Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd[1927]16 Januari 1926. [1927]Algemeen wordt gezegd, dat de verhouding van voor- en tegenstanders van het Belgisch tractaat in de Eerste Kamer 22/23 tegen 28/27 is, dus verwerping.Ga naar voetnoot1 Ik ben er echter lang niet zeker van, dat op het beslissende oogenblik niet een verandering ten gunste van Karnebeek intreedt, hetzij ten gevolge van zijn overredingskracht, waarvan de uitwerking op de Eerste Kamer evenwel allicht minder groot zal zijn dan zij op de Tweede Kamer was, hetzij omdat men tot het inzicht komt dat een motie - die sommigen op het oog hebben (terugzending van het ontwerp en heropening der onderhandelingen met België) - staatsrechtelijk niet mogelijk is en dan menige tegenstander in vredesnaam aan het verdrag zijn steun maar geeft. Colijn zegt dat - of doet alsof - hij nog een voorbehoud maakt ten aanzien van de in het verdrag opgenomen reserve nopens oorlogsschepen op de Schelde. Hij heeft Koning gezegd, en de Standaard | |
[pagina 680]
| |
neemt ook die houding in, dat hij het antwoord van Van der VeldeGa naar voetnoot1 op de vragen van het Belgische Kamerlid Herman Vos, daarop betrekking hebbende, afwacht, Dit is nu verschenen, maar het is geen antwoord op Vos, maar op vragen die de Senator Lamborelle later, klaarblijkelijk, pasklaar en in overleg met Van der Velde geformuleerd, heeft gesteld. Vos wordt naar het antwoord dat Van der Velde aan Lamborelle geeft, verwezen, gedeeltelijk ook naar een brief van den Minister aan den Nederlandschen gezant. Alles staat haarfijn in de N.R.C.Ga naar voetnoot2 Het maakt op mij een ongunstigen indruk, dien van een eromheen praten, al is het antwoord aan den Senator op het eerste gezicht geruststellend. Maar zoolang de reserve erin blijft, kan men niet gerust zijn. Ik ben benieuwd te zien wat Colijn nu zal doen. De Vlugt, zijn trouwe schildknaap, van Van Aalst gehoord hebbende dat onze collega Van Hasselt vóór het verdrag is, heeft dien bij zich laten komen en hem gretig aangehoord. Van Van Eeghen hoorde ik, dat Van Hasselt ook eigener beweging pogingen heeft gedaan een contra-beweging tegen het adres Van Eeghen c.s. op touw te zetten, doch daarvoor geen bijval heeft gevonden. Hoe het ook zij, den burgemeester heeft hij als zijn meening te kennen gegeven, dat de agitatie tegen het Moerdijkkanaal door Rotterdam sterk overdreven is en dat Amsterdam er niet door lijden zal - dat is althans wat hij ten aanzien van de Amsterdamsche positie wel gezegd zal hebben, al schilderde hij het mij iets minder kras. Tegenover mij verdedigde hij het standpunt, dat de Amsterdamsche reederijen, al zal het Moerdijkkanaal eenig kwaad doen (Rotterdam is volgens hem een veel gevaarlijker concurrent), over een zoo voortreffelijke organisatie beschikken, dat zij zich altijd zullen weten te handhaven. Dat die organisatie, die ik zelf grootendeels opgebouwd heb (de Nieuwe Rijnvaart Maatschappij, de moderne haveninrichting der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij), goed is en o.a. aan Rotterdam zeer veel stukgoed heeft weggenomen, zal ik niet ontkennen, maar zij kost jaarlijks geld, omdat zeer veel kosten die de Rijnvaart Maatschappij, indien zij zelfstandig ware, zou moeten dragen, door de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij voor haar rekening genomen worden, en in slechte jaren heeft de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij haar dochteronderneming bovendien zwaar moeten subsidieeren, om haar voor | |
[pagina 681]
| |
gedwongen liquidatie te behoeden, indien ik mij niet bedrieg, eens zelfs met ƒ 500.000.Ga naar voetnoot1 Van Hasselt gelooft niet, dat Antwerpen veel stukgoed zal trekken, al komt het Moerdijkkanaal, want het heeft een te slechten naam bij de ladingbezitters, wegens rooverijen. Ik zie dat anders in. Antwerpen trekt nu reeds door zijn talrijke afvaarten op geregelde lijnen, de loonen en kosten zijn lager dan hier, en al wordt er wellicht meer gesneden dan te Amsterdam, de moraliteit bij de havenarbeiders en zeelieden is hier sedert den oorlog ook sterk gezonken. Met het Moerdijkkanaal - ik heb het in mijn jaarrede nog eens zoo duidelijk mogelijk betoogd - worden de voordeelen die Antwerpen biedt, belangrijk vergroot en de nadeelen minder gevoeld en zal Amsterdam, dat relatief het ongunstigst van de drie havens ligt, moeten inboeten. Wat voor het transitovervoer betreft, geldt indirect ook voor den handel van Amsterdam. Voor onzen burgemeester, die de argumenten van tegenstanders nauwelijks aanhoort, is echter deze steun hoogst welkom, en hij zal er zonder twijfel gebruik van maken, want hij zal zijn stem voor het verdrag in de Eerste Kamer moeten motiveeren. Wat Van Hasselt betreft, ook al neem ik aan dat hij oprecht meent wat hij zegt, zijn inzicht is voor mij onbegrijpelijk en, gegeven dat hij van de politieke zijde van het verdrag geen bijzondere studie gemaakt heeft, is zijn ageeren er vóór zeer lichtvaardig. Zijn redeneering over het geheel is: ‘Wij kunnen nu tot een regeling met België zonder de mogendheden komen; laten we deze gelegenheid voorbij gaan, wie weet in welke bezwarende omstandigheden wij later moeten onderhandelen of ons voorwaarden moeten laten opleggen!’ Erger dan dit verdrag is toch wel niet denkbaar, tenzij men de territoriale en militaire eischen - die België officieel heeft laten vallen, maar in werkelijkheid geenszins, zie de recente verklaring van het Comité de Politique NationaleGa naar voetnoot2 - er bij telt. Daaraan blijven we steeds blootgesteld, met of zonder verdrag. Bell heeft mij bericht, dat de Engelsche groep der onderteekenaars van het bankiersmanifestGa naar voetnoot3 volkomen instemt met het denkbeeld eener bijeenkomst. Ik had hem vooraf gemeld, dat Vissering en Ter | |
[pagina 682]
| |
Meulen, de eenigen die ik erover kon spreken (ik ben van 27 Dec. tot 10 Jan. met de griep thuis gebleven), gaarne meegaan en het voor de Nederlandsche groep een eer zal zijn de conferentie hier te ontvangen. Op ontvangst van Bell's bericht heb ik tezamen met Vissering de andere Nederlandsche onderteekenaars bijeengeroepen en Schacht getelegrafeerd en geschreven, om de definitieve toezegging te krijgen, dat de Duitschers zullen aannemen, indien de Engelschen hen uitnoodigen te Amsterdam bijeen te komen. Van hem heb ik heden nog geen antwoord, maar Bruins heeft mij geschreven, dat Schacht, die er ook met Stresemann over gesproken heeft, er alles voor gevoelt. In de vergadering van de Nederlandsche groep, waar slechts 7 van de 16 teekenaars aanwezig waren, werd door verschillenden de opmerking gemaakt, dat het manifest, ondanks post-datum critiek in Frankrijk en Italië, grooten indruk gemaakt heeft en dat men gevaar loopt, dien indruk te verzwakken door thans een verderen stap te willen ondernemen, waartoe de onderteekeneers uit die landen zich allicht niet zullen willen leenen. Men krijgt dan voor het oog van het publiek een verdeeldheid; in elk geval achtte men het gewenscht de Franschen te voren te polsen en het eens te worden over de omschrijving van het doel der bijeenkomst. Tot op zekere hoogte gevoel ik voor dit bezwaar, dat ik Bell gisteren heb overgebracht met aanbod het in Londen te komen bespreken, maar aan de andere zijde acht ik het gevaar van mislukking van zulke voorbereidende pogingen groot en hecht er meer waarde aan, dat de onderteekenaars uit Engeland, Duitschland en Nederland het eerst eens worden. Dan is de kans groot, dat de rest volgt. Van Patijn, dien ik in December veel ontmoette, hoorde ik enkele merkwaardige dingen over gebeurtenissen gedurende den oorlog, die, naar ik veronderstel, wel juist zullen zijn. Toen Amerika in 1917 tot den ‘schepenroof’, zooals de Koningin het noemde, was overgegaan, had de Ministerraad tegen den zin van Treub, die, als ik mij wel herinner, afwezig was, tot oorlogsverklaring besloten. Zoodra TreubGa naar voetnoot1 hiervan hoorde, verklaarde hij aan Cort van der Linden, dat hij in dat geval zou aftreden en door het land zou gaan, om het land tegen de Regeering, die het in het onheil dreigde te storten, op te zetten. Men heeft toen Gevers uit Berlijn laten komen, om inlichtingen over den internen toestand in Duitsch- | |
[pagina 683]
| |
land te verschaffen. Duitschgezind als deze was, heeft hij toen toch gewaarschuwd, dat de innerlijke kracht van onzen Oostelijken buurman vrijwel uitgeput was. Deze mededeeling en de houding van Treub hebben ons toen voor het onheil behoed, dat een weinig verlichte regeering - want dat was zij au fond - over het land dreigde te brengen. De Koningin heeft Treub echter nimmer zijn oppositie vergeven en hem dat bij zijn aftreden in 1918 nog duidelijk laten merken. (Volgens Van Aalst zou zij hem toen, in plaats van hem voor zijn gewichtige diensten te bedanken, nog verwijten gemaakt hebben, waarop Treub haar geantwoord zou hebben, dat haar beste vrienden niet altijd zij waren die haar overeenkomstig haar inzichten raad gaven. Eveneens volgens Van Aalst, die geheel uit de gratie schijnt te zijn, is de Koningin ondankbaar van natuur.) Een ander maal, in het voorjaar van 1918, toen de Duitschers op het vervoer van oorlogsmateriaal door Limburg aandrongen, is de oorlog heel nabij geweest. Het Kabinet begreep, dat hierin niet toegegeven kon worden en consulteerde den opperbevelhebber Snijders over de mogelijkheid, het land te verdedigen. Hij antwoordde negatief. Toen raadpleegde men Generaal Terwisga, die, ondanks veel dapperheidsbetuigingen, even weinig vertrouwen aan den dag legde. Eerst Generaal Burger verklaarde de zaak aan te durven. Hij zou het leger van de grenzen terug trekken en maakte zich sterk, het land binnen de waterlinie zoolang te kunnen verdedigen, totdat er van overzee hulp zou komen. De Minister van Oorlog, De Jonge, heeft toen bij de Koningin op het ontslag van Generaal Snijders aangedrongen, hetgeen zij weigerde. Gelukkig is de wolk overgedreven en hebben wij met ons leger en zijn aanvoerder tot het einde toe doorgesukkeld, zonder in den oorlog te geraken. Patijn is van meening, dat wij in Nov. 1918 de Duitschers hadden moeten weigeren door Limburg terug te trekken, op gevaar af van in den oorlog te komen. Dat gevaar was niet groot en wij hadden dan te Versailles mee kunnen praten. Ik weet niet of Patijn, die allesbehalve een held is, in 1918 overeenkomstig dit inzicht gehandeld zou hebben, indien hij had moeten beslissen. Waarmede ik geenszins wil zeggen, dat Karnebeek's houding in die kwestie juist is geweest. | |
[pagina 684]
| |
