig zou maken. Eindelijk over den economischen toestand, die slecht is. 's Avonds diner in het Carlton Hotel, waar ik Van CauwelaertGa naar voetnoot2 ontmoette. In mijn toastGa naar voetnoot3 sprak ik vriendelijke woorden over de verhouding met BelgiëGa naar voetnoot4, door hem met een Vlaamsch-politieke speech beantwoord, maar zeer bevredigend, hoewel waarschijnlijk bedoeld om ons voor het Moerdijkkanaal te winnen. Reymer sprak mysterieuze woorden, waaruit wij afleiden moesten, dat hij spoedig een wetsontwerp betreffende de Rijnverbinding via Wijk zal indienen. De manier waarop de Burgemeester trachtte hem vast te leggen, was niet erg kiesch. Naar ik later van hem en ook van Ringers begreep, is er nog een financieele moeilijkheid op te lossen, die men niet als zeer ernstig schijnt te beschouwen. | |||||||
[pagina 855]
| |||||||
zeide mij echter den volgenden dag, dat Snouck hem wèl die mededeeling gedaan heeft. Het ziet er dus naar uit, dat òf Patijn òf Buitenlandsche Zaken het niet al te nauw met de waarheid neemt. Beelaerts vertelde mij, dat België ons voorstel in zake het Eendrachtskanaal niet accepteert, maar dat hij niet van plan is een duimbreed verder te gaan. Ik zond hem den nauwkeurigen tekst van mijn tafelrede op 29 April, die in de pers onvolledig is opgenomen en in de Nieuwe Rotterdamsche Courant o.a. zóó, dat men er uit leest, dat ik aanraad de Belgische eischen maar in te willigen.Ga naar voetnoot1 Goudriaan zeide mij gisteren, dat dit te Rotterdam nogal commotie verwekt heeft. Ik heb hem gevraagd, er voor te zorgen, dat de Nieuwe Rotterdamsche Courant den juisten tekst van mijn speech opneemt, dien ik hem zend. Eergisteren bezocht Ringers mij en zeide mij, dat het antwoord van den Belgischen Waterstaat niet bot afwijzend is, zooals ik van Beelaerts begrepen heb, maar zeer onredelijke eischen stelt, o.a. technisch onuitvoerbare werken in het Hellegat. Dezer dagen gaat onze repliek uit, waarin wij o.m. den praealabelen eisch stellen, dat België ons een 2000 tons verbinding van zijn Grand Canal bij Lixke naar onze grens ten Z. van Maastricht geeft. Ons kanaal van de grens naar Maastricht brengen wij dan ook op 2000 tons capaciteit (de onlangs gemaakte sluis voor 1000 tons schepen bij St. Pieter moet dan weer vergroot worden), zoodat zij na het gereedkomen van het Juliana-kanaal, lang vóór de voltooiing van het Grand Canal, een modernen vaarweg van Luik naar de Nederlandsche zeehavens en den Rijn zullen geven. Reeds nu maken veel Luiksche scheepjes gebruik van de gekanaliseerde Maas om op den Rijn te komen. Dit verkeer heeft zich dankzij de kanalisatie sterk ontwikkeld. Luik volgt dan ook met groote belangstelling hetgeen wij in Limburg doen, en het beginnen met de werken voor de sluis in het Bosscheveld, waardoor Luiksche schepen van 1000 ton langs Maastricht naar Antwerpen zullen kunnen varen, indien de Belgen hun kanaal aan de grens op gelijke capaciteit brengen (wat ze niet gedaan hebben; integendeel, ze spreken van den bouchon de Lixke) heeft, helaas te laat om het Grand Canal te verhinderen, te Luik het inzicht gevestigd, dat wij van goeden wille zijn. Ik heb Ringers gezegd, dat ik onderhandelingen met België over verbeteringen van den normalen vaarweg van den Rijn naar Ant- | |||||||
[pagina 856]
| |||||||
werpen, waaronder het Hellegat, ten sterkste afkeurde. Wij moeten voor ons eigen belang voor verbetering zorgen, doch erkennen niet het recht van België dienaangaande eischen te stellen. Een verbetering van het Hellegat heeft 20 of 30 jaar geleden op de begroting gestaan, doch is toen wegens financieele omstandigheden uitgesteld. Zij is zeer gewenscht, doch niet urgent. Ik acht het wijs beleid ertoe over te gaan, evenals tot de verhooging van de brug bij Vlake en waarschijnlijk tot de verbetering van de sluizen in het kanaal van Hansweert, omdat de nationale scheepvaart er door bevoordeeld wordt en tevens om alle verwijten van België, dat wij de bestaande verbinding van Antwerpen met den Rijn niet zoo goed mogelijk maken, te ontzenuwen. Deze werken kunnen echter geen punt van onderhandeling met België vormen, daar wij anders onze alleenzeggenschap op onze rivieren prejudicieeren. Het antwoord van Delmer (Belgische Waterstaat) doet zien, dat wij nog ver van een overeenstemming zijn. Hetzelfde moet volgens Ringers gebleken zijn uit de eerste uitlatingen in een vertrouwelijk gesprek van de zijde van het Belgische Departement van Buitenlandsche Zaken ter zake van de Schelde. Onzerzijds verkeerde men sedert de nota-wisseling van MeiGa naar voetnoot1 onder den indruk, dat België ons standpunt in het Schelde-régime vrijwel aanvaardt, maar bij de eerste ‘abord’ is België weer met den eisch gekomen, dat de belangen van de scheepvaart in alle opzichten primeeren en die van het oeverland ten achter moeten staan. Ook wenschen zij bij verschil van meening buitenlandsche arbitrage - allicht van ondeskundigen - waartegen wij ons steeds verzet hebben. Ik heb den indruk, dat de mot d'ordre in België op het oogenblik is ‘vriendelijk jegens Nederland in het openbaar’. Dat zal wel tijdens de Belgische tentoonstellingen zoo blijven, maar ik betwijfel dat werkelijke goede wil bestaat om meegaand te zijn. Voor Hijmans is het ook wel heel lastig. | |||||||
[pagina 857]
| |||||||
De Burgemeester had mij reeds verteld, dat tusschen de Regeering en Amsterdam overeenstemming bereikt is. Men wil echter ook Utrecht, provincie en stad, die het oponthoud van het laatste jaar veroorzaakten en hun zin krijgen, eenige millioenen laten meebetalen in de kosten, welke nu belangrijk hooger geraamd worden dan ooit te voren, nl. op 63 millioen, voorwaar geen kleinigheid!Ga naar voetnoot3 Maandag jl. opening van het Nederlandsche paviljoen op de Antwerpensche tentoonstelling, dat zeer geslaagd is (Wijdeveld). Het diner, aan de Belgen aangeboden, was prettig. Veel vriendelijke toasten, maar overigens niets nieuws. | |||||||
[pagina 858]
| |||||||
27 Mei 1930.Van LyndenGa naar voetnoot1 zeide mij dezer dagen, dat het Wetsontwerp Amsterdam-Rijn niet bij de Raad van State ontvangen was. Het circuleert dus bij den Ministerraad. Alleen Financiën kan niet nog ophouden, maar Ringers zeide mij, dat men daar accoord gaat. De Koningin sprak mij er over toen zij mij op het avondfeest van jl. Donderdag bij zich ontbood. Zij vroeg mij of ik een prettig avondfeest gehad had op den dag toen zij mij het laatst aan boord van de ‘Oldenbarneveldt’ gezien hadGa naar voetnoot2, waarop ik antwoordde dien avond verblijd geweest te zijn met de zeer behoedzame uitlating van Reymer en sedert met de mededeeling dat het wetsontwerp het Departement verlaten heeft. Zij zeide mij daarop van de zaak niet veel geweten te hebben toen ik haar er over sprak, maar Reymer er dienzelfden dag naar gevraagd te hebben. Allicht heeft dit geholpen. Met Van Beuningen en Ringers correspondentie over het Eendrachtkanaal gevoerd. Ik vrees, dat Ringers zwak in zijn besprekingen met de Belgen is. Waakzaam blijven! Op 8 Mei jl. stond dit communiqué in de courantGa naar voetnoot3, hetgeen wil | |||||||
[pagina 859]
| |||||||
zeggen dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd aan Kröller overgeleverd wordt, die ook en in de eerste plaats agent van den Norddeutschen Lloyd is. Van de Roemer moet directeur worden, Hissink en Foudraine worden ontslagen of nemen ontslag. Alleen De BeaufortGa naar voetnoot1 blijft. Hij ziet den toestand vermoedelijk niet in. Niet alleen dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd aldus een orgaan van den Norddeutschen Lloyd wordt, maar bovendien krijgt deze laatste door tusschenkomst van Van de Roemer inzage in de wijze waarop de Amsterdamsche reederijen hun zaken in het achterland doen. Onder leiding van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij werken zij daar gezamenlijk door het Amsterdamsch Vrachtkantoor te Düsseldorf. Voorts zal hij door de deelneming van den Koninklijken Hollandschen Lloyd in de Holland-West Afrika lijn geheel op de hoogte zijn van haar intern overleg, terwijl hij tevens de agent van Woermann is, geaffilieerd aan Hamburg-Amerikanische Packetfahrt Aktien Gesellschaft en Norddeutsche Lloyd, en onzen hevigsten concurrent op de Afrikaansche kust. Aldus wordt een wig in het bedrijf der Amsterdamsche reederijen gedreven. Het is een hoogst gevaarlijke toestand, die mij aanleiding gaf er den Burgemeester en Wibaut op te wijzen, daar de Gemeente tezamen met de Staat de Koninklijke Hollandsche Lloyd met kasoverschotten steunt. Dit onderhoud had gisteren in aanwezigheid van Van Hasselt plaats. Het bleek dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd - na verdergaanden steun gevraagd te hebben - nu verlenging van den termijn gedurende welken hij op kasvoorschotten ter dekking van exploitatiekosten van Staat en Gemeente aanspraak heeft, verlangt. De overeenkomst loopt aan het einde van dit jaar af. Men hoopt op verlenging tot einde 1932, als wanneer de Koninklijke Hollandsche Lloyd vertrouwt dat zijn toestand, dankzij de poolovereenkomst met den Norddeutschen Lloyd, die op 1 Juli in werking moet treden, zooveel verbeterd zal zijn, dat hij ‘met den Norddeutschen Lloyd’ (vraag van Wibaut: zal de Koninklijke Hollandsche Lloyd gesteund door den Norddeutschen Lloyd bouwen?) nieuwe schepen zal kunnen bestellen. Ons vertoog maakte wel eenigen indruk, men had de zaak van deze zijde in het geheel niet bezien, maar men vond het moeilijk, nu nog met ingrijpende voorwaarden te komen, te meer daar de Regeering de verlenging van het contract voor haar deel (¾) toege- | |||||||
[pagina 860]
| |||||||
zegd heeft. Men zou den Koninklijken Hollandschen Lloyd ten hoogste kunnen vragen, welke waarborgen hij kan geven, dat hij geregeld van Amsterdam zal blijven varen. Dat is natuurlijk niet het punt: een dergelijke verzekering kan op grond van de te sluiten poolovereenkomst zeker gegeven worden, althans voor den duur van die overeenkomst, en dat is het tastbare Amsterdamsche belang, waarvoor B. & W. te zorgen hebben. Waarom het echter in werkelijkheid gaat, is dat de directie onafhankelijk van den Norddeutschen Lloyd zij, doch daar de Gemeente niet langer dan einde 1932 bij de zaak betrokken wil zijn, zou zij een zoodanig verlangen slechts voor dien termijn kunnen laten gelden. Ten slotte spraken wij af, dat ik definitief zal adviseeren wanneer Van Hasselt, die zal trachten van Hissink nadere inlichtingen en mededeelingen van diens zienswijze te bekomen, dezen gesproken zal hebben. Zelf kan ik bezwaarlijk met den Koninklijken Hollandschen Lloyd gaan spreken, die mij nooit geraadpleegd of benaderd heeft, sedert mijn commissariaat. Ja zelfs heeft RehbockGa naar voetnoot1, president-commissaris van den Koninklijken Hollandschen Lloyd, die mij in September jl. beloofd heeft geen regeling met den Norddeutschen Lloyd te zullen maken, zonder met mij te overleggen, dit nagelaten. | |||||||
28 Mei 1930.Van Hasselt heeft Hissink gesproken. De zaak is nog ernstiger dan wij dachten. Kröller heeft zich de geheele directie van den Koninklijken Hollandschen Lloyd bedongen. De Beaufort gaat in dienst van Wm. H. Müller & Co over, Hissink, die er voor bedankt heeft, wordt adviseur (zoo lang als het duurt) op verminderd salaris, Foudraine eveneens. Hissink meent echter, dat Kröller door dezen ‘coup’ niet beoogt de belangen van den Norddeutschen Lloyd in de eerste plaats te dienen, doch het prestige van zijn firma tegenover den Norddeutschen Lloyd te verhogen. Hij zal er naar zijn meening een eer in stellen, van de zaak een succes te maken en daarvoor alles doen om het vervoer over Amsterdam te leiden. Hissink gaf echter toe, dat men er anders over kan denken en dat Müller zeer aanzienlijk belang bij den steun van den Norddeutschen Lloyd heeft: hij vertegenwoordigt hem niet alleen in Nederland, doch ook in Indië. Ook | |||||||
[pagina 861]
| |||||||
geeft hij toe, dat hij door zijn positie van directie Koninklijke Hollandsche Lloyd inzage krijgt van zaken die de Amsterdamsche reederijen voor de Duitsche reederijen geheim willen houden. Hissink zeide, dat hij in deze aangelegenheid de illoyaliteit van Van Aalst had leeren kennen. Gisteren was Van HengelGa naar voetnoot1 bij mij om te vragen of de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, gezien haar belangen op den Rijn, een deel van de vordering wilde overnemen die de Engelsche crediteuren (bouwmeesters) van den Lloyd niet willen continueeren. De Nederlandsche Handel-Maatschappij verlangt zulks van de ‘Nederland’ en deze tracht een deel ervan op de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij af te schuiven. Ook Van EeghenGa naar voetnoot2 oefent pressie bij haar (Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’) uit. Van Hengel kwam bij den duivel te biecht, doch ik wist hem ras van het gevaar te overtuigen. Hij is ook commissaris bij den Lloyd en beweert, dat hij evenmin als Rehbock iets van de overeenkomst met Müller geweten heeft. Den Burgemeester stelde ik gisteren bijgevoegde brief ter hand.Ga naar voetnoot3 Hij (de Burgemeester) had De Beaufort reeds medegedeeld, dat het Amsterdamsche gemeentebestuur bij nader inzien betwijfelt of de overeenkomst tusschen de twee Lloyds wel in het belang van Amsterdam was. | |||||||
