Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 644]
| |||||||||||||||
[1926]5 Februari 1926.Ik heb deze overeenkomst (de handels- en credietovereenkomst met Duitschland) in mijn jaarrede gecritiseerdGa naar voetnoot1 en ben deswege aangevallen in de Economisch-Statistische Berichten door Mr. NiemöllerGa naar voetnoot2, secretaris van de Tuinbouwbelangen, en Mr. Ries in een particulier schrijven (Ries is adjunct-thesaurier-generaal en een der onderhandelaars geweest). Het was niet moeilijk hen beiden te weerleggen.Ga naar voetnoot3 Hoe meer ik van de zaak hoor, hoe droeviger de behandeling ervan onzerzijds blijkt te zijn. Van Vlissingen zei mij dezer dagen, dat de Duitschers, die voor eenigen tijd hier met een commissie - waarin o.a. hij, Patijn en Van Doorninck zaten - over de gebruikmaking van het levensmiddelendeel van het crediet (60 millioen) kwamen spreken, erin toegestemd hadden, dat de spoorwegtarieven op basis van de afspraak tusschen de Duitsche en Nederlandsche spoorwegen van Juli 1924 zouden vastgesteld worden. In de onderhandelingen is met al onze vorige eischen en verkregen toezeggingen geen rekening gehouden en heeft men zich bij de meestbegunstiging neergelegd, iets waarvoor steeds door mij en door de Kamers van | |||||||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||||||
Amsterdam en Rotterdam is gewaarschuwd.Ga naar voetnoot1 De heer Ries bleek in zijn brief, waarin hij het bereikte op dit gebied prees, daarvan in het geheel niet op de hoogte te zijn. Tegenover Mr. WansinkGa naar voetnoot2 (redacteur der Ec. Stat. Berichten) heeft hij zich over de slapheid van Nederbragt beklaagd, die toegaf, toen hij (Ries) de onderhandelingen wilde afbreken. Van verschillende Duitsche zijden (door Von Saher, Van Vlissingen en van het Duitsche consulaat hier) vernam ik, dat onze onderhandelaars in Berlijn een onbeholpen indruk maakten. Door ieder wordt erkend, dat het gezantschap, als altijd, defaitistisch is geweest en het succes belangrijk heeft belemmerd. De Duitschers zien gaarne zoo'n gezant te Berlijn, en loven hem om het hardst, waaraan onze pers flink meedoet. In werkelijkheid doet hij ons daar veel kwaad. Snouck erkent dit volmondig en wilde, dat Zimmerman hem verving. Bij dit alles is onze Raad van Bijstand niet gekend. Ik wacht nu af of Karnebeek minister blijft, om daarover met Patijn en Van Vlissingen verder te spreken en onze houding te bepalen. Dat Karnebeek blijft, acht ik waarschijnlijk en gisteren vertelde mij Kortenhorst, die als Roomsch Kamerlid wat dichter bij de politieke handelingen achter de schermen staat dan ik, dat Limburg zijn kabinet op den grondslag van het verdrag met België vormt en ook Bongaerts minister blijft. Dat heb ik gevreesd, sedert ik Limburg aan het werk zag. Hij wil coûte que coûte minister en formateur worden en neemt zijn hulp waar hij kan. In dit geval moet het hem waarschijnlijk niet moeilijk gevallen zijn, indien hij, zooals ik veronderstel, meer van het verdrag geweten heeft dan de belanghebbenden. Kortenhorst noemde Van Schaik voor Arbeid, daar geheel onbekend, Welter voor Koloniën en De Geer voor Financiën. De nu drie maanden durende regeeringscrisis laat het publiek volkomen koud, een veeg teeken voor het parlementarisme. | |||||||||||||||
[pagina 646]
| |||||||||||||||
dat hij op een spoedig weggaan rekende. Evenmin de heer Welter, de Minister van Koloniën, die mij uitgenoodigd had, hem over den gespannen toestand op Curaçao in te lichten, waarover ik een briefje aan Colijn geschreven had, dat deze hem doorgestuurd heeft. Het gevaar voor een uitbarsting is niet imminent, maar een vonk kan licht een conflagratie veroorzaken en de weermacht is er nul. De Minister bleek levendig van de noodzakelijkheid van maatregelen overtuigd te zijn. Er is een flinke kapitein aanwezig, die een reorganisatieplan heeft ingediend, waaraan gewerkt wordt. Het is te hopen, dat het resultaat spoedig merkbaar zal zijn en niet te laat komt. Ik had het met dezen minister en eveneens met Rolling Couquerque over de wenschelijkheid Suriname en Curaçao door Indische ambtenaars te laten regeeren, zonder dat daarmede hun promotie onderbroken wordt. Beiden gevoelen daarvoor, de laatste zelfs zeer sterk. Hij streeft naar krachtige bezuiniging, waarin de gouverneur van Suriname, Van Heemstra, weinig hulp verleent. Deze werkt op populariteit, volgens hem. Hij werd, evenals Brantjes op Curaçao, door den ministerraad zonder raadpleging van de betrokken hoofdambtenaren, aangesteld. Ik heb den Minister tegen dien man gewaarschuwd. Met zijn minister is hij ook al niet erg ingenomen, daar deze niet met hem direct, doch met den secretaris-generaal spreekt, ambtenaarsachtig dus. Onlangs at ik huiselijk bij Van Aalst (voor het eerst sedert 20 jaar, tot nu toe waren het alleen officieele diners). Hij had eenige kostelijke verhalen te vertellen, o.a. dat onze ambitieuze burgervaderGa naar voetnoot1 hem langs een omweg eens liet merken, dat hij en zijn vrouw gaarne in de beau monde gevraagd zouden worden. Van Aalst zou toen aan een ander, waarvan hij wist dat hij het aan De Vlugt zou overbrengen, eenigen tijd later zijn verwondering erover uitgedrukt hebben, dat het burgemeesterlijk echtpaar niet in de eerste kringen gezien werd en of het niet een uitnoodiging zou aanvaarden. Het zaad viel in goede aarde en een fijn diner werd door Van Aalst te zijner eer aangericht. Bij een volgende gelegenheid moet De Vlugt hem, ook weer indirect door een ambtenaar van het stadhuis, zijn verlangen hebben te kennen gegeven, zich een burgemeesterswoning op de Heerengracht door de burgerij aangeboden te zien en wel liefst het oude huis van Langehuizen (No. 458), thans bezit van de Nederlandsche Handel-Maatschappij en voor het doel weinig gcsehikt. Van Aalst | |||||||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||||||
had bijster weinig lust zich daarvoor in te spannen, maar vroeg de meening van Van LoonGa naar voetnoot1 en Van EeghenGa naar voetnoot2, die er evenmin voor gevoelden. Van Loon had gezegd: ‘Nu ze tegenwoordig menschen van dat soort burgemeester maken, moeten die maar in hun buurt blijven.’ Intusschen vergeet onze burgervader de zaak niet en laat nu en dan nog eens porren. Het zou dwaas zijn voor dezen man iets dergelijks op touw te zetten. Wel zou het aardig zijn, indien de een of andere rijke Heerengrachter zijn huis aan de stad als burgermeesterswoning aanbood. Van Aalst zegt, dat hij er zelf over denkt. Hij bouwt een nieuw huis op Hoevelaken en beweert de stad te zullen verlaten, wanneer het gereed is. Zijn omgeving is er tegen. Het mooiste van alles is, dat De Vlugt bovendien heeft laten weten, dat hem een benoeming tot commissaris van de Koninklijke Petroleum aangenaam zou zijn. Van Aalst had ook een verhaal van zijn vriend Mannheimer, die, te Parijs zijnde, bezoek van Clemenceau had gehad, met het doel uit te visschen, waar het fortuin van diens onechten, plotseling overleden zoon Dutasta, den vroegeren gezant te Bern, was. Alleen bij Mendelsohn heeft hij 7 à 8 millioen francs te goed, maar hij wordt geacht veel meer bezeten en uit Frankrijk geëxporteerd te hebben, zooals zooveel Franschen doen. Al zijn papieren moet hij echter vernietigd hebben. Het is een typeerend staaltje van de Fransche particularistische en anti-sociale opvattingen. Het ziet er dan ook boos uit met de pogingen tot stabilisatie van den franc, op zich zelve niet zóó heel moeilijk, gegeven de rijkdom van het land en de gunstige betalingsbalans. | |||||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||||
26 Februari 1926.Gisteren is de Raad van BijstandGa naar voetnoot1 voor het eerst sedert ettelijke jaren bijeen gekomen, ditmaal niet door het Departement bijeen geroepen, doch om te beraadslagen wat hem te doen staat, nu Karnebeek hem in het geheel niet meer raadpleegt en gewichtige handelingen op economisch gebied door hem verricht worden, die de Raad afkeurt (het Belgisch tractaat en de overeenkomst in zake crediet, invoerrechten en spoorwegtarieven met Duitschland). De neiging was bedanken, maar Patijn, de voorzitter, en ik, hoewel daarvoor gevoelende, achtten het verstandiger geen blijk te geven ons van de zaak veel aan te trekken, omdat men ons op een gegeven oogenblik toch weer zal willen raadplegen en het heel moeilijk kan doen, wanneer wij de brui eraan gegeven zouden hebben. Ten slotte werd afgesproken, dat Patijn Snouck zou zeggen, dat de Raad over de houding van Karnebeek zeer verstoord is, zich met zijn politiek in beide gevallen niet kan vereenigen en zal aftreden, wanneer hij voortgaat hem te ignoreeren. De bijeenkomst vond ten kantore van de Nederlandsche Handel-Maatschappij plaats, alleen Kröller ontbrak. Zijn afwezigheid maakt het hem moeilijk, een besluit tot aftreding of tot een brief aan Karnebeek te nemen, te meer daar hij aan Patijn als zijn voorloopige meening te kennen had gegeven, dat men niets moest doen. Kröller is onlangs tot vertegenwoordiger der Nederlandsche Regeering in de Commissie tot Voorbereiding van de Economische Conferentie aangewezen (wel wat vreemd in zijn positie van leider van een onderneming die in moeilijkheden verkeert. Het schijnt echter, dat men hem te Genève gaarne wil hebben en hij is zonder twijfel uitstekend berekend voor de taak). De politieke situatie kwam ook ter sprake. Limburg schijnt niet op te schieten. De 1ste klas lieden die hij op zijn lijstje had staan van de rechterzijde, hebben, met uitzondering van Karnebeek en De Geer, bedankt. Hij probeert het nu, na de Koningin geraadpleegd te hebben, met mindere goden, doch het gezantschap bij den Paus blijft een moeilijkheidGa naar voetnoot2, omdat de antirevolutionairen en Christelijke | |||||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||||
Historici, met uitzondering van de meer conservatieve elementen, het niet willen of, met het oog op de kiezers, niet aandurven. Dit was de indruk van Patijn. In elk geval komt een ministerie-Limburg met het tractaat met België, dat, naar Patijn vreest, er door komt, althans in de Tweede Kamer. De houding der Rooms-Katholieken is nog onzeker, al heeft de Rooms-Katholieke werkgeversvereeniging er zich tegen verklaard. Hij achtte het van veel belang, dat de Memorie van Antwoord althans in sectie-onderzoek komt. Anders wordt het verdrag er door gejaagd. | |||||||||||||||
5 Maart 1926.Wij hebben dan eindelijk een ministerie - van ambtenaren, met Karnebeek en een dominee voor Arbeid, Handel en Nijverheid.Ga naar voetnoot1 Waarschijnlijk behoudt het het gezantschap bij het Vaticaan, dat in theorie niet gewettigd is - want wat doet Nederland bij den Paus? - maar zoolang Van Nispen gezant is, informatorische waarde heeft, zeker meer dan de legatie bij het Quirinaal onder den braven Van Roijen.Ga naar voetnoot2 Het was grappig, dat ik eenige uren, voordat het kabinet in de krant stond, met Bongaerts over de Staatscommissie voor de LuchtvaartGa naar voetnoot3 telefoneerde, waarin hij mij zitting wil doen nemen, en hem toen vroeg of hij van plan was den voorzitter (Kan) te handhaven, die de commissie rustig heeft laten slapen. Hij zei toen: ‘O, daar kan ik wel wat aan doen.’ Denzelfden avond bleek dat Kan minister van Binnenlandsche Zaken werd. Bongaerts heeft dit dus niet geweten òf hij is een grappenmaker, òf allebei. Ik ben benieuwd te zien, met welke wijzigingen Karnebeek in het verdrag met België zal komen en of het kabinet achter hem staat. | |||||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||||
7 Maart 1926.Briand door de kortzichtige radicalen weggejaagd. Dat ziet er ernstig voor Frankrijk uit. Het wordt een hopeloos financieel débacle. De toestand is wellicht rijp voor een dictatuur, die tijdelijk orde schept, maar zich gewoonlijk door excessen doodt en dan door nieuwe onlusten, zoo niet revolutie gevolgd wordt. Crisis ook in den Volkenbond. Wat doet Karnebeek ten aanzien van de samenstelling van den Raad?Ga naar voetnoot1 De balans 1925 der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij sluit bijna 4 millioen beter af dan verleden jaar. Ik geloof dat we er zijn. Helaas zijn we tot de ontdekking gekomen, dat we in den loop der jaren voor ongeveer 8,5 ton door R.Ga naar voetnoota, administrateur van een ons behoorend cargadoorskantoor, bestolen zijn. Dikdoenerij à la Wilmink is oorzaak van de misdadige handelingen, doch het was niet in het oog gevallen, daar de man altijd voor gefortuneerd doorging en rustig met zijn geld leefde, hoewel op veel te royalen voet. | |||||||||||||||
11 Maart 1926.Gisteren door de Nederlandsche Bank geraadpleegd in zake het disconteeren van door de Duitsche banken geaccepteerde wissels, een kwestie die al lang op het tapijt is en waaromtrent Vissering nog steeds geen eigen meening heeft. Voor mij, geen bankier zijnde, is het moeilijk een oordeel te geven over al de gevolgen die het discontabel maken van dergelijke accepten zou hebben. De meeningen omtrent bankiers, voor zoover dezen een meening bezitten - en dat zijn er niet velen - zijn verdeeld. De tegenstanders vreezen het leegzuigen van de Nederlandsche kapitaalmarkt en het op de markt brengen van dit papier in tijden van crisis, wanneer bijv. de Duitsche Rijksbank zich van haar deviezenvoorraad wil ontdoen, op een voor ons ongelegen tijdstip. Ook vreezen zij, zonder het uit te spreken, dat de Duitsche banken hun een ongewenscht sterke concurrentie zullen aandoen. De voorstanders zien in het vermeerderen van het discon- | |||||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||||
topapier een wenschelijke versterking van het guldensdevies, beleggingsmogelijkheid, versterking van de goederenmarkt. Ik ben geneigd het zoo te zien, doch raadde Vissering aan in elk geval de bedragen waartoe van elke bank gedisconteerd zal worden, te rantsoeneeren en tot rembourszaken te beperken. Op het laatste punt zal de Nederlandsche Bank waarschijnlijk misleid worden, maar dan dient de rantsoeneering tot meerdere zekerheid. | |||||||||||||||
12 Maart 1926.AlexGa naar voetnoot1 heeft onbegrijpelijkerwijs een brief van mij aan hem over het Nederlandsch-Duitsche verdrag, waarin o.m. een geringschattend oordeel over de Nederlandsche onderhandelaars (Nederbragt, Heringa enz.) stond, gepubliceerdGa naar voetnoot2, weliswaar mij niet noemende, maar iedereen begrijpt, dat ik de schrijver ben. Het kan mij veel leed bezorgen en komt aan de verhouding van de Kamer tot de Regeering niet ten goede. Te Genève gaat het over de toekomst van den Volkenbond.Ga naar voetnoot3 Ik heb de grootste sympathie met Zweden, dat alleen onder de kleine mogendheden het juiste standpunt verdedigt. | |||||||||||||||
20 Maart 1926.Ik ben nu uit de Hollandsche Bank v.d. Middellandsche Zee getreden.Ga naar voetnoot4 De onderhandelingen - of liever besprekingen, onderhandeld is er niet - tusschen de Nederlandsch-Indische Handelsbank en de Rotterdamsche Bank zijn op niets uitgeloopen. Eerst had Van Hengel mij gezegd, dat de prealabele conditie: Van Tienhoven er uit, na eenig tegenstribbelen wel vervuld zou worden, doch onlangs zei hij mij, dat hij de voorwaarde te hard vond en er niet aan dacht de aandeelen aan de Indische Bank voor een zoo lagen prijs te verkoopen als zij blijkbaar in het hoofd had. Waarschijnlijk heeft zijn poging, Van Tienhoven tot aftreden te dwingen, gefaald - volgens Steiner is hij (Van Hengel) op zeer ruwe en kwetsende manier, ook tegenover Steiner, te werk gegaan en gooide hij het nu op de prijs | |||||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||||
der aandeelen. Hij wil het bestuur der Middellandsche Zeebank nu zelf reconstrueeren. Alle lust erin te blijven, verviel nu voor mij. Van Tienhoven vertrouw ik niet - hij heeft zich trouwens tegenover mij zeer onbehoorlijk gedragen, door het lanceeren van het beruchte communiqué bij zijn uittreden uit de Rotterdamsche Bank. Steiner heeft wel veel op hem af te geven, maar is ten slotte met hem gelieerd, en de tegenpartij Van Hengel trekt mij niet veel meer aan. De verantwoordelijkheid acht ik eveneens te groot. Zimmerman zal ik van mijn besluit mededeeling doen. | |||||||||||||||
22 Maart 1926.Het schandaal heeft zich te Genève afgespeeld: Duitschland is niet toegelaten, ondanks Locarno, omdat Briand en Chamberlain aan geheime toezeggingen vastzaten. Briand vertolkt daarbij de politiek van Frankrijk, die nog altijd op continentaal overwicht gericht is; van Chamberlain is het domheid, die hem door de Engelsche publieke opinie voorgehouden wordt. Intusschen is het kwaad geschied en het eenige wat voorkomen is, is een openlijke breuk. Het gevaar is echter groot, dat tusschen nu en September, tot wanneer de kwestie der toelating is uitgesteld, òf in Frankrijk òf in Duitschland een reactie op de bestaande Volkenbondsneigingen komt. In den grond der zaak komt het hierop neer, dat de kleine Noord-Europeesche landen - en ook Engeland, maar wellicht niet de Engelsche regeerders - het juiste Volkenbondsbegrip van associatie voorstaan, terwijl de Latijnsche en Slavische volkeren, behalve wellicht Tsjecho-Slovakije onder Benesj, naar groepeering en eigen voordeel streven. De stem van eerstgenoemden moet thans wel heel luid en krachtig wezen, om den Volkenbond nog tijdig te redden. | |||||||||||||||
27 Maart 1926.De vorige week (den 19den) bezocht ik HubrechtGa naar voetnoot1, dien ik bij den kachel op een bovenkamer vond zitten, mij niet herkende, wartaal sprak over verschillende menschen als Vetter (zijn dokter), Delprat, De Geer en telkens bijna in tranen uitbarstte. Het was akelig om te zien en het speet mij, dat men mij toegelaten had. Welk een droevig einde van dit actieve leven.Ga naar voetnoota | |||||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||||
Gisteren ging ik naar Den Haag om de nieuwe ministers van WaterstaatGa naar voetnoot1 en JustitieGa naar voetnoot2 te spreken. De eerste leek mij een gemoedelijk, ietwat suf man, die nog niet goed zijn weg in het labyrinth kent. Behalve de onderwerpen, hiervoor vermeld, besprak ik de samenstelling der luchtvaartcommissie. Hij dacht dat ik het voorzitterschap kwam vragen, waar geen haar op mijn hoofd aan zou denken. Ik wilde slechts weten of hij den draad van zijn voorganger opneemt, hetgeen het geval bleek te zijn. Hij is met niemand in bespreking over het presidium. Zijnerzijds vroeg hij raad in de vraag van het beheer der posterijen - directeur-generaal of directorium, een vraag die hij zeide aan tal van menschen te stellen, omdat hij er eerlang een oplossing aan moet geven, nu zijn voorganger de kwestie niet heeft kunnen oplossen. Diens plan was den directeur-generaal (Damme) weg te sturen en het met een driehoofdig directorium te doen - de drie die de machthebber willen zijn. Ik antwoordde hem, dat ik de post niet inwendig kende, en mijn antwoord dus alleen principieel en in algemeenen zin kon opgevat worden. Zoo gesteld gaf ik te kennen, dat men bij voorkeur met één verantwoordelijken man te doen moet hebben. Kan die het niet met zijn hoofdambtenaren bolwerken, dan moet hij òf de laatsten eruit. Mogelijk is de tegenwoordige directeur-generaal niet geschikt en zouden de drie tegenwoordige hoofdambtenaren wel een geschikt directorium vormen, maar men wijkt dan toch voor pressie, en op den duur is de positie ongewenscht, want de verantwoordelijkheid is dan moeilijk te omlijnen en samenwerking niet verzekerd. Van RoyenGa naar voetnoot3, een der hoofdambtenaren, heeft mij voor eenige jaren dezelfde vraag gesteld. De nieuwe Minister van JustitieGa naar voetnoot4 is een jongeling, waarvan ik geen bepaalden indruk medeneem. De praktijk van het vennootschapsrecht schijnt hij niet goed te kennen. Aan Onderwijs sprak ik Visser en Feith. Het bleek mij, dat de ministerraad Von Saher zijn ridderschap in de Oranje-Nassau, dat ik voorgesteld had, wil onthouden (invloed van Karnebeek). Het is een putteluttig geval, maar Von Saher heeft zulke eminente diensten als secretaris van de Commissie voor de Parijsche tentoonstelling be- | |||||||||||||||
[pagina 654]
| |||||||||||||||
wezen, dat het hoogst onbillijk en grievend zou zijn hem niets te geven. Ik krijg wel een lintje erbij, dat ik niet begeer en dat ik niet wil hebben, als Von Saher, overigens geen groote sympathie van mij, zoo behandeld wordt. Westendorp krijgt den Leeuw, waarmede hij dolgelukkig zal zijn. Ik zal Maandag, wanneer ik toch in Den Haag moet zijn, den Minister erover spreken. | |||||||||||||||
30 Maart 1926.Met het Bureau der KamerGa naar voetnoot1 bezocht ik Slotemaker de Bruïne, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. Onzerzijds werd een waarschuwing tegen bescherming gegeven, zijnerzijds gevraagd of naar ons oordeel de gang van zaken zich reeds zoodanig verbeterd heeft, dat de ziekteverzekering met een last van 15 millioen per jaar (zonder administratiekosten) op het bedrijf gelegd kan worden. Ik meende van neen, maar wees er op, dat dat een persoonlijke meening was, daar de Kamer zich buiten deze sociale aangelegenheden houdt. De Minister van Onderwijs, Waszink, leek mij een verstandig man. De decoratiezaak met hem besproken. Hij beloofde die in mijn geest aan den Ministerraad voor te leggen. Voorts drong ik op de spoedige benoeming van Roland Holst tot directeur der Academie aan. 's Ministers voorganger, Rutgers, was na nauwkeurig onderzoek tot het inzicht gekomen, dat geen andere benoeming verdedigbaar is, doch hij deed de zaak niet meer af en zijn opvolger, zelf Roomsch, wordt nu ten gunste van Huib Luns, geloofsgenoot, bewerkt, onder het motto bezuiniging, omdat de door dezen geleide teekenschool dan in de Academie opgenomen zou kunnen worden. Als Leider der Academie is Huib Luns echter geen figuur en voor de Commissie van Toezicht onacceptabel. Ik vrees dat Schmidt Degener, die de zalen van de teekenschool bij het Rijksmuseum wil trekken, mede intrigeert. De minister leek mij wel geneigd het goede te doen, doch komt volkomen onbeslagen op het ijs. Het is wel noodig, dat Westendorp zijnerzijds een krachtige houding aanneemt. Ten slotte had ik het met den Minister over het handelsonderwijs, waarover de Kamer van Koophandel eerlang zal adresseeren.Ga naar voetnoot2 Hij interesseerde zich voor het handelsavondonderwijs, dat niet in de | |||||||||||||||
[pagina 655]
| |||||||||||||||
eerste plaats door de Kamer van Koophandel wordt bekeken. Het gaat over het karakter van het onderwijs voor den koopmansstand - algemeen vormend of specialiseerend in kantoortechnische richting. Ik veroordeel de laatste.Ga naar voetnoota | |||||||||||||||
26 April 1926.Eergisteren was ik met Westendorp bij den oud-minister van Onderwijs, RutgersGa naar voetnoot1, om hem zoo mogelijk er toe te bewegen, bij zijn ex-collega De Geer invloed uit te oefenen, opdat hij zijn ambtgenoot van Onderwijs, Waszink, verhindere een noodlottig besluit in zake de Academie te nemen. Hij benoemt nl. Roland Holst maar steeds niet, en wij weten dat er sterk ten gunste van Huib Luns, Roomsch, evenals de Minister, gewerkt wordt, onder het motto dat de door dezen geleide school voor teekenonderwijzers in de Academie opgenomen moet worden. Toen ik Westendorp aan den trein ontmoette, toonde hij mij een brief, zoo juist ontvangen, waarin Waszink hem zijn besluit aankondigt, een commissie bestaande uit hem, Westendorp, Pit en Ligtenberg over deze kwestie te benoemen, hetgeen nieuw uitstel beteekent. Roland Holst is bijna niet meer te houden, en indien hij dit verneemt, trekt hij zich zeker terug, hetgeen de Commissie van Toezicht in een door den Minister genegeerd ultimatum als rampzalig voor de Academie kenschetste. Wij hadden den heer Rutgers, gegeven de daad van zijn opvolger, wel met rust kunnen laten, maar daar ons bezoek aangekondigd was, zochten wij hem op. Hij is een scherpzinnig man, die, ware hij langer aangebleven, een goed minister van onderwijs ware geworden. Hij ried Westendorp aan voor de benoeming te bedanken, maar overigens geen gevoeligheid over het passeeren der Commissie van Toezicht (die niet geconsulteerd is geworden) te toonen. Westendorp moest | |||||||||||||||
[pagina 656]
| |||||||||||||||
gisteren naar Parijs en ik nam op mij om de zaak verder met de medeleden der Commissie te bespreken. De Minister begrijpt inderdaad niets van de belangen waarvoor hij staat, om er zoo mee te spelen. | |||||||||||||||
1 Mei 1926.Vanmorgen was Zimmerman bij mij, om naar mijn meening over de standing der Hollandsche Bank v.d. Middellandsche Zee te vragen, die bij hem aandringt dat hij zich een benoeming tot lid van den Raad van Bestuur zal laten welgevallen. Ik zeide hem waarom ik er uit gegaan ben en kon hem niet aanraden zich beschikbaar te stellen, ofschoon de positie van de bank, voor zoover ik haar beoordeelen kan, niet kwaad is. Steiner is bekwaam, maar speculatief; en de atmosfeer, geschapen door een Van Tienhoven aan de eene en Van Hengel aan de andere zijde, is zeer onbehagelijk voor een buiten hun strijd staand lid van deze instelling, welke eronder lijdt. Zimmerman, die onlangs in Rumenië geweest is, zeide dat iedereen in dat land, van de koning tot den boer toe, met uitzondering van den premier, Averescu, oorlog met Rusland vreest, wegens Bessarabië. Averescu vreest dien oorlog minder, omdat hij een zeer lagen dunk van de gevechtswaarde van het Sovjetleger heeft. Ik vroeg hem of het Rumeensche leger veel beter was, waarop hij ontkennend antwoordde. Hoe dit ook zij, ik vrees dat er in het Oosten wat broeit. Turkije wapent zich, naar wij in onze zaken kunnen waarnemen en ik van de Bank v.d. Middellandsche Zee telkens hoor, sedert geruimen tijd, òf om zijn slag tegen Engeland in Irak te slaan, òf om een aanval van Mussolini en/of zijn imitator in Griekenland te kunnen afslaan. | |||||||||||||||
3 Mei 1926.Ontmoette heden PatijnGa naar voetnoot1 aan de Nederlandsche Bank. Hij had Kröller nog niet over de ontstemming van de overige leden van den Raad van Bijstand kunnen spreken en dientengevolge ook Snouck geen mededeeling van die ontstemming gedaan. Hij vindt overigens de kans dat de Tweede Kamer het Belgische verdrag zal verwerpen, en Karnebeek zal weggaan, veel grooter dan eenige maanden geleden. Suermondt had mij reeds gezegd, dat de Memorie van Antwoord gereed was en Patijn zeide mij, dat hij haar kende, omdat Karnebeek | |||||||||||||||
[pagina 657]
| |||||||||||||||
haar reeds in den tijd dat Limburg met kabinetsformatie bezig was, aan De Geer en aan Patijn bij Limburg thuis voorgelezen had, waaruit een avonddiscussie van drie uur gevloeid was. Patijn, die toen aangezocht was, lid van het ministerie-Limburg te worden, bedankte daarvoor op grond van zijn veroordeeling van het Belgische verdrag, dat Limburg voor rekening van het ministerie wilde nemen, daar hij te veel aan Karnebeek te danken had om hem in den steek te laten. De Geer daarentegen heeft zich van beginne af uitdrukkelijk vrij gehouden, en ofschoon hij het tegenover België fair vindt dat het door den eenigen man die het goed verdedigen kan, verdedigd wordt, is het tegenwoordige ministerie er in het geheel niet mede vereenzelvigd. Wordt het verdrag verworpen, dan gaat Karnebeek, niet het ministerie. Het grootere optimisme van Patijn steunt op: oppositie in de Christelijk-Historische kiesvereenigingen en bij de Roomschen; tegenstand van de Socialisten tegen het Moerdijkkanaal. Suermondt zeide mij, dat de Limburgsche pers, die ik den laatsten tijd niet gevolgd heb, er ook al tegen schrijft. Ik zoek naar een meer constructieve politiek tegenover dit verdrag dan tot nu toe gevolgd is. | |||||||||||||||
8 Mei 1926.Gisteren met Van Hasselt te Keulen geweest, om de directeuren van de Hamburg-Amerika lijn en den Nord-deutschen Lloyd, als ook Bock van de Deutsche Levante Linie, tegenwoordig een G.m.b.H. onder de Nord-deutsche Lloyd en gedeeltelijk ook onder de Hamburg-Amerikanische Packetfahrt Aktien Gesellschaft, te ontmoeten. Wij sloten een vrede voor 3 jaren in de Levant, voor zover er tusschen ons en de Duitschers in de scheepvaart vrede mogelijk is. Zij begeeren - niet aanstonds, maar te eeniger tijd - ook in uitgaande richting hun booten een Nederlandsche haven (Rotterdam) te laten aanloopen, wat wij als een casus belli zouden moeten beschouwen. Als tegenzet zouden wij dan ook in Hamburg gaan laden, wat wij thans in de Levantvaart niet doen. Dit weten zij, en een der resultaten der bespreking was, dat wij beiderzijds onze vrijheid in het uitgaande vervoer behouden. Daarentegen regelden wij het vervoer van de Levant naar Noord-Europa. Wij bespraken eveneens onze gemeenschappelijke en tegenstrijdige belangen in West-Indië, waar wij beiden door de zeer ernstige concurrentie van een nieuwe Duitsche onderneming, de Hornlijn, geschaad worden, en in Chili, doch schoten niet op. De Hamburg-Amerikanische Packetfahrt Aktien | |||||||||||||||
[pagina 658]
| |||||||||||||||
Gesellschaft was door den veel pratenden Dr. Hopf, de Norddeutsche Lloyd door den heer Glässel vertegenwoordigd. De laatste heeft zich onlangs in het bestuur van de Nord-deutsche Lloyd weten te dringen en is een haantje de voorste van geringe betrouwbaarheid, weinig cultuur en vol haat tegen de Franschen. Beide heeren waren vol bewondering voor de tactiek der Engelsche regeering tegenover de arbeiders, n.l. hoe zij door de benoeming der commissie de publieke opinie op haar hand had weten te krijgen, vóórdat de staking, die zij reeds in Augustus 1925 moeten hebben voorzien, uitbrak. Bij zoo'n conflict is inderdaad de ruggesteun van de publieke opnie onmisbaar. De worsteling in Engeland is zeer ernstig, en indien de werklieden verliezen, wat ik als waarschijnlijk beschouw, is de kwestie economisch niet opgelost, want de Engelsche kolen zullen alleen dan met de Duitsche en Amerikaansche kunnen concurreeren, wanneer de thans zeer achterlijke mijnen gereorganiseerd zullen zijn. Intusschen volgen arbeiders en werkgevers in alle landen den loop van den strijd met gespannen belangstelling, en uitbreiding op het continent is niet onmogelijk. Onze brave burgerwacht bereidt zich dan ook in alle stilte op eventualiteiten voor. | |||||||||||||||
14 Mei 1926.De vorige week stierf Willem van der Wyck, de jongste en laatste overlevende broeder van een talrijk geslacht van flinke mannen. Hij was een gentleman op en top, een allerprettigste man, in zaken niet vooruitstrevend, maar zeer accuraat. Van zijn broeders heb ik den gouverneur-generaal, CarelGa naar voetnoot1, het best gekend. Aan hem heeft Nederland veel te danken. Geen groote intelligentie, maar een gezond verstand en zonder de vrees voor eigen verantwoordelijkheid die vele bestuursambtenaren kenmerkt. De overwinning - na de nederlaag - op Lombok en de krachtige Atjeh-politiek onder Van Heutsz zijn aan zijn initiatief te danken. In mijn kinderjaren zag ik zijn zuster, CorrieGa naar voetnoot2, en haar man, Gérard Schimmelpenninck, die hier toenmaals officier van justitie was, wel. Hij was een stiefzoon van mijn oudtante Melvil en hoog in de wapens. | |||||||||||||||
[pagina 659]
| |||||||||||||||
14 Mei 1926.Ga naar voetnootaDe algemeene staking in Engeland uit. So far so good. Het was niet anders te verwachten. Hoe algemeener een staking onder een regeering die weet wat zij wil, hoe minder kans van slagen zij heeft. Is dit verloop voor Engeland in de eerste, en het continent in de tweede plaats gelukkig, de ernstige puzzle der oneconomisch geëxploiteerde kolenmijnen blijft op te lossen. Of men daarin slagen zal, is een andere vraag. Voorloopig staken dus de mijnarbeiders, die daarin niet hard gelooven, maar door. In Duitschland Luther en zijn kabinet omver en in Polen een dictatorGa naar voetnoot1, de vijfde in zijn soort, indien men tenminste Mustapha Kemal ook als dictator wil erkennen, wat hij terdege is. Polen heeft het er naar gemaakt; voor Duitschland is het weggaan van Luther een ernstig ding. Links heeft niet de meerderheid en rechts evenmin, alles hangt van het centrum af, dat geen prima man heeft. | |||||||||||||||
15 Mei 1926.Gisteren bezocht ik tezamen met Veder van de Rotterdamsche Kamer Karnebeek, daartoe uitgenoodigd. Hij deelde ons vertrouwelijk mede, dat de kwestie der surtaxe d'entrepôt, waardoor het vervoer over de Nederlandsche havens naar den Elzas zoo geschaad wordt, eindelijk geregeld is, minder ten gevolge van diplomatieke stappen onzerzijds of van verdragen op grond van het internationaal recht (art. 14 van de Rijnvaartacte verbiedt discriminatie ten gunste van den een of anderen Rijnoeverstaat), dan wel van den drang van Straatsburg, waar men steeds ontevredener over het Fransche régime wordt.Ga naar voetnoot2 De Franschen hebben dus gelijkstelling van de Nederlandsche havens met Antwerpen toegezegd. Of dit beteekent opheffing van het voorrecht, nu voor Antwerpen bestaande, of toekenning van hetzelfde voorrecht aan Amsterdam en Rotterdam, wist | |||||||||||||||
[pagina 660]
| |||||||||||||||
Karnebeek niet te zeggen. België had zich tot het laatst toe verzet, maar heeft zich er nu bij neergelegd en een dienovereenkomstige verklaring afgelegd, deels in de hoop dat zij de kans op aanneming van het Belgisch-Nederlandsche verdrag zal doen stijgen. Karnebeek voegde er uitdrukkelijk aan toe, dat hij geenerlei verband tussen de beide zaken wenscht te leggen en dat, al wordt het verdrag verworpen, de gelijkstelling binnen het jaar een feit zal worden.Ga naar voetnoot1 Veder, die onlangs te Straatsburg geweest wasGa naar voetnoot2, had van den voorzitter der Kamer van Koophandel aldaar reeds gehoord, dat de zaak ‘in orde’ was, maar wist evenmin op welke basis. Hij meende, dat wij meer met de intrekking van de aan Antwerpen verleende concessie gebaat waren, omdat wij daarmede de moeilijkheid der door Fransche ambtenaren in Nederlandsche havens te constateeren herkomst der goederen zouden vermijden (te Antwerpen geschiedt dit), doch ik was dat niet met hem eens. Uitstrekking van de concessie tot Nederlandsche havens beteekent gelijkstelling niet alleen met Antwerpen, maar ook met Fransche havens, dus het deelen met Antwerpen van alle lading die natuurlijkerwijs over den Rijn komt, terwijl in het andere geval zeer veel over Duinkerken, Hâvre en Bordeaux zal geleid worden. Deze havens hebben dan ook bij voorbaat ernstig tegen de uitbreiding der begunstiging geprotesteerd, maar indien, zooals ik vermoed, de Elzas zijn zin gekregen heeft, dan is het laatste toch bereikt. Karnebeek is verlangend te weten, hoe de vage toezegging die hij ontvangen heeft, uitgelegd moet worden, maar meende dat hij niet goed daarnaar door zijn officieele vertegenwoordigers kan laten vragen en verzocht ons, het voor hem te ontdekken. Ik heb dientengevolge Van Hasselt die te Weenen vertoeft, verzocht | |||||||||||||||
[pagina 661]
| |||||||||||||||
zijn terugweg over Straatsburg, waar wij een eigen kantoor hebben, te nemen en daar, zonder opzien te verwekken, contact met de Kamer van Koophandel te bereiken. Karnebeek zei en passant nog, dat hij van de Belgen belangrijke concessies ten aanzien van het verdrag, waarop de Memorie van Toelichting nu eerlang zal verschijnen, had verkregen, o.a. de verplichting het vrije sleepen tusschen Dordt en Antwerpen en op andere wateren af te schaffen, wanneer het kanaal Moerdijk-Antwerpen tot stand gekomen zou zijn, wellicht eerder. | |||||||||||||||
19 Mei 1926.Gisteren had ik een lang gesprek met PatijnGa naar voetnoot1, die mij daartoe opzocht (we moesten samen naar de Nederlandsche Bank voor de balansvergadering), over het verdrag. Dat de surtaxes d'entrepôt komen te vervallen en het vrije sleepen afgeschaft zal worden, waren nieuwe dingen voor hem, die hij als een verbetering van het tractaat beschouwde, evenals de beperking van onze financieele verplichtingen in het Scheldeonderhoud en de bescherming der Zeeuwsche polders (het laatste was mij nieuw) het zijn - maar alles tezamen genomen, acht hij het verdrag ook na deze verzachtingen, die ons de Memorie van Antwoord zal brengen, onaannemelijk, omdat wij onze souvereiniteit op de Schelde de facto prijs geven (ons recht politioneel toezicht te houden laten wij varen, Belgische oorlogsschepen kunnen er varen, Nederlandsche en andere, naar verluid van den onduidelijken tekst, niet) en omdat het Moerdijk-kanaal gehandhaafd wordt. Wij gingen na wat we konden doen om niet alleen afbrekend te werk te gaan, maar een andere oplossing aan te geven. Patijn kwam tot de conclusie: het Schelde-régime veroordeelen en het Moerdijkkanaal afwijzen, maar laten doorschemeren dat dit voor een uiterst belangrijke concessie te krijgen was. Maar welke concessie? Ik zie er geen. Tegen het Antwerpen-Roerkanaal zagen we geen van beiden overwegend bezwaar: het zou ook internationaal eenige bedenking medebrengen, indien we ons er tegen verzetten, omdat het verdrag van Versailles Duitschland den aanleg van het Duitsche gedeelte ervan oplegt. Wij zouden het odium van het niet-totstandkomen aldus op ons laden. Een punt van belang is de Wielingen-kwestie, waarvan noch Patijn noch ik het standpunt van Karnebeek deelen. De Marine kan de Wielingen in oorlogstijd niet verdedigen, heeft | |||||||||||||||
[pagina 662]
| |||||||||||||||
haar ook niet noodig, omdat de kleine oorlogsschepen die wij misschien te Vlissingen zullen hebben, het Oostgat in en uit kunnen. Voor de Belgen zijn de Wielingen als aan hun kust grenzend goud waard. Patijn beschouwt het als Karnebeeks cardinale fout, dat hij hun daarin niet ter wille is geweest. Wij hadden dan ter zake van de Schelde en kanalen geen last meer van hen gehad. Ik weet dat vele marinemannen, in tegenstelling met de specialiteit Surie, aan wiens oordeel niet door allen een even groote waarde wordt toegekend, ons aandringen op het behoud der Wielingen niet goedkeuren. Nog al aardig in dit verband is ook een artikel in het tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap van Mei '25Ga naar voetnoot1, waarin aangetoond wordt, dat de Wielingen in de late middeleeuwen niet langs de Belgische kust liepen, doch meer in het midden van de Scheldemond. Indien dit juist is, zou ons historisch argument ook al niet heel sterk zijn. De verleiding is groot, in het adres der Kamer van Koophandel, dat op de eerlang te verwachten Memorie van Antwoord volgen moet, de Wielingenkwestie aan te pakkenGa naar voetnoot2, maar als politieke factor ligt zij wel buiten haar terrein. Patijn gelooft overigens thans, dat de Tweede Kamer het verdrag zal verwerpen. De socialisten zijn tegen het kanaal Moerdijk, onder de Roomschen zijn er velen tegen, en ook onder de Christelijk Historischen en Anti Revolutionairen begint de stemming onder den invloed van de impopulariteit van het verdrag ongunstig te worden. Bij de Roomschen speelt helaas de wensch Karnebeek als vrijhandelaar te doen vallen, een voorname rol. Wat de positie in België betreft, iedereen vindt daar het verdrag best en men schenkt er niet veel aandacht aan, wat niet wegneemt dat de verwerping door Nederland een fellen storm zou doen opsteken. Volgens Patijn heeft het verzet van Karnebeek tegen België's wenschen in zake de Wielingen Vlamingen en Walen in de buitenlandsche politiek bijeen gehouden. Op den duur loopt het echter volgens hem tusschen hen mis en is de kans groot, dat onze stamverwanten bij ons komen aankloppen, die van een dergelijken aanwas van Katholieken in het geheel niet gediend zijn, daargelaten dat beide partijen het over het bezit van Brussel niet gemakkelijk eens zullen worden. | |||||||||||||||
[pagina 663]
| |||||||||||||||
Patijn heeft nog niet de klacht van den Raad van Bijstand over Karnebeeks houding tegenover hem overgebracht, omdat hij Kröller nog niet heeft kunnen spreken (die ter bijeenkomst afwezig was). Veel lust in dergelijke boodschappen heeft Patijn gewoonlijk niet. | |||||||||||||||
29 Mei 1926.Vandaag bezocht mij de heer Boekman, hoofd der socialistische fractie in den gemeenteraad, een zeer schrander man. Zijn doel was mijn medewerking te verkrijgen tegen de verplaatsing der Rijksverzekeringsbank van Amsterdam naar Delft, waar rijksgebouwen, in den weeldetijd gesticht, leeg staan, terwijl de bank hier in barakken huist.Ga naar voetnoot1 Ik moet hierover mijn licht verder opsteken, alvorens te ageeren. Mijnerzijds klampte ik hem aan over het uitbreidingsplan van Amsterdam, dat bij den Raad is ingediend en waarop o.a. de Kamer van Koophandel critiek heeft geleverd.Ga naar voetnoot2 Tot mijn vreugde bemerkte ik, dat hij de zaak degelijk bestudeerd had en van meening was, dat dit plan hoogst oppervlakkig voorbereid is en de zaak opnieuw in studie genomen moest worden onder stedebouwkundige leiding, welke thans ontbreekt. De kans dat B. en W. gedwongen worden tot een gedragslijn te aanvaarden waarvan zij het belang niet inzien, wordt daardoor vermeerderd. | |||||||||||||||
[pagina 664]
| |||||||||||||||
26 Juni 1926.Het adres der Kamer over het verdrag met België is in zee.Ga naar voetnoot1 Ik had eenige moeite de Commissie ad hocGa naar voetnoot2 mee te krijgen om het zwaartepunt op de politieke zijde van het vraagstuk te leggen. Ik vrees dat de stemming in de Tweede Kamer minder ongunstig is dan eenigen tijd geleden. Karnebeek heeft met zijn knappe Memorie van Antwoord menigeen omgepraat. Telegraaf en Haagsche Post, die zich steeds naar de meening richten welke naar hun inzicht de overheerschende is, zijn vóór het verdrag geworden, en zelfs de N.R.C. noemde het in een hoofdartikel discutabel, wat het geenszins is. Dezer dagen aten Van Aalst en zijn vrouw bij ons, voor het eerst in hun leven, geloof ik. Als gewoonlijk had hij veel personalia te vertellen o.a. dat de Koningin de laatste regeeringsopdracht aan De Geer buiten Colijn om heeft verstrekt, van wien zij genoeg had. Volgens Van Aalst werd hij haar te machtig in den lande. Colijn en zijn ministerie waren juist