Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 753]
| |
[Tweede deel]hem begrootte - waarschijnlijk wel 130 millioen tegen 90 millioen raming.Ga naar voetnoot1 Op den thuisweg ontmoetten wij Lely, den vader van het plan - jong als altijd - vergezeld van J. Loudon en zijn vrouw.Ga naar voetnoot2 | |
28 Juli 1928.Van Konijnenburg bij mij gehad (gisteren). Had niet veel nieuws. De Belgen zullen het Moerdijkkanaal blijven vragen, doch indien wij het halsstarrig weigeren en niet meer aanbieden dan de verbetering van het kanaal door Zuid-Beveland, zullen zij met een tusschenoplossing aankomen, iets in den geest van het Eendrachtkanaal. Het is zaak, dat wij hier voorloopig geen tegemoetkoming toonen, hetgeen zij trouwens ook niet doen. Hun ‘Standaard’ maakt Nierstrasz’ plan van een Eendrachtkanaal (geheel onafhankelijk van Van Konijnenburg's besprekingen in ‘De Gids’ uitgebroed) voor ‘mal’ uit. Van Konijnenburg heeft Cauwelaert nog steeds niet gesproken. Hij wist te vertellen, dat Waterstaat met Maastricht over de Maasbrug onderhandelt, hetgeen langzaam opschiet. Deze kwestie moet tegelijkertijd met het kanaal door het Bosscherveld opgelost worden, anders gaat Waterstaat de oude brug zonder meer afbreken, hetgeen een ergerlijk stukje vandalisme zou zijn. Ook Veder was bij mij. Hij zal Beelaerts gaan spreken om klaren wijn geschonken te krijgen. Waller heeft mij gevraagd of ik Beelaerts naar Genève wil vergezellen. Ik heb mij bereid verklaard, daarover nog eens met hem te spreken, omdat ik wellicht eenig goed kan doen, indien hij met Hijmans over het verdrag praat. Zijn overig gezelschap te Genève is meerendeels Karnebeekiaansch. | |
3 Augustus 1928.Gisteren vergadering van B. & W. met een delegatie van de Kamer van Koophandel over het verrassende voorstel van den Minister het kanaal door de Geldersche vallei te graven.Ga naar voetnoot3 Besloten hierop in te gaan, indien de Regeering waarborgen kan verschaffen, dat de tijd van voltooiing, door Wentholt genoemd, t.w. 10 jaar, aangehouden | |
[pagina 754]
| |
zal worden. Ik voorzie, dat deze waarborgen niet gemakkelijk gegeven zullen kunnen worden en, indien gegeven, niet zeer afdoende zullen zijn. De directeur van Publieke Werken, De Graaff, aanwezig, schatte den benoodigden tijd op ten minste 15 jaar en ik herinner mij dat Lely mij eenigen tijd geleden voorspelde, dat de Amsterdam-Rijn verbinding, langs welk tracé ook, wel 20 jaar aan uitvoering zou vergen. Staan wij echter op Wijk, dat Waterstaat nu eenmaal niet wil, dan weten we dat we voorloopig niet opschieten en de geheele zaak zeker een paar jaar blijft rusten. | |
7 Augustus 1928.Beelaerts gisteren gesproken. Hij drong er op aan, dat ik naar Genève mede zou gaan a. wegens de economische vraagstukken welke er ter sprake zullen komen, b. omdat hij mij bij de hand wil hebben, nu hij met Hijmans over een nieuw verdrag wil spreken. Ook acht hij het nuttig, dat ik met de Belgen te Genève in aanraking kom - waarschijnlijk omdat ik tot de onverzettelijken gerekend word, mogelijk ook met den toeleg, dat ik mij in den geest van Buitenlandsche Zaken (dat au fond nog Karnebeekiaansch is) vastpraat. Hoe het ook zij, ik acht het van belang mee te gaan en zou mij later verwijten, de gelegenheid te hebben laten voorbijgaan, iets goeds in deze zaak te doen, indien ik thans bedankte. De Belgen komen te Genève met een sterke delegatie. Hijmans is niet officieel gedelegeerde, wel zijn dat o.a. Poullet en Carton de Wiart, die Beelaerts een naren kerel en valsch noemde. Ik vroeg Beelaerts ook naar het verschil tusschen de vragen die hij aan Veder en aan mij gesteld heeft. Hij schreef het toe aan de omstandigheid, dat Veder een week eerder dan ik (eenigen tijd geleden zeide hij een dag eerder, wat juist was) bij hem geweest was en in dien tusschentijd het bericht van Van Konijnenburg's besprekingen te Brussel hem bereikt had. Ik heb hem gezegd, dat Rotterdam even goed als wij begreep, dat den Belgen niets aan het Ruhrortkanaal gelegen is en het opgeven daarvan ons geen concessie van belang waard mag zijn. B. & W. onderhandelen thans met Waterstaat over de Geldersche Vallei. | |
[pagina 755]
| |
30 Augustus 1928.Teruggekeerd van een heerlijke uitrustende reis, voortreffelijk weer, niet al te warm, prettig gezelschap aan boord. Van Southampton, Salisbury bezocht, den volgenden dag Wight. Alleen Salisbury kende ik, Stonehenge zeer imposant. Te Algiers mooie autotocht gemaakt naar de Vallée des Singes. Van Genua uit naar Rapallo. Door den Simplon naar Brig, en daar JanGa naar voetnoot1 en Paul VoûteGa naar voetnoot2 ontmoet. Met ons vieren verder over Gletsch, Grimsel, Meiringen (per trein en per auto) en over den Grossen Scheidegg naar Grindelwald. Daar regen, hetgeen ons tot rust dwong. Bleven er 2 dagen en aanvaardden toen de terugreis. | |
31 Augustus 1928.Rutgers, voorzitter der liberale partij te Amsterdam, zoekt mij op en vraagt mij te candideeren voor de Tweede Kamer-verkiezingen in de gezamenlijke districten Amsterdam, Haarlem en Noord-Holland, waardoor men dan kans op 3 candidaten (Vos, Van Kempen en ik) heeft. Afgewezen, evenals 4 jaar geleden, omdat ik de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij niet in de steek kan laten en mijn voorzitterschap der Kamer van Koophandel een openlijke positie niet gedoogt. | |
1 September 1928.Bij mijn terugkomst uit Genua vond ik een nota van Buitenlandsche Zaken behelzende het standpunt dat de Regeering op verschillend economisch gebied tegenover België wil innemen. Behalve op enkele kleinere punten, is dit standpunt geheel het goede. De nota is in een vergadering van den Raad van Bijstand besproken, waar ik afwezig was. Waller was gisteren bij mij om mij den inhoud der besprekingen mede te deelen en mij in het bijzonder over de vaart door Zuid-Limburg te spreken. De Raad - er waren slechts 4 leden, Patijn, Waller, Kröller en Van Vlissingen, tegenwoordig - heeft zich met de regeeringsopvattingen inzake Schelde-régime en kanalen door Zeeland en Limburg (naar Ruhrort) vereenigd. Alleen waren de meeningen t.a.v. het Ruhrortkanaal verdeeld. Kröller vindt het een zeer gevaarlijk ding, Van Vlissingen zeer ongevaarlijk. Ik ben des | |
[pagina 756]
| |