[pagina 862]
| |||||||
Aan de beide betrokken Ministers (Financiën en Arbeid, Handel en Nijverheid) schreef ik ook heden.Ga naar voetnoot1 | |||||||
2 Juni 1930.De thesaurier-generaal Van Doorninck heeft aan Van Hasselt gezegd, dat hij de overeenkomst van den Staat met den Koninklijken Hollandschen Lloyd ondeugdelijk vond en ‘weggegooid geld’. De Geer heeft ten slotte aan de pressie van Verschuur toegegeven. Deze schijnt er een voorname rol in gespeeld te hebben, voorgelicht door Heringa, die met Van de Roemer goed bevriend is - beiden oud-zee-officieren. S.P. van Eeghen heb ik nu ook schriftelijk ingelicht. Daar hij president-commissaris bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij en ‘Nederland’ is, zal hij zich nu wel neutraal houden en niet al te veel naar Van Aalst luisteren, die hem overigens vrijwel domineert. Heringa, die mijn brief aan zijn minister gelezen heeft, is radeloos en schelde Van Hengel op, die evenwel in het buitenland zit. Delprat stond hem te woord en zeide, dat de ‘Nederland’ achter mij staat. Voorts verwees hij hem naar mij. Tegelberg vroeg mij heden namens de directie der 'Nederland' of de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij eventueel bereid zou zijn de directie van den Koninklijken Hollandschen Lloyd op zich te nemen. Krachtens haar verbindingen met den Rijn en met Zuid-Amerika zou zij naar haar meening de zaak het best kunnen beheeren. Ik zeide, dat ik zoo iets eerst met mijn collega's zou moeten bespreken, maar dat de Koninklijke Nederlandsche Stoom- | |||||||
[pagina 863]
| |||||||
4 Juni 1930.boot-Maatschappij tengevolge van de inzinking zonder weerga van de vrachtenmarkt op al haar lijnen geen enkele meerdere financieele verplichting op zich zou kunnen nemen en niet de tegenwoordige personen in de directie van den Koninklijken Hollandschen Lloyd zou willen handhaven, behalve wellicht Hissink. | |||||||
6 Juni 1930.Gisterenmorgen Minister Verschuur in het bijzijn van Heringa gesproken en hem zoo goed mogelijk het gevaar duidelijk gemaakt. Daar Kröller de overeenkomst tusschen de beide Lloyds in elkaar gebokst heeft, acht Verschuur het onbillijk hem van het loon te berooven dat hij zich bedongen heeft. Hij sprak over vermindering van de bevoegdheden der firma Müller in den Koninklijken Hollandschen Lloyd, maar ik zeide hem dat ik alleen het belang van den Koninklijken Hollandschen Lloyd en van de andere scheepvaartlijnen gediend achtte indien zij er in het geheel geen rol in speelde. Ik gaf hem in overweging de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ te raadplegen, omdat ik mij als Voorzitter der Kamer niet verantwoord achtte, een constructief plan aan te geven. Hierop ging hij na eenig tegenstribbelen in. (Hij wenschte den Koninklijken Hollandschen Lloyd die hem al zooveel verdriet veroorzaakt had, naar de Mookerhei, zoo zeide hij.) Hij sprak ook nog over een gemengde directie - Müller en een Nederlandsche lijn - maar ik maakte hem duidelijk, dat zoolang Müller ook agent van den Norddeutschen Lloyd is, de mede-directrice hem met de grootste achterdocht zou gadeslaan, hetgeen een onmogelijke voorwaarde voor goede samenwerking zou zijn. Voor de tegenwoordige directie, die hij slap noemde, gevoelde hij niets. Heringa zat bij het onderhoud en zeide niets. Later vertelde hij mij, dat Van de Roemer bij hem geweest was, maar dat hij hem niets losgelaten had. Gisterenmiddag moet de vergadering van den Koninklijken Hollandschen Lloyd geweest zijn, waar hij echter nog niets van het gerezen verzet wilde zeggen, ofschoon ik daartegen geen bezwaar maakte. Daarna bezocht ik Beelaerts, wien ik dringend verzocht mij ditmaal niet als lid van de Nederlandsche delegatie te Genève in aanmerking te laten komen, daar Colijn meegaat en ik dan geheel overbodig ben. Het is eenige weken tijdverlies en kost mij waarschijnlijk | |||||||
[pagina 864]
| |||||||
mijn vacantie, die ik zeer noodig heb. Hij willigde mijn verzoek in, hoewel hij reeds aan François opdracht gegeven had mij uit te noodigen. De besprekingen met België worden na Pinksteren voortgezet, onzerzijds Colijn met Ringers, aan den anderen kant Cauwelaert en Delmer. Beelaerts zeide Colijn opgedragen te hebben niets meer toe te geven. Ik legde daarop ook den nadruk, omdat Ringers in een onderhoud met Van Beuningen en andere Rotterdammers den indruk gevestigd heeft, dat hij slap is en o.a. de uitmonding van het Eendrachtkanaal naar Willemstad wil verleggen, hetgeen de Belgen verlangen. Geheel gerust met Colijn - voorstander van het verdrag van Karnebeek - als onderhandelaar ben ik niet, al is hij aan zijn eigen verklaring na de verwerping in de Eerste Kamer gebondenGa naar voetnoot1 (want hij is tuk op succes, hetgeen hem wel eens parten speelt, onderhandeling in Londen 1918). Hij is echter de eenige die bij de Belgen ‘poids’ heeft. Beelaerts is niet zeer hoopvol over den uitslag der besprekingen. Daarna had ik een gesprek met Reymer en Ringers over het Amsterdam-Rijnkanaal, dat nu bij de Raad van State is. Bij dat lichaam bestaan Geldersche Vallei-neigingen, doch Ringers meent ze in een gesprek met Van Lynden overwonnen te hebben. Deze zal de behandeling zooveel mogelijk bespoedigen, en Reymer gelooft het ontwerp vóór het reces te kunnen indienen. | |||||||
[pagina 865]
| |||||||
Na afloop van dat gesprek wisselde ik nog een enkel woord met Ringers over de komende onderhandelingen met België. Ik waarschuwde hem nog eens ernstig voor het gevaar te tegemoetkomend te zijn na onze aanzienlijke concessie. Hij zeide van de noodzakelijkheid van groote voorzichtigheid overtuigd te zijn, vooral met iemand als Cauwelaert, die hij als niet zeer betrouwbaar had leeren kennen (hetzelfde zeide Beelaerts). | |||||||
10 Juni 1930.Zaterdag vóór Pinksteren was ik ter begrafenis van mijn Rotterdamschen collega Jan Veder, een oude kennis van mij, een hupsch en welwillend man, wien men niets kwalijk kon nemen. Hij was dan ook in zijn stad terecht populair. Zijn goede smaak heeft hij voor het laatst bewezen door te beschrijven, dat aan zijn graf slechts door zeer enkelen en zeer kort gesproken mocht worden. Van Hasselt en Tegelberg hadden op 6 dezer een onderhoud met Van Aalst in zijn hoedanigheid van commissaris van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij en de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’, waarbij Rehbock, president-commissaris van den Koninklijken Hollandschen Lloyd, tegenwoordig was. De strekking was de heeren in kennis te stellen van het gevaar dat aan de machtspositie van Wm. H. Müller & Co in den Lloyd voor de beide stoomvaartmaatschappijen verbonden is. Van Aalst beriep zich geheel op Van Hengel, die van alles op de hoogte geweest zou zijn. Bovendien kwamen de beide heeren te laat, want juist den vorigen dag hadden de commissarissen van den Lloyd, in tegenwoordigheid van den Regeeringscommissaris, hun goedkeuring aan de geheele regeling gehecht. Mijn brief aan den burgemeesterGa naar voetnoot1 was daar ter sprake gekomen, en men had dien geheel ongemotiveerd geacht (Van Hengel was niet aanwezig). Van Aalst gaf toe dat de mededeelingen welke de heeren thans deden, hem de oogen voor de belangen der andere maatschappijen openden, doch hij was met handen en voeten gebonden en kon niets meer doen. De eenige man die de zaak kon keeren, was de Minister, maar zijn verantwoordelijkheid is zwaar. Kröller heeft trouwens, volgens Van Aalst, zeer groote verdiensten voor de ‘redding’ van den Lloyd. Hij heeft o.a. daarvoor den Norddeutschen Lloyd aan de meerderheid van de aandeelen van de | |||||||
[pagina 866]
| |||||||
Hamburg-SüdGa naar voetnoot1 geholpen en de ongenade van de Hamburg-Amerikanische Packetfahrt Aktien Gesellschaft die hij ook vertegenwoordigt, geriskeerd. Mijn indruk is, dat Van Aalst, die eenige jaren geleden reeds voor het voorzitterschap bij den Koninklijken Hollandschen Lloyd bedankte en daarvoor Rehbock, altijd meegaande, op den voorgrond geschoven heeft, gaarne aan de regeling heeft medegewerkt, de beslommeringen welke nog aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd, wiens financieele positie meer dan hopeloos is, vastzitten, aan Kröller overlatende. Van Hasselt vertelde mij, dat hij, als naar gewoonte 101 dingen erbij halende, o.a. had losgelaten dat hij de vergoeding van het torpedeeren der ‘Tubantia’Ga naar voetnoot2 indertijd van de Duitsche regeering door Mannheimer heeft verkregen, waarvoor deze een commissariszetel verlangd had. Dezen had Van Aalst hem echter geweigerd. Onze actie ziet hij thans ongaarne, nu hij juist de zaak in rustig vaarwater voor hem meent gebracht te hebben. | |||||||
11 Juni 1930.Na onderling overleg met de ‘Nederland’, waarbij Van Hengel, één dag uit het buitenland over, verklaarde dat de benoeming van MüllerGa naar voetnoot3 tot directeur buiten hem om beklonken werd, besloten wij (de directies der twee maatschappijen) den Minister te verzoeken van Müller niet meer dan één vertegenwoordiger in de directie toe te laten en ons te veroorloven een tweeden aan te wijzen. Wij zijn van meening, dat er reeds te veel toezeggingen aan Müller gedaan zijn dan dat men hem geheel uit de directie kan weren, terwijl men hem, voorloopig althans, misschien ook het cargadoorschap zal moeten laten, al is dit zeer ongewenscht en ongezond. In het onderhoud dat wij gisteren met den Minister hadden, bleek hij tot dit compromis geneigd, waarbij wij op de nadeelen van de cargadoorderij bij Müller den nadruk legden. Hij verzocht ons eenige namen als wenschelijken mededirecteur te noemen, hetgeen wij toezegden. De Minister zou zijn positie naar mijn meening ver- | |||||||
[pagina 867]
| |||||||
sterkt hebben, indien hij Heringa opgedragen had in de jongste commissarissenvergadering van den Lloyd, die in den namiddag na mijn onderhoud met hem plaats had, de noodige reserves namens hem te maken. Hoe het zij, wij moeten thans den man vinden die geschikt en bereid is. Dijkstra van de Holland West-Afrika Lijn is ongetwijfeld geschikt - hij bracht zijn eersten leertijd onder mij door - maar of hij de taak aandurft, is de vraag. Hij steekt zich in een wespennest, met weinig steun van commissarissen, die o.a. den onbruikbaren Maurits de Beaufort zullen willen handhaven. | |||||||
13 Juni 1930.Eergisteren met Dijkstra gesproken, hem op alle moeilijkheden gewezen, maar tevens op het groote belang voor de Nederlandsche scheepvaart, dat hij de moeilijke taak op zich neemt. Hij vroeg eenige dagen beraad en zeide o.m. dat hij, alvorens definitief te beslissen, inzage van het contract tusschen den Koninklijken Hollandschen Lloyd en den Norddeutschen Lloyd en van dat hetwelk tusschen Müller & Co en Koninklijken Hollandschen Lloyd moet bestaan, zou verlangen. Hij vroeg ook of naar onze meening (Van Hasselt en Valstar waren ook aanwezig) de Koninklijke Hollandsche Lloyd kon voortbestaan. Ik zeide: ‘Neen, als zoodanig niet.’ De verhouding tusschen verplichtingen en activa is te ongunstig, en het materieel is deels te oud en deels ongeschikt. De bedoeling moet zijn gedurende de 1½ jaar dat het regeeringscontract verlengd zou worden, na te gaan of, en op welke wijze, de verbinding tusschen Amsterdam en Zuid-Amerika gecontinueerd kan worden, welke voor de haven en den handel van zoo groote beteekenis is. Dijkstra nam afscheid, zeggende dat hij zou probeeren licht in de zaak te zien. De beslissing van den Amerikaanschen scheidsrechter inzake de schadeloosstelling van de Duitsche lijnen voor in beslag genomen bezittingen is eindelijk gevallen; 73 millioen dollar wordt uitbetaald, waarvan Hamburg Amerikanische Packetfahrt Aktien Gesellschaft en Norddeutsche Lloyd samen 90% schijnen te ontvangen. Na het eindelijk onderling eens geworden te zijn en een 50-jarige belangengemeenschap gesloten te hebben, worden zij thans op deze wijze ontzaggelijk versterkt. Weliswaar zitten zij beide zwaar in de schuld en zal het geld - bijna 300 millioen mark, tegenover een gezamenlijk aandeelenkapitaal van - ...Ga naar voetnoota millioen - voor een groot gedeelte voor | |||||||
[pagina 868]
| |||||||
afbetaling van crediteuren gebruikt worden, doch hun macht wordt onheilspellend vergroot op een tijdstip waarop de Nederlandsche scheepvaart het moeilijker dan ooit heeft. Nimmer heb ik een ernstiger inzinking in het bedrijf gezien dan die welke wij thans beleven. De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, die over 1929 nog gemakkelijk 5% dividend kon uitbetalen, zal dit jaar een nauwelijks sluitende exploitatierekening halen. Met Pinksteren een heerlijk tochtje naar Schouwen gemaakt, een haast ongerept eiland. Met de boot van Zierikzee naar Rotterdam teruggekomen, een prachtige vaart over de Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche wateren. Miek, Jérôme en AlexGa naar voetnoot1 en Lucienne Bonnard waren van de partij. Sam van den Bergh, Eerste-Kamerlid, was een week geleden bij mij en las mij een program van de liberale partij (of liever van een commissie daaruit waarvan hij voorzitter is) voor van maatregelen tot bevordering van den steun aan den landbouw, waarmede men den wind uit de zeilen voor de Regeering wil nemen, waarvan een spoedwetje ter bescherming van dien luidklagenden en indertijd noodlijdenden tak van bedrijf wordt verwacht.Ga naar voetnoot2 Van den Bergh vreest de oprichting van een agrarische partij, die een vechttarief en bescherming wil. Inderdaad bestaat dat gevaar en is het ernstig, want in vele partijen denkt men reeds lang in die richting, en de liberalen en Christelijk-Historischen zullen veel boeren aan zoo'n partij verliezen, indien zij tot stand komt. Lovink, overigens een geusurpeerde reputatie, heeft onder de tuinders en landbouwers veel invloed. Hij was steeds vrijhandelaar, maar is nu om, onder het motto ‘het buitenland maakt onzen afzet onmogelijk, wij moeten wat doen’. Of dat ‘doen’ verstandig is, daarin verdiepen zulke menschen zich niet. Ik meen, dat de liberale partij heel voorzichtig, ook met tijdelijken steun aan de suiker, want daarvoor gevoelt men het meest, moet zijn. | |||||||
[pagina 869]
| |||||||
19 Juni 1930.Dijkstra stelt zich beschikbaar, voorbehoud makende ten aanzien van de balans van den Koninklijken Hollandschen Lloyd en zijn overeenkomsten met den Norddeutschen Lloyd en Wm. H. Müller & Co, die hij eerst wenscht te bestudeeren alvorens zich definitief te verklaren. Gisteren bezochten wij den Minister opnieuw, die bleek nog niet met Kröller of Van de Roemer gesproken te hebben. Zijn houding was eenigszins eigenaardig. Hij kwam plotseling met de meening, dat een éénhoofdige directie het meest gewenscht was, doch liet zich overtuigen, dat zulks in de scheepvaart niet het geval is. Wij noemden hem Dijkstra, dien hij als zeer bekwaam had hooren beschrijven, maar tevens als stroef. Klaarblijkelijk had iemand hem ingelicht, mogelijk Koning van de ‘Nederland’, die loslippig is, zeker tegenover Heringa, beiden oud zee-officier van hetzelfde jaar. Het kan ook Arriëns van de Hollandsche Boot zijn, ook al uit hetzelfde vak. Maar Dijkstra is niet stroef, wel vasthoudend. De Minister zou deze candidatuur met Van de Roemer bespreken, die hem gisterennamiddag zou bezoeken, maar hij vond nu dat wij de zaak ook met Commissarissen van de Koninklijke Hollandsche Lloyd moesten opnemen. Wij brachten hem ten slotte aan zijn verstand dat dit niet ging, daar dezen ons bij monde van Van Aalst en Rehbock verklaard hebben aan Wm. H. Müller & Co gebonden te zijn en de verantwoordelijkheid van een wijziging geheel op den Minister laden. Hij zeide toen dat hij weinig kans van slagen zag, en daar hij inzag dat Wm. H. Müller & Co ook niet de eenige directrice kon zijn, meende hij dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd wel verloren zou gaan. Hij was er dan meteen van af. Hij had er meer dan genoeg van. Ik merkte op dat, wat er ook gebeurde, hij niet van de kwestie af zou zijn. De regeering kan de zaak nog redden of althans de best mogelijke maatregel nemen om redding waarschijnlijk te maken. Later zei Heringa, dat het moeilijk is voor de Regeering iets in onze richting te doen, daar alles reeds beklonken was, nog wel met medewerking van Van Hengel, directeur van een der maatschappijen welke thans tusschenbeide komen. Het resultaat van onze interventie zou volgens hem wel zijn, dat de Regeering zich van steun onthield en de Koninklijke Hollandsche Lloyd ten gronde zou gaan. Naar zijn meening moesten wij trachten het met commissarissen van den Koninklijken Hollandschen Lloyd eens te worden; alsof die niet reeds verklaard hadden van ons pogen niets te willen weten. Ik zeide | |||||||
[pagina 870]
| |||||||
Heringa, dat het in de eerste plaats van den Minister afhing, die tegenover Kröller een krachtige houding heeft in te nemen, en in niet mindere mate van dezen. Indien Kröller zijn belang er in ziet met de Amsterdamsche reederijen samen te werken, stemt hij toe en gaan commissarissen, die zich geheel aan hem overgeleverd hebben, met hem mede. Wil hij niet, dan wordt de Koninklijke Hollandsche Lloyd Duitsch of gaat ten gronde, tenzij de Regeering een vaste houding aanneemt. Van Hasselt ging na afloop van dit onderhoud Van Doorninck zien, die pertinent verklaarde dat de zaak van de zijde der Regeering nog niet ingewilligd was. Hij ziet er slechts drijven van Heringa in, die zijn vriend Van de Roemer helpt. Financiën moet zijn steun nog geven. Van Doorninck zou dien middag De Geer nog in onzen zin adviseeren. De Geer heeft nog niet op onzen briefGa naar voetnoot1 aan hem gereageerd en de behandeling der zaak aan Verschuur overgelaten. Een zwak punt in onze positie is de tekortkoming van Van Hengel, door hem zelf thans erkend, die niet ingezien heeft, toen hij als commissaris van den Koninklijken Hollandschen Lloyd zijn stem te bepalen had, dat het geven van de directie aan de firma Müller het overleveren van de lijn aan Duitsche belangen beteekende, noch ook dat daardoor de belangen van andere reederijen te Amsterdam in gevaar gebracht werden. Ook zijn collega's van de ‘Nederland’ begrepen het niet aanstonds, maar hebben zich aan onze zijde geschaard, toen het gevaar duidelijk was geworden. | |||||||
21 Juni 1930.Gisteren den Burgemeester, die 3 weken weg geweest is, en Wibaut op de hoogte gesteld. De laatste heeft intusschen bezoek van Heringa en De Beaufort gehad, die zijn steun verzochten voor Heringa's plan den Minister te adviseeren alle overeenkomsten goed te keuren en de personenkwestie (het beheer) ter beslissing aan het Gemeentebestuur van Amsterdam over te laten. Hij had ze weggestuurd met de boodschap dat Amsterdam niet de kastanjes voor den Minister uit het vuur gaat halen. Hij is de verantwoordelijke man. Ook aan Van Aalst, die hem getelefoneerd heeft, gaf hij hetzelfde antwoord. Van den Minister is sindsdien een brief binnengekomen, waarin deze zijn voornemen te kennen geeft de totstandkoming van het wets- | |||||||
[pagina 871]
| |||||||
ontwerp ter verlenging van den staatssteun aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd te bevorderen, maar zich voorbehoudt enkele eischen aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd te stellen. B. & W. zullen zich daarmede accoord verklaren en om mededeeling van den aard der eischen vragen, indien zij gesteld worden. Wibaut zeide nog, dat indien een conflict mocht ontstaan - b.v. door weigering van Kröller een tweede directeur te accepteeren - B. & W. zich dan met de zaak desgewenscht wel zouden inlaten. | |||||||
22 Juni 1930Gisterenavond kwam Van HengelGa naar voetnoot1 bij mij, die bezoek van Kröller heeft gehad. Deze weigert mede te werken tot wat hij noemt een dualistisch beheer van den Koninklijken Hollandschen Lloyd. Wel zal hij erover nadenken of hij garanties kan geven die de vrees der Amsterdamsche maatschappijen wegnemen. Daaraan hebben wij niets. De zaak - nooit zeer hoopvol, na de volledige overgave door Commissarissen van den Koninklijken Hollandschen Lloyd - staat er voor ons niet fraai voor. Van Hengel heeft in zijn bespreking met Kröller veel meer het bezwaar van de ‘Nederland’ tegen verdere deelneming aan credietverstrekking aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd, als motief voor haar houding tegenover verlenging van den regeeringssteun, op den voorgrond gebracht dan het algemeen reederijbelang. Dit is van zijn standpunt belangrijk, omdat hij het laatste bezwaar geheel over het hoofd gezien heeft, toen hij het in den Raad van Commissarissen had moeten opwerpen, maar het maakt de positie van de ‘Nederland’ niet sterker. Naar mijn meening moet zij toch voor de gevraagde ƒ 120.000 aan dat crediet deelnemen, omdat alle andere credietgevers het ook doen. En passant had Kröller losgelaten, dat Böger van de Hamburg-Amerika Lijn wel voor Glässel van den Norddeutschen Lloyd zal moeten wijken en van het tooneel verdwijnen. Al is een overeenkomst bereikt, overeenstemming tusschen die twee machthebbers schijnt geenszins te bestaan. | |||||||
[pagina 872]
| |||||||
24 Juni 1930.Gisteren De Geer bezocht en hem aanbevolen bij zijn collega Verschuur er op te werken, dat de Regeering aan de benoeming van Dijkstra vasthoudt. Hij zou het heden met Verschuur bespreken, die hem nog niet meegedeeld had, dat hij die candidatuur van ons ontvangen had. Ook deed hij voorkomen alsof het hem niet bekend was of Verschuur niet reeds zijn toestemming tot het benoemen van Wm. H. Müller & Co als directrice gegeven had. Ik zeide hem, dat dit blijkens het bezoek van Kröller aan Van Hengel niet het geval was. Ik heb niet den indruk verkregen, dat de Regeering eenige neiging gevoelt het been stijf te houden, ofschoon zij wel begrijpt dat de voorgestelde oplossing verkeerd is. | |||||||
26 Juni 1930.Van Doorninck heeft Van Hasselt medegedeeld, dat De Geer zich zeer voorzichtig tegenover mij uitgelaten heeft en dat de zaak er inderdaad wat beter voor staat dan eenige dagen geleden. Wat dit beteekent, gissen wij slechts. Intusschen heeft Van Hengel aan Kröller in een tweede gesprek meegedeeld, dat de scheepvaartmaatschappijen bij hun standpunt blijven - maar ook Kröller weigert nog een dualistische directie. Hij zal zich bij een beslissing van den Minister neerleggen, maar de plannen die hij heeft om den Lloyd met vleeschen fruitvervoer te steunen, laat hij onuitgevoerd indien hij zijn zin niet krijgt. Het contract tusschen den Lloyd en den Norddeutschen Lloyd blijft intusschen bestaan. Van Aalst dreigt nu het crediet aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd in te trekken, terwijl nu de Engelsche schuldeischers wier crediet op 1 Juli opvorderbaar is, de maatschappij failliet kunnen laten gaan. Ik ben geneigd dit als chantage te beschouwen. Een dergelijke verantwoordelijkheid zal hij niet op zich laden.Ga naar voetnoot1 | |||||||
[pagina 873]
| |||||||
2 Juli 1930.Eenige dagen afwezig geweest. Naar Parijs gevlogen om een vergadering van de Internationale Kamer van Koophandel bij te wonen. Met den nachttrein terug en te IJmuiden aan boord van de ‘Patroclus’ gestapt, een boot van Holt, waarop een der eigenaars, Lawrence Holt, Lord Mayor van Liverpool, die een bezoek aan Amsterdam bracht, mij uitgenoodigd had een reisje naar zijn stad mee te maken. Het was een heerlijk uitstapje. Er waren ongeveer 50 gasten aan boord, Engelschen, Hollanders en eenige Duitschers; de verzorging was uitstekend, het weer prachtig en de kapitein liet ons dicht langs de kust varen, zoodat wij de schoonheid van de Engelsche Zuidkust ten volle konden genieten. Zondag brachten wij op Skomer door, een eiland dicht onder de kust van Wales, door duizenden vogels bevolkt, meeuwen, puffins (een soort dat, zittende, aan de pinguin doet denken), scholeksters en papagaai-duikers. Eergisteren op de doorreis te Londen Hirst opgezocht, die op zijn reis naar Amerika ernstig ziek is geworden en na een periode van beterschap opnieuw is ingestort. Hij was echter zeer opgewekt. Ik hoop dat het niet mijn laatste bezoek is geweest. Uit Parijs teruggekomen, bevond ik dat Van Aalst nu als oplossing voorstelt Hissink, dien hij geheel had laten vallen, tot gedelegeerd commissaris bij den Koninklijken Hollandschen Lloyd te benoemen, als controle op Wm. H. Müller & Co.Ga naar voetnoot1 Dit brengt de zaak geen steek verder, want Hissink is geen figuur die tegen Müller opgewassen is. Een spoedvergadering van den Koninklijken Hollandschen Lloyd heeft eergisteren plaats gehad, waarin Van Hengel het standpunt van de ‘Nederland’ en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij verdedigde, maar alle andere commissarissen bleven een phalanx om Van Aalst vormen en besloten den Minister nogmaals te berichten, dat zij de benoeming van Wm. H. Müller & Co als de eenige goede oplossing beschouwen. Intusschen gaat Van Aalst, die zeer verbolgen is, door met de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij te dreigen met ontslagneming als commissaris en onttrekking van den steun der Nederlandsche Handel-Maatschappij als verlader naar Indië (‘Nederland’) en West-Indië (Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij). De (in zaken onbenullige) Koning van | |||||||
[pagina 874]
| |||||||
de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’, dien hij attaqueerde, is reeds bezweken en verdedigt bij zijn collega's de retraite. Tegelberg heeft ook defaitistische neigingen. Van Doorninck heeft aan Van Hasselt medegedeeld, dat Financiën geheel op mijn standpunt staat. Echter moet Verschuur volgens Van Hengel reeds vóór mijn interventie aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd medegedeeld hebben, dat hij geheel met de plannen zooals zij van dien kant uitgebroed waren, meeging. Het wachten is nu op een daad van de Regeering. | |||||||
5 Juli 1930.Gisteren bespreking tusschen de voltallige directies der Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ en Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, daar eerstgenoemde een antwoord aan Van Aalst schuldig is en, naar 't schijnt, Van Hengel aan Hissink. Van Aalst zegt niet te kunnen wachten met de beslissing of hij - en de andere in aanmerking komenden - het crediet, aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd, door Engelsche werven gefourneerd, gedeeltelijk zullen overnemen. Hij wil dat alleen doen, indien de Koninklijke Hollandsche Lloyd door Müller beheerd wordt, van wiens relaties in den vleesch- en bananenhandel hij zegt het heil voor die reederij te verwachten. Die beslissing moet zeer spoedig genomen worden, en valt zij ongunstig uit, dan verklaren de Engelschen den Koninklijken Hollandschen Lloyd failliet en is de geheele zaak verloren. Koning en Tegelberg zijn voor inwilliging van het voorstel: Hissink - gedelegeerd commissaris -, DelpratGa naar voetnoot1 en Bronsing willen volhouden - Van Hengel, wiens positie moeilijk is, wil dat Kröller eerst met de directies der beide maatschappijen spreekt. Ten slotte wordt besloten te trachten den Minister van ArbeidGa naar voetnoot2 te bewegen het daartoe te leiden. De bedoeling is Kröller te overtuigen dat de maatschappijen niet uit wantrouwen jegens zijn persoon handelen, maar gedekt willen zijn tegen de bevelen die hij van den Norddeutschen Lloyd kan ontvangen, en hem te overreden het mededirecteurschap van Dijkstra te aanvaarden. Wij maken ons niet wijs dat hij dit doen zal, maar wellicht accepteert hij een tweeden gedelegeerd commissaris in den persoon van Van Hengel. Daarmede zou althans iets van onze zeer gerechtvaardigde wenschen voor meerdere zekerheid ge- | |||||||
[pagina 875]
| |||||||
red zijn. Delprat begint met Heringa te vragen waar een brief blijft dien deze hem als van den Minister komende toegezegd had en waarin de wensch tot een overleg tusschen Müller en de Amsterdamsche maatschappijen zou uitgesproken worden. Die brief had reeds lang moeten ontvangen zijn, maar blijft uit. | |||||||
8 Juli 1930.In plaats van dien brief is er een brief van Heringa aan Van Hengel ingekomen waarin het jezuïtisch wordt voorgesteld alsof de afspraak was dat de reederijen verder van zich zouden laten hooren en de vraag gesteld wordt, of zij zich tegen de indiening van het wetsontwerp verder zullen verzetten. De Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ wilde het verzet inderdaad staken, doch ik verklaarde mij met de oplossing-‘Hissink’ niet tevreden en stelde nu voor, dat Van Hengel - c.q. te substitueeren door een zijner collega's van de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ - eveneens gedelegeerd commissaris zou worden, daar ik inzag dat de andere eisch - Dijkstra mededirecteur - niet verwezenlijkt zou worden en de Ministers hun handen van den Lloyd zouden aftrekken, waarmede hij voorgoed naar den kelder zou zijn. De Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ vereenigde zich daarmede. Van Hengel ging Kröller spreken. Deze kwam gisteren naar Amsterdam, en in een bespreking, waarbij Tegelberg, Van Hengel, Van Hasselt en ik ook tegenwoordig waren, werd de zaak beklonken, afhankelijk van de goedkeuring van de Regeering en de Commissarissen van den Lloyd. Kröller zal trachten beiden ertoe over te halen. Veel moeite zal zulks hem niet kosten, denk ik. Ik zal blij zijn als deze aldus geregeld is. Het is een oplossing die een samenwerking met Müller en den Norddeutschen Lloyd mogelijk maakt, en ofschoon de figuur: Müller directeur, cargadoor en stuwadoor van den Koninklijken Hollandschen Lloyd en agent van den Norddeutschen Lloyd op zichzelf bedenkelijk blijft, hebben wij meer bereikt dan ik - na al hetgeen reeds bedorven was - waarschijnlijk achtte. Kröller heeft Tegelberg bericht (Van Hengel is afwezig) dat de Ministers zoowel als de Commissarissen van den Koninklijken Hollandschen Lloyd, met de voorgestelde oplossing meegaan en de verlenging van den staatssteun dientengevolge aan de Staten-Generaal voorgesteld zal worden.Ga naar voetnoot1 Minister Verschuur had hetzelfde reeds aan | |||||||
[pagina 876]
| |||||||
Valstar gezegd en er bij gevoegd, dat de Regeering den Koninklijken Hollandschen Lloyd anders moet laten schieten. Hij was niet erg over Van Hengel te spreken, die eerst zoo laat tot zijn tegenwoordige inzicht gekomen was en hem veel moeite bespaard zou hebben indien hij het algemeene belang en dat van de Amsterdamsche reederijen van stonde af goed had ingezien. De economische crisis die de wereld teistert, en van veel diepere beteekenis is dan alle andere kenteringen die ik gekend heb, heeft een angstige stemming in bestuurskringen teweeggebracht, welke onoverwogen wettelijke maatregelen als het suikerwetjeGa naar voetnoot1 in de wereld stuurt en dreigt onze economie te verstoren. Ik heb daartegen in een HandelsbladartikelGa naar voetnoot2 gewaarschuwd en coördinatie en samenvoeging van landbouw, nijverheid en handel onder een dienst ‘Economische Zaken’ met een directeur-generaal bepleit, daar ‘landbouw’ op allerlei noodmaatregelen uit is en zich weinig van andere belangen aantrekt.Ga naar voetnoot3 KanGa naar voetnoot4 is een impulsief en gevaarlijk man. Dit artikel heeft bedenkingen van Van Doorninck uitgelokt, die naar mijn meening den toestand te eenzijdig fiscaal bekijkt. Intusschen roept Minister Verschuur tegen 14 dezer de Commissie voor de Economische Politiek tezamen om over de crisis te beraadslagen. Het is de eerste maal sedert vele jaren, dat dit lichaam bijeenkomt. Is de toestand in het algemeen slecht, hij is het in het bijzonder in de scheepvaart. Millioenen tonnen liggen stil, en de vrachten ondergaan desniettemin niet de minste verbetering. Zij zijn op een ongekend laag niveau. Bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij kost het bedrijf zwaar verlies, en indien er niet spoedig een wending ten goede komt, zal zij voor een tekort aan middelen komen te staan. | |||||||
[pagina 877]
| |||||||
21 Juli 1930.De vergadering van de Commissie voor de Economische Politiek leverde een verrassing. De economische crisis stond op de agenda, maar het eigenlijke punt van bespreking was de vraag of Nederland van handelspolitiek moet veranderen en meer in het bijzonder of het de Handelsconventie van Genève moet ratificeeren. Kortenhorst verklaarde eerst in de laatste plaats met beschermende rechten of vechttarieven te zullen aankomen en steunde mijn betoog in het HandelsbladGa naar voetnoot1 ten gunste van de samenvoeging van landbouw bij handel en nijverheid tot één economischen dienst. Sprak hij zich niet al te duidelijk over de ratificatie uit, de arbeidersvertegenwoordigers - althans de Roomsche en de socialist - waren er sterk voor, zoo ook Treub, die tevens op grond van zijn ervaring als minister de samenvoeging bepleitte. Nederbragt verdedigde de ratificatie uitmuntend. Op verzoek van den Minister zullen Kortenhorst, JittaGa naar voetnoot2 en ik de conclusies ontwerpen, die aan een volgende vergadering voorgelegd zullen worden.Ga naar voetnoot3 | |||||||
22 Juli 1930In de laatste vergadering bij de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ bracht Tegelberg de opvolging van De GraeffGa naar voetnoot4 ter sprake, waarvoor RutgersGa naar voetnoot5, de gouverneur van Suriname, genoemd wordt. Men was algemeen van meening, dat dit een rampzalige keus zou zijn. Hij schijnt echter door zijn schoonvader, IdenburgGa naar voetnoot6, bij den Minister De Graaff gepousseerd te worden. Hij is een calvinistisch drijver, die in Suriname geen groote regeerderstalenten tentoongespreid heeft. De Indische zakenlieden, die hem als directeur van den landbouw kennen, vreezen dat hij niet zal weten te handelen als het er op aankomt. Eergisteren besprak ik de zaak met Fock, die de keus ook verkeerd zou vinden en haar aan De Graaff zou ontraden. Maar wie dan wel? | |||||||
[pagina 878]
| |||||||
Volgens hem is er in Indische ambtenaarskringen geen geschikte persoon aanwezig. Welter, waarmede sommige zakenlieden wegloopen, is volgens hem, hoewel bekwaam, te zeer secretarie-man (evenals De Graeff). Ook zijn godsdienst, Roomsch-Katholiek, is een bezwaar, hoewel minder dan bij Trip, die volgens Fock fel is - staatsgevaarlijker ter zake van het streven van de missie op het gelijke terrein als de zending toegelaten te worden. Trip is overigens knap en doortastend, maar staat vrij vreemd tegenover de inlandsche stroomingen en beziet alles door de fiscale bril. Hij nòch Welter zijn mannen naar het hart van Nolens, doch zullen aan Ruys wel sympathiek zijn. Colijn heeft aan Fock gezegd, dat hij het ambt niet begeerde wegens de gezondheid van zijn vrouw en omdat hij de Anti-Revolutionaire partij niet in den steek kan laten.Ga naar voetnoot1 Colijn had Linthorst Homan als candidaat hooren noemen. Rutgers vond hij te jong(!). Waarschijnlijk ziet hij er geen regent in. Ik zeide Fock, dat ik Linthorst Homan in den oorlog als een zeer flink en sympathiek man had leeren kennen, die in de moeilijkheden en intriges aan de uitvoervergunningen, waarover hij ging, verbonden, zijn man stond. Ook als Commissaris van Drente heeft hij een goeden naam. Waarschijnlijk is hij in de pas bij Kan, secretaris-generaal van Binnenlandsche Zaken, en zoo bij Ruys. Hij is echter nooit in Indië geweest. Op het gebied van niet-Indische specialiteiten komende, noemde ik Droogleever Fortuyn, die als burgemeester van Rotterdam zoo goed voldoet. Hij moet echter al 63 jaar oud zijn, en later schoot mij de persoon van Kalff te binnen, die zeker alle eigenschappen voor een goed Gouverneur-Generaal bezit. Ik noemde hem schriftelijk. Fock noemde ook nog Karnebeek, die echter volgens hem niet meer beschikbaar is, ook al wegens de gezondheid van zijn vrouw. Ik zou hem wegens zijn onbetrouwbaarheid niet wenschen en betwijfel of hij in het uur van gevaar koelbloedig zou zijn. In de Troelstra-coup d'état was hij het niet. Zelfs Vissering noemde Fock - tot mijn verbazing. Die mist alle eigenschappen van een regeerder - een slecht menschenkenner - weltfremd - van matige bekwaamheid - bang als een wezel. Bovendien zal hij ook wel 63 jaar oud zijnGa naar voetnoot2 en is erg met zijn gezondheid begaan. | |||||||
[pagina 879]
| |||||||
Fock heeft in deze aangelegenheid weinig invloed, maar in de omstandigheden, niemand op den voorgrond staande, wordt wellicht eenigermate naar hem geluisterd. Met den Minister van KoloniënGa naar voetnoot1, sfinxachtige figuur, kan ik niet opschieten. | |||||||
23 Juli 1930.Een en ander deelde ik aan DelpratGa naar voetnoot2 mede, die het aan Treub overbracht. Deze schakelt Droogleever Fortuyn uit als zijnde geneigd te zeer naar de sterkste partij te kijken (ik laat dit voor Treub's rekening). Hij vindt Kalff en Linthorst Homan goed, maar telt het bezwaar, dat zij Indië niet kennen, zeer zwaar. Hij houdt het op Welter, als Colijn blijft weigeren. Hij meent, dat deze nog wel zal toehappen, als er pressie op hem uitgeoefend wordt. | |||||||
25 Juli 1930.Gisteren met PhilipsGa naar voetnoot3 en Bennink (Handels Vereeniging Amsterdam) bij Fock geweest om hem van de wenschelijkheid tegen het suikerwetjeGa naar voetnoot4 te stemmen, te overtuigen. Hij weifelt: hij erkent het doellooze en verkeerde van het wetje, maar vindt het bedenkelijk dat de liberale fractie in de Eerste Kamer anders zou stemmen dan haar zuster in de Tweede Kamer, en daar het wetje, de liberalen vóór of tegen, toch aangenomen wordt, acht hij er veel voor te zeggen, dat zij hun steun eraan geven, omdat de partij anders noodeloos stemmen bij de boeren verliest. Ik zeide hem, dat een redevoering van den heer Fock, louter door gezond verstand ingegeven, niet zou nalaten in den lande grooten indruk te maken en de partij in de steden zou versterken. Hij is echter door en door verpolitiekt, en ik verwacht niets van hem. Hij waagde nog de opmerking, dat de Amsterdamsche Kamer van Koophandel het wetje als niet beschermend had gekarakteriseerd. Hoe hij eraan kwam, is mij niet duidelijk. Het tegenovergestelde is waar.Ga naar voetnoot5 Hij zeide ook nog, dat vier leden der fractie zich reeds aan het wetje gebonden hadden, waaronder natuurlijk Van den Bergh. Het is een droevige toestand. Iedereen is | |||||||
[pagina 880]
| |||||||
overtuigd van het prullige van dit wetje, en het gaat erdoor omdat alle partijen den boer te vriend willen houden. Gelukkig heb ik zelfs bij Kortenhorst steun voor mijn streven naar een gecentraliseerden economischen dienst, waaronder landbouw, onder één Ministerie. Alleen wil hij Arbeid afzonderlijk houden en daaraan nog Volksgezondheid, Krankzinnigenwezen enz., thans onder Binnenlandsche Zaken ressorteerende, toevoegen, omdat men anders steeds sociaal-specialisten als minister zal behouden en de economie in het gedrang komt, zooals nu het geval is. Zonder de waarde van zijn argument te ontkennen, meen ik dat de verbinding van Arbeid met Economische Zaken het groote voordeel heeft, dat de Minister die verantwoordelijk is voor sociale wetgeving, ook de economische belangen te behartigen heeft en daarmede rekening houdt.Ga naar voetnoot1 Vroeger toen Arbeid apart was, werd er maar op los gelegisleerd. Dat de Minister geen economische kennis heeft, is een bezwaar, maar indien aan het hoofd van den dienst van Economische Zaken een directeur-generaal als Trip komt, vindt de Minister voldoende voorlichting. In deze richting van concentratie en coördinatie gaat dan ook ons advies aan de Commissie voor de Economische Politiek, waarvoor Kortenhorst en Jitta gisteren bij mij waren.Ga naar voetnoot2 Wij zijn het echter niet over de ratificatie der handelsconventie eens geworden. | |||||||
12 Augustus 1930.Het suikerwetje is aangenomen.Ga naar voetnoot3 Hadden de liberalen tegengestemd, dan was het verworpen. Zij zijn echter opportunist geweest. Bennink wil dat wij onze houding tegenover de partij herzien. Ik kan hem geen ongelijk geven, maar ik heb hem geschreven, dat wij onze inzichten kenbaar hadden moeten maken voordat het ontwerp in de Tweede Kamer kwam. RutgersGa naar voetnoot4 valt den lamlendigen bij. Er is dus alle reden, voor de toekomst onze gedragslijn vast te stellen en het aan het partijbestuur te laten weten. | |||||||
[pagina 881]
| |||||||
Intusschen ga ik eerst met een maand vacantie, waaraan ik groote behoefte heb. In de Internationale Kamer van Koophandel heb ik mijn positie van Voorzitter van het Comité voor de Handelspolitiek neergelegd, omdat men - ik zie Pirelli er achter - de voornaamste taak van het Comité: te adviseeren inzake tariefverlaging, zonder mij te consulteeren naar het Comité Europe heeft overgebracht, waar de industrieelen den boventoon voeren en men niets van tariefverlaging, des te meer van cartels hebben moet.Ga naar voetnoot1 | |||||||
15 Augustus 1930.Gisteren Beelaerts nog gesproken over de handelspolitieke moeilijkheden met Frankrijk en Duitschland, die onze activisten en protectionisten door hun scherpe verhoogingen van agrarische invoerrechten, en Duitschland speciaal door zijn cynische ontduiking van de meestbegunstigingsclausule (Finsch-Duitsch leveringscontract van boter)Ga naar voetnoot2, op het oogenblik verijdeld, hoe langer hoe sterker maken. Beelaerts veroordeelde den boycot, door den Zuivelbond tegen Duitschland naar aanleiding van zijn illoyale houding uitgevaardigd en nu weer voorloopig herroepen. Ik acht die actie juist, uitgaande van een particuliere groep, die op eigen verantwoordelijkheid handelt, en geloof dat zij in Duitschland indruk gemaakt heeft. Ik erken echter, dat het ook in handen van particulieren een gevaarlijk wapen is, want de repercussies die er uit voortvloeien, treffen andere bedrijven. Een land erkent nooit zijn ongelijk, eenzijdig voorgelicht door zijn pers, en zoo dreigde, van de Duitsche landbouwkringen uitgaande, een actie tegen alle Nederlandsche uitvoerproducten en maakten de kleinere fabrikanten, die aan de Nederlandsche reederijen hun transporten toevertrouwen, aanstalten ze aan de Duitsche concurrenten toe te vertrouwen. Gelukkig is door de intrekking van den boycot de scherpte van de worsteling er op het oogenblik van af, en Posthuma (voorzitter van den Zuivelbond) zeide mij, dat men nu met andere middelen tegen de voorgenomen verhooging van het | |||||||
[pagina 882]
| |||||||
recht op boter (van M 27½ op 50) zal moeten strijden. In een artikel in de Kölnische Zeitung, op verzoek van de redactie geschreven, dring ik op matiging der Duitsche handelspolitiek aan, zonder welke men in Nederland, Duitschlands op één na grootsten afnemer, ten slotte tot een afweerpolitiek zal overgaan, hoezeer ik ook daartegen ben. Ik maak mij geen illusies dat Duitschland verstandiger zal worden, want de agrariërs hebben er het heft in handen. Beelaerts bleek een sterk voorstander van mijn wensch tot coördineering van de geheele economie onder één ministerie met een knappen directeur-generaal aan het hoofd te zijn. Met België zijn de onderhandelingen niet opgeschoten. Beelaerts meent dat België niet tot overeenstemming komen wil. Die meening deel ik, anders had het op het punt van de verbinding van Antwerpen met den Rijn na onze tegemoetkoming zijnerzijds ook eenige bereidheid tot concessies getoond. Echter niets daarvan. Beelaerts meent dat de Belgische politici het antagonisme tegen Nederland als het cement tusschen Walen en Vlamingen gebruiken. Hij is met mij van oordeel dat wij niet langer moeten dralen den tegenwoordigen vaarweg te verbeteren, met name in het Hellegat en door de sluizen in het Hansweert-kanaal te verbeteren en de spoorwegbrug bij Vlake te verhoogen. De belangen van de eigen Nederlandsche vaart eischen zulks, en voor België kan het niet anders dan gunstig werken, hoezeer de schreeuwers daar, na de tentoonstellingen, die nu een moeilijk gehandhaafd decorum medebrengen, weer aan het woord zullen komen. | |||||||
28 Augustus 1930.Ik heb mijn reis moeten onderbreken, want te Kassel, waar ik met Miek en JérômeGa naar voetnoot1 vertoefde, bereikte mij het bericht van den plotselingen dood van Dubois, secretaris der Kamer van Koophandel, een buitengemeen zwaar verlies voor haar. Acht jaar heb ik dagelijks met hem samengewerkt. Een voortreffelijk medewerker, zeer intelligent, van een ongewone werkkracht, groote kennis van personen en karakter. Hij was eerst 47 jaar oud. | |||||||
[pagina 883]
| |||||||
16 September 1930.Na deze onderbreking toog ik naar Engeland, om daar de rest van mijn vacantie door te brengen. Mij trokken de oevers van de Theems aan, mij uit mijn jonge jaren zoo goed bekend.Ga naar voetnoot1 Ik ging naar Wellingford, niet ver van Oxford gelegen, later naar Goring, waar ‘Ye Miller of Mansfield’ een nog altijd even aantrekkelijke inn is, al is de vroegere herbergier - een soort gentleman-innkeeper - Mr. Mitchelmore overleden, en tenslotte naar Marlow in ‘The Compleat Angler’. Van wandelen gesproken, vooral van Henley en Marlow uit kan men prachtig wandelen. Ik besloot mijn vacantie met een paar dagen te Lyme Regis aan de Zuidkust op de grens van Dorset en Devon, een oud stadje, tevens badplaats met een verrukkelijke wandeling naar Seaton (dit is zelf een banaal badplaatsje) over de Landslip Cottage door prachtige vegetatie. Van het eerste gedeelte van mijn vacantie, in Duitschland doorgebracht, moet ik nog boekstaven, dat het mij naar Stuttgart, Bamberg, Würzburg, Aschaffenburg en tal van kleine oude stadjes daartusschen gelegen leidde, en daarna door, over Alsfeld, door de Schwaben met zijn eigenaardige volksdrachten, naar Kassel en tenslotte langs den Weser over Münden naar Höxter, een ander, niet vermoed gedeelte van Duitschland, ook vol 16e en 17e eeuwsch schoon. Maar den meesten indruk maakte Bamberg met zijn 13e-eeuwsche beeldhouwwerk in de kathedraal. Thuisgekomen vond ik W.F. van Leeuwen overleden. Hij was reeds lang geheel afgetakeld. In zijn goeden tijd was hij een leider met groote geestkracht, maar geneigd tot schwadroneeren. Als iemand burgemeester van Amsterdam, commissaris van Noord-Holland en vice-president van den Raad van State is geweest, zal hij ook wel bekwaamheden hebben gehad. Ernst van Lennep, een clubgenoot, had groote bewondering voor hem uit den studententijd behouden. Zijn zeer intelligente en charmante vrouw was hem tot grooten steun. Ik herinner mij hem vooral uit de stakingsdagen van 1903, toen hij burgemeester was en niet schitterde door rustige vastberadenheid. Later sneed hij aan diners geweldig over de door hem gespeelde rol op. | |||||||
[pagina 884]
| |||||||
21 September 1930.Dezer dagen kwam Bruins mij vertellen, dat de verhouding tusschen de Nederlandsche Bank en de Internationale Bank te Bazel alles te wenschen heeft overgelaten, zoodat Mc Garrah, president van de Internationale Bank, den journalist Pelt naar Buitenlandsche Zaken gestuurd heeft om de Regeering op het bedenkelijke van den toestand te wijzen. Bruins is er toen als Koninklijk Commissaris bij gehaald, en het bleek dat de directie der Nederlandsche Bank uit kuikenachtigheid, gemengd met een soort hoogmoed, een brief van Mc Garrah niet beantwoord had, aan de Internationale Bank geen gelden in deposito had willen geven, terwijl zij niet eens controle houdt op de gelden die de Internationale Bank hier plaatst, n.b. bij Mendelssohn, De Bary, de Rotterdamsche Bank en voor een klein deel bij Hope. Een zeer krachtige interventie van De Geer bij de Bank heeft haar onmiddellijk doen bijdraaien, maar haar incompetentie in internationale aangelegenheden is evident. Vissering is huiverig in de Internationale Bank te gaan zitten, hetgeen 10 reizen naar Bazel per jaar medebrengt. Zijn gezondheid schijnt niet al te best te zijn. Bruins acht het urgent, dat de Bank gereorganiseerd wordt en Vissering weggaat. Ik ben al lang van die meening, maar Bruins wenscht de nieuwe president te zijn, waarvoor hij enkele goede, maar ook enkele zeer slechte eigenschappen heeft. | |||||||
29 September 1930.Den 26sten Ministers Verschuur en Terpstra gesproken. Verschuur over het rapport der Commissie Posthuma inzake economische voorlichting, dat ik onbruikbaar acht (staatsrechtelijk en practisch)Ga naar voetnoot1, en over den eierenhandel, waarin Landbouw dwaze dingen staat te doen.Ga naar voetnoot2 Minister accoord. Hij is zeer bezorgd over de tijden. Inderdaad, hij heeft gelijk, want naast de economische ellende komt de politieke onrust, in sterke mate vermeerderd door den uitslag der verkiezingen in Duitschland.Ga naar voetnoot3 Met Terpstra liep het onderhoud over | |||||||
[pagina 885]
| |||||||
de cursuswet en de decoratiekwestie.Ga naar voetnoot1 Ik sprak hem niet over de Six- | |||||||
[pagina 886]
| |||||||
kwestieGa naar voetnoot1, die de brave Visser, naar ik vrees, verknoeid heeft. Eerst doe ik nog een poging om die zaak via hem in orde te krijgen, ofschoon hij blijk geeft niets meer te willen of te kunnen doen. Heden vergadering aan Buitenlandsche Zaken van de sub-commissie voor de handelspolitieke betrekkingen met Duitschland, waarbij ook Patijn en Kalff tegenwoordig. De voornaamste vraag was wat tegenover Duitschland te doen, dat een zoo onbehoorlijke houding tegenover ons, in de eerste plaats in de boteruitvoer, inneemt. De boycot van den Zuivelbond bleek bij de Regeering niet | |||||||
[pagina 887]
| |||||||
veel sympathie gehad te hebben, en men is bang voor de gevolgen van een herhaling ervan. Patijn en Kalff spraken er tot mijn verwondering met welgevallen en luchthartig over. Posthuma was niet aanwezig. Ik erkende dat in onderhandelingen met Duitschers een | |||||||
[pagina 888]
| |||||||
krachtig gebaar soms zeer nuttig kan zijn en dat ik den boycot daarom na de gemeene poets die Duitschland onze boteruitvoer wilde bakken, ook met sympathie begroet had, meenende dat hij in Duitschland indruk gemaakt heeft. Het is echter een gevaarlijk wapen - tweesnijdend en zich snel buiten de perken van het beheerschbare terrein uitbreidende. Het is waarschijnlijk dat Duitschland zijn boterpolitiek wil doorzetten en een tweeden boycot zou ik verkeerd achten. Wij zijn weliswaar het eerste of tweede exportland voor Duitschland, maar terwijl die export maar 10% van Duitschland's geheelen uitvoer bedraagt, gaat meer dan 40% van onzen uitvoer naar dat land, terwijl bovendien Duitschland tal van onze artikelen gemakkelijker kan ontberen dan wij tal van Duitsche artikelen (b.v. kalizout, scheepsbouwmateriaal, rails, constructiedeelen enz.). De kans op welslagen van een boycot, die door Duitschland beantwoord wordt en zich tot andere artikelen uitbreidt, is daarom twijfelachtig. Hierbij is nog niet eens gesproken over den terugslag van een dergelijken strijd op de Nederlandsche scheepvaart, die het vervoer van Duitsche goederen niet kan missen. Reeds bij den laatsten boycot was de neiging van Duitsche verschepers bemerkbaar, hun lading aan ons te onthouden. De strijd eindigde gelukkig intijds, doch Posthuma is nog zeer vechtlustig. Hoe het ook zij, de Regeering kan aan een boycot niet meedoen, maar de stemming was algemeen om in verdere besprekingen aan Duitschland het groote gevaar te doen blijken, dat, daar men hier te lande zijn uittartende houding moede is, de Regeering den drang naar het inslaan van een afweerpolitiek niet zal kunnen weerstaan. Dat wij ons tot nu toe niet door onze lijdelijke houding geschaad hebben, blijkt uit onze in- en uitvoercijfers van 1930, die belangrijk minder ongunstig dan die van andere landen zijn - 6% minder dan in 1929, terwijl de achteruitgang elders tot 30% stijgt. Er werd ook over financieele maatregelen tegen Duitschland gesproken, maar op dat gebied valt niet veel te doen, want krachtens ons domme verdrag van 1925Ga naar voetnoot1 loopt het Nederlandsche staatscrediet nog tot 1937, terwijl de verplichting van Duitschland tot handhaving van zekere, ons gunstige invoerrechten zich slechts tot einde 1932 uitstrekt. Anderzijds is door middel van de Nederlandsche Bank en de banken niets te beginnen zoolang eerstgenoemde geen gezag uitoefent | |||||||
[pagina 889]
| |||||||
en voldoende overleg met de Regeering ontbreekt. Aan het tegenwoordige bestuur der Bank ontbreekt het prestige, en de particuliere banken zijn steeds op vliegen afvangen uit. Behoorlijke samenwerking in het algemeen belang bestaat niet. Verbetering daarin is niet mogelijk zoolang Vissering president is. Er moet echter terdege voor gezorgd worden, dat een veelvuldiger contact tusschen Regeering en Nederlandsche Bank niet ontaardt in een onderworpenheid van de bank aan de Regeering. | |||||||
4 October 1930.Ik ben eenige dagen te München geweest om JetGa naar voetnoot1 naar kostschool te Feldafing te brengen. Veel kunst gezien. Behalve de oude pinacotheek, de tijdelijke tentoonstellingen van kerkelijke kunst, van middeleeuwsche boeken en van de verzameling van Thyssen (Den Haag), die hij voor Düsseldorf bestemd heeft - een buitengewone prestatie voor 6 jaar verzamelen. Zij moet hem 20 millioen mark gekost hebben. De oude Hollanders zijn prachtig vertegenwoordigd, de Vlamingen zelfs al te uitbundig. De oude Duitsche school zeer goed, de Italianen matig - ofschoon enkele goede stukken aanwezig. Onder de modernen, voornamelijk 19e-eeuwsche Duitschers, die te Düsseldorf waarlijk al voldoende aanwezig zijn, trof ik mijn prachtige Fantin Latour aan, dien ik voor eenige jaren tezamen met mijn Nattier en een Domenico Tintoretto tegen het stilleven van Velasquez en het mansportret van den ouden Tintoretto verruilde. Schmidt Degener heeft weer eens een bok geschoten, door een slechten Bosch voor het Rijksmuseum te koopen. De prachtige Bosch uit de veiling Figdor, dezer dagen te Berlijn plaats gehad, is in het bezit van GoudstikkerGa naar voetnoot2 geraakt, die hem voorloopig voor Rotterdam reserveert, waar men geld tracht bijeen te brengen. De prijs is geweldig - ong. ƒ 265.000 - en Schmidt Degener betaalde voor den anderen ƒ 70.000. Het verschil is dat tusschen meesterwerk en prul. Eergisteren bezoek gehad van Kröller, vergezeld van De Kanter en Teschmacher (Wilton-Feyenoord), Kalff en Engelbrecht over credieten aan Rusland waartegenover leveringen door onze industrie te geschieden. Aanleiding waren mislukte onderhandelingen tusschen Wilton-Feyenoord en de Sovjets over de levering van trawlers, voor | |||||||
[pagina 890]
| |||||||
de betaling waarvan de Russen tot 45 maanden crediet verlangden. Bij den slechten gang van zaken in Europa spelen zij de landen tegen elkaar uit en in Duitschland, waar de regeering 60% van de betaling garandeert, werd het contract ditmaal geplaatst. Rusland heeft echter nog behoefte aan veel meer. Kröller loopt nu met het denkbeeld rond, de credietgevende staten tot samenwerking te krijgen, den Russen royaal te leveren, doch op credietvoorwaarden die prioriteit boven andere vorderingen bedingen. Die prioriteit zal, wanneer slechts Amerika, Engeland, Frankrijk en Nederland samengaan, effectief kunnen zijn, ook indien het tegenwoordige régime in Rusland zou ineenstorten, waarnaar het niet uitziet. Zoolang men met elkaar op credietgebied concurreert, blijven de vorderingen onzeker en zijn bij een nieuw régime allesbehalve veilig. Duitschland zal een dergelijke samenwerking der crediteurstaten wellicht met leede oogen zien, maar wel gedwongen zijn mede te doen. De aanwezigen gingen met Kröllers opvattingen mede en zagen ook geen principieel bezwaar tegen zaken met Rusland. De notie, dat men de Sovjets kan doen verdwijnen door hen te boycotten, is langzamerhand verouderd. Iets anders is de vraag of Nederland hen thans de jure moet erkennen. Dat blijft op het groote propagandabezwaar in Indië stuiten. Dat zou ik onze regeering thans niet aanbevelen. Een andere vraag is, hoe dit denkbeeld, zoo mogelijk, tot uitvoering te brengen? Kröller meende door de Internationale Bank te Bazel. Ook geen kwaad idee, al is bij haar oprichting gezegd, dat zij geen crediet aan Rusland zou verstrekken. Zij behoeft het ook niet te verleenen, zij zorgt voor concentratie en administratie. Kröller wil er niet voor naar Bazel (ofschoon hij de eerstvolgende 3 weken te Straatsburg zal zijn), waarschijnlijk wegens de financieele moeilijkheden van zijn firma eenige jaren geleden. Ik noemde Bruins, die nog al eens te Bazel komt en de menschen van de bank kent. Men vond dit goed en verzocht mij hem te polsen. | |||||||
[pagina 891]
| |||||||
25 October 1930.Ik weet nu waar het hokt met de concentratie van onze economische belangen in het regeeringsapparaat. Ruys, dien ik gisteren bezocht, vond ze zoo wenschelijk en tegelijk zoo moeilijk van uitvoering dat ik begreep, dat hij den tegenstand van den landbouw niet aan kan. Hij erkende trouwens dat er sterke oppositie van die zijde bestaat. Hij noteerde heel gewichtig de namen Trip, Bruins en Van Walree, die ik hem aanbeval als organisateurs, eventueel als directeur-generaal. Beelaerts, dien ik daarna sprak, is meer overtuigd van de noodzakelijkheid van spoed en liet doorschemeren, dat het tot zijn ergernis was, dat men niet opschiet. De Geer kon ik gisteren niet te spreken krijgen. Het is nu eenmaal een slap stelletje, dit ministerie. Trip heeft mij door DelpratGa naar voetnoot1 laten weten, dat naar zijn indruk Colijn met eenig aandringen bereid zou zijn, De Graeff in Indië op te volgen en dat hij het gewenscht vond, dat ik dit den MinisterGa naar voetnoot2 meedeelde. Ik heb mij gehoed aan dien wenk gevolg te geven 1. omdat mijn verhouding tot den Minister van Koloniën allesbehalve intiem is en indien hij Colijn niet mocht wenschen, steun van mijn kant - den kapitalistischen hoek - hem welkom zou zijn, om Colijn op den achtergrond te stellen; 2. omdat ik Colijn per slot van rekening wel den besten candidaat acht, maar toch niet den idealen candidaat. Hij heeft vóór: zijn bekwaamheid, zijn doortastendheid, zijn kennis van Indië en het bestuursapparaat, tegen: zijn impulsiviteit, die, gemengd met het gevoel, dat hij van alles geheel op de hoogte is, zelfoverschatting dus, hem soms tot onberaden stappen leidt. Zoo heeft hij op zijn thuisreis van Indië zijn boekjeGa naar voetnoot3 geschreven waarin hij te kennen geeft, dat Nederland den Volksraad grondig moet wijzigen en wel in reactionairen zin. Het is zeer goed mogelijk, dat wij met den Volksraad een instituut in het leven geroepen hebben waarvoor de inlander onrijp is, maar te tornen aan hetgeen wij eenmaal gegeven hebben, ware een politieke fout van den eersten rang. Ik sprak met Beelaerts wel over deze belangrijke kwestie. Hij vindt Colijn ook den besten, maar zeide, dat zijn collega De Graaff het boekje wel een bezwaar vond.Ga naar voetnoot4 Beelaerts vond dit niet, omdat Colijn zich | |||||||
[pagina 892]
| |||||||
als Gouverneur-Generaal zal houden, of hij het nooit geschreven had. Dat geloof ik. Wij spraken nog over Trip, ook bekwaam en krachtig, maar al te veel de tegenstander van den tegenwoordigen Gouverneur-Generaal en daarbij Roomsch, hetgeen hem tot bevordering van de missie in streken waar thans de zending werkt, zou bewegen, een staatkundig gevaarlijk streven. Bovendien, eenmaal Roomsch, vele malen. Tot mijn genoegen hoorde ik van Beelaerts dat de candidatuur van RutgersGa naar voetnoot1, den gouverneur van Suriname, van de baan is. Zij werd een tijdlang gevreesd wegens de vriendschap van Rutgers' schoonvader IdenburgGa naar voetnoot2 met den Minister. De man zou geheel ongeschikt zijn. | |||||||
26 October 1930.Gisteren met Engelbrecht (R'dam) te Berlijn geweest om het Ministerie van Verkeer, Afdeeling Waterwegen, te wijzen op het gevaarlijke van discriminatie in het Rijnvervoer als gevolg van uitzonderingstarieven, een middel door het Drahtverband aanbevolen.Ga naar voetnoot3 Geintroduceerd door ThorbeckeGa naar voetnoot4, zaakgelastigde, StirumGa naar voetnoot5 afwezig zijnde. Gesproken met Geheimrat Koenigs, Ministerialrat Baur en nog een jongeren ambtenaar. Ontvangst sympathiek. Deze afdeeling strijdt trouwens tevergeefs tegen den invloed van Hamburg op de spoorwegpolitiek.Ga naar voetnoot6 | |||||||
27 October 1930.Aan de Nederlandsche Bank discussie over de Young-leening en de miserabele verhouding onder de bankiers, waarvan één groep geleid wordt door Hope & Co, de andere door Mannheimer, die de Nederlandsche Handel-Maatschappij geheel naar zijn pijpen laat dansen. Van EeghenGa naar voetnoot7, president-commissaris van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, trachtte dit feit eenigermate te verbloemen, maar tegen Vissering, die zelf - voor zijn angstige natuur ongewoon - het | |||||||
[pagina 893]
| |||||||
eerst over de betreurenswaardige rol van de Nederlandsche Handel-Maatschappij sprak, en anderen moest hij het afleggen. Later, na afloop der vergadering, bespraken Patijn, Bruins en ik met Vissering zijn candidatuur voor het lidmaatschap van den Raad van Bestuur der Bank for International Settlements. Aan Nederland, voornaamste credietgever op het continent na Frankrijk, komt een plaats toe, doch allerlei machinaties zijn gaande, om een satelliet van Frankrijk benoemd te krijgen - Polen of Tsjechoslowakije. Men voedt ze door het gerucht dat Vissering de plaats niet begeert. Gelukkig kon hij ons den brief aan McGarrah, den President, toonen, waarin hij zich beschikbaar stelt. Hij erkende dit niet con amore te doen, daar hij zich niet zoo jong meer gevoelt en waarschijnlijk heeft hij zich in den beginne inderdaad sterker in afwijzenden zin uitgelaten. Het misverstand tusschen de Nederlandsche Bank en de Internationale Bank is door een bezoek aan McGarrah te Amsterdam volgens Vissering geheel uit den weg geruimd. Naar mijn meening begint Vissering inderdaad oud te worden. Bovendien heeft zijn internationaal prestige geleden door zijn weinig krachtige leiding, die hij indertijd kort na den oorlog aan internationale bijeenkomsten gaf en de houding van de Nederlandsche Bank, die men ervan beticht zich te veel door overwegingen van winstbejag te laten leiden. Daar hij ook tegenover de binnenlandsche bankiers geen autoriteit bezit, zou zijn aftreden wel opportuun zijn, maar ik geloof niet, dat hij eraan denkt. Bij dit onderhoud met z'n vieren werden nog eens de bedenkelijke persoonsverhoudingen op de Amsterdamsche markt besproken. Van Aalst is geheel de bondgenoot, zoo niet de trawant van Mannheimer. Zelf komt hij nooit op den voorgrond. Crena de Iongh gebruikt hij als boodschappenlooper (uitdrukking van Vissering) tegenover de Nederlandsche Bank. MeesGa naar voetnoot1 en PiersonGa naar voetnoot2 volgen hem, de eerste naar men zegt met stijgenden weerzin. De andere bankiers staan onder leiding van Hope, ook de overige Duitsche banken, waarvan de Deutsche Bank-Discontogesellschaft, weigeren de préséance van Mendelsohn (Mannheimer) te erkennen. Er bestaat een splitsing in twee kampen, die de Nederlandsche markt verzwakt. De verhouding is zeer fel. Dat het aanzien der Nederlandsche Handel-Maatschappij door haar intieme verhouding tot een bekwaam, maar onscrupuleus internationaal avonturier als Mannheimer zeer geleden heeft, be- | |||||||
[pagina 894]
| |||||||
hoeft geen betoog. Van Eeghen heeft het heden duidelijk kunnen hooren, maar hij is te bang voor Van Aalst om hem erop te wijzen, en al deed hij het, dan zou deze toch zijn gang gaan. Een ander gevaarlijk punt is de toekomst van het huis Hope, welks eenige - zeer belangrijke - kracht Ter Meulen is, die juist voor de tweede maal van een maagbloeding hersteld is en dus wel eens plotseling zou kunnen vallen. Zijn eenige compagnon is de jonge Van LoonGa naar voetnoot1, die niets waard is en na den dood van zijn vaderGa naar voetnoot2, 75 of 76 jaar oud, de zaak allicht zal opgeven. De oude Van Loon, officieel geen lid van Hope, maar van Van Loon & Co., commissionairs van Hope, noch Ter Meulen - hun onderlinge verhouding is ook al niet goed - kunnen er toe komen een of meer jeugdige eersterangskrachten in de firma op te nemen, om haar voortbestaan en haar verdere beteekenis voor de Amsterdamsche markt te verzekeren. Volgens BaltGa naar voetnoot3, die 5 jaar lid der firma geweest is, moet dit aan de onderlinge oneenigheid der firmanten en aan hun gierigheid toegeschreven worden. Zij wenschen niet met meer partners te deelen. Zoowel Van Loon als Ter Meulen zijn zeer vermogend, de één bezat voor kort 20, de ander 16 millioen. Na de Young-leening zal er wellicht een fractie van af gegaan zijn, doch allicht komt zij weer terecht (het risico is burgeroorlog of fascisme in Duitschland). Vissering - en ik ook - maken ons bezorgd over den slag dien de Amsterdamsche geldmarkt te avond of te morgen door den dood van Ter Meulen zal ontvangen, indien niet tijdig de firma versterkt wordt. Vissering spreekt al over een groepeering onder leiding van Hofstede de GrootGa naar voetnoot4, die zonder twijfel bekwaam is. Maar of men hem als leider zal accepteeren, gegeven de weinige populariteit die zijn collega Van HengelGa naar voetnoot5 geniet, betwijfel ik. | |||||||
[pagina 895]
| |||||||
gelukkig voor mij - ongeveer 10 gasten op 100 kamers (Mevrouw UhlenbeckGa naar voetnoot1 en haar dochterGa naar voetnoot2, Rudolf den TexGa naar voetnoot3, BrediusGa naar voetnoot4 - griffier van het Kantongerecht te Hilversum, Van VoorthuysenGa naar voetnoot5 - vertegenwoordiger Bataafsche Petroleum Maatschappij te Tarakan - en een Duitsch echtpaar uit Münster). De leiding is altijd nog bij Dr. Hartmann, een niet onbekwaam, maar niet zeer zorgvuldig Gelderschman, die door veel patiënten geroemd wordt en mij met rust laat. Zijn sanatorium is niet kwaad, maar kon veel beter, veel exacter in de verpleging zijn. Zijn assistent is een jonge Dr. Van der Weyden, trotsch op zijn kleinzoonschap van Van Heutsz. | |||||||
6 November 1930.De Geer en Beelaerts bezocht. De eerste over het verband leggen tusschen de geldmarkt en de handelspolitiek, een desideratum onlangs door PatijnGa naar voetnoot6 naar voren gebracht nadat het telkens en telkens weer door industrieelen is geuit, gewoonlijk zonder eenig begrip van de gevolgen op de geldmarkt. Ik heb er mij steeds tegen verzet, omdat 1. de beteekenis van onze geldmarkt, die voor ons geheele economische leven van belang is - immers daar vinden de industrie en de landbouw het door hen benoodigde kapitaal - hangt nauw met haar historische vrijheid samen. Gaat de Regeering ingrijpen door b.v. deelneming aan buitenlandsche credietoperaties te verbieden, dan zal dat zeer waarschijnlijk op de toevloeiing van kapitalen uit het buitenland nadeeligen invloed uitoefenen; 2. daardoor de Regeering partij wordt in de beslissingen omtrent credietoperaties. Het is ook mogelijk dat de regeering zich afzijdig houdt, althans officieel, en de Nederlandsche Bank tegenover de bankiers optreedt, wanneer zij het uitvoeren van een credietoperatie niet of wel wenschelijk acht, om een andere staat tot een bepaalde handelspolitieke houding tegenover ons te bewegen. Deze invloed van de Nederlandsche Bank op de bankiers is echter bij het tegenwoordige bestuur van dat lichaam niet denkbaar, het mist alle prestige. Ik gevoel echter den laatsten tijd de noodzakelijkheid, over dit machtige wapen tegenover Duitschland, dat zich van onze belangen niets aantrekt, de be- | |||||||
[pagina 896]
| |||||||
schikking te krijgen, hoe langer hoe meer. Indien de Regeering nu maar besluit de behandeling van onze economische belangen te concentreeren, dan zou een eerste stap kunnen gedaan worden door in den te benoemen Economischen Raad ook den geldhandel te doen vertegenwoordigen. Van een directeur-generaal, die ook Landbouw onder zich heeft, komt voorloopig niets onder deze slappe Regeering, een Economische Raad daarentegen schijnt op stapel te staanGa naar voetnoot1, aldus Beelaerts. De Geer wil niets van een wet weten die de Regeering de bevoegdheid verleent op de geldmarkt in te grijpen, maar zeide alles voor meerdere voeling tusschen de geldmarkt en de handelspolitiek te gevoelen. Hij vindt Vissering oud geworden en niet meer geheel aan zijn taak beantwoorden. Beelaerts zeide dat Montague NormanGa naar voetnoot2 Vissering zelfs niet in het bestuur van de Internationale Bank wil hebben - wat mij eenigszins verwondert, ofschoon ik reeds lang gehoord heb, dat de relaties tusschen de twee minder goed dan vroeger zijn. De aanwezigheid van Nederland in het bestuur is echter een meerdere waarborg tegen een politiek optreden in den Franschen zin, daarom lijkt het mij niet erg waarschijnlijk dat Norman aldus optreedt. Hoe het ook zij, Vissering's internationaal prestige heeft zonder twijfel geleden en zijn oude eigenschap, vreesachtigheid, wordt erger. Daarom is hij weltfremd. | |||||||
18 November 1930.Bruins bij mij gehad over de opvattingen in andere landen ter zake van aan Rusland te verleenen credieten. Samenwerking blijkt thans uitgesloten te zijn, zoodat de Russen kunnen voortgaan met hun leveranciers tegen elkaar uit te spelen. Bruins kwam ook met het bericht dat Norman Vissering niet in de Internationale Bank wil hebben. Hij verzekerde mij, niet de zegsman van Beelaerts geweest te zijn, hetgeen ik veronderstelde. Wat Norman's motief is, weet | |||||||
[pagina 897]
| |||||||
Bruins niet. Wel herinnert hij zich, dat men aan de Bank van Engeland hem gezegd heeft, dat de wisselpolitiek van de Nederlandsche Bank niet door economische overwegingen doch door winstbejag werd ingegeven, hetgeen hij destijds aan Vissering overbracht. | |||||||
22 November 1930.De Regeering komt nu met een directeur-generaal voor Handel en NijverheidGa naar voetnoot1, nadat de poging om Landbouw eronder te brengen op den tegenstand van de landbouwmenschen gestuit is. De tegenstelling tusschen landbouw en de andere bedrijfstakken wordt daardoor gehandhaafd en het is te voorzien, dat het kortzichtig en eenzijdig legisleeren ten behoeve van den landbouw voortgezet zal worden. (Het ontwerp maal- en menggebodGa naar voetnoot2 is daarvan een kras staaltje.) Er zal overeenkomstig mijn voorstel een Economische Raad ingesteld worden, waarin de landbouw wel vertegenwoordigd zal zijn, maar ik weet niet op welke beginselen hij zal worden samengesteld - vertegenwoordigers van alle voorname takken van het bedrijfsleven of mannen van breeden blik en algemeene kennis van zaken.Ga naar voetnoot3 Intusschen tracht Van Aalst van Verschuur gedaan te krijgen dat Crena de Iongh erin benoemd wordt.Ga naar voetnoot4 Tegen den persoon is niets in te brengen, wel tegen de Nederlandsche Handel-Maatschappij als vertegenwoordigster van de geldmarkt, daar zij zich voornamelijk onderscheidt door het verleenen van hand- en spandiensten aan Mannheimer en bijna alle bankiers tegen zich heeft. | |||||||
[pagina 898]
| |||||||
inzicht kan ter hand nemen.Ga naar voetnoot1 Dit beteekent de invoering - indien de Kamers het accepteeren en de stemming daartoe is gunstig - van een onderhandelingstarief. Beelaerts zou slechts gedaan hebben gekregen, dat het departement van ArbeidGa naar voetnoot2 niet direct, maar slechts via Buitenlandsche Zaken met de consuls en gezanten mag correspondeeren.Ga naar voetnoot3 Uit den jubelenden toon van de ‘Maasbode’, verslag gevende van de laatste vergadering van de Roomsch Katholieke werkgevers, leid ik af, dat Verschuur inderdaad besloten is het in de richting, die zijn geliefde Brabanders voorstaan, te sturen. Gisteren sprak ik CremerGa naar voetnoot4, die mij vertelde dat de Minister van Koloniën, De Graaff, het liberale kamerlid Van Kempen geregeld raadpleegt over allerlei Indische aangelegenheden, o.a. over de keuze van den opvolger van den tegenwoordigen Gouverneur-Generaal De aanleiding tot die besprekingen is de ervaring van Van Kempen, oud-gouverneur van Sumatra's Oostkust, en het feit dat de liberale fractie in de Tweede Kamer op de wip zit. De Graaff zoekt dus haar steun. De positie ter zake van de opvolging is tot dusver negatief. Colijn wil De Graaff om twee redenen niet hebben: 1e omdat hij niet verwacht dat Colijn zich in voldoende mate bij zijn program zal aansluiten, d.w.z. de uitlatingen in zijn boekje o.a. ten aanzien van de machtsbesnoeiing van den Volksraad zal inslikken; 2e omdat de benoeming een storm bij de zeer geavanceerden zou doen ontstaan, waarbij de Roomschen, die tegenover Colijn vijandig staan, zich zouden aansluiten. 's Ministers parlementaire positie zou daardoor belangrijk verzwakt worden. Hij wil voorts geen Roomschen Gouverneur-Generaal hebben, zoodat Trip en Welter afvallen, waarvan de eerste bovendien te weinig gevoel voor de inlandsche problemen heeft (volgens De Graaff). Karnebeek biedt zich met insistentie aan, doch reeds om die reden wil De Graaff hem evenmin. Ook wist Cremer te vertellen, dat v.K.Ga naar voetnoot5 hem (Cremer) om een hypotheek op zijn buiten in Overijsel gevraagd heeft, zonder erbij te zeggen, dat het reeds belast is. Zijn onbetrouwbaarheid staat voor Cremer vast. Hij begeert het Gouverneur-Generaalschap om uit de geldelijke | |||||||
[pagina 899]
| |||||||
moeilijkheden te komen. Goed betaald wordt de baan niet, maar hij zou van zijn crediteuren verwijderd zijn.Ga naar voetnoota De Graaff overweegt dus de candidatuur van RutgersGa naar voetnoot1, den gouverneur van Suriname, die sterk door diens schoonvader IdenburgGa naar voetnoot2 gepousseerd wordt. Hij heeft hem liever niet, ofschoon hij zegt dat hij hem bij zijn laatste bezoek is meegevallen. Het resultaat is - volgens Cremer - dat De Graaff dringend vraagt om advies in positieven zin. Cremer noemde Schelto van Heemstra, den Commissaris in Gelderland, die tot ieders verwondering tot dien post benoemd werd, nadat hij in Indië een carrière bij de Paketvaart achter den rug had. Hij kwam als jongen en vriend van JérômeGa naar voetnoot3 wel in het ouderlijk huis en de laatste jaren heb ik hem een paar maal ontmoet. Laat als anti-revolutionair niet bij zich thuis dansen, maar lijkt mij overigens een geschikte man. Ik heb echter nooit gehoord, dat hij veel in zijn mars heeft. Ik noemde, bij de commissarissen blijvende, Linthorst HomanGa naar voetnoot4, dien Cremer echter veel te Drentsch vond - een verkeerd oordeel. Wel geloof ik, dat zijn gezondheid niet al te best is. Ten slotte vroeg Cremer mij of ik beschikbaar zou zijn. Daar het de 2e maal is dat mij die vraag gesteld wordt, beide keren van onverantwoordelijke zijde, had ik mijn antwoord klaar. Ik ben weduwnaar en heb 6 kinderen, waarvan 4 nog op school. Ik geloof niet, dat OlgaGa naar voetnoot5 sterk genoeg is voor het Indische klimaat en zeker niet sterk genoeg om op Buitenzorg te recipieeren. Ik zou dus mijn gezin moeten opbreken, zonder een oplossing voor het representatie-vraagstuk te hebben. Dat is te veel gevergd. Bovendien lijd ik in erger mate dan de laatste jaren aan slapeloosheid, geen geschikten toestand om dien verantwoordelijken post in de tropen te gaan bekleeden - op mijn leeftijd (ik zal dan 60 jaar zijn). Ik zei dus niet in aanmerking te komen. Ik gaf Cremer te kennen, dat men alles moet doen om Colijn benoemd te krijgen en niet Rutgers, een anti-revolutionairen drijver en eng-zienden ambtenaar, die in Suriname niet vol- | |||||||
[pagina 900]
| |||||||
doet en in Indië bij den Volksraad geen gezag had. Ik erken zekere bezwaren tegen Colijn, maar ken hem genoeg om te weten, dat hij niet reactionnair zou zijn, of het zou na een opstand moeten wezen. Zijn bestuurderskwaliteiten zijn grooter dan die van eenig ander man dien ik ken, ondanks zijn impulsiviteit, die hem soms parten speelt. Met dat al zie ik het gevaar, dat Rutgers benoemd wordt, indien men in plaats van Colijn geen beteren candidaat dan Rutgers weet voor te stellen. Sedert een half jaar ben ik met Cremer bezig om hem van het stelsel van vóór-verkoopen van Sumatratabak af te brengen, dat hier het inschrijvingssysteem verstoort en vele handelaren voor de toekomst van de Amsterdamsche markt doet vreezen.Ga naar voetnoot1 Ook de Deli-Batavia menschen deelen die vrees, maar Cremer, die de wijsheid in pacht heeft, ziet het anders in. Hij is stijfkoppig en wordt door menschen omgeven die hem naar den mond praten. Nog even terugkomende op het Gouverneur-Generaalschap, heden schelde Karnebeek mij op met de vraag of hij mij even spreken kon. (Ik ben hem allang een bezoek schuldig, niet hij mij.) Ik was echter verhinderd. Ik zal trachten hem eerlang op te zoeken. | |||||||
1 December 1930.Beelaerts, dien ik heden zag, bleek niet goed te weten, wien zijn ambtgenoot van Koloniën tot opvolger van De Graeff wil bestemmen. Hij gelooft dat hij alleen negatieve meeningen heeft, ook ten aanzien van Colijn, dien hij - Beelaerts - nog altijd den besten vindt. Rutgers verwerpt hij, maar ik zie aankomen, dat indien De Graaff dezen voorstelt, hij zich zwakjes verzet. Dit schijnt hij ook tegenover Verschuur gedaan te hebben, want hij moet toch toegegeven hebben, dat diens departement onder den nieuwen directeur-generaal direct met de consuls correspondeertGa naar voetnoot2 - aldus Van Doorninck, dien ik later op den middag zag. Beelaerts gelooft niet, dat Verschuur thans naar een onderhandelingstarief streeft. Integendeel, hij bemerkt dat zijn collega daaromtrent minder warm is gaan voelen. De zaak is er een van den Ministerraad en die is er niet van gesaisisseerd. Het gejuich van De Maasbode over de nederlaag van Nederbragt is dus voorbarig. Wel vreest Beelaerts voor de toekomst, nu | |||||||
[pagina 901]
| |||||||
Genève mislukt is en Engeland na den val der Labour-regeering ‘om’ gaat. Dan zal de drang naar bescherming en/of vechttarief wellicht onweerstaanbaar worden. Hij vreest dat Colijn dan mee zal doen. Ik ook. De handelsconventie is nog niet geratificeerd, waarvan de schuld bij Landbouw ligt. Daar reeds 20 staten geratificeerd hebben, beginnen wij een mal figuur te slaan. Aangaande België had Beelaerts geen nieuws. De Belgen schijnen te zeer door hun feesten in beslag genomen te zijn.Ga naar voetnoot1 Voorts hadden wij het nog over China, waarmede wij eenige moeilijkheden hebben met betrekking tot het hoofdgeld, dat in Nederlandsch-Indië van immigranten gevorderd wordt en wegens de werkloosheid aldaar verhoogd is. Oudendijk schijnt nu toch tegen het einde des jaars den dienst te zullen verlaten. ‘He is sick of China’ na er 35 jaar doorgebracht en het geheel veranderd gezien te hebben. Van Doorninck zocht ik aan Financiën op. Hij is zeer somber over de Amsterdamsche gemeentefinanciën gestemd, die dank zij het wilde uitgeven van het Gemeentebestuur op een débacle zullen uitloopen. De Geer durft niet te remmen en neemt van Doorninck zelfs kwalijk, dat hij in het openbaar de gemeenten critiseert. Die rem zou volgens van Doorninck liggen in het hanteeren van de Commissie voor de ...Ga naar voetnoota die evenals Gedeputeerde Staten willig zijn, de Gemeentebesturen op de vingers te zien. Tenslotte heeft de Kroon het recht raadsbesluiten te casseeren, doch zij maakt daarvan ongaarne gebruik. Ook ten aanzien van de Staatsfinanciën is van Doorninck pessimist. Hij verwacht over 1931 20 millioen, over 1932 50 millioen te kort op de gewone begrooting.Ga naar voetnoot2 Wij waren het er over eens, dat de Zuiderzee na de voltooiing van den Afsluitdijk stopgezet moet worden en men dan er zich toe bepaalt, ervaring met de Wieringermeer op te doen. Van Doorninck voorziet voorts de noodzakelijkheid van verdere verlaging van ambtenaarssalarissen. Natuurlijk is die noodig, gezien hun hoogte tegenover de daling der kosten van het levensonderhoud en de zware belastingen. Maar welk een storm zal er opsteken, indien men er mee kwam. Eerst moet het Parlement inzien, dat het zóó niet verder kan. | |||||||
[pagina 902]
| |||||||
De te verwachten tekorten moeten er zijn. Voordien gelooft men er niet aan. Met van Doorninck ben ik het niet eens over de mérites van het plan-Posthuma ter zake van den voorlichtingsdienst (al te centralistisch en staatsrechtelijk een onding, daar de ministerieele verantwoordelijkheid uitgeschakeld zou zijn), wel over het bedenkelijke dat Verschuur nu een directeur van Handel en Nijverheid zonder landbouw krijgt, waarmede de tegenstelling tusschen dezen tak van het bedrijfsleven en den anderen verscherpt en de moeilijkheid om ze later onder één hand te krijgen, vergroot zal worden. | |||||||
4 December 1930.Gisterenavond ontmoette ik bij Crena de Iongh Coudenhoven-Kalergi, den Pan-Europa kruistochtprediker, en zijn vrouw. Een nog jeugdig, zeer intelligent en goed onderlegd man. Ik gevoel voor de noodzakelijkheid van Pan-Europa, liefst met Engeland, desnoods zonder, mits geen front tegen Amerika vormende. Ik zie echter zeer groote moeilijkheden, o.a. op wetgevend en tariefgebied, en meen dat eerst de tegenstelling Frankrijk-Duitschland moet opgeheven worden, door de kwijtschelding der schulden door Amerika, waardoor Duitschland vrijkomt van de herstelbetalingen en zijn economischen druk en van de notie dat het ten bate van Frankrijk uitgemergeld wordt. De sleutel - ik heb het herhaaldelijk betoogd - ligt in Amerika, maar Hoover zit aan zijn ‘plank’ vast en kan niets doen en ook na hem zal het voorloopig onmogelijk zijn, den Amerikaanschen belastingbetaler duidelijk te maken, dat hij afstand moet doen van de regeeringsvorderingen op Europa. | |||||||
6 December 1930.Gisteren was Coudenhoven bij mij. Hij wil dat ik een Nederlandsch Pan-Europa Comité in elkaar zet en er voorzitter van word. Ik heb hem ongeveer het volgende gezegd: Pan-Europa is uitermate gewenscht tegen Rusland, maar de materieele verwezenlijking is ver af. Ik vrees zelfs, dat men in Europa doorgaat op den weg van politieke tegenstellingen en onderlingen economischen strijd en het Russische onheil over ons komt voordat het vereenigd is. De vooruitzichten aldus zijnde, moet Nederland, dat groot belang bij alle omringende landen heeft, ook Engeland, dat zelfs zijn natuurlijke bondgenoot is, erin hebben. Het is echter te duchten, dat Engeland zich | |||||||
[pagina 903]
| |||||||
binnenkort van Europa afwendt en zich bij zijn dominions nauw aansluit. Zoo lang dat niet het geval is, moet Nederland, dat groote belangen bij een vrijhandelsgezind Engeland bezit, zijn continentale banden niet aanhalen. Komt het zoo ver, dan zal het psychologische moment voor een versterking der neiging tot onderlinge aaneensluiting op het vasteland zijn aangebroken en moet ook Nederland ernstig overwegen of zijn belang ook een continentale politiek meebrengt. Daarvoor moet eerst de tegenstelling tusschen Frankrijk en Duitschland opgeheven zijn en deze zal eerst tot een einde komen, wanneer Amerika van zijn oorlogsvorderingen afziet en wellicht zekere bepalingen van het verdrag van Versailles herzien zijn, waarvan de Duitschers de Poolsche corridorkwestie op den voorgrond plaatsen, een kwestie waarin de Polen nooit zullen toegeven. Dan blijft de vraag, hoe denkt men zich Pan-Europa? De voorzitter van het Fransche comité is Loucheur, steeds op zijn eigen voordeel en op politieke winst bedacht. Hij is tegen een liberale handelspolitiek en wil Europa door uitgebreide cartellisatie heelen en het voorts door een tolmuur tegen den graaninvoer van Amerika omringen. Dit is grosso modo de gedachte der geheele Fransche industrieele groep. In Duitschland zijn er velen die ook zoo denken, maar lang zoo algemeen niet, omdat men, behalve de agrariërs, Amerika te vriend wil houden. Voorloopig vreest men echter van de Franschen een streven naar de hegemonie. In Italië wil men niets van Pan-Europa weten. Daar is men heftig anti-Fransch, Frankrijk het groote struikelblok tegen Italiaansche expansie zijnde, en zoekt men aansluiting bij Rusland en de Nazi's in Duitschland. Ik zie voorshands geen aanleiding om Pan-Europa te steunen, daargelaten dat ik niet de man ben en geen tijd heb om er propaganda voor te maken. Wellicht is het oogenblik over eenige maanden gekomen als Engeland ‘om’ is (wat de Hemel verhoede) en wij hier in Nederland weten wat wij onder Pan-Europa verstaan. De Fransche noties daaromtrent zijn niet de onze. Kan het niet op liberale grondslagen, dan past het ons niet èn met het oog op onze eigen economie èn op onze verhouding tot Indië. Deze laatste speelt een zeer groote rol in al onze politieke gedragingen. Wij hebben daar de politiek der open deur. Kan die onder een Europeesche concentratie gehandhaafd worden? En is, afgezien daarvan, het gevaar niet te duchten, dat ‘Europa voor de Europeanen’ niet met een nog sterker kreet ‘Azië voor de Aziaten’ zal beantwoord worden? Het Russische gevaar voor Europa acht ik ten slotte wel geducht, maar niet imminent, | |||||||
[pagina 904]
| |||||||
daar ik geloof, dat het vijfjarenplan mislukken en daarmede Stalin's dictatorschap vallen zal. Bij Crena de Iongh ontmoette ik ook Von Balluseck, hoofdredacteur van het Handelsblad, die mij zeide van Ringers begrepen te hebben, dat men nu toch over een kanaal door Noord-Brabant, achter Bergen op Zoom om in de richting van Willemstad, een nieuwe editie van het Moerdijkkanaal, denkt. Dit klopt in het geheel niet met Beelaerts' mededeelingen aan de Tweede Kamer in de vorige maand. Het zou weinig minder dan verraad beteekenen. Ringers zou onlangs bij mij komen, maar was wegens een bespreking met de commissie uit de Tweede Kamer over het Amsterdam-Rijn Kanaal verhinderd. Ik zal trachten hem dezer dagen in Den Haag te ontmoeten. | |||||||
19 December 1930.Heden Verschuur gesproken, die niemand geschikt voor den post van Directeur-Generaal kan vinden.Ga naar voetnoot1 Trip heeft bedankt, Zaalberg eveneens. Bruins, Van Walree, Kortenhorst, Graadt van Roggen, die volgens Zijne Excellentie amper voor de leiding van de Economische Voorlichting in aanmerking kan komen, wil hij niet. Hij vroeg mij om te zien en met Kalff overleg te plegen, wien hij een gelijk verzoek gedaan heeft. Op deze moeilijkheid stuit de geheele organisatie. Ik zeide hem, dat ik de afscheiding van Landbouw diep betreurde en daarvan tegenstelling verwachtte. Verschuur geloofde zulks niet. Eveneens ontmoette ik LoudonGa naar voetnoot2 uit Madrid over scheepvaart op Spanje.Ga naar voetnoot3 Amsterdam-Rijn via Wijk zonder hoofdelijke stemming door de Tweede Kamer aangenomen. Bravo Reymer-Ringers!Ga naar voetnoot4 | |||||||
[pagina 905]
| |||||||
24 December 1930.Bezoek van Ringers. Hij gaat dezer dagen met Colijn en Van Kleffens naar Parijs om de Belgen te ontmoeten. Van Beelaerts hebben zij instructie, geen meer Oostelijke uitmonding van het Eendrachtkanaal dan Dintelsas toe te staan. Ringers zou zelf geneigd zijn Willemstad toe te geven en vreest, dat de onderhandelingen zullen afspringen. Cauwelaert heeft hem trachten te overtuigen, dat hij (Cauwelaert) in België Dintelsas nooit er door zou halen en dat ons standpunt kleingeestig is, omdat wij, een kanaal naar Willemstad gravende, de paar millioen die wij voor de verbetering van het Hellegat uitgeven, in den zak kunnen houden. Dit is echter minder juist, want voor de vaart op Zeeland en Gent moet het Hellegat toch verbeterd worden. Ik heb Ringers gezegd, dat Amsterdam en Rotterdam met Willemstad niet zouden medegaan. Ringers had een ruggesteun noodig. Ook over de aftapping van het Maaswater is men het nog niet eens. Daarentegen vervalt de ‘bouchon de Lixhe’ tegen de ‘bouchon de Bath’. Het Schelderégime wordt bevredigend geregeld. Ook meent hij, dat er over de Wielingen, waarin Beelaerts langzamerhand tot ons standpunt bekeerd is, gesproken zal worden, maar dat gaat buiten deze commissie om. Dezer dagen den ouden FenengaGa naar voetnoot1 begraven, den god van den overkant, zoals hij genoemd werd. Ik heb hem 30 jaren gekend en kende geen kraniger, betrouwbaarder kerel. Hij was een mooie figuur, verknocht aan zijn dok en de haven van Amsterdam. | |||||||
31 December 1930.Bezoek van Pelt, Nederlandsch journalist bij den Volkenbond, die daar een goede reputatie en vertrouwen geniet. Hij is sedert de oprichting van de Internationale Bank daar periodiek gedetacheerd als liaison tusschen den Volkenbond en de Internationale Bank. Oorspronkelijk had de geniale, maar wat visionnaire Quesnay, directeurgeneraal, een groot intelligence-department op touw willen zetten, maar dit plan is, als andere, onder den invloed van NormanGa naar voetnoot2, die de bank klein wil houden, in de doos gedaan. Pelt kwam mij nog eens vertellen wat ik reeds van Bruins gehoord had, welke strubbelingen | |||||||
[pagina 906]
| |||||||
in het bankbestuur bestaan om tot benoeming van verdere bestuursleden te komen. Het bestuur bestaat thans uit 6 leden: Vereenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Italië, Duitschland, België. Het kan tot ten hoogste 15 uitgebreid worden. Engeland wil, overeenkomstig zijn streven, de bank zoo onbeteekenend mogelijk te doen zijn - reparatie-instituut en vooral geen bemoeiingen met de internationale goud-politiek - niet meer dan 3 leden er bij zien komen, Frankrijk 6. Engeland wenscht Zwitserland, Zweden (wegens de geschiktheid van Rot, den president van den Zweedschen rijksbank) en Hongarije (Popovicz, den doyen der bankpresidenten), Nederland niet, daar Norman grieven heeft tegen de wissel- en goudpolitiek der Nederlandsche Bank. Frankrijk wil Zwitserland, Nederland, Hongarije, Oostenrijk, Polen en Zweden. Duitschland wil Polen niet, maar vindt natuurlijk de overige best. Men is het na herhaalde debatten niet eens kunnen worden en laat nu de zaak practisch over aan de aandeelhoudersvergadering, die in April plaats heeft. Het gevaar is groot dat Vissering niet gekozen wordt, ook omdat de indruk dat hij de benoeming niet con amore begeert, nog steeds bestaat - ten rechte. Pelt zou wenschen, dat Zweden en Nederland het eens worden over de houding aan te nemen wanneer men straks de een tegen de ander zal willen uitspelen. Een dergelijke conferentie heeft men reeds willen beleggen, doch het is er niet van gekomen. Het is duidelijk, dat de aanwezigheid van Nederland voor de Bank van meer belang is dan die van Zweden, maar het schijnt dat de persoon van Rot meer beteekenis heeft en meer imponeert dan die van Vissering. Ik weet niet goed wat ik in die zaak moet doen. Vissering is vrijwel uitgedoofd en ziet tegen alle initiatief op. Ik zal er met Bruins en De Geer over spreken. Het meest gewenscht ware het aftreden van Vissering en opvolging door Trip. Dan kregen wij spoedig een andere positie in de officieele internationale bankwereld. Bruins zet echter alle paaltjes uit waarlangs hij kan binnenkomen, en Vissering blijft zitten. 's Middags vergadering der commissie voor de Economische Politiek onder voorzitterschap van Verschuur. Onderwerp: premie aan de bietenteelt, voor 1 jaar, voorgesteld door de Commissie-Lovink, kosten 8½ millioen.Ga naar voetnoot1 De stemming was gunstig, meer politiek dan economisch. |
|