wenportret uit den tijd dat hij met Giorgione en Palma Vecchio samenwerkte (omstreeks 1509) voor £ 9000, -, en een mansportret uit zijn vollen tijd, 1540 à 1550 van £ 8000, -, beide superieure werken. Als ondervoorzitter van RembrandtGa naar voetnoot1 wilde ik het MuseumGa naar voetnoot2 ervan laten profiteeren en bood het mansportret aan Schmidt DegenerGa naar voetnoot3 aan, voor inkoopsprijs. Hij vond het heel mooi en heel goedkoop, maar zijn daarop volgende gedragslijn was zoo dubbelzinnig, dat ik mijn aanbod weer introk. Die man praat steeds met twee monden. Klaarblijkelijk wil hij het schilderij wel hebben - in dien zin heeft hij zich zeer duidelijk tegenover mijn mede-bestuursleden en VisserGa naar voetnoot4 van het Departement uitgelaten - doch mij schijnt hij te hebben willen drukken. Uit de correspondentie met hemzelf, Visser en VoûteGa naar voetnoot5 blijkt dit wel. Hij is bovendien een slecht kenner van kunst, behalve de Hollandsche schilderkunst, en heeft geen flair. Alleen als etaleur heeft hij groote verdiensten. Op wensch van Voûte heb ik echter het schilderij opnieuw aan de Vereeniging Rembrandt aangeboden en wel onder kostprijs (f 95.000, -) en indien Schmidt Degener het werkelijk hebben wil, zal de zaak nu wel in orde komen. Het zou àl te dwaas zijn, indien hij deze kans liet voorbijgaan, te meer daar het departement ermede accoord gaat. | |
17 Februari 1926. [1927]Ik ben sedert eenigen tijd met WallerGa naar voetnoot6, Philips (Aug.) en andere ondernemers bezig een fonds bij elkaar te krijgen, om daaruit de belangen der werkgevers in de politiek, waar zij al te zeer het kind der rekening worden, krachtiger te verdedigen dan tot nu toe geschiedde. In de Tweede Kamer b.v. is men afhankelijk van toevallige omstandigheden. Niemand, behalve de zeer zwakke Vrijheidsbond, die ook nog wel eens naar links afgezwenkt is, heeft daar een goede economische politiek op het program staan. De Christelijk-Historischen, die voor conservatief doorgaan, stemmen dikwijls met den socialistischen leider der RoomschenGa naar voetnoot7 mede, ter wille van de coalitie, al ligt | |
[pagina 685]
| |
deze thans in duigen. Al die partijen hebben flinke kassen, ook de Anti-Revolutionairen, waarvoor Colijn ƒ 1.000.000 (Kuyper-Stichting) bij elkaar gebracht moet hebben. De bedoeling is te bevorderen leden in de Tweede Kamer afgevaardigd te krijgen op wier goed inzicht en karaktervastheid men kan rekenen. Het zal voorloopig wel op steun der liberalen uitloopen, maar als zoodanig wordt het fonds niet opgericht. De belangstelling hier ter stede is echter zeer gering, omdat de kapitaalkrachtigste ondernemingen, de banken - of liever de leiders daarvan -, een gering politiek inzicht bezitten en een der voornaamste, Van Aalst, een steunpilaar der Christelijk-Historische partij is. Eerst wanneer zij zelf geknepen zullen worden, b.v. door een 8-urigen werkdag voor het kantoorpersoneel of door een averechtsche wet op de naamlooze venootschappen, zullen zij wakker worden. | |
1 Maart 1927.De Memorie van Antwoord inzake het Belgisch tractaat is een mat stuk, maar Karnebeek reserveert zonder twijfel, in samenwerking met Colijn, zijn beste krachten tot het debat, dat op 9 Maart begint. Men verwacht algemeen verwerping met 28 tegen 22 of 27 tegen 23 stemmen, maar ik blijf pessimistisch.Ga naar voetnoot1 De conferentie der internationale bankiersGa naar voetnoot2, welke heden zou plaats hebben, is uitgesteld wegens geringe deelneming. In de eerste plaats is deze het gevolg van den zeer korten termijn waarop de uitnoodigingen uitgingen. Een brief van mij aan Henry Bell ging verloren en zoo duurde het 10 of 14 dagen langer dan anders het geval geweest zou zijn, voordat wij het over den tekst der uitnoodiging eens waren. Maar bovendien ontbrak een programma, en ik heb Henry Bell tevergeefs aan zijn verstand trachten te brengen, dat de menschen vooruit moesten weten over welke onderwerpen gepraat zou worden. Hij is misschien een bekwaam bankier, maar een koppige kerel, die van het organiseeren van zulke conferenties geen kaas gegeten heeft. Hij stond tot het laatste toe er op, dat de vergadering zou doorgaan, ofschoon slechts 3 Engelschen, geen Duitschers, geen Franschen, Belgen of Italianen zouden komen, wel een enkele Zweed, Oosten- | |
[pagina 686]
| |
rijker en Hongaar. Gelukkig zag de oude Sir Hugh BellGa naar voetnoot1, die president der conferentie zou worden, het beter in en besliste tegen zijn naamgenoot. Met hem sta ik nu nog in verbinding over verder overleg. Schacht heeft zich van de zaak met een Jantje van Leiden afgemaakt; vermoedelijk is de meer agrarische gezindheid van het nieuwe ministerieGa naar voetnoot2 daaraan niet vreemd. De voorstanders van retorsie winnen bij ons gestadig terrein. De Ministers van Arbeid, Binnenlandsche Zaken en Financiën zijn al lang daartoe bekeerd, althans de ambtenaren, en aan Buitenlandsche Zaken wordt de tegenstand zwakker. Onlangs bleek mij, dat De Geer de heffing overweegt van een invoerrecht op zuidvruchtenGa naar voetnoot3, om op Spanje, dat ons bij den invoer van kaas, superfosfaat enz. niet ter wille wil zijn, een druk uit te oefenen. Ik deelde hem mijn bezwaren daartegen mede. Het gevolg is een nog niet beëindigde correspondentie.Ga naar voetnoot4 SlotemakerGa naar voetnoot5 wees als vertegenwoordiger der Regeering ter economische conferentie te GenèveGa naar voetnoot6 den retorsie- en protectievoorstander RegoutGa naar voetnoot7 aan, terwijl de Nijverheidsraad en het Verbond van Werkgevers den vrijhandelaar Joan Gelderman aanbevolen hadden. Regout had het fatsoen, de opdracht te weigeren, maar de MinisterGa naar voetnoot8 schijnt naar de industrieelen, die men toch in het algemeen in den laatsten tijd geen geprononceerde vrijhandelsneigingen kan toeschrijven, niet te willen luisteren. Het is op zichzelf teekenend, dat de Regeering van een land dat tot nu toe de vrijhandelspolitiek huldigt, naar een conferentie die samenkomt om te onderzoeken hoe de internationale belemmeringen van den handel uit den weg geruimd kunnen worden (veel verwacht ik niet van die conferentie, want de regeeringen zijn niet oprecht in hun streven naar verandering van | |
[pagina 687]
| |
stelsel), een protectionist wil afvaardigen. Wie de andere gedelegeerden zijn, heeft nog niet verluid.Ga naar voetnoot1 | |
4 Maart 1927.De samenstelling der delegatie was gisteren in de Maasbode te lezen. Niet kwaad. Gelderman is er in. De Minister heeft dus toch toegegeven. Dezen sprak ik gisteren, om hem de gevaren van retorsie eens persoonlijk te schilderen, nu de drang om tot die politiek over te gaan voortdurend sterker wordt. Onmiddellijk gevaar schijnt niet te dreigen, en SlotemakerGa naar voetnoot2 beweerde geen ‘Philipsiaan’ te zijn. (Anton Philips dringt sedert jaren op een invoerrecht op zuidvruchten aan om op Italië en Spanje druk uit te oefenen, opdat deze landen zijn gloeilampen toelaten. Hij is geëindigd met fabrieken te Barcelona en Milaan te bouwen, en nu is het te vreezen, dat de voorgestelde verhooging van het invoerrecht in Frankrijk eenzelfde gevolg zal hebben. Het wordt ons vrijhandelaars wel lastig gemaakt!) Echter vond de Minister de kwestie heel moeilijk, en hij sprak ook over de anti-dumping maatregelen, waarop de Limburgsche industrie aandringt en welke de Sub-commissie van de Commissie v.d. Economische Politiek schijnt te verdedigen. Gelukkig was hij van meening dat de valutaconcurrentie geen gevaar oplevert en verloopt.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 688]
| |
hij tegen het openlaten der Wielingenkwestie; daar de Belgen daarop zeker spoedig terugkomen en er een internationale kwestie van maken, indien we hun zin niet doen. En dan staan we zwak. Precies wat ik gezegd heb. Op mijn raad heeft Asser deze uitlating zonder den naam van Serruys te noemen aan eenige Eerste-Kamerleden overgebracht. | |
25 Maart 1927.Gisteren heeft de Eerste Kamer het tractaat met een groote meerderheid verworpen en aldus het land van een zware obsessie verlost.Ga naar voetnoot1 Doch nieuwe moeilijkheden verrijzen thans, waarvoor een goede opvolger van Karnebeek noodig is, die tevens de niet minder noodige reorganisatie van Buitenlandsche Zaken uitvoert, in samenwerking met de andere departementen die bij den uitvoer naar het buitenland betrokken zijn. Sommigen spraken over LoudonGa naar voetnoot2, die alleen zijn boven allen twijfel verheven fatsoen vóór heeft, anderen over BeelaertsGa naar voetnoot3, die pas te Brussel benoemd en knapper dan Loudon is, maar als diplomaat niets voor reorganisatie van het departement en de diplomatieke en consulaire diensten zal gevoelen. ZimmermanGa naar voetnoot4 presenteert zich klaarblijkelijk door zich in België door Ministers en Koning te laten ontvangen. Hij is bekwaam, een hardhandig leider, die zeker groote veranderingen kan tot stand brengen, maar daarvoor werkkrachten kiest die, wanneer hij eenmaal weer vertrokken is, niet zelfstandig kunnen doorwerken. Knappe menschen onder en naast zich duldt hij niet. De andere ministers zullen wel niet veel lust in hem hebben en bij de linkschen in de Kamer is hij impopulair. Dat zijn nadeelen, waarbij nog gevoegd kunnen worden zijn ijdelheid en zijn geldzucht. Dan is er PatijnGa naar voetnoot5, die steeds alle verantwoordelijkheid ontvlucht, maar zeker overigens de aangewezen man zou zijn, behoudens de vraag of hij den moed zou bezitten de reorganisatie tegen de ambtenaren in door te zetten. Hij is zeker de be- | |
[pagina 689]
| |
kwaamste van alle genoemden; ongelukkig dat hij zoo angstig uitgevallen is. FrederikGa naar voetnoot1 vandaag 3 jaar. Welk een vroolijk en intelligent ventje. Wat zou zijn moeder van hem genieten!Ga naar voetnoot2 | |
28 Maart 1927.Gisteren ben ik te Hemmen geweest ter gelegenheid van de herdenking van den dag waarop mijn grootvaderGa naar voetnoot3 100 jaren geleden zijn intrede als predikant aldaar deed. Ippius Fockens en OtthoGa naar voetnoot4 voerden het woord in hetzelfde oude kerkje waar de oude heerGa naar voetnoot5 40 jaar lang voorgegaan is. Het is uit de 15de of 16de eeuw en waarschijnlijk oorspronkelijk de slotkapel geweest. Op het Kasteel zetelen sinds de 14de eeuw de Van Lyndens. CarelGa naar voetnoot6 en ik bezochten den ouden heer van LyndenGa naar voetnoot7 na den lunch. Hij is 90 jaar, maar kwam met de levendigheid van een 50-jarig man aantrippelen, kaarsrecht, levendig belang stellende in alles wat heden nog geschiedt. Zijn eenige ouderdomsgebrek is zijn doofheid. Men beschreeuwt hem nauwelijks met een spreekbuis, die hij steeds in de hand houdt. Hij was benieuwd naar de vooruitzichten van het nieuwe kanaal van Amsterdam naar de Waal en was zichtbaar verlicht toen ik hem zeide, dat het plan door de Geldersche Vallei, dat dwars door Hemmen zou komen, van de baan is. Hij voegde er echter de opmerking aan toe, dat het maar een persoonlijke tegenwerping was, die niet mocht gelden. Vroeger heb ik eens den 93-jarigen heer GeertsemaGa naar voetnoot8, weleer Commissaris der Koningin in Groningen, ontmoet, maar sedert geen zoo merkwaardig voorbeeld van conservatie. Het huis is van om- | |
[pagina 690]
| |
streeks 1750, van buiten niet anders dan deftig, maar de statige vestibule is met prachtig Louis XV stuc versierd.Ga naar voetnoot1 Aan den lunch was ook Ds. Lammerts van Bueren, directeur van de Heldring-gestichten en een zwager van den gastheer (Ds. Fockens) - Ds. Vermaat, een geschorste gereformeerde predikant - geschorst wegens zijn afwijkende inzichten in de slangkwestie.Ga naar voetnoot2 Ik kende Hemmen slechts door een zeer kort bezoek, in den vorigen zomer, maar Zetten, waar mijn grootvader van 1867 tot aan zijn dood woonde, herinner ik mij wel uit mijn prille jeugd, ik denk 1875. De figuur van den ouden heer staat mij niet voor den geest. Een feest op Steenbeek, waar ik chocolade en krentenbroodjes kreeg, heugt mij nog. | |
5 April 1927.Ik had Karnebeek na zijn nederlaag een telegram van sympathie gestuurd, omdat ik 8 jaar geleden veel met hem doorgemaakt heb en zijn verdiensten in dien tijd niet gering schatte. Daarop een briefje ontvangen, dat heel vriendelijk eindigt, maar toch blijk geeft van ontstemming over mijn oppositie. Ik heb hem even vriendelijk geantwoord.Ga naar voetnoot3 De man is in het handelsverdrag met Duitschland en België zeer tekort geschoten, maar hij is er nu toch vrij zielig aan toe. Van Van HasseltGa naar voetnoot4, die wegens zijn onbegrijpelijke stemming | |
[pagina 691]
| |
vóór het Belgisch verdrag met Karnebeek vertrouwd is geraakt, hoorde ik, dat het vooral de aanhef van mijn nieuwjaarsrede geweest is die Karnebeek gehinderd heeft.Ga naar voetnoot1 Die gaf inderdaad het gevoelen weer dat het verdrag als geheel mij inboezemde: de verbintenis welke een vazal jegens zijn suzerein aangaat. Beelaerts is intusschen zijn opvolger geworden, geheel onverwacht, aan Buitenlandsche Zaken.Ga naar voetnoot2 Voor een regeling met België en met het oog op China, waar beroering ook voor ons in Indië heel ernstig kan worden, wel goed. Maar overigens? Met Patijn sta ik in overleg over de reorganisatie van onze betrekkingen met het buitenland. In Parijs heeft Jozef Asscher een zeer succesvolle actie bij de Fransche pers gevoerd, die het venijn dat van Belgische zijde gereed lag, opgevangen heeft en de Fransche couranten zeer gematigd, gedeeltelijk neutraal, ja zelfs hier en daar in ons voordeel heeft doen spreken. De Belgen kijken daarvan leelijk op hun neus en de woede der Belgische pers zal wel in het zand verloopen, te meer daar het publiek in dat land volmaakt onverschillig onder het votum der Eerste Kamer gebleven is. Asscher is voor zulke dingen een prachtman; hij kent alle politieke figuren in de perswereld, veel van de Kamerleden die wat in de melk te brokken hebben, en is zeer gezien. Ik herinner mij dit uit mijn Parijschen tijd, en sedert zal hij in standing wel gestegen zijn. Zijn invloed gebruikt hij ook om matiging te krijgen in de belemmeringen welke het nieuwe Fransche douanetarief voor onzen uitvoer dreigt te scheppen. Bij zijn anti-Belgische actie heb ik hem geholpen door documentatie over den inhoud van het verdrag en met andere middelen, die ons nog van onze bestrijding van het verdrag hier te lande overschoten. | |
[pagina 692]
| |
Dezer dagen heeft De Geer in de Eerste Kamer den eersten officieelen dreigtoon tegen de beschermingspolitiek van het buitenland laten hooren en gesproken van hoogere rechten op Franschen wijn.Ga naar voetnoot1 Mijn strijd tegen retorsie heeft mij althans bij hem niet gebaat. Ik heb nu nog een brochure ter perse, dat de Vereeniging voor den Vrijhandel zonder mijn naam zal uitgevenGa naar voetnoot2 en waarin het misleidende van de cijfers der tegenstanders in zake het handelsverkeer met Spanje wordt aangetoond. Ik vrees zeer, dat het pleit verloren is en wij met behulp van een meerendeels protectionistisch parlement in de handelspolitiek overstag gaan. | |
9 April 1927.Eergisteren bezocht ik BeelaertsGa naar voetnoot3, dien ik vol goede bedoelingen vond omtrent de economische reorganisatie der departementen die met de behartiging der handelsbelangen met het buitenland belast zijn. Den Raad van Bijstand wil hij bijeenroepen en iets uitbreiden, maar of hij de medewerking van Handel (Heringa) krijgt, betwijfel ik. Diens chef, Slotemaker, is niet de man voor krachtig ingrijpen en weet te weinig van onze economie af. We bespraken ook den toestand in China, dien wij vol gevaar voor onze koloniale positie achten. Gelukkig kent hij het land uit eigen aanschouwing. Met België wil hij aanpappen, wanneer de toestand er rijp voor is. Hij vreest echter, dat de Belgen het Moerdijkkanaal niet meer laten vallen nu het eenmaal in een verdrag heeft gestaan. Wat de stemming in België betreft, zijn berichten waren, dat de openbare meening niet zoo onverschillig over de verwerping van het tractaat is als ik gehoord heb. | |
[pagina 693]
| |
sprake wil brengen. Ik woonde die Vrijdag bij.Ga naar voetnoot1 Vier Ministers waren aanwezig, Koloniën niet, dat toch in sterke mate bij het tarief betrokken is. Aanwezig was ook Lovink, die niet veel meer dan gemeenplaatsen, gelukkig in de goede richting, uitsprak. De Geer ontwikkelde zijn in de Eerste Kamer reeds aangekondigd plan, de Franschen met een verhooging van den wijnaccijns en van het invoerrecht op wijn in flesschen en op reukwaren te dreigen, accijns van ƒ 20 op ƒ 30 per hl, recht van 8 op 12%. Ik heb den indruk, dat de critiek die, behalve door Van Aalst, allerwege uitgeoefend werd, zal uitwerken dat Menten, de gezantschapssecretaris te Parijs, die eveneens opgeroepen was, en goed in de zaak bleek te zitten, met zeer gematigde instructies naar Parijs terug gaat. Of De Geer inzag, dat in zijn eigen verkeerde stelsel dergelijke water- en melk-dreigementen zot zijn, betwijfel ik, maar het lag niet op mijn weg daarop den nadruk te leggen. Wil men vechten of in staat zijn met succes te vechten, dan moet met prohibitieve rechten gedreigd worden. | |
6 Mei 1927.Wij hebben Frankrijk niet bedreigd, maar laten weten dat sedert twee jaren het voornemen bestaat den wijnaccijns te verhoogen (in verband met den hoogen alcoholaccijns), maar dat wij geneigd zouden zijn daarvan t.a.v. Frankrijk af te zien, indien men ons in het tarief ter wille is. Dit blijkt te helpen. Verschillende concessies worden in het vooruitzicht gesteld. Men is ons overigens in Frankrijk goed gezind, beter dan den Belgen, wat ook wel uit de houding inzake het Belgische verdrag blijkt. Gisteren balansvergadering bij de Nederlandsche Bank. Tetrode, in afwezigheid van Vissering, had commissarissen bij de aanbieding der stukken medegedeeld, dat de directie voorstelt 3.200.000 aan de extra-reserve toe te voegen, waardoor deze op 8.000.000 wordt gebracht, en hen onder den indruk gebracht, dat men nu door alle misère van slechte disconto's en afschrijvingen daarop heen was. In den namiddag bleek echter uit de mededeelingen van Mr. Buttingha Wichers, die de balanscommissie, waartoe ik ditmaal behoorde, inlicht, dat tegen het papier van de Bank Associatie waarvan de Nederlandsche Bank 18 millioen bezit en dat heel slecht is, niet gereserveerd wordt en evenmin tegen dat van de Middenstandscentrale, | |
[pagina 694]
| |
waarin een mogelijk verlies van 1½ millioen zit. De commissie kwam daarom ook tot het inzicht, dat er eigenlijk niet genoeg gereserveerd is en wordt, terwijl ik aantoonde, dat men in volgende jaren geen groote winsten te wachten heeft. Nu reeds bestaat de winst slechts uit de interessen op buitenlandsche saldi. Dank zij de hooge rente in Engeland, sedert korten tijd met ½% gedaald, was de bate in het afgeloopen jaar uit dien hoofde bevredigend. Voor de toekomst is daaruit niet minder te verwachten, en wellicht verminderen ook de saldi zelve. De binnenlandsche operaties leveren net voldoende op om de onkosten te dekken. Er is dus alle aanleiding om thans meer te reserveeren en het niet op latere verliezen te laten aankomen. De balanscommissie zal haar meening in dien geest op papier zetten, maar niet bepaald adviseeren tot afkeuring van de balans. Verleden jaar werd een opmerking van gelijke strekking, doch in zachte woorden vervat, gemaakt. Thans zal duidelijker gesproken worden, maar of de directie, die ongaarne lagere dividenduitkeeringen ziet, luisteren zal, betwijfel ik. | |
9 Mei 1927.Schmidt DegenerGa naar voetnoot1 heeft mijn Titiaan niet aangenomen, erkennende dat het een zeer voordeelig aanbod voor den Staat was, en wel omdat hij geen vrijheid gevoelt de middelen van het Museum - voor zoo langen tijd - hij zegt 5 jaar voor de aflossing noodig te hebben - vast te leggen. Indien hij werkelijk op het schilderij gebrand was, zou de Ver. Rembrandt hem wel bijgesprongen zijn, of hij had zich moeite gegeven bij particulieren geld te vragen. Het laatste schijnt niet zijn fort te zijn. Ik ben echter overtuigd, dat hij het stuk niet aandurft en zijn bewondering, tegenover mij betuigd, niet echt is. De tijd zal het leeren. Ik heb echter schoon genoeg van dezen man met twee aangezichten. Wat hij thans als reden aanvoert, had hij ook 4 maanden geleden kunnen zeggen, zonder mij aan de praat te houden. Ik heb mij buiten de besprekingen gehouden en weet dus niet wat hij alles aan mijn collega's in de Vereeniging Rembrandt gezegd heeft.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 695]
| |
14 Mei 1927.Gisteren Beelaerts opnieuw bezocht naar aanleiding van een verzoek van Loudon, mij mondeling door Josef Asscher overgebracht. Asscher verwacht, dat de Belgische campagne tegen Nederland in de Fransche pers, welke dadelijk na de verwerping afgeweerd werd, dank zij zijn bemoeiingen en ten koste van eenig geld - ik schat het op een kleine ƒ 20.000, dat particulieren - waaronder de Asschers - bij elkaar brachten, hervat zal worden. Hij en Loudon zijn van meening dat de eenige goede manier van bestrijding preventief is, en wel door journalisten die menige député te vriend wil houden, voor kleine welwillende artikeltjes te betalen. Asscher kent enkele van de voornaamsten intiem, o.a. Marcel HutinGa naar voetnoot1, wiens werkelijke naam Mozes Hirsch is, en is bovendien bevriend met Simon, président du syndicat de la presse. Daar ik weet, dat Asscher geheel te vertrouwen is, heb ik Beelaerts het geval voorgelegd en een beroep gedaan op de geheime fondsen die de Minister van Buitenlandsche Zaken te zijner beschikking heeft. Beelaerts begreep het belang van de zaak, doch helaas blijkt het bedrag te zijner beschikking niet meer dan ƒ 40.000 voor 1927 te zijn, waarvan hij voor dit doel niet meer dan ƒ 25.000 kan afstaan. Zonder te weten, welke sommen er werkelijk mede gemoeid zullen zijn, had ik ƒ 100.000, verdeeld over één jaar, genoemd. Ik vind dit niet veel, indien men in aanmerking neemt, dat de Fransche boulevardpers honderdduizenden lezers in België heeft en dat land dus gaarne ter wille is. We moeten echter roeien met de riemen die we hebben en ik heb Asscher dienovereenkomstig bericht, voorloopig sprekende van ƒ 15.000.Ga naar voetnoot2 Beelaerts en Van der Vegte zijn eergisteren te Maastricht geweest om hun belangstelling daar te toonen. Hij is zeer voor de verbetering van het Luik-Maastricht kanaal op ons gebied en evenzoo voor de verhooging van de spoorbrug over het Hansweertkanaal. Met het eerste werk zouden wij ons zelven en de Luiksche industrie baten, die daardoor nog minder tuk op de noodwendig met sluizen overladen kanaalverbinding naar Antwerpen door de Kempen zal zijn dan zij thans is, en met het andere nemen wij een grief van Ant- | |
[pagina 696]
| |
werpen weg. Het Rijnverkeer van Antwerpen moet nl. dikwijls urenlang op de opening van de brug, die ook voor rangeerdoeleinden gebruikt wordt, wachten. Het deed mij veel genoegen dit van Beelaerts te vernemen. Ik had bij mijn eerste bezoek ervoor gepleit. Hij verwacht niet dat de onderhandelingen met België spoedig zullen beginnen. De moeilijkheid van Belgische zijde is, met belangrijk minder genoegen te nemen dan het verworpen tractaat hun verschafte - geen Moerdijkkanaal om te beginnen - en ik merkte wel, dat Beelaerts dienaangaande niet heel vast staat. Ik heb daar zooveel mogelijk tegenin gepraat. Het standpunt van Karnebeek in zake de Wielingen, die hij van geen belang voor ons acht, deelt hij niet, maar hij vreest dienaangaande groote moeilijkheden in het binnenland, nu én Karnebeek én de pers er indertijd een prestigekwestie van gemaakt hebben. Hij betreurde zelfs het adres-Van Eeghen c.s.Ga naar voetnoot1, omdat het die langzamerhand ingeslapen kwestie weer opgerakeld had, en was verrast te vernemen, dat ik aan het adres een niet onbelangrijk aandeel gehad had. Dat de marine, althans grootendeels en o.a. de admiraals die in oorlogstijd met de verdediging van Zeeland belast waren, de Wielingen gaarne kwijt zouden zijn, wist hij niet. Woensdag boden een 40-tal liberalen den Heer en Mevrouw FockGa naar voetnoot2, sedert kort voorzitter van den Vrijheidsbond, een maaltijd aan t.g.v. zijn overkomst naar Amsterdam, waar hij 's avonds een wegens den inhoud niet zeer belangrijke, maar goed voorgedragen rede hield. Hij is een kranige figuur voor zijn bijna 70 jaren, maar zijn gezicht boezemt geen groot vertrouwen in. Zijn reputatie als eerlijk man is dan ook niet prima. De plannen voor de verbinding van Amsterdam met den Boven-Rijn zijn den laatsten tijd niet opgeschoten. De commissie-WentholtGa naar voetnoot3, | |
[pagina 697]
| |
door Minister Bongaerts, ingesteld, heeft aan 's Ministers opvolger - Van der Vegte - een ander tracé dan de Commissie-Limburg aangeraden, nl. over Vreeswijk, daar zij de kruising van de Lek bij Wijkbij-Duurstede zonder stuw niet aanbevelen kan en de bouw van een stuw op grond van de Rijnvaartacte feitelijk onmogelijk is, althans heel veel moeite met de andere oeverstaten, die er allicht concessies voor zich zelven uit zouden willen halen, zou medebrengen. Enkele leden van de Commissie-Limburg kunnen deze afwijkende meening niet op zich laten zitten, en vooral de ingenieur KöhlerGa naar voetnoot1 van de Gemeente Amsterdam en DonkerGa naar voetnoot2, lid van de Kamer van Koophandel, bewegen hemel en aarde om het Gemeentebestuur te bewegen den geldelijken steun van Amsterdam van het kiezen van het tracé-Limburg afhankelijk te maken. Ik acht dit streven gevaarlijk, want de meening van de Commissie-Wentholt wordt door invloedrijke lieden bij den Waterstaat, o.a. door den ouden Lely, dien ik eenigen tijd geleden opzocht, gedeeld. Ik kan mij dus niet voorstellen, dat de Minister zich voor het plan-Limburg, dat den onzekeren factor van den overgang bij Wijk inhoudt, zal verklaren, noch dat de Tweede Kamer het zou aannemen. Limburg zelf verklaarde mij trouwens, dat indien hij geweten had, welke waarde op Lely's oordeel door den Waterstaat gesteld wordt, hij ook zijn advies ingewonnen zou hebben, alvorens het rapport door zijn commissie te laten vaststellen. Zelf heb ik geen oordeel in de technische strijdvraag betreffende de kruising bij Wijk, doch met bezorgdheid bemerk ik sinds eenigen tijd dat de Burgemeester geheel door Köhler op sleeptouw genomen is. Aan mijn verzoek hem eens persoonlijk over deze zaak te kunnen spreken, voldoet hij, onder voorwendsel van te groote drukte, niet, en toen ik hem onlangs even in de foule van een groot diner (t.g.v. den Franschen luxe-trein) sprak, bleek het mij dat hij er niet veel voor gevoelde Wentholt te hooren alvorens zijn meening vast te stellen, evenmin als hij scheen van plan te zijn op het oordeel van de Kamer van Koophandel te wachten. Een dergelijke houding zou fataal zijn, in het bijzonder daar de Kamer gehouden is - het is de uitdrukkelijke wensch van den Minister - haar meening, indien zij afwijkt van die van het Gemeentebestuur, te zijner kennis te brengen. Zaterdag kwamen Crone en Oderwald eenigszins ontsteld bij mij, omdat zij in een vergadering aan het Stadhuis vernomen had- | |
[pagina 698]
| |
den, dat het inderdaad dien kant opging. Ik raadde Crone aan spoedig Ter Haar te gaan zien. Hij deed dit, maar werd door dezen naar den Burgemeester doorgestuurd, die dank zij Crone eindelijk inziet, dat hij gevaarlijk spel speelt.Ga naar voetnoot1 Het is treurig, zoo'n man aan het hoofd van onze stad te zien. | |
21 Mei 1927.Na het diner ten Paleize op Woensdag sprak de burgemeester mij aan over het Rijnkanaal en zei mij o.a. dat B. & W. ongeveer 3 uur met Wentholt geconfereerd hadden. Ik had den indruk dat die bespreking, welke zij aanvankelijk niet noodig vonden, haar effect niet gemist heeft. Althans zeide De Vlugt zoo iets: men komt licht onder den invloed van één voorstelling van zaken, daarmede op Köhler doelende, dien hij eerst van plan was onvoorwaardelijk te volgen. Overigens kan men van die Koninklijke bezoeken aan de hoofdstad alleen zeggen, dat het beter is dat men ermede doorgaat, dan ermede uit te scheiden. Ze leveren niets op wat de monarchie versterkt, maar Amsterdam geheel links te laten liggen zou de menschen wellicht vijandig of onverschillig maken. Men is nu reeds zeer lauw gestemd. De Koningin zelve zal daarin geen verbetering brengen, daarvoor is ze, bij al haar plichtsgevoel, te terughoudend. Het diner waartoe ik uitgenoodigd word (als Kamer van Koophandel) geeft haar weinig aanraking met de menschen. Deze beperkt zich tot eenige formeele vragen in de cercle na den maaltijd, die ik al zoo vaak beantwoord heb. Aan tafel zit ze midden tusschen het hof. Op zichzelf was ditmaal de plechtigheid nog al genietbaar, vooral omdat we na het vertrek van H.M. met den Prins en de Kamerheeren een sigaar bleven rooken, wat een gezellig besluit van den avond was. | |
[pagina 699]
| |
24 Mei 1927.Het weekend doorgebracht te Oisterwijk onder leiding van P.G. van Tienhoven, om de terreinen te bezichtigen welke de Vereeniging voor Natuurmonumenten daar langzamerhand verworven heeft. Gelogeerd in het hotel Bosch en Ven en Zondag een uur of 6 gewandeld. 's Avonds te Boxtel den trein genomen. De Ministers Beelaerts en Kan, Harinxma en Jac. Thijsse waren ook van de partij, en den volgenden dag ontmoetten we op Kampina, een vroeger aan de Van Tienhovens behoord hebbende boerderij, thans bezit van de Vereeniging, een paar Bosschenaren, den ouden heer Sasse van Ysselt en Rijckevorsel. Het was heel gezellig, maar het weer niet al te best. 's Morgens buiig. Het landschap, dat ik een 20 jaar niet gezien had, beviel mij zeer. Ongeveer 1200 ha bosch, hei en ven zijn aldus voor de ontginnende hand gespaard. Het viel mij op, hoezeer Brabant uiterlijk in welvaart vooruit gegaan is. Toch klagen ze er steeds, in de eerste plaats de industrieelen, die dezer dagen hun Kamers van Koophandel een vereenigde kreet om protectie deden uitenGa naar voetnoot1, op het oogenblik nog wel dat de Economische Conferentie te Genève en speciaal de sectie van de douane-tarieven o.l.v. Colijn tot een resolutie is gekomen die sterker in vrijhandelsrichting gaat dan ik verwacht had. Behalve het verlangen weer eens een flinke wandeling te maken, deed tot dezen tocht besluiten de wensch om de medewerking van Kan te krijgen voor het ineenschakelen van de organen die gewestelijke uitbreiding, wegenaanleg en het behoud van natuurschoon bekijken, daar deze thans ieder voor zich zelf werken, met heillooze gevolgen in het verschiet, zeker voor het landschap, dat van alle kanten bedreigd wordt en over een kort aantal jaren verdwenen zal zijn, tenzij nu de reddende hand helpt. Dit geldt in de eerste plaats voor de omstreken der groote steden. In de buurt van Amsterdam moeten wij althans zien te behouden: in het Gooi, hetgeen over is van het Bosch van Bredius - incluis de Bikkenberg - en de aangren- | |
[pagina 700]
| |
zende hei; in het duin: de duinen van Van der Vliet, Cremer, Van Hoorn en Boreel, dus de streek tusschen den Bloemendaalschen zeeweg en IJmuiden.Ga naar voetnoot1 Met het eerste stuk ben ik met Tienhoven, BoomkampGa naar voetnoot2 en Emile Luden bezig. RöellGa naar voetnoot3 hebben wij ervoor geinteresseerd, die het als provincie bij de betrokken gemeenten wil aanbrengen, waarvan Amsterdam en Bussum het meeste moeten doen. Het duinplan is slechts aangestipt. Daarvoor is veel geld noodig, 3 à 4 millioen. Men wil dat ik met Jan LudenGa naar voetnoot4 aanbind, een harde noot om te kraken. | |
3 Juni 1927.Dezer dagen Wentholt bij mij gehad, die mij hulp vroeg voor het samenstellen van een economische nota over het nieuwe kanaal ten behoeve van den Minister, die stof voor de Memorie van Toelichting wenscht. Hij vertelde mij van zijn onderhoud met B. & W. (het geheele college was aanwezig en bovendien Roovers, de gemeentesecretaris) op Maandag 15 Mei, waarvan hij ‘gematigd enthousiast’ teruggekeerd was. Men had hem zonder eenige vooringenomenheid ondervraagd en zijn verdediging aangehoord, terwijl Roovers voortdurend goedkeurend geknikt had, waaruit hij afgeleid had dat deze wel ruzie met Köhler zou hebben. Ten slotte had de Burgemeester hem zeer voor zijn rustige manier van uiteenzetten bedankt. Van Köhler, die zeer heftig is, is hij dit klaarblijkelijk niet gewend. De zaak schijnt dus nog niet verloren te zijn. | |
10 Juni 1927.Nog steeds niets van den Burgemeester gehoord, doch gisteren vernam DuboisGa naar voetnoot5 van Roovers, dat B. & W. inderdaad naar Wentholt's meening overhellen, maar nu nog een contra-nota van Köhler wachtende zijn, die deze week moet inkomen. Gisteren werd Van Heutsz' stoffelijk overschot op de Oosterbegraafplaats bijgezet. De grootste Nederlander van den modernen | |
[pagina 701]
| |
tijd. Zoo'n man hadden wij thans in Indië noodig. De plechtigheid met het militair eerbetoon was indrukwekkend, totdat de eindelooze redevoeringen den indruk bedierven. | |
11 Juni 1927.Gisteren at Colijn bij mij, die mij zijn ervaringen te Genève verhaalde.Ga naar voetnoot1 Zonder twijfel heeft hij daar een belangrijke en nuttige rol gespeeld, ondanks zijn vroegere neiging tot protectionisme. Wij lieten onze gedachten gaan over hetgeen gedaan moet worden om de lijn die te Genève aangegeven is, door te trekken, o.a. te Stockholm, waarheen ik over een dag of 10 vertrek ter bijwoning van het congres der Internationale Kamer van Koophandel. Voorts sprak ik af, dat ik Layton, den redacteur van The Economist, zal uitnoodigen hier in September voor de Verg. voor den Volkenbond op te treden. Layton, die een der Britsche gedelegeerden ter conferentie was, heeft Colijns hart gestolen. Hij is trouwens een zeer helder en bekwaam man. Evenzoo had hij groote bewondering voor den Franschman Serruys en den Zweed Rydbeck, dien ik in 1919 te Parijs ontmoette.Ga naar voetnoot2 Ik had toen geen overweldigenden indruk van hem. Te Stockholm zie ik hem weer. Wij moeten daar en hier de lijn van Genève doortrekken. Colijn is voornemens tegen het einde des jaars naar Indië te gaan, waar hij 12 jaar niet geweest is.Ga naar voetnoot3 Hij wil zich rekenschap geven van den tegenwoordigen toestand en o.a. van de rol die De GraeffGa naar voetnoot4 er speelt. Het gevoel van onbehagelijkheid dat deze in het moederland verwekt heeft, is zeer verbreid, maar men moet ter plaatse geweest zijn om met volledige kennis van zaken te oordeelen. Colijn was zeer afkeurend over de Graeff's persconferenties en zijn polemiek daarin met journalisten over wie van beiden een leugenaar was.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 702]
| |
15 Juni 1927.Eergisteren Waszink, Minister van Onderwijs, bezocht over het behoud van Natuurmonumenten - in het bijzonder de duinen tusschen den Bloemendaalschen zeeweg en het Noordzeekanaal - en over ineenschakeling van de verschillende organen die over de bestemming van den grond adviseeren of besluiten. Vond hem tegenover het eerste sympathiek gestemd, en over de ineenschakeling heeft hij reeds een brief aan Binnenlandsche Zaken en Financiën verzonden. Genoemd duincomplex is het laatste ongeschonden natuurterrein met een zeer eigenaardige flora in de buurt van Amsterdam en Haarlem. Het Naaldenveld heeft men helaas laten loopen, het wordt nu weldra als villa-terrein verkaveld. Samenwerking van staat, provincie en gemeenten is nu noodig om het laatste te redden wat over is - over het geheele land. De Geer zal er aanvankelijk niets voor gevoelen, Noord-Holland en Amsterdam eerder. Een moeilijk punt zijn voorts in vele gevallen de eigenaren van den grond. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden behalve door de boschwet, welke op de boschjes in de duinen niet van toepassing is, om dezen tot medewerking te dwingen, en ik betwijfel of eigenaren als de Erven Van der Vliet zonder dwang welwillend zullen zijn. Met Van Tienhoven heb ik afgesproken, dat ik op een geschikt oogenblik Jan Luden zal aanklampen. Wentholt was heden wederom bij mij om over zijn nota te spreken. Hij begint zich over het zwijgen van Amsterdam ongerust te maken, daar zijn organisatie (die voor het graven van het Maas-Waal-kanaal) uit elkaar valt, indien niet spoedig een decisie komt en hij deze voor de Amsterdam-Rijnverbinding kan gebruiken. Daar ik den Burgemeester, die mij driemaal beloofd heeft, mij zoo spoedig mogelijk uit te noodigen om de zaak te bespreken, niet achterna wil loopen, schelde ik na Wentholt's vertrek Ter Haar op, die mij zeide, dat de 2de nota van Köhler nog niet gereed was, maar dat de Burgemeester, die den 21sten met vacantie gaat, de zaak voor zijn vertrek wil afdoen. Ik zeide hem dat ik dien dag ook op reis moest (naar Stockholm) en dat er vóórdien heel weinig tijd meer overschoot, vooral indien Köhler zijn stuk nog niet ingeleverd had. Hij erkende dat, maar zou de aandacht van den Burgemeester er op vestigen. Daarop zeide ik hem, dat ik het vasthouden aan Köhlers meening fataal voor Amsterdams belang zou achten, daar de Minister het plan via Wijk niet bij het Parlement zal brengen noch dit het | |
[pagina 703]
| |
zal goedkeuren, nu Wentholt, en met hem toonaangevende menschen van den Waterstaat, den overgang te Wijk zonder stuw een zeer groot risico achten. Men had, zoo zeide ik, zich eenvoudig de vraag te stellen, of het kanaal via Vreeswijk zoo veel slechter is dan het andere, dat men aan het laatste moest vasthouden, ondanks de slechte kansen op verwezenlijking. M.i. was het kanaal Vreeswijk zelfs te verkiezen boven dat over Wijk. Ter Haar zeide mij dit met genoegen te vernemen, want de stemming bij B. & W. was sedert hun conferentie met Wentholt te zijnen gunste omgeslagen. Men moest echter Köhler in de gelegenheid stellen, zijn bezwaren tegen de opmerkingen van Wentholt te ontwikkelen. Deze mededeeling op zich zelve is heugelijk, maar ik zie deze vertraging met zorg aan, ook omdat de verkiezingen voor den Gemeenteraad een nieuwe samenstelling van het college van Wethouders aan de orde gesteld hebben en omdat de periode van vacanties aanbreekt. | |
12 Juli 1927.Zes dezer uit Stockholm teruggekeerd, waar ik voor de eerste maal een congres der Internationale Kamer van Koophandel bijwoonde. Tot dusver heb ik mij aan de werkzaamheden van die instelling onttrokken, daar ik meer dan genoeg werk heb en zij mij langen tijd niet zeer nuttig toescheen. Het laatste is echter niet meer vol te houden, daar de kopstukken uit Amerika en Engeland er zich voor inspannen en haar aanbevelingen o.a. grooten invloed op de aanbevelingen van de economische conferentie te Genève hebben gehad. Daar de handelsbelemmeringen ook te Stockholm den hoofdschotel zouden vormen en het waarschijnlijk was, dat besloten zou worden, dat het volgende congres - in 1929 - te Amsterdam zal plaats vinden, meende ik goed te doen ditmaal van de partij te zijn. Door de resolutie in zake de handelsbelemmeringen belangrijk te versterken, heeft de Nederlandsche delegatie er nuttig werk verricht, en de schitterende ontvangst door de Zweden heeft mij doen inzien, dat ons in 1929 geen geringe taak wacht. De beperkte hotelruimte tegenover het groote aantal congressisten - te Stockholm 800 - is de moeilijkst op te lossen puzzle. De reis naar Stockholm ging via Gothenburg en vandaar via het Göta-kanaal - 3 dagen en 2 nachten, wel de moeite waard om een indruk van dit land van meren en wouden op te doen. Te Gothenburg ontvangen door de heeren Mannheimer en Frisell van de Skandinaviska Kreditaktiebolag, wier directeur Rydbeck ik aan boord van | |
[pagina 704]
| |
de boot Sassnitz-Trelleborg ontmoet had. Ik bezocht het schilderijenmuseum, merkwaardig door zijn verzameling moderne Zweedsche kunst, waaruit ik noteerde Arosenius, Wilhelmson en Ejnar Nilsen, en het zeer goed ingerichte museum van toegepaste kunst, waar ik door den heer Munthe rondgeleid werd. Belangrijk is er de verzameling oude Zweedsche tapijten, oud bindwerk, oud Zweedsch porcelein en aardewerk (18de eeuw), meubelen, terwijl ook de oud-Chineesche collectie genoemd mag worden. Aan boord van het bootje bevonden zich o.a. de Heer en Mevrouw van Linden van den Heuvel uit Vlaardingen en een praatzieken Iersch-Canadeeschen journalist, O'Higgings genaamd. Te Stockholm had ik weinig gelegenheid musea te zien. Toch bewonderde ik er een paar keer den Claudius Civilis, die er veel minder goed hangt dan in 1925 hier, en de 5 of 6 oude Rembrandts, waaronder het meisje aan het venster. Verder eenige goede Chardins, een mooie Lancret, goede Cranachs, middelmatige Italianen, goed oud-Chineesch. Interessant is het Nordiske Museum - kleederdrachten en woninginrichtingen. Het nieuwe stadhuis is prachtig gelegen, groot van opvatting, rijk van uitvoering, maar een concoctie van allerlei niet bij elkaar behoorende motieven uit oude stijlen. Venetië heeft daarbij sterk geïnspireerd. De met fonkelende mozaïek bekleede eetzaal is somptueus bij een avondfeest, en verheven is de torenzaal met haar moskeeachtig plafond. Overleden is de oude heer BrieglebGa naar voetnoot1 - 85 jaar - mijn eerste patroon, aan wien ik de grondslagen van een zeer goede commercieele opleiding te danken heb. Hij heeft zich veel moeite voor mij gegeven. Hij was een geboren Beier, had niets van de Beiersche Gemütlichkeit, altijd gehaast en op profijt bedacht, maar zeer bekwaam en ontwikkeld. Een goed linguïst, sprak slecht, maar schreef uitmuntend Nederlandsch - verwijderde elk Germanisme, dat wij nog wel eens gebruikten - en ook de andere talen. Aan hem is grootendeels de beteekenis van de Amsterdamsche kinamarkt te danken. Een groot fortuin verdiende hij met zijn Ripolin, dat hij tezamen met Dr. Riepdem alten Schafskopf, zooals hij hem placht te noemen - uitvond. Ik heb hem het laatst een jaar of 4/5 geleden op de brug bij de Doelenstraat ontmoet, nog even vlug ter been als 35 jaar geleden, toen ik zijn dienst verliet. | |
[pagina 705]
| |
22 Juli 1927.PlateGa naar voetnoot1 uit Rotterdam was dezer dagen bij mij, om mij mede uit naam van SuermondtGa naar voetnoot2 over het Moerdijkkanaal te spreken. Zij hebben vernomen, dat Beelaerts dat als een onafwijsbare concessie aan België beschouwt, nu het eenmaal door Karnebeek is toegegeven en de tegenstand in Holland de Belgen de waarde er van heeft doen inzien. Hij raadpleegt dientengevolge ook hoofden van politieke partijen, o.a. v. Lanschot en Albarda. Hetzelfde heeft Nierstrasz onlangs aan Dubois verteld, maar het merkwaardige is, dat deze Rotterdammers het nu voor een verloren zaak aanzien en zich afvragen of men zich daarop maar niet tijdig moet instellen, o.a. door het zoeken naar een tegen-concessie, als hoedanig Plate een preferentieele behandeling door België van den Nederlandschen invoer noemde. Het was een onverwachte draai, waarvoor ik kwam te staan. Ik zeide te meenen, dat we voorloopig op het standpunt moeten blijven staan: geen Moerdijkkanaal, al heb ik persoonlijk den politieken kant van het tractaat zwaarder laten wegen dan dit. Volgens Plate zouden we een aanneembaar Schelde-régime krijgen. Ik schelde Beelaerts nog dien middag op om hem zoo mogelijk uit te vorschen, doch hoorde van hem, dat hij op het punt stond tot 15 Aug. met vacantie te gaan. Aan De Vlugt schreef ik voor 8 à 10 dagen een briefje, er op aandringende dat de Kamer van Koophandel vóór de laatste zomervergadering op 22 Juli om haar oordeel in de kwestie der Rijnverbinding zou gevraagd worden. Inderdaad ontving zij gisteren een briefje van B. & W. dat verzoek inhoudende, doch begeleidende een ontwerpbrief aan den Minister, waarin het college gemotiveerd (hoewel gebrekkig) aandringt op het tracé via Wijk. Aan het verzoek is de wenk toegevoegd, dat de Kamer zich daarmede vereenigde, want dan, zoo zeggen B. & W., staat het vast dat de oplossing, aldus gewenscht, verkregen wordt. Van eenig voorafgaand overleg, zooals gevraagd en toegezegd, geen sprake. Het college stuurt dezen brief slechts als formaliteit, omdat de Minister ook de meening der Kamer kennen wil. Het zou in hooge mate grievend zijn aldus behandeld te worden, indien wij niet in aanmerking nemen, dat manieren aan het Stadhuis geheel zoek zijn. De burgemeester, die klaarblijkelijk weer heeft moeten doen wat Wibaut wenschte en tegenover mij zijn | |
[pagina 706]
| |
woord niet hield, is een kwal. In de Kamer is Donker, oud-lid van de Kamer in de Staatscommissie-Limburg, heftig voor Wijk, Verschure loopt met hem mede, KraaneGa naar voetnoot1 is oppervlakkig opportunist, Crone en ik achten Wijk en Vreeswijk ongeveer gelijkwaardig, maar durven Wijk niet goed aan, omdat daarop nu eenmaal het dubium van de stuw geworpen is. Oderwald loopt weer achter ons aan. | |
25 Juli 1927.Eergisteren ontmoette ik den Burgemeester op Schiphol bij de aankomst van het vliegtuig onder Geysendorfer uit Indië. Ik gaf hem onbewimpeld mijn meening over den inhoud van den brief van B. & W. aan de Kamer van Koophandel te kennen. Hij verklaarde, dat daarin geenszins de wensch van B. & W. gelezen moest worden drang op de Kamer in de een of andere richting uit te oefenen noch geringschatting van haar advies en dat, indien dat er in gelezen zou kunnen worden, zulks toe te schrijven was aan de haast waarin hij opgesteld werd om den datum van 22 Juli, dien ik hem genoemd had, nog te bereiken. Gaarne en te allen tijde waren B. & W. tot overleg bereid. Men had slechts zijn voorloopige conclusie willen vaststellen, alvorens tot overleg te komen. | |
6 Augustus 1927.Dezer dagen heb ik hier het Comité Maritime International ontvangen. De hoofdschotel was de verplichte verzekering van passagiers, waaraan Sir Norman Hill zijn hart verpand heeft. Duitschers, Scandinaviërs en wij zijn er tot nu toe tegen. Franschen en Italianen er voor, maar toch niet zoo of zij verzetten zich niet tegen verdere commissoriale behandeling. Ten slotte onderwierpen de Engelschen zich daaraan eveneens na hardnekkigen tegenstand. De vrees der Engelschen is, dat de Volkenbond deze zaak gaat uitwerken, nu hij zich eenmaal het lot der emigranten heeft aangetrokken en gegeven de theoretische en socialistische tendens van het Bureau du Travail. Zij laten zich m.i. te veel voortzweepen en komen dan tot angstmaatregelen. De Hague rules waren op zekere hoogte ook een product van vrees. Een man van het Bureau du Travail was ook aanwezig. Ik had weer gelegenheid de veelzijdige bekwaamheid van Louis | |
[pagina 707]
| |
Franck, den president, te bewonderen. Hij beheerscht wat hij behandelt volkomen, op economisch zoowel als op juridisch gebied, spreekt en improviseert in vijf talen, is een goed kunstkenner en weet den weg in de Nederlandsche poëzie veel beter dan ik. Zeer sympathiek, het type van den beschaafden en geleerden Engelschen rechter is ook Lord Merrivale, vroeger Sir Henry Duke. Loder, onze president, moest grootendeels wegens zittingen van het Internationale Gerechtshof afwezig zijn. Hij is buitengewoon krachtig en levendig voor zijn 78 jaar. De Duitschers waren minnetjes vertegenwoordigd ondanks de aanwezigheid van een directeur der Norddeutsche Lloyd, een zeer ungehobelten mof, met een veel betere vrouw - Geheimrat Stimming. Schitterend redenaar is de Franschman Ripert van de Ecole des Sciences en een heldere Amerikaan: Charles Haight. Van onze menschen kwam Asser verdienstelijk op den voorgrond. Helaas hadden wij te erkennen, dat onze regeering buitengewoon slecht medewerkt tot de verheffing van internationale zeerechtconventies. De aanwezige buitenlandsche reeders hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om mij te verzoeken mij aan het hoofd van de delegatie te stellen welke de International Shipping Conference op uitnoodiging van den Volkenbond naar Genève afvaardigt. Dit is het eerste contact dat de Volkenbond met de reeders zoekt en men acht het van veel gewicht dat uit alle landen een goede vertegenwoordiging komt, terwijl de Engelschen liever geen eigen man aan het hoofd zien, om de zaak geen al te zeer Engelsch karakter te verleenen. Ik heb nog geen besluit genomen, moet het met Van HasseltGa naar voetnoot1 overleggen, die voor het transito-verkeer gevraagd is, deel van de delegatie uit te maken. Vrees ook voor verdere besognes in Genève en elders, wanneer ik mij eenmaal in dit internationale veld begeef. HillGa naar voetnoot2 en Cleminson dringen er nog al op aan (Chamber of Shipping). | |
18 Augustus 1927.Gisteren Beelaerts opgezocht. Hij verklaarde, en maakte den indruk geheel eerlijk te zijn, dat hij niet met België onderhandelt, integendeel met Van de VeldeGa naar voetnoot3 overeengekomen is de zaak voorloopig te laten rusten, totdat de golven die zoo hoog gegaan zijn, uitgeloopen zullen zijn. Ergo is er niets waar van de bewering, dat hij tegenover | |
[pagina 708]
| |
v.d. Velde reeds inschikkelijkheid t.a.v. het Moerdijkkanaal betoond zou hebben. Wel wordt aan de departementen onderzocht wat de economische beteekenis van verschillende bepalingen in het vorige verdrag is. T.z.t. zal Beelaerts Amsterdam en Rotterdam raadplegen. Voorts spraken wij over een grootkruis aan Franck te verleenen, wat hij niet opportuun acht, over de raadsvergadering van den Volkenbond in September, waar onze regeering krachtig zal opkomen voor verwezenlijking van de aanbevelingen der Economische Conferentie, en over Indië, waarvandaan vele sombere berichten komen. Wij loopen daar naar een ernstige crisis, en of De GraeffGa naar voetnoot1 die zal kunnen bedwingen, is de vraag. Beelaerts gaf mij sterk in overweging KoningsbergerGa naar voetnoot2 te gaan spreken, wat ik eerst niet wilde doen, daar Koningsberger tegenover De Graeff in een afhankelijke positie verkeert (wegens het feit, dat de laatste hem indertijd, toen hij aan lager wal was, naar boven heeft gebracht door hem tot Voorzitter van den Volksraad te laten benoemen). Ik vond Koningsberger echter niet (met verlof). | |
19 Augustus 1927.Gisteren den Burgemeester bezocht en afgesproken, dat we den 30sten met B. & W. over de Rijnverbinding zullen confereeren. De meening van de Kamer van Koophandel is hun schriftelijk meegedeeld. Voorts heb ik hem onder vier oogen gezegd, dat bijaldien de Minister meent het plan via Wijk niet voor de Kamer te kunnen brengen, ik achtte dat Amsterdam het plan via Vreeswijk zonder groot bezwaar kan aanvaarden, daar het nauwelijks bij het andere ten achter staat, wat gebruikswaarde betreft. Tevens met hem het congres der Internationale Kamer van Koophandel in 1929 hier ter stede te houden besproken en dit eveneens met RöellGa naar voetnoot3 gedaan, dien ik 's middags ontmoette. Wij moeten t.z.t. ook de belangstelling van de Koningin voor deze zaak zien op te wekken, wat nog wel eens zou kunnen mislukken. | |
[pagina 709]
| |
Genève, 27 Augustus 1927.Zes dagen hier doorgebracht om voor de internationale reederswereld eenig meerderen invloed in de beraadslagingen van den Volkenbond over verkeersaangelegenheden te verkrijgen en tevens te verhinderen, dat hij onnoodige zaken aanhaalt en onzen tijd nutteloos verloren doet gaan. De conferentie is nog niet afgeloopen, doch ik moet naar Amsterdam terug. Ik heb den indruk, dat ik niet zonder succes bezig geweest ben. Zeer veel hulp heb ik aan den uitmuntenden adjunct-secretaris van de International Shipping Conference, Philip Maurice Hill, gehad, terwijl ik op de aangenaamste manier met den voorzitter der delegatie van de Internationale Kamer van Koophandel, Sandeman Allen (vroeger als Voorzitter der Liverpoolsche Kamer van Koophandel ontmoet), heb samengewerkt. Dank zij ons gemeenschappelijk optreden, is de notie dat men zonder de zakenmenschen niet moet trachten te legisleeren, wel doorgedrongen. Ook aan het contact met den Nederlandschen regeeringsgedelegeerde Van EysingaGa naar voetnoot1 had ik veel. Onder de delegatie der Internationale Kamer van Koophandel noem ik nog Dolléans, mij sedert lang bekend, secretaris-generaal, Bastaki, een intelligenten en aangenamen Roemeen op luchtvaartgebied, Leslie Runciman, den jeugdigen en zeer ontwikkelden zoon van den vroegeren liberalen president van de Board of Trade, verder de Duitsche medewerkers Dr. Riedberg en Dr. Wohl. Bij het secretariaat van de verkeerscommissie treedt vooral de zeer bekwame algemeene secretaris Haas, philosoof van huis uit, maar zeer practisch, op den voorgrond. Hij is gesecundeerd door Romeyn, een Hollander, die hier goed bekend staat. | |
[pagina 710]
| |
3 September 1927.Vergadering bij Van Beuningen te Rotterdam over de liberale partij. Berichten uit Indië verontrustend. | |
5 September 1927.Bezoek van Berenson en zijn vrouw. Hij ziet mijn vrouwsportret uit de Venetiaansche school niet voor een Titiaan aan, ook niet voor een Palma, maar weet niet wie de schilder wel kan zijn. Wellicht een Hollander of Vlaming, die destijds in Venetië bij de groote meesters werkten. Hij noemt - doch geheel zonder consequentie - den naam van Sustris uit Luik, dien ik beken nooit gehoord te hebben. Mijn mooiste stuk vindt hij mijn Savoldo, geheel in tegenstelling met Gronau en anderen, die de Titiaans het meest bewonderen. Gronau is wellicht niet geheel onpartijdig, omvat hij een certificaat van die schilderijen heeft afgegeven. | |
8 September 1927.Eenige maanden geleden bezocht GerzonGa naar voetnoot1 mij namens de Israëlitische fractie der liberale partij alhier met de boodschap, dat men op W. BoissevainGa naar voetnoot2 niet meer zou stemmen, indien hij Voorzitter van de Groote Club bleef, die Joden deballoteert. Hij of Asscher waren bereid dit zelf aan Boissevain te zeggen, maar eerst wilden zij mij consulteeren. Ik heb hem toen verzocht de zaak aan mij over te laten, omdat ik Boissevain sedert onze jeugdjaren ken. Mijn bedoeling was echter er met Fock over te spreken, omdat Boissevain voor een hint van den partijbaas allicht zeer gevoelig is. Het is nl. een groote domheid van hem geweest, dat voorzitterschap te aanvaarden, terwijl hij liberaal politicus en van de Joodsche stemmen mede afhankelijk is voor zijn herkiezing in den Gemeenteraad, de Provinciale Staten en de Tweede Kamer. De vacantie kwam tusschenbeide, de zaak is niet zeer urgent en zoo kwam van het onderhoud met Fock nog niets. Het moet echter spoedig plaats hebben. Gisteren kwam echter RutgersGa naar voetnoot3, het hoofd van de afdeeling van de Vrijheidsbond hier ter stede, bij mij om over de wethouderscrisis te spreken. De socialisten, hoewel maar ⅓ van de raadszetels innemen- | |
[pagina 711]
| |
de, verlangen ½ d.i. 3 van de wethoudersplaatsen en bedanken voor de 2 die de overige partijen, behalve de vrijzinnig-democraten, die als altijd half achter de socialisten aanloopen, hun willen toekennen. Voor die andere partijen is het dus de vraag: bukken voor de willekeur der socialisten of een burgerlijk college vormen, dat in den raad niet over een meerderheid beschikt en niet uit sterke figuren bestaat. Rutgers en ik zijn van meening, liever in vredesnaam het eerste, want het burgerlijk college zou op een mislukking uitloopen, geen bezuiniging bewerkstelligen en bij een volgende raadsverkiezing de socialisten versterken. Beter is het, dat zij van de regeering in deze omstandigheden de medeverantwoordelijkheid - ja zelfs een heel groot deel er in dragen. Echter heeft W. Boissevain neiging om wethouder te spelenGa naar voetnoot1 en VosGa naar voetnoot2, de tegenwoordige liberale wethouder, die zijn vol wethouderspensioen heeft, om Kamerlid te worden, hetgeen hem bovendien nog door het aanbod van een particuliere betrekking aantrekkelijk schijnt gemaakt te worden. Voor de liberale partij zou dit echter een ernstig nadeel beteekenen. W. Boissevain in de oppositie is vrij goed, maar zou als wethouder een failure zijn en door hem in de Tweede Kamer door Vos te laten vervangen, gaan we daar een richting op die wij niet wenschen. Worden zij alle beiden wethouder en zijn ze dus geen van beiden lid der Kamer, dan zou W. Boissevain daar door Mevr. Francken-Dyserinck vervangen worden. Ik ben dus naar W. Boissevain toegestapt en heb hem de boodschap der Joden overgebracht, waardoor het gesprek na eenigen tijd van zelf op de wethouderskwestie kwam. W. Boissevain, steeds doordrongen van eigen voortreffelijkheid, vond de boodschap onaangenaam en zou ongaarne zijn wethoudersambitie laten schieten, maar ik heb hem, geloof ik, wel duidelijk gemaakt, dat indien hij de Joden niet geruststelt, aan zijn politieke loopbaan bij de eerste de beste gelegenheid een einde komt. Ik heb eenige hoop, dat hij wijs zal zijn. | |
[pagina 712]
| |
protocol van 1924Ga naar voetnoot1 aan te sturen, is een andere kwestie. Hoofdzaak is dat de kleine mogendheden ondubbelzinnig te kennen geven dat zij den tegenwoordigen toestand, waarin de tegenstellingen tusschen Frankrijk en Duitschland ondanks Locarno voortduren, prikkelingen voortdurend gegeven worden en Engeland ook van de Volkenbondspolitiek afdwaalt, niet goedschiks accepteeren. Dit is een moedige daad, waarvan wat zal blijven zitten. Zeer te betreuren is daarentegen Beelaerts' slot, waarin hij dreigt, dat Nederland tot de represaille- en retorsiepolitiek zal overgaan, indien de overige landen zich niet spoedig tot de matigingspolitiek, door de Economische Conferentie aangeprezen, bekeeren.Ga naar voetnoot2 | |
17 September 1927.Mijn hoop dat Wally Boissevain verstandig zou zijn, is niet verwezenlijkt. De lust naar een wethouderszetel is hem te sterk geweest en hij - zelf geen groot licht, hoewel van het tegendeel overtuigd - maakt nu deel uit van een zeer zwak stelletje wethouders uit de burgerlijke partijen gekozen, met socialisten en communisten in de oppositie.Ga naar voetnoot3 Er komt niets van terecht, tot schade o.m. van de liberale partij. Ik heb nu Fock, Voorzitter van den Vrijheidsbond, met wien ik gisteren vergaderde, verzocht W. Boissevain aan het verstand te brengen, dat hij althans als Voorzitter van de Groote Club moet bedanken. Dit zal hij doen en tevens zal hij van hem verlangen, dat hij het lidmaatschap der Provinciale Staten er aan geeft, waar hij in den weg van een zekeren Hr. van Creveld, die over een niet onbelangrijken aanhang bij de Joden beschikt, staat. Het bleek mij, dat men hem in de Tweede Kamer ook wel kwijt wil zijn, daar hij telkens bij gewichtige stemmingen op het appèl ontbreekt en golf speelt. De Kamerleden Knottenbelt en Boon waren eveneens bij het onderhoud tegenwoordig. Op diezelfde vergadering - waar ook Waller, | |
[pagina 713]
| |
Philips, Gelderman en Van Beuningen waren - werd afgesproken, dat de Vrijheidsbond Van Kempen, gouverneur van Sumatra's Oostkust, bij de volgende verkiezingen als candidaat zal stellen en zoo eenigszins mogelijk ook Cort van der LindenGa naar voetnoot1, terwijl men moeite zal doen - met zeer waarschijnlijk succes - om Waller en Gelderman in het hoofdbestuur der liberale partij op te nemen. Ik heb echter duidelijk gezegd, dat men met Waller niet zijn inzichten op het gebied van vrijhandel-bescherming - hij is protectionist - mocht overnemen. Dit werd beaamd. Toch ben ik niet geheel gerust. | |
2 November 1927.De 29sten terug van een vacantiereis naar Italië. Op de heenreis even te Rheinbreitbach bij Honnef gestopt om kennis te maken met den oud-burgemeester Biesenbach en zijn vrouw. Zij is een Hoffmann, afstammelinge van den Generaal Heldring, in 1779 gestorven en zoon van den gemeenschappelijken stamvader Hans Hendrik. Geschikte mensen. Ook te Lausanne overgebleven en daar bij Georges Bonnard gegeten. Toen naar Genua, Pisa, Lucca, Volterra, S. Gimignano, Siena, Pienza, Montepulciano, Chiusi, Orvieto, Todi, Assisi, Florence en Parijs. Zeer genoten, maar na eenigen tijd was ik vermoeider dan toen ik vertrok wegens het inspannend bestudeeren der primitieven. De 4 dagen te Parijs knapten mij weer op. Thuis vond ik alles gelukkig wel. In zaken zoo zoo; 2 totaalverliezen in 1927, hoogere kolen- en olieprijzen en geen voldoende compensatie in betere vrachten. De Regeering annonceert haar voornemen met een vechttarief te komen. Dat wordt voor mij ook vechten. Het nieuwe college van B. & W. wil een afdeeling stadsuitbreiding onder Publieke Werken plaatsen: het paard achter den wagen, ook vechten. Amsterdam heeft zich tegenover den Minister nog steeds niet over het Rijnkanaal uitgesproken.Ga naar voetnoot2 De brief is nu bij den Gemeenteraad, die vandaag of morgen moet beslissen. | |
[pagina 714]
| |
3 November 1927.Vandaag bezocht ik Beelaerts, die mij eenige op papier gestelde vragen betreffende den invloed van een Moerdijkkanaal en een Antwerpen-Ruhrortkanaal overhandigde, met verzoek daarop binnen redelijken tijd een wel overwogen antwoord, zoo mogelijk door cijfers gestaafd, te geven. Van der Velde, wiens positie in België zwak is, dringt op onderhandelingen aan, om zoo mogelijk een schappelijk tractaat voor België binnen te sleepen, en Beelaerts wil ook niet te lang uitstellen, omdat hij met Van der Velde beter kan opschieten dan met Carton de Wiart of dergelijken nationalist. Ofschoon Beelaerts geen meening over de kanalen uitspreekt, is het duidelijk, dat hij wel tot toegeven van het Moerdijkkanaal geneigd is. Wij spraken ook nog over zijn optreden te Genève, dat door sommigen, zooals Waller en Bruins, welke laatste sterk Duitsch beïnvloed is, voor dom uitgekreten wordt. Beelaerts zegt dat hij er in zoo ver wil van heeft, dat de kwestie der ontwapening met meer ernst dan tot nu toe ter hand genomen zal worden. Loudon, die ook de nieuwe conferentie zal presideeren en dien ik te Parijs sprak, hoopte dat ook Beelaerts bestreed, dat hij Chamberlain tegen zich in het harnas gejaagd heeft, maar erkent, dat Engeland, dat overigens volgens hem een eerlijke Volkenbondspolitiek volgt, het zg. Protocol met al zijn verplichtingen niet kan teekenen.Ga naar voetnoot1 Noodig is echter, dat het ter zake van de arbitrage meer medewerking toont. Ik heb er nogmaals op aangedrongen, dat de Regeering het erheen leide, dat de verbinding tusschen de gekanaliseerde Maas en de Z.-Willemsvaart door het Bossche veld tot stand (kome) en de brug over het Hansweertkanaal verhoogd worde, een en ander om de Belgen te gerieven en hun zekere gewettigde grieven te ontnemen. Eindelijk deelde ik hem mede, dat ik met alle macht oppositie tegen de Regeering in haar handelspolitiek ga voeren. Hij vond dit alleszins begrijpelijk en bleek het met De Geer niet eens te zijn, wiens richting hij gevaarlijk acht - ofschoon hij (Beelaerts) geen dogmatisch vrijhandelaar wil genoemd worden. In den namiddag bespreking aan de Nederlandsche Bank met Van VlissingenGa naar voetnoot2, Waller, RegoutGa naar voetnoot3, Muysken en GeldermanGa naar voetnoot4 over een | |
[pagina 715]
| |
serie van causerieën, door ons en andere bedrijfsleiders over een aantal economische onderwerpen te houden ter voorlichting van Prinses Juliana. Van Vlissingen, de Urheber van het denkbeeld, heeft het met Van LyndenGa naar voetnoot1 besproken en deze heeft, na het op zijn beurt aan de Koningin en de Prinses voorgelegd te hebben, nadere voorstellen gevraagd. Van Vlissingen wil het kind wel wat sterk met economische problemen overladen, maar we hebben hem in dat opzicht wat gekalmeerd, en dan ware het te probeeren, gepaard gaande aan bezoeken aan groote industrieën en bedrijven. Met die beperking hebben we ons bereid verklaard, doch verzocht het ook nog eens met Van Lynden te mogen bespreken. Waller bracht ook een opnieuw opduikend plan, de Koningin met haar 50sten verjaardag een jacht aan te bieden, ter sprake (gisterenavond deed hij het ook ten mijnent in een bestuursvergadering van de Vereeniging voor Economische Politiek). Het denkbeeld vond ook thans geen bijval, omdat men het niet vereenigbaar acht met den aandrang van de Regeering op bezuiniging (de kosten van onderhoud zouden voor rekening van den Staat komen), terwijl ik vrees, dat men er de toch al niet overgroote populariteit van de Koningin mee zou schaden. Ik schat, dat het jacht 2 millioen zou kosten, indien men althans afziet van het al te dwaze plan een groot schip te geven, dat H.M. naar Indië zou kunnen brengen. Zij moet daar vandaan blijven met haar eenvoudigheidsnoties, die voor ons niet eenvoudig zijn, maar toch zeker niet harmonieeren met de praal waarmede de inlander zich de Oppervorstin omgeven denkt. | |
19 November 1927.Op 8 Nov. Dolléans en Arnaud van de Internationale Kamer van Koophandel bij mij gehad in verband met het congres hier ter stede in 1929. Op 11 November Beelaerts weer gesproken, ditmaal over de wenschelijkheid een zaakgelastigde in Peru te benoemen. Vooraf Zaalberg, directeur van den Arbeid, opgezocht, van wien ik inlichtingen over den toestand in Brabant en Limburg wenschte. Hij zegt, dat wanneer de leiders maar flink zijn, geen nijverheid in die provincies te klagen heeft, behalve de draadnagels en de klompen. De eerste | |
[pagina 716]
| |
worden zwaar door het internationale cartel, waar de Nederlanders niet in zijn, beklemd - hebben echter veel verdiend en het land wordt door goedkoope Belgische klompen overstroomd. Hij is zeer sterk tegen het vechttarief en de bescherming der aardewerk- en glasindustrie.Ga naar voetnoot1 16 Nov. bezocht ik Limburg, die in Amsterdam over den Volkenbond komt spreken. Hij vond het RegoutwetjeGa naar voetnoot2 al even slecht. Later sprak ik Van der Vegte, die mij mededeelde de stukken van Amsterdam over het Rijnkanaal in handen van Wentholt gesteld te hebben en B. & W. en ons (Kamer van Koophandel) zal uitnoodigen, na ontvangst van diens antwoord, Wentholt en Köhler contradictoir te hooren. Hij vindt zijn positie, nu Amsterdam aan het kanaal over Wijk vasthoudt, zeer moeilijk, daar de Waterstaat - d.w.z. de hooge heeren daarvan - het met Wentholt op Vreeswijk houden. Hij zal evenwel spoed betrachten, maar hoopt, dat men hem niet al te zeer tergt met onbillijke verwijten. Het Handelsblad, dat hij niet noemde, maar wel bedoelde, gaat zich in dat opzicht te buiten. Ik heb daarover aan Kalff geschreven. Bruna is de schuldige. Ik hoor dat Wally Boissevain ontslag als lid van de Groote Club genomen heeft, zijn drukke werkzaamheden als wethouder als motief opgevende. Tegenover de Israëlieten ‘a very good way out’. Helaas moet ik B. & W. in zake stadsontwikkeling attaqueeren, nog wel met Wibaut als bondgenoot; zij willen nl. een afdeeling onder Publieke Werken ervan maken, terwijl het een afzonderlijke dienst, die primair werk verricht, moet zijn. De andere diensten voeren uit op de lijnen, door den dienst der stadsontwikkeling aangegeven. Onder Publieke Werken of een anderen dienst blijft het knoeien. | |
30 November 1927.Gisteren Koningsberger gesproken over opvolging van Van HeemstraGa naar voetnoot3, die als gouverneur van Sumatra weggaat. Sterk aanbevolen te zoeken in de richting van een flink oud-resident van de buitenbezittingen, die den Javaan als landverhuizer en contractant kent. Hij | |
[pagina 717]
| |
beweerde druk zoekende te zijn en in het geheel niet te denken aan een van de vriendjesbenoemingen waarmede men Suriname en Curaçao zoo dikwijls bedacht heeft. Het gesprek kwam ook op Indië, waar volgens Koningsberger alles botertje aan den boom is. Heeft eenmaal de Volksraad een besluit in zake de meerderheid van niet-Europeanen genomenGa naar voetnoot1, dan komt er rust. Thans is er een te heftige antithese tusschen de ondernemers (en vele ambtenaren!) en de ethischen. Valt het besluit ten gunste van het voorstel van den Gouverneur-Generaal, dan verwacht Koningsberger van de Kamers hier geen bezwaar, die blijkens het voorloopig verslag het beleid van De Graeff goedkeuren. Ik zeide hem te vreezen, dat het tempo waarin deze hervormen wil, gevaarlijk is. Eenige jaren is het immers pas, dat de Tweede Kamer de Indische staatsregeling slechts aannam met het amendement-Feber, dat de Europeesche meerderheid bedong.Ga naar voetnoot2 De Graeff's houding en uitlatingen vind ik bedenkelijk, o.a. tegenover Soetomo. De Minister is echter geheel man van den Gouverneur-Generaal, die aangeeft en gehoorzaamd wordt. Op 23 Nov. bezocht ik Louis Franck te Brussel, die zich optimistisch over den economischen toestand van België uitliet - naar het voorkomt met recht. Ik kwam mij nl. op de hoogte stellen, voor zover dat in enkele dagen mogelijk is. Hij drong ook nog op ratificatie van de verschillende verdragen van zeerecht door Nederland aan, maar ik moest hem zeggen, dat er met onzen tegenwoordigen Minister van JustitieGa naar voetnoot3 niets te beginnen is. Bij het scheiden van de markt sprak hij de hoop uit, dat de besprekingen tusschen België en Nederland over een nieuw verdrag spoedig weer zouden beginnen en dat wij België inzake het Moerdijkkanaal ter wille zouden zijn. Wij | |
[pagina 718]
| |
zouden toch verplicht zijn, het Hansweertkanaal belangrijk te verbeteren en in plaats daarvan met weinig meer kosten het Moerdijkkanaal graven. De vrees van Rotterdam voor het kanaal was zeer overdreven; Rotterdam zou zich steeds weten te handhaven. Ik zeide hem, dat mijn vrees meer bestond in de richting van het stukgoed, dat ook Rotterdam, maar in nog hoogere mate Amsterdam, dat daarvan leeft, interesseert. Franck zeide dit niet te begrijpen, want volgens hem gaat het stukgoed toch per spoor! Zeer goed op de hoogte was hij niet. Sprekende over den crediettoestand in Duitschland, zeide hij te gelooven, dat het geld dat men aan de Duitsche industrie geleend heeft, veilig was, ofschoon de Dawes-betalingen den voorrang hebben. Ik heb daarop maar niet gereageerd, ofschoon ik deze uitlating voor den leider van een circulatiebank wel wat vreemd vond. Welk een chaos zou er ontstaan in de geheele zakenwereld, indien men de rente-betalingen en aflossingen van particuliere schulden belemmerde om remises van staat tot staat mogelijk te maken! Dien dag - 23 Nov. - stond juist het gereconstrueerde Belgische Kabinet in de courant. Van der Velde wordt aan Buitenlandsche Zaken door Hijmans vervangen, hetgeen voor de verhouding tot Nederland niet veel belooft. Misschien is echter Hijmans in 1927/28 niet meer die van 1919/20. Ik zie echter niet, dat de Belgen het Moerdijkkanaal laten vallen en ik zie ook geen compensatie, die tegen deze concessie onzerzijds zou staan. Misschien een tolverbond op den grondslag van onze invoerrechten tegenover derden, maar ik voorzie dat onze industrie zich daartegen zou verzetten, vooral in het Zuiden. | |
20 December 1927.Vergadering Vereeniging Economische Politiek. Waller heeft zich niet voor het hoofdbestuur van de Vrijheidsbond beschikbaar gesteld. Wij hebben toen GuépinGa naar voetnoot1 gevraagd, die wel bereid was en nu | |
[pagina 719]
| |
tevens bestuurslid van de Economische Politiek is. Ook de Vrijheidsbond accepteert hem. Mij is een iets minder conservatief man dan mijn andere collega's niet onwelkom. Van Kempen is volgens een telegram van Cremer definitief bereid een candidatuur voor de verkiezingen van '29 te aanvaarden. | |
23 December 1927.Colijn bezocht, die over 14 dagen naar Indië gaat. Hij zeide genoeg van de vaderlandsche politiek te hebben en blijde te zijn zich met het Volkenbondswerk onledig te kunnen houden. Hij heeft eenige hoop, dat men op den weg naar een vrijeren handel voortgang zal maken. Volgens hem willen Duitschland, Italië en Engeland bepaald die richting op. Van Frankrijk is hij minder zeker. Het voornaamste en moeilijkste werk is thans een multi-laterale overeenkomst betreffende een afbraak der tarieven - geleidelijk bv. naar 10% als fiscaal maximum. De in- en uitvoerverboden-conventie komt wel in ordeGa naar voetnoot1, maar doordat Engeland onmogelijk vóór 1931 van zijn invoerverbod op verfstoffen af kan, waartoe het zich tegenover de chemische nijverheid (Alfred Mond) verbonden heeft, heeft de Duitsche regeering geen voldoenden grond om haar invoerverbod op kolen, dat in overleg met mijneigenaars en arbeiders vastgelegd is, op te heffen. Voordat deze conventie diplomatiek geteekend wordt, hoopt men nog de inen uitvoerverboden op beenderen en huiden uit de wereld te krijgen. Daartoe komt men in Januari weer bijeen. Colijn acht de wijze waarop Nederland op de laatste conferenties vertegenwoordigd werd, geheel onvoldoende - Posthuma, die geen vreemde taal voldoende machtig is; Wibaut, die zich wel goed uitdrukt, maar zich evenmin als Posthuma voldoende in de stukken inwerkt. Simon de Graaff, de derde gedelegeerde, deed dit wel, wat ik wel wil aannemen, want hij is een harde werker, maar overigens een zeer ongeschikt representant - evenwel een der schildknapen van Colijn en als zoodanig gunstig door hem beoordeeld. Ten aanzien van Indië betwijfelt Colijn of het régime-De Graeff het gezag niet ondermijnt, en hij vindt vele zijner handelingen niet bedachtzaam, doch de oppositie, waarmede hij vermoedelijk zoowel | |
[pagina 720]
| |
Trip als Treub bedoelt, concentreert zich teveel op de samenstelling van den Volksraad. In elk geval, nu een overweldigende meerderheid van den nog in meerderheid Europeeschen volksraad het voorstel van den Gouverneur-Generaal (om de meerderheid in het vervolg inlandsch te doen zijn) heeft goedgekeurdGa naar voetnoot1, moet men zich daartegen hier te lande z.i. niet verder verzetten. Dat wel te doen, zou een groote politieke fout zijn, omdat zij de rassentegenstelling zou verscherpen en de kans, dat men nog redt wat te redden valt - de beslissing van Nederland in primordiale kwesties - sterk zou verzwakken. Ik ben het daarmede met hem eens, doch weet niet wat de ondernemers, die geen fijnen politieken neus hebben, zullen doen. Echter is hun verzet nutteloos, want de Tweede Kamer neemt de verandering van de staatsregeling zonder twijfel aan. Ik ben echter van meening, dat de richting-De Graeff in tempo veel te snel zich ontwikkelt en mank gaat aan realiteitszin. Zijn politiek zal wel vastloopen, met of zonder uitbarsting. | |
27 December 1927.Den ouden PlateGa naar voetnoot2 begraven, in zijn tijd een groot man te Rotterdam. Ik heb hem vroeger vrij veel in zaken ontmoet, daar hij vele met de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij concurreerende Duitsche reederijen vertegenwoordigde, later ook als mede-commissaris bij de Nederlandsche Bank. Hij was een scherpzinnig en breedziend man, maar zuur in den omgang en, naar ik dikwijls gehoord heb, niet altijd fair. Mijn voorganger bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, de oude heer Nic. den TexGa naar voetnoot3, een onkreukbaar karakter, verfoeide hem. Misschien kwam dit ten deele door Plate's grimmigen naijver tegenover Amsterdam. Persoonlijk heb ik het altijd vrij goed met hem kunnen vinden. | |
[pagina 721]
| |
zoon HermanGa naar voetnoot1 is altijd een goede vriend gebleven, hoewel ik hem zelden zie. | |
30 December 1927.De kleine FrederikGa naar voetnoot2 heeft plotseling longontsteking zonder eenige voorafgaande verkoudheid of griep. Volgens Dr. Schippers gelukkig geen kwaadaardig soort en daar het ventje sterk is, verwacht hij een gunstig verloop. Met dat al is het een ernstige ziekte, die het oude jaar niet zonder wolken doet eindigen. Gisteren bezocht ik ook nog Beelaerts over een passage in mijn jaarrede, over de onvoldoende voorbereiding van onze onderhandelingen over handelsverdragen, ten aanzien waarvan ik zijn departement, dat zich onder Nederbragt heel veel moeite geeft, sparen, doch Arbeid met den prullerigen Heringa critiseeren wil.Ga naar voetnoot3 We spraken ook over België. Beelaerts betreurt natuurlijk het overlijden van Vredenburch en het optreden van Hijmans, ofschoon hij vernomen heeft, dat deze minder fel is dan weleer. Hij zegt, dat de Belgen niet begrijpen, dat we nu nog tijd noodig hebben om alle kanten van het verdrag te onderzoeken, nadat we sedert 1919 onderhandelden. Ook Briand en Chamberlain zouden zich in dien geest te Genève tegenover Beelaerts uitgelaten hebben. Eenige weken geleden heb ik Beelaerts mijn rapport over het Moerdijkkanaal ingediend.Ga naar voetnoot4 Ik heb den indruk dat het geheele departement de bezwaren daartegen niet telt. |
|