laatsten meening toegedaan, terwijl Van Konijnenburg mij gezegd heeft, dat de Belgische waterstaat aan den aanleg ervan niet denkt. Hoe het ook zij, beter is het, dat België ervan afziet, maar teneinde de hinderlijke geografische positie van Limburg niet te zeer op den voorgrond te brengen, moeten wij er ons niet al te sterk tegen verzetten. Waller en Kröller zijn voorts zeer sterk van meening dat wij de eventueele heropening van het Kreekrak en De Eendracht geheel voor onze rekening moeten nemen, opdat België daarin niets te zeggen krijgt. Aangaande de loodsgelden op de Schelde bevat o.m. de nota de stelling dat zij naar Antwerpen niet hooger dan naar Rotterdam mogen zijn. Dit begrijp ik niet, en Waller kon mij de uitlegging die Beelaerts ter vergadering ervan gegeven had, niet verschaffen. Indien men bedingt dat de loodsgelden naar Antwerpen niet lager mogen zijn dan die naar Rotterdam, dan zou ik het begrijpen, want Antwerpen lokt thans kunstmatig schepen door het laaghouden van de loodsgelden. In de paragraaf betreffende de Limburgsche wateren komt o.m. de stelling voor dat Nederland niet dan zeer noode het kanaal tusschen Lanaye (tegenover Eysden) en Maastricht zal verbeteren. Waller, die van meening is, dat wij van België de verbetering van het kanaal Luik-Nederlandsche grens moeten bedingen, hetgeen ‘enforcer une porte ouverte’ zou zijn, omdat die verbetering door België, nu wij het kanaal door het Bosscherveld graven, onder den drang dien Luik zal uitoefenen in elk geval zal aangebracht worden. Waller, die dit niet wist, meende dat wij dan ook het kanaal grens-Maastricht in orde moeten brengen, te meer daar de Maas gemiddeld 14 dagen in het jaar wegens hoogen waterstand niet bevaarbaar is en dus het kanaal door het Bosscherveld, dat op de Maas uitmondt, dan afgesloten is. Dus, meent hij, moeten wij desgewenscht geen bezwaar maken het kanaal langs de Maas, thans niet veel meer dan een sloot, voor dezelfde afmetingen en vaartuigen als het kanaal door het Bosscherveld in orde te maken. Ik geloof, dat de Belgen er niet op zulstaan, aangezien hun eigen Maas boven Luik - niet voorzien van een lateraal kanaal - slechts geregulariseerd is en dus ook afhankelijk van hooge vloeden. Mij had echter de uitdrukking ‘zeer noode’ ook getroffen en ik kan mij voorstellen dat wij ernstig moeten onderzoeken of wij het kanaal Lanaye-Maastricht kunnen verbeteren, hoewel wij het met het oog op de hooge kosten en betrekkelijk geringe nut, zoo eenigszins mogelijk, moeten voorkomen. Overigens was Waller, die onlangs te Maastricht door Koenig, een satelliet van | |
[pagina 757]
| |
RosenwaldGa naar voetnoot1, den even verderfelijken als tegenwoordigen geest aan Waterstaat, was rondgeleid, onder den indruk van diens meeningen, volgens welke o.m. de brug over de Maas afgebroken moet worden. Ik verzoek Van Konijnenburg hem eens ter dege in te lichten. Later had ik bezoek van den laatste, die mij kwam berichten, dat Waterstaat en de gemeente Maastricht lang over de brugkwestie gehaspeld hebben en het oplossingsvoorstel nu bij den Ministerraad ligt, die wegens de afwezigheid van vele Ministers voorloopig geen besluit neemt. Hij verzocht mij er bij Beelaerts te Genève op aan te dringen, dat deze zijn collega's van daar uit tot een gunstig besluit maant - of hen verzoekt, de zaak tot zijn terugkomst te laten wachten. Van Konijnenburg was zeer bitter over den toestand bij Waterstaat, waar alles afhankelijk is van personen die door andere motieven dan het algemeen belang gedreven worden. Dezer dagen spreekt hij er Colijn over, die hem uitgenoodigd heeft. Het departement moet volledig gereorganiseerd worden, maar deze Minister (Van der Vegte) zal daaraan niets doen. T.a.v. het Belgisch verdrag waarschuwde hij, dat wij toch vooral gelijkheid van behandeling der scheepvaart bedingen, daar de Belgen van plan zijn, een kanaal van de Antwerpensche dokken naar de Schelde bij de Nederlandsche grens aan te leggen, indien wij het Eendrachtkanaal tot stand brengen. Hiervoor wordt gezorgd. Voorts had hij van Gerretson, die het overigens met de door ons voorgestane oplossing eens is, dat het onderwerpen aan arbitrage van geschilpunten over de Schelde een lichte aantasting van onze souvereiniteit was. Gerretson wil, indien arbitrage toegegeven moet worden (natuurlijk!), de geheele Schelde, ook boven Antwerpen, onder hetzelfde régime brengen. Dit lijkt mij ver gezocht. Overigens wist Van Konijnenburg te vertellen, dat Cauwelaert wegens zijn anti-Hollandsche houding ernstig critiek van zijn Vlaamsche partijgenooten te hooren heeft gekregen en nu naar onze oplossing ooren heeft. Hij wil thans Van Konijnenburg, na hem lang te hebben laten wachten, gaarne ontvangen, doch deze maakt nu te recht op zijn beurt geen haast. Tusschen Financiën en Waterstaat is groote herrie, wegens het sterke tegenvallen van de kosten van den afsluitdijk. Dat kon wel eens een ongunstige factor voor de inwilliging van gelden voor de Amsterdam-Rijnverbinding zijn. | |
[pagina 758]
| |
Genève, 8 September 1928.Den 4den 's avonds hier aangekomen. Den 3den had ik nog een gesprek per telefoon met den Burgemeester, die mij zeide, dat Köhler en Wentholt met elkaar de kosten van het kanaal door de Geldersche Vallei bespreken en het eens zijn over het gedeelte dat door de provincie Utrecht en de Betuwe loopt, daarentegen nog niet over het Zuiderzee-gedeelte. Hij verwacht, dat Wentholt zal moeten erkennen de kosten daarvan veel te laag geraamd te hebben en dat de Geldersche Vallei niet goedkooper dan Wijk zal zijn. Als nu beide plannen even duur uitkomen, is volgens de Burgemeester dat via Wijk te verkiezen, omdat het tevens een verbetering van de vaart op Rotterdam verschaft. Hier te Genève heb ik tot dusver weinig anders gedaan dan de Assemblées bijwonen en déjeuneeren en dineeren met mijn medeleden van de delegatie. Behalve de minister, die veel collega's ziet, is er niet veel sociale omgang tusschen de delegaties der verschillende landen. Menschen als Eysinga en Limburg, die hier reeds veel geweest zijn, kennen veel lieden, maar ik heb weinig nieuwe aanraking en weinig oude, want veel figuren uit de economische conferenties zijn thans niet aanwezig, overwegend diplomaten, professoren en specialiteiten in het Volkenrecht. Met Hijmans spreekt Beelaerts de volgende week. | |
12 September 1928.Het gesprek heeft eergisteren plaats gehad. Na afloop verklaarde Beelaerts mij nogal tevreden te zijn. De hoofdzaak was de verbinding door Zeeland geweest. Hijmans was begonnen met het Moerdijkkanaal te vragen, dat Beelaerts onvoorwaardelijk geweigerd had, zeggende dat de publieke meening in Nederland dat nooit zou toestaan. Daarentegen was Nederland bereid het kanaal door Zuid-Beveland geheel in orde te brengen: te verbreden en de brug bij Vlake te verhoogen. Hij meende dat dit voor de Belgen een alleszins acceptabel voorstel was, maar Hijmans wilde er niets van weten. Toen ontspon zich een zekere schermutseling over een in het midden gelegen oplossing, welke men wederzijds door de plaatsgevonden besprekingen van Van Konijnenburg te Brussel kende, maar welke geen der partijen wilde voorstellen, omdat Beelaerts zich op het standpunt stelt geen voorstellen te hebben te doen en België niets anders wil vragen dan in het verworpen verdrag stond. Ten slotte werd | |
[pagina 759]
| |
men het eens over het Eendrachtkanaal. T.a.v. het Schelde-régime maakte Hijmans geen bezwaren, zoo ook wat de vaarweg door Limburg betreft, en onze verlangens betreffende Terneuzen wil België inwilligen. In een tweede onderhoud kwamen de beide ministers overeen dat de verdere uitwerking opgedragen zal worden aan twee ambtenaren, wederzijds één aan te wijzen. De onze zal Van Kleffens zijn. Die ambtenaar zal gehouden zijn ruggespraak met technici enz. te houden. Hijmans had een technische commissie gewenscht, doch Beelaerts gevoelde daarvoor niet, op grond dat hij daarvan te langzaam werk voorzag. Of er over de Wielingen en de kosten van het Kanaal enz. gesproken is, weet ik niet. Over het Ruhrortkanaal denkelijk niet. Ik heb Beelaerts te kort gezien om hem veel te vragen. Sedert eenige dagen is ook Colijn hier, uitgenoodigd door het Secretariaat om in de 2de commissie (economie) over den stand van zaken in de uitvoering van de besluiten der Economische Conferentie 1927 het woord te voeren. Hij déjeuneerde gisteren bij mij. Het gesprek liep over allerlei dingen, o.a. over het dreigend protectionisme en Engeland, dat de tariefverlaging, door den Volkenbond te bewerken (en toch al zeer lauw behandeld, omdat de meeste regeeringen daarin niet ernstig zijn), in gevaar brengt, den toestand in Indië enz. Over de besprekingen van Beelaerts met Hijmans zeide hij smalend dat daarvan niets terecht kon komen, omdat men vóór de verkiezingen in Juli niet gereed zou zijn en een nieuw Kabinet, dat hij als uitslag van die verkiezingen verwacht, niet de verantwoordelijkheid van de reeds ver gevorderde onderhandelingen zou aanvaarden. Hij zeide nog te meenen dat Hijmans niet tot een regeling wil komen en de kwestie wil openlaten, desnoods 25 jaren, in de verwachting dat er wel eens een geschikt oogenblik zal komen om de oude (annexionistische) eischen door te zetten. Hij vindt het verkeerd, dat Beelaerts zich op het standpunt gesteld heeft dat Nederland voorstellen te doen heeft. (Beelaerts stelt zich volgens zijn zeggen niet op dat standpunt, maar heeft, meen ik, wel iets in tegenovergestelde richting in de Eerste Kamer gezegd.) Van het Eendrachtkanaal had hij door Van Konijnenburg gehoord. Volgens hem is dat hetzelfde als het Moerdijkkanaal, waarvan hij altijd een voorstander is geweest. Hij maakte op mij den indruk over deze zaak alles behalve objectief te zijn. Hij heeft indertijd Karnebeek sterk gesteund, en De Geer, Colijn's opvolger, is het voorwerp van zijn bijzondere verachting. | |
[pagina 760]
| |
15 September 1928.In de daarvoor aangewezen commissie heb ik nog eens sterk op voortgang in zake de collectieve verlaging van tarieven aangedrongen, welke men groepswijze aanvatten wil, daar een algemeene verlaging voorloopig uitgesloten is 1. wegens den zeer verschillenden opbouw van de tarieven in de verschillende landen, 2. wegens de onverschilligheid en min of meer geheimen tegenstand overal. Australië, Ierland en Roemenië verklaarden openlijk, dat zij, behoorende tot de industrieel ontwikkelde landen, hun rechten moeten verhoogen of althans handhaven. Colijn, Serruys en Breitscheid redeneerden in mijn geest, en de laatste viel mij bij. Mijn groote vrees is dat Engeland ‘om’ gaat. Om dit te verhinderen, moeten althans de invoerrechten op eenige artikelen, welke dat land voor zijn uitvoer grootelijks interesseeren, tijdig in andere landen verlaagd worden. De officieele overgang van Engeland naar het protectionisme zou het werk van Genève op dit gebied grootendeels verijdelen. Veel hoop heb ik niet. Beelaerts is over Colijn's uitlatingen weinig gesticht. Hij wil zien, vóór Kerstmis met het verdrag klaar te komen, en Hijmans wenscht zulks ook. Gaat dit niet, dan moeten de onderhandelingen maar tot na de verkiezingen opgeschort worden, want deze met een gereed en onafgedaan verdrag in te gaan, acht hij niet gewenscht. Ik vrees dat Kerstmis te kort dag zal blijken te zijnGa naar voetnoot1, doch ik heb hem aangeraden Van Kleffens aan te raden met de bevoegde personen voortdurend contact te houden. We spraken verder af wat ik in de Kamer van Koophandel zal zeggen, indien mij een vraag gesteld wordt. Hij zeide mij, dat hij het Eendrachtkanaal niet voorgesteld noch aanvaard heeft. Hij heeft verbetering van het Hansweertkanaal voorgesteld en gezegd, toen Hijmans een andere oplossing wenschte, dat hij die zou willen overleggen, indien hij er op stond. Blijft België er bij, dan zal hij verder zien. Dit maakte het hem onmogelijk ook Rotterdam nog over dit punt te consulteeren. Over het Ruhrortkanaal is geen woord gesproken. De Wielingen zijn slechts even vermeld, toen Hijmans eraan herinnerde, dat die kwestie met gemeenschappelijk consent opengebleven was. Beelaerts wil haar echter wel | |
[pagina 761]
| |
regelen, maar moet met de oppositie der Karnebeekianen rekening houden. Gisteren heb ik mijn oude vriendin uit Rome Mlle Le Maire te Yvoire opgezocht, waar zij bij Mme Naville van haar vermoeienissen - malaria-kolonies in Calabrië - uitrust. Een heerlijk oord, dat Yvoire.Ga naar voetnoot1 Zaterdag jl. een Gargantuesk diner in een hotelletje te Artemart bij Belley, gastheeren de heer en mevrouw Chalon, vrienden van Charles BungenerGa naar voetnoot2, die van de partij was. Zij wonen te Cuzieu par Chazey-Bons (Ain), een huis met een heerlijke ligging. Zij is de gratie en aanmoedigheid zelve. Mijn delegatie-collega's waren 1. Beelaerts 2. Loudon 3. Eysinga 4. StirumGa naar voetnoot3 5. Limburg 6. François 7. Mevrouw Kluyver 8. Van Wolten 9. toegevoegd De Vos van Steenwijk. 1. is een bekwaam man, aangenaam in den omgang, houdt van een grap, stelt zich niet op den voorgrond, schijnt bij de vreemdelingen populair te zijn; 2. het laatste is Loudon ook, dien men bovendien lang voor knap aangezien heeft. Hij brengt van de ontwapeningscommissie, die hij voorzit, niets terecht; ook de vreemdelingen beginnen hem minder hoog aan te slaan, doch eeren hem wegens zijn absolute integriteit en charme, daarbij een goed spreker; 3. vereenigt alle goede qualiteiten in zich, staat hier hoog aangeschreven; 4. is niets geen man voor den omgang met Jan en alleman. Hoog in de wapens en eenigszins gewild eenzelvig. Gauw een meening bij de hand, naar het mij voorkomt, oppervlakkig. Laat zich zeer tot sympathieën en antipathieën leiden. Ik kende hem weinig, doch kan hier goed met hem opschieten. Vrees, dat hij te Berlijn niet veel vrienden zal hebben; 5. bekwaam jurist, niet onsympathiek op het oog, goed spreker, is hier evenals Eysinga in internationale kringen goed thuis, doch zal wel minder prestige hebben, daarvoor te onaanzienlijk in zijn optreden; 6. stille, prettige en, ik geloof, knappe man, zich eenigszins bedeesd voordoende. Heeft een goed oordeel over Buitenlandsche Zaken en zijn lieden; 7. en 8. met hen had ik weinig aanraking; 9. gaat door voor een der weinige bekwamere jongeren in het diplomatieke corps. Geschikte man, naar het mij schijnt. | |
[pagina 762]
| |
Van de vreemdelingen had ik, behalve met de figuren die ik uit vroegere economische conferenties kende, aanraking met Motta, een zeer sympathieken Zwitser, Voorzitter van onze 2de commissie, en, daar ik over het werk voor de Grieksche vluchtelingen te rapporteeren had, met Van Walré de Bordes, een bekwaam en aangenaam jeugdig Hollander aan de financieele sectie van den Volkenbond, en de heeren Eddy (Amerikaan) en Sir John Hope Simpson, de eerste Voorzitter, de andere lid van het uitvoerend bureau dat in Griekenland den arbeid verricht - met groot succes. Er wordt geringe vooruitgang gemaakt op het terrein der tarieven, minder dan mogelijk zou zijn, en veel is niet mogelijk. Veel landen willen ook bepaald niet. Frankrijk en Italië o.a., om van Roemenië en de protectionistische dominions van het Britsche rijk niet te spreken. Mijn pogen is ditmaal geweest te verkrijgen dat men althans een begin maakt met de collectieve verlaging van enkele artikelen, waaronder eenige die Engeland in belangrijke mate exporteert: in de hoop dat men er aldus toe bijdraagt de te vreezen overgang van dat land naar het protectionisme te voorkomen. Of men dat doen zal, moet afgewacht worden. Staal en ijzer behooren tot de artikelen welke behandeld worden. Ik zou katoenen en wollen weefsels op de lijst geplaatst willen zien. Op politiek gebied verkeerde men de laatste dagen in het onzekere. Briand's rede tegen Müller had een bepaalde malaise geschapen, maar later meenden enkelen, o.a. Beelaerts, dat zij meer op effect in Frankrijk berekend was en de vooruitzichten van een overeenkomst over de ontruiming van het Rijnland niet zoo slecht waren. | |
23 September 1928.Sedert een week terug. In de courant las ik een bericht volgens hetwelk de Stad en Waterstaat het nu vrijwel over het Rijnkanaal via Wijk eens waren. Ik schelde den Burgemeester er over op, die mij zeide dat het zoover nog niet was, maar dat uit besprekingen tusschen Köhler en Wentholt wel gebleken was, dat de laatste zich t.a.v. de kosten van het plan door de Geldersche Vallei, en met name wat het gedeelte door de Zuiderzee betreft, schromelijk vergist had. De Geldersche Vallei komt duurder dan Wijk te staan, vooral indien men in aanmerking neemt, dat het kanaal via Wijk een verbetering van den vaarweg tusschen Amsterdam en Rotterdam insluit. Hij - de Burgemeester - heeft volgens zijn zeggen den Minister gezegd, dat zoo het laatste onderhoud tusschen de beide ingenieurs, dat 18 | |
[pagina 763]
| |
à 20 dezer moest plaats hebben, in dit inzicht geen verandering bracht, hij verder uitstel van een beslissing ten gunste van Wijk van den Minister niet goedschiks zou toelaten. De Minister, die zoo mogelijk nooit iets zegt wat hem bindt, had daarop geantwoord, dat hij er voor zou zorgen, dat wanneer De Vlugt in December zijn vacantiereis naar Italië onderneemt, hij dit in de aangenaamste stemming zou doen. De Burgemeester had deze aardigheid onvoldoende gevonden en ten slotte zou hij verkregen hebben, dat hij deze week de beslissing zou bekomen. Wat de Indische reis van De Vlugt betreft, ik ben geneigd daarin een bevel van Colijn te zien, die, zooals hij mij te Genève duidelijk liet blijken, door de verkiezingen in Juli a.s. Minister - waarschijnlijk Minister van KoloniënGa naar voetnoot1 - wil worden en zijn lijfknecht, dien hij voor de landvoogdij in Indië bestemt, er nu heen zendt om zich eenigermate met dat land, dat hij nooit bezocht heeft, bekend te maken. De keus zou waarschijnlijk slecht zijn, want De Vlugt is, hoewel bekwaam, geen man van karakter, en of hij het Indische probleem zal kunnen aanvoelen, staat ook nog te bezien. Men mag zeker wel benieuwd zijn te weten, wat Colijn in zijn politieke mars heeft. Zijn pas verschenen boek over het bestuur in IndiëGa naar voetnoot2 zal door velen voor reactionair uitgemaakt worden, en zijn voorstellen zullen door de Roomschen niet aanvaard kunnen worden. (M.i. is zijn wensch van een autonomen raad voor Java en één voor Sumatra met beperking van de bevoegdheden van den Volksraad niet zonder meer uitvoerbaar.) Een staatscommissie, zooals de commissie-Simon in Engeland, om advies over de bestuursinrichting uit te brengen zou wel op haar plaats zijn, maar de belangstelling in de Tweede Kamer is zoo gering, dat men waarschijnlijk het Wetsvoorstel betreffende de inlandsche meerderheidGa naar voetnoot3 eerst zal aannemen, waarna de staatscommissie niet veel zin meer zou hebben. Naar ik hoor, willen, afgescheiden hiervan, de Roomschen geen nieuwe coalitie met Colijn, hetgeen waarschijnlijk beteekent, dat zij zich voor een coalitie zwaar zullen laten betalen. | |
[pagina 764]
| |
25 September 1928.Gisterenavond een lang onderhoud met de Koningin gehad, na afloop van het diner ten Paleize. Het doel was haar toezegging voor de opening van een feest ter eere van het congres der Internationale Kamer van Koophandel te verkrijgen. Zij was in een goede luim en toonde belangstelling. Met het oog op haar plichten in verband met den uitslag der verkiezingen, die in de week vóór het congres (8-14 Juli '29) zullen plaats hebben, wilde zij zich echter niet binden. Zij liet echter doorschemeren dat zij meer trek in een ontvangst dan in de opening had. Voorts vroeg zij naar het economisch werk te Genève, naar de Amsterdam-Rijnverbinding, de sluis bij IJmuiden, de verbreeding van het Noordzeekanaal, den gang van zaken bij de Scheepvaart, speciaal naar dien bij den Hollandschen Lloyd, die 25 millioen wil hebben (van den Staat) om 2 nieuwe mailschepen te bouwen (en ze niet krijgen zal), naar den algemeenen toestand in den handel en dien te Amsterdam, over het verkeer met het achterland. Ze lachte, toen ik over de jammerlijke vertragingen bij Waterstaat klaagde, bleek niet zeer goed op de hoogte van de kwestie der voorkeurstarieven op de Duitsche spoorwegen te zijn, hetgeen minder verwonderlijk is dan haar bekendheid met andere economische aangelegenheden. Tegenover mijn grief tegen Duitschland op dat terrein, stelde zij dat dat land nu instemt met de handhaving van de vrije Rijnvaart en met de besprekingen over de herziening der Rijnvaartakte. Over de werkloosheid, die op zich zelve niet zoo erg is als zij voorgesteld wordt (het is in verband met het groote aantal vrouwen dat tegenwoordig tegen hooge loonen in de industrie werkt en vroeger thuis zat of dienstbode was, meer een verschuiving), liep het gesprek ook. Het bedenkelijke is de werkeloosheidsuitkeering, die in vele gevallen hoog genoeg is om den betrokkene geen werk te doen begeeren. Het is een wellicht te dure premie op de sociale rust. Het diner was aardiger dan gewoonlijk. Ik zat naast Van Aalst, die op zijn beurt naast den rector magnificus der Vrije Universiteit gezeten was, maar daarin geen aanleiding vond zeer gekuischte taal te spreken. Mijn overbuurman was Van LyndenGa naar voetnoot1, als altijd spraakzaam en prettig. Mijn linkerbuurman was de schout-bij-nacht Quant. Het is een doodfatsoenlijk hof, waar Van Lynden uitblinkt en de Prins | |
[pagina 765]
| |
met zijn uitspattingsneigingen niet erg op zijn plaats is. Juliana was beter gekleed dan meestal. Wij hadden het weer over Noorwegen en ‘by way of digression’ over ongedierte in Lapland en Rusland. Jammer, dat alles zoo stijf gaat. De Koningin behoorde veel meer menschen uit het gewone leven te zien. | |
28 September 1928.Eergisteren bespreking met Waller, Philips, Gelderman c.s. over de weigering van Fock ertoe mede te werken, dat Droogleever Fortuyn, tot burgemeester van Rotterdam benoemd, zijn zetel in de Tweede Kamer opgeeft en aan Cort van der Linden overlaat, die no. 2 op de Haagsche lijst, na hem, stond. Eenerzijds is het ongepast, dat iemand die burgemeester is, in de Tweede Kamer blijft, waar hij zijn taak moet verwaarloozen, anderzijds strookt het geenszins met onze verhouding tot Fock, dat hij Cort tegenhoudt, met de klaarblijkelijke bedoeling hem er ook bij de verkiezingen uit te houden. Erkend mag slechts worden, dat de liberale fractie in de Kamer een leider noodig heeft, waarvoor Cort niet in aanmerking komt. Men spreekt over Eerdmans, dien ik niet hoor roemen, doch ook over Posthuma, die de man zou zijn, doch tot nu toe steeds geweigerd heeft. Fock zou hem polsen. Gisteren zocht ik Posthuma op, bij wien Fock reeds geweest was. Hij had bezwaren, doch geen onoverkomelijke. Ik drong sterk bij hem aan, dat hij de candidatuur zou aanvaarden en heb eenige hoop, dat hij het doen zal. Besluit hij aldus, dan is zijn plan, alle andere baantjes er aan te geven. Juist wat wij hebben moeten. Vandaag bespreking met Fock, waarbij ook Waller en Philips tegenwoordig waren. Fock verklaarde niet te kunnen beletten, dat Droogleever Fortuyn zijn zetel aanhield, daar deze zich gedraagt naar het inzicht van de Haagsche afdeeling van den Vrijheidsbond, die hem er in gebracht heeft. Philips wees er op, dat die Haagsche afdeeling geregeerd wordt door een aantal politieke tinnegieters van geen beteekenis, waaronder enkele ambitieuse lieden, die zelven in de Kamer willen komen, zooals Van Beresteyn en een Mr. Joels. Fock gaf dit toe, maar hij beweerde er niet veel aan te kunnen doen, hoezeer hij de houding van Fortuyn en den toestand betreurde. Waller voerde aan, dat wij aan onze gelijkdenkenden nooit zouden kunnen duidelijk maken, dat wij er ons bij moesten neerleggen, dat Cort van der Linden, die thans met de in behandeling komende sociale wetten meer dan ooit in de Kamer behoort te zijn, er uit gehouden wordt. | |
[pagina 766]
| |
Zelfs indien Posthuma candidaat wordt - wat wij allen zeer zouden toejuichen - zouden wij er op moeten staan, dat Cort er in komt. Anders wordt de samenwerking vrijwel onmogelijk. Ik geloof wel, dat dit gesprek indruk maakte. Fock vroeg mij ook nog naar Amsterdam, waar VosGa naar voetnoot1 no.1 en Van Kempen no.2 moet komen. Ik zeide, dat de candidatuur Vos een noodzakelijk kwaad was. Vos is een demagoog en opportunist, waarvan men niet weet, hoe hij in de Tweede Kamer zal uitpakken. Hij is zeer ongewenscht, maar gegeven de onbekendheid van Van Kempen, zijn de stemmen der Joden die hij op zich vereenigt, onmisbaar. Slechts indien een man van goeden Amsterdamschen naam die ook de Christelijk-Historische stemmen trekt, zich stelt, zou Vos no.3 gesteld kunnen worden of geheel verdwijnen, maar die man is niet te vinden. Ik heb aan Rutgers GuépinGa naar voetnoot2 genoemd, doch deze is weinig populair. | |
1 October 1928.Aan het Stadhuis vergadering onder het Presidium van Röell over de overneming van de heiden van het Gooi, de bosschen van Van Leeuwen Boomkamp enz. door de Vereeniging voor Natuurmonumenten. Geschat op 3½ millioen. Amsterdam wil 1½ geven, de provincie ½ millioen. Wie de rest? Bussum en Hilversum zijn de eenige kleinere gemeenten die wat kunnen doen; te zamen wellicht ook ½ millioen. In zake Rijnkanaal nog geen eenstemmigheid tusschen de ingenieurs Köhler en Wentholt. Ik ga vanavond naar Frankrijk. | |
19 October 1928.Den 17den 's avonds terug. Eerst 3 dagen bij mijn zwagerGa naar voetnoot3 te Prépatour aan de Loir (niet Loire) gelogeerd, een bekoorlijk landschap (hoewel niet in de onmiddellijke omgeving van het chateau-ke), typeerend voor het ‘douce France’. De mooiste punten die ik daar zag zijn Lavardin en Troo. Op een uurtje te voet ligt Vendôme met een mooie Romaansche toren en een Gotische kerk, een prachtige | |
[pagina 767]
| |
Renaissance poort. Daarna reisde ik naar Bourges, met een der mooiste kathedralen van Frankrijk, het huis van Jacques Coeur - zeer de moeite waard. Gotische en veel andere oude huizen - Nevers, dat mij minder beviel, maar waar ik toch het Palais ducal, de Romaansche St. Etienne en het gezicht op de Loire bewonderde, en Moulins, dat mij als een zeer plaisante stad met mooie schaduwrijke alleeën en zeer zindelijk, beviel. Het Hotel de Paris is er goed. Merkwaardig is er de tryptiek van de Maître des Moulins, de geschilderde glazen in de kerk, later dan de oudste te Bourges (vooral dat Pierre de Bourbon en Anne de Beaugen voorstellende is voortreffelijk) en de bijbel van 1115 in het museum. Toen naar Limoges - weinig aantrekkelijk - zeer gevulgariseerd en vandaar per auto 1½ dag door de Limousin en de Périgord naar Périgueux - heerlijk land vol natuurschoon en oude plaatsen - ook de praehistorische grot le Fond de Gaume te Les Eyzies en de sculptures te Cap Blanc gezien. Het mooiste punt is Rocamadour - dan Domme aan de Dordogne met zijn bekoorlijke vallei. Te Périgueux zijn de kathedraal en St. Etienne interessant. Veel gothische huizen. Helaas is de kathedraal, die een half Byzantijnsch karakter draagt, zeer schoongemaakt en ontbeert patine. Daarop 2 dagen te Bordeaux met de FerrièresGa naar voetnoot1 en 4 dagen te Parijs, gedurende welke ik o.a. Amines (wat een voorgevel en wat een prachtig beeldhouwwerk!) en Chantilly, dat ik 25 jaar geleden gezien had, bezocht. Een middag bracht ik bij De Boislisle op zijn buiten te St. Prix (bij Montmorency) door. Op den thuisweg de basilique van St. Denis bezocht met zijn opgelapte koningsgraven - overigens een mooi vroeg Gotisch bouwwerk met Romaansche gevel. | |
19 October 1928.Van Konijnenburg kwam heden bij mij, woedend over de benoeming van Rosenwald en Schönfeld als deskundigen bij de onderhandelingenGa naar voetnoot2 en zijn uitschakeling. Beelaerts is weer eens te zwak tegenover Van der Vegte, die op zijn beurt geheel onder zijn ambtenaren staat, geweest. Hij heeft zich nu geheel van de zaak teruggetrokken en dat ook aan zijn Belgische vrienden bericht, die volgens hem | |
[pagina 768]
| |
daardoor wantrouwend geworden zijn. Ik ben zelf over deze benoeming, die ik wel voorzien had - want Waterstaat kan nu eenmaal niet zijn officieele menschen passeeren - weinig gerust. Van Beelaerts had ik in elk geval gedaan moeten krijgen, dat Van Konijnenburg ook benoemd werd. De beide anderen staan als sterk anti-Belgisch bekend, en Schönfeld heeft mij bij zijn bezoek in Januari jl. gezegd, dat hij vreesde dat het Moerdijkkanaal toegegeven zou worden. Van Konijnenburg liet mij nog een brief van H. Vos - de Flamingant - zien, waaruit blijkt, dat Cauwelaert ook voor het plan-Eendrachtkanaal gewonnen is, mits met een directe kanaalverbinding naar de Antwerpensche dokken. Dit laatste kunnen wij nooit toestaan. | |
20 October 1928.De Burgemeester telefoneerde mij vanmorgen dat Köhler, Wentholt en de Zuiderzee-ingenieurs over de begrooting van de kosten van het Geldersche-Vallei-kanaal niet eens geworden waren, dat Köhler zwaarder leidammen in het Zuiderzee-gedeelte noodig acht dan de anderen, welke veel meer kosten, en dat hij - de Burgemeester - Donderdag naar den Minister gaat, om hem te zeggen dat Amsterdam bereid is òf het Geldersche Vallei plan òf Wijk te accepteeren en dat hij nu maar een voorstel moet doen. In den namiddag zocht ik den Minister op, vertelde hem niets van den aard van de mededeeling die de Burgemeester zal doen, maar zeide hem dat hij waarschijnlijk spoedig in de gelegenheid gesteld zal worden een beslissing te nemen; dat het ons, in de handels- en verkeerskringen, vrij onverschillig is, of het Wijk of Wageningen wordt, maar dat wij in elk geval een beslissing wenschen. Wij kunnen niet langer wachten. Op zijn gewone manier was hij ontwijkend, maar begreep wel, dat hij op Vreeswijk althans niet terug zal vallen en dat hij Wageningen wil hebben. Daar ik uit de mededeeling van den Burgemeester afleidde, dat men aan het Stadhuis ook ten slotte de Geldersche Vallei de voorkeur verleent, zal ik trachten den Burgemeester er toe te krijgen, geen verder voorstel te vragen, maar te trachten het Donderdag met den Minister over de Geldersche Vallei eens te worden. Ik maakte van de gelegenheid gebruik den Minister mijn ongerustheid over de benoeming van Schönfeld als deskundige bij de onderhandelingen met België te kennen te geven - ongerustheid gegrond op zijn uitlating tegenover mij. De Minister, die mij indertijd (op | |
[pagina 769]
| |
een der Olympische spelen) gezegd had, dat zulks een particuliere meening van Schönfeld moest zijn, die hij voor zijn rekening liet, beweerde nu dat ik hem zeker verkeerd begrepen had en dat hij er niet aan dacht het Moerdijkkanaal toe te geven. Een verdrag, dat inhoudende, zou in de Kamers niet de minste kans hebben. Dat mijn ongerustheid feitelijk gegrond is op de jalousie van Waterstaat op Van Konijnenburg, wiens plan zij allicht zullen verknoeien of tegenwerken en op hun anti-Belgische gevoelens, liet ik buiten het geding. Ik zou daarmede de zaak geen dienst gedaan hebben. Wel besprak ik de zaak uitvoerig met Beelaerts, wien ik mijn ernstige ongerustheid over die benoeming en over het feit, dat hij geen economisten in de onderhandelaars gehaald heeft (waartoe ik hem geadviseerd had) verried. Hij zeide, wat het eerste punt betreft, dat hij het formeel juiste standpunt van Waterstaat had moeten aanvaarden en het nog niet zoo erg vond, omdat de Minister van Waterstaat aan de sabotage van zijn ambtenaren zou hebben blootgestaan, indien Van Konijnenburg (een slag in hun gezicht) benoemd ware geworden. Ook de benoeming van Van Konijnenburg en de twee anderen te zamen ware niet raadzaam geweest, want dat zou op ruzie uitgeloopen zijn. Het laatste argument lijkt mij zeer zwak. Over het andere punt, de toevoeging van handelsmannen, was hij nog minder bevredigend. Hij vond dezen maatregel niet gewenscht, nu het slechts een technische uitwerking van het plan betreft, maar vergat dat technici dikwijls verkeerde oplossingen overeenkomen, omdat zij de eischen en bezwaren der economie niet kennen. Dit bleek al dadelijk uit zijn mededeeling, dat men het Eendrachtkanaal niet door de Oosterschelde, waarvan men het verdronken land van Bergen op Zoom zou droogleggen, zou aanleggen, doch langs Bergen op Zoom, een route die het gevaarlijk dicht bij de grens brengt. Deze verandering wordt veroorzaakt door Financiën, dat baten uit de oesterputten in de Oosterschelde trekt, naar Beelaerts mij zeide, ten bedrage van 9 ton 's jaars. (Ik betwijfel dit.) Met dat al zeide Beelaerts de heeren van Waterstaat niet te vertrouwen en zijn man die de besprekingen leidt, Edgar Michiels, gewaarschuwd te hebben - zoo ook Van Kleffens. Beiden zijn inderdaad knappe lieden (Van Kleffens ken ik niet), maar de eischen van het verkeer kennen zij nog minder dan de Waterstaatmenschen. Hijmans maakt overigens spoed met de zaak, en tot nu toe bestaat van die zijde alle medewerking. Beelaerts beloofde mij op de hoogte te houden en beval zich voor mijn opmerkingen aan. Bij mijn weg- | |
[pagina 770]
| |
gaan betuigde ik nogmaals mijn geringe vertrouwen in den loop der onderhandelingen. Op mijn raad is op de begrooting voor 1929 een post voor een consulaat-generaal-zaakgelastigde voor Lima (Peru), tevens geaccrediteerd in Bolivia, Ecuador en Panama, gebracht. Ik beval daarvoor nogmaals den oud-majoor Roozendaal - vroeger militair attaché te Tokio en Peking - aan, die mij daarvoor zeer geschikt lijkt. Het blijkt mij nu, dat de opbrengst van alle oesterputten in de Oosterschelde in 1925 nog geen 7 ton bedroegen en dat die vermoedelijk alle Westelijk van het ontworpen kanaal in N.-Z. richting langs het droog te leggen markiezaat van Bergen op Zoom liggen. Ik onderzoek dit nader, maar voorshands schijnt mij het argument van Financiën niet steekhoudend. Den Burgemeester deelde ik mijn onderhoud met den Minister van Waterstaat mede en ried hem aan het met hem zoo spoedig mogelijk over de Geldersche Vallei eens te worden en dezen geen gelegenheid tot nieuw uitstel te verschaffen. Hij beloofde mij hiermede rekening te zullen houden, wanneer hij hem Donderdag ziet. Wij zijn bezig in overleg met Onderwijs en Financiën een plan uit te broeden, waardoor de musea in staat gesteld worden hun schilderijenbezit op ruimer schaal uit te breiden dan thans mogelijk. De VereenigingGa naar voetnoot1 stelt daartoe een legaat van 2 ton, dat zij onlangs van Mej. van Weel ontving, in 8 termijnen (met medezeggenschap in de keuze der schilderijen) ter beschikking van den Staat, op voorwaarde dat het budget van het Rijksmuseum en het Mauritshuis met ƒ 75.000 per jaar verhoogd wordt. Voorts zal zij trachten een kapitaal van 3 à 5 ton voor hetzelfde doel bij elkaar te brengen. Onze medezeggenschap is noodig, want Schmidt Degener en ook Martin koopen soms raar. Tot ieders verrassing heeft eerstgenoemde het Gemeentebestuur weten over te halen ƒ 140.000 voor de De Hoogh uit de verzameling-Six te besteden, die zeker niet tot de mooiste werken van dien meester behoort en niet beter is dan de in het Rijksmuseum aanwezige stukken. De kerk van Saenredam of het strandje van Ad. van der Velde waren betere koopen geweest, ofschoon ook heel duur. Tevens trachten de vrienden der Aziatische KunstGa naar voetnoot2 een kapitaal | |
[pagina 771]
| |
bijeen te vergaren, om daarmede een collectie aan te leggen. De bedoeling is in de eerste plaats oude Chineesche en Japansche kunst aan te schaffen. Ik zal dit plannetje wel weer moeten leiden. | |
27 October 1928.Het hierboven vermelde plan van RembrandtGa naar voetnoot1 dreigt verijdeld te worden, daar De Geer niet met zijn Thesaurier-generaal medegaat en de budgetten der musea niet wenscht te verhoogen. Beelaerts, met wien ik over de ombuiging van het Eendrachtkanaal naar het Oosten gecorrespondeerd heb, schreef mij, dat deze ombuiging ten Noorden van den spoorweg naar Vlissingen geprojecteerd was en wij aan de eindpunten Bath en Dintelsas vasthouden - waarop de onderhandelingen voorloopig geschorst zijn. De Belgen schijnen van plan te zijn de Wielingen buiten bespreking te laten, hetgeen ik gevaarlijk acht, want deze kwestie heropenen zij zonder twijfel daarna. Ook Beelaerts is van deze meening, maar hij vindt het heel lastig ze ter sprake te brengen, daar wij slechts te geven hebben en Karnebeek en de pers de zaak sterk opgeblazen hebben, als zijnde niet vatbaar voor eenige concessie. Het comité van actie zal nu waarschijnlijk op arbitrage aandringen: een eervolle retraite, want de scheidsrechter geeft ons gelijk. De Burgemeester noodigde mij dezer dagen uit bij hem te komen om mij mee te deelen, dat hij het met den Minister van Waterstaat in beginsel over het Kanaal door de Geldersche Vallei eens is. Er bestaat nog slechts geschil over de hoogte der leidammen in de Zuiderzee, die Köhler veel hooger noodig oordeelt dan de Waterstaat. Hij vraagt daarover het beslissend advies der Kamer van Koophandel.Ga naar voetnoot2 Het verschil in kosten is ƒ 9 millioen. Het geheele kanaal - met de hooge leidammen - moet 51 millioen kosten en in 9 jaar gereed zijn. | |
[pagina 772]
| |
Vooraf had ik Van Konijnenburg gesproken, die meent dat de Belgen voorloopig geen spoed zullen betrachten, omdat hun verkiezingen veel dichter voor de deur staan dan aanvankelijk verwacht werd. Het komt mij voor, dat er weinig kans is op het tot stand komen van een verdrag vóór ónze verkiezingen. In de Kamer van Koophandel hebben eenige commissie-zittingen plaats gehad met betrekking tot het aan B. & W. te geven advies, waarbij Donker, die à tout prix het kanaal over Wijk hebben wil, nog een krachtige poging gewaagd heeft om de Kamer te doen terugkomen op haar standpunt dat, nu de Minister de Geldersche Vallei wil, Amsterdam dat tracé moet aanvaarden, mits waarborgen verschaft worden dat het in 9 jaren gereed komt, zooals de Minister in het vooruitzicht stelt. Donker noemt dit bedrog, want eerst moet de afsluitdijk van de Zuiderzee gereed zijn, dan de dijk Edam-Muiderberg gemaakt worden, voordat men aan de leidammen door het IJmeer kan beginnen. Volgens hem is dit in een tijdvak van 9 jaar onmogelijk en wil men Amsterdam in Den Haag met een papieren kanaal afschepen. Er zit veel waarschijnlijks in zijn redeneering, maar hij vergeet ten eenenmale, dat het tracé-Wijk door dezen Minister, die onder zijn ambtenaren zit, niet aanvaard wordt; dat hij in het geval van een zakenkabinet na een onbeslissenden uitslag der verkiezingen in 1929 waarschijnlijk zal aanblijven en dat hij in het geval van een coalitie-kabinet vermoedelijk door Bongaerts vervangen zal worden, die het Kanaal door de Geldersche Vallei hebben en van Wijk niets weten wil. Gaan wij weer naar Wijk terug, dan bereiken wij gedurende jaren niets dan stilstand, daargelaten dat wij tegenover B. & W. een bespottelijk figuur zouden slaan. Ten slotte zijn we het met Donker eens geworden over een advies over de leidammenGa naar voetnoot1, wat minder moeilijk was, en over een phrase daaraan toe te voegen, waarin wij onze ingenomenheid betuigen met den brief door B. & W. aan Waterstaat gericht en ons sceptisch uitlaten over de waarschijnlijkheid van het inhouden van den termijn van 9 jaar.Ga naar voetnoot2 Bruins kwam dezer dagen na afloop van een vergadering bij de Nederlandsche Bank bij mij theedrinken. Daarin is eindelijk - na verzet van de directie, doch in overeenstemming met den Minister - bepaald dat de gouddekking weer op 40% minimum (evenals voor | |
[pagina 773]
| |
den oorlog) zal gehandhaafd worden.Ga naar voetnoot1 Voorts dat 80% van dat minimum in Nederland moet zijn. De rest mag in het buitenland bij circulatiebanken ondergebracht worden, terwijl het bedrag dat in het buitenland gehouden wordt, wekelijks gepubliceerd zal worden. In die vergadering hield Luden een toast op Vissering, die van zijn reis naar Amerika het succes te boeken heeft, dat de saldi der Nederlandsche Bank geen belasting aan den Am. fiscus (income-tax) te betalen zullen hebben, terwijl de treasury het reeds betaalde zal restitueeren. Daarna kwam als loontje om zijn boontje het verlangen het inkomen van den President te verhoogen. Inderdaad is het niet juist, dat dit door hetzelfde minimumbedrag als het inkomen der directeuren begrensd wordt, terwijl enkele directeuren, en vooral De BeaufortGa naar voetnoot2, door commissariaten veel meer bijverdiensten genieten. Bruins meende, dat de Bank overstaffed is, waaraan hij gelijk heeft. Hij is voorstander van terugkeer tot den toestand van vóór den oorlog - een president die alleen president der Bank is, geflankeerd door een secretaris - beiden goed betaald, en voorts een aantal directeuren, die dagelijks vergaderen, maar eigen zaken mogen hebben en dus een minder inkomen trekken uit de Bank dan thans het geval is. Hij wil tantièmes voor de directie afschaffen. Dit alles kan eerst bij vernieuwing van het octrooi in 1935.Ga naar voetnoot3 Ook veroordeelt hij het combineeren van het directoraat met commissariaten bij financieele instellingen als de Indische Bank (de B.Ga naar voetnoot4) en de Kasvereeniging (Westerman Holstijn). Dit alles ben ik met Bruins eens. Of hij op het presidium reflecteert, weet ik niet. Wel liet hij zich ontvallen, dat hij zijn langsten tijd bij de Reichsbank wel achter den rug zal hebben. Vissering denkt echter niet aan aftreden en Trip is er ook nog. Bruins ziet den toestand voor Duitschland niet zoo somber in als men hem hier veelal aanziet. Hij gelooft aan een geleidelijke daling van den rentevoet, nu de industrie geen ‘Investirungskapital’ meer | |
[pagina 774]
| |
van noode heeft. Dan zal ook geleidelijk een permanent exportsaldo ontstaan. Intusschen valt niet te ontkennen, dat de loonstrijd in de ijzer- en textielindustrieën bedenkelijk en uitbreiding van het conflict mogelijk is. Hij gelooft niet, dat de besprekingen over wijziging van het Dawesplan radicale gevolgen zullen hebben, daar de Amerikanen de Duitsche schadevergoeding niet aan de Fransche betaling van rente en schuld willen verbinden en Frankrijk moeilijk anders kan doen dan dit te eischen. Ook ziet hij op het oogenblik niet de mogelijkheid van het te gelde maken der Duitsche spoorwegobligaties in. Parker Gilbert heeft deze zaak wel wat te zeer gedreven omdat hij eerlang van zijn ambt ontslagen wil worden en voor dien tijd gaarne een definitieve regeling zou zien, zonder buitenlandsche controle op Duitschland en zonder transfercommissie. Bruins gelooft, dat men ten hoogste tot een vermindering van de jaarlijksche annuïteit van 2500 millioen mark op 2200 of 2000 millioen zal komen en wellicht afschaffing der transfercommissie, welke niet eens zoo zeer in het belang van Duitschland zou zijn, dat daarmede zelf voor de transfers verantwoordelijk zou worden. In hoeverre Bruins hier eigen meening of die van anderen weergeeft (het laatste is veelal het geval) weet ik niet. Hoover, thans tot President der V.S. verkozen, heeft zich weinig tegemoetkomend uitgelaten, maar hij kent Europa en zal wellicht na eenige jaren anders handelen, omdat het belang van Amerika ten slotte een coulante houding medebrengt. Het is ook de vraag of Poincaré - zooeven demissionair - dadelijk terugkomt en nog een lang ministerieel leven tegemoet gaat. Hij is haast onmisbaar, maar heeft veel vijanden. In den boezem van de liberale partij bestaat veel oppositie tegen de candidatuur-Posthuma, ten deele wegens zijn pro-Karnebeek neigingen, ten deele wegens zijn pausachtigheid. Aan Waller, die hem op de wenschelijkheid opmerkzaam gemaakt heeft, een verklaring af te leggen die de goegemeente t.a.v. zijn meening in zake het Belgisch verdrag geruststelt, heeft hij botweg gezegd daaraan niet te denken (ofschoon hij zich wel wil laten interviewen). Fock, die door aspiranten op een kamerzetel omringd wordt, wil ons over de kwestie spreken. | |
[pagina 775]
| |
13 November 1928.Gisteren had dit onderhoud plaats. Droogleever Fortuyn, Boon, Waller en Philips waren eveneens tegenwoordig. Het was zeer duidelijk, dat zij Posthuma, zoo eenigszins mogelijk, willen handhaven, maar daarvoor is noodig dat Posthuma een geruststellende verklaring aflegt, want Rotterdam en vele andere plaatsen vertrouwen hem niet op dit punt. Utrecht heeft hem daarom en wegens zijn autoritaire neigingen, die hem veel vijanden bezorgen, reeds afgewezen. Leiden en Gouda evenzoo. In laatstgenoemde plaats wil men hem evenmin als in N-Holland candideeren, omdat hij kaasmerken en andere maatregelen wil invoeren die aan de knoeierijen in den kaashandel een einde zouden maken. Ik heb op mij genomen, bij den stijfkop een poging te wagen en probeer het in de eerste plaats door tusschenkomst van AlexGa naar voetnoot1, die hem vrij intiem kent. | |
14 November 1928.Alex zegt mij, dat hij Posthuma gesproken heeft, maar dat er niets met hem te beginnen is. Als ik het wel begrijp, is het niet zoo zeer zijn koppigheid geen verklaring te willen afleggen, maar een grief tegen Fock en het hoofdbestuur van den Vrijheidsbond, dat hem, nadat hij eenmaal de candidatuur - met groote opofferingen voor hemzelven - aanvaard heeft, links laat liggen. Ik berichtte dit aan Waller, met de bedoeling dat hij het aan Fock overbrengt. Het is - indien juist - geen opzet bij Fock, maar gebrekkige leiding. Het is een janboel in de liberale partij, en Fock brengt de ferme hand niet die noodig is. Gisteren overleed plotseling mijn goede vriend M.P. Voûte - 72 jaar oud - tot het laatste toe vol geest en energie. Hij is een der merkwaardige figuren die ik in mijn leven ontmoet heb, een gelukkige mengeling van Hollandsche bedachtzaamheid en Fransche champagne. Een groot koopman, zooals er helaas weinige onder ons zijn, een uitnemend voorzitter van de Vereeniging Rembrandt, die hij scherpzinnig tegenover zich gemakkelijk vergaloppeerende museumdirecteuren leidde en telkens met groote munificentie steunde. Als onder-voorzitter ben ik zijn aangewezen opvolger, maar mijn beperkte tijd, mijn gebrek aan vertrouwen in Schmidt Degeners karakter en in zijn bekwaamheid de verzameling van het Rijksmuseum op | |
[pagina 776]
| |
de juiste wijze aan te vullen, en eindelijk mijn meening dat de Voorzitter der Vereeniging een vermogend man moet zijn, die desnoods met groote bedragen kan bijspringen, doen mij de functie niet begeeren.Ga naar voetnoot1 | |
15 November 1928.Waller telefoneert mij, dat Fock Posthuma opgezocht heeft, maar hem volkomen onhandelbaar vond. Waller denkt dat hij het kamerlidmaatschap niet meer begeert. Mij lijkt het waarschijnlijk, dat Posthuma, die een hoog idee van zichzelf bezit, gekwetst is door de oppositie in het Utr. Dagblad en andere kwartieren, terwijl hij verwacht had als een vorst ingehaald te worden. In dit geval geeft hij blijk van weinig menschenkennis en van ongeschiktheid als politicus. We moeten te rade gaan, wat ons te doen staat. | |
23 November 1928.Posthuma heeft zich teruggetrokken, na geen schitterend figuur te hebben geslagen. Het is zoo beter, want hij zou in de Kamer veel ruzie gemaakt hebben. Geheel onverwacht kwam Waller met de mededeeling, dat Kalff, directeur der Spoorwegen, die in het voorjaar als zoodanig aftreedt, hem te verstaan heeft gegeven, dat hij een kamerzetel ambieert. We waren het er dadelijk over eens, dat hij een voortreffelijk candidaat zou zijn: zeer bekwaam, geverseerd in sociale aangelegenheden, zakenman, buitengewoon welsprekend en vol tact. Besloten werd hem dadelijk aan Fock voor te dragen. Waller wist van Kalff's wensch reeds sedert eenigen tijd, maar had geheel vergeten er melding van te maken! | |
27 November 1928.Eenige dagen te Berlijn geweest om een indruk op te doen van den economischen toestand. Veel gesproken met Bruins, verder bezocht den intelligenten consul-generaal en handelsattaché Wolff, Urbig van de Discontogesellschaft, Goldschmidt van de Darmstaedter en, aan een lunch bij Bruins, Schacht en Schlitter van de Deutsche Bank ontmoet. Aldaar was ook Van StirumGa naar voetnoot2 aanwezig. Ik kreeg den indruk dat het parool der bankmenschen is: wij kun- | |
[pagina 777]
| |
nen den last van het ongewijzigde Dawes-plan niet dragen. Schacht gaat daarin het verst en doet alsof Duitschland er mede te gronde gaat. Men moet hierbij in aanmerking nemen, dat weldra besprekingen over de vaststelling der Duitsche schuld en wijziging van het Dawesplan zullen gehouden worden. Anderzijds was hij van meening, dat Duitschland geen aanleiding tot het nemen van het initiatief gehad had, maar daartoe op verlangen van Parker Gilbert, die schijnt te zullen aftreden, is overgegaan. De logica in zijn betoog was voor mij zoek. Bruins meent dat de economie in Duitschland veel beter is dan men ze gelieft voor te stellen en zich in opgaande lijn bevindt.Ga naar voetnoot1 Goldschmidt is bang voor socialisme en communisme en den invloed van Rusland en vindt een of twee milliarden per jaar onbeteekenend tegenover het belang van de geheele wereld die elementen door een verlichting van den last op Duitschland te helpen bestrijden. Dit komt neer op den wensch: annuleering van alle verplichtingen en vorderingen tusschen de Westelijke machten onderling en tusschen deze en Duitschland. Volkomen juist, maar helaas is het standpunt van Amerika onveranderlijk als altijd, en van Hoover is geen heil te verwachten. Niemand gelooft dan ook, dat de onderhandelingen veel zullen opleveren. Hier tusschen door speelt de loonstrijd, feitelijk een strijd der werkgevers tegen de bevoegdheid van den staat, het loon te bepalen. Goldschmidt zeide te gelooven, dat het conflict in dit opzicht een duurzame oplossing zal brengen. Urbig daarentegen niet. Mij trof de groote uiterlijke welvaart, hoogere prijzen dan hier, vertering allerwege, verrijzing van prachtige gebouwen en uitvoering van vele, deels overbodige werken, een beeld dat den buitenlander zeker niet tot groote meegaandheid moet stemmen. Aan bedoeld déjeuner had Schacht het ook over oorlog en zeide, dat Duitschland zich bij alle ‘Schweinereien’ van Versailles in politieken zin neerlegt, behalve bij den corridor die Oost-Pruisen van het Rijk scheidt. Dit is volgens hem een grond - de eenige grond - om oorlog te voeren. Ik vroeg hoe hij zich dan de verbinding van Polen met de zee dacht. Die vond hij niet noodig, ‘want Polen heeft die nooit bezeten’. Schlitter was het daarmede geheel eens. Een bedenkelijke opvatting, al moet men den corridor zelf ook veroordeelen. Van Stirum vond, dat men Polen met Memel moest afschepen (waar intusschen de | |
[pagina 778]
| |
Lithauers zitten). Schacht zeide ook weer - evenals 2 jaar geleden - dat Duitschland koloniën noodig heeft. | |
4 December 1928.Van der Vegte speelt met ons. Van Hasselt hoorde Zaterdag van Van Doornick, dat Waterstaat nog niet bij Financiën geweest is om over het Rijnkanaal te spreken. Financiën zal zich echter tegen het stelsellooze overhoop halen door Waterstaat van allerlei groote plannen zonder eenige acht op de technische en financieele bezwaren schrap zetten. Intusschen is Donker in oppositie tegen het Geldersche Vallei-plan gegaan en heeft ontslag als lid der Kamer van Koophandel genomen, wat zeer onbehoorlijk is, want het standpunt der Kamer is in overleg met hem bepaald.Ga naar voetnoot1 Gisteren hadden wij een vertrouwelijke conferentie met De Graaff, directeur van Publieke Werken, over de uitbreiding der stad, de eerste van een instelling van vertrouwelijk overleg. Wel een heele verovering sedert het begin van Groot-Amsterdam, dat toen als een troep lastige druktemakers beschouwd werd. Wij hadden het voorlopig voornamelijk over de algemeene lijnen - toegangswegen - havens enz. Ik had de gelegenheid de noodzakelijkheid te betoogen het Weesperpoortstation door het Zuiderstation te vervangen, waarmede de spoorlijnen geheel uit de Linnaeusbuurt enz. kunnen verdwijnen. |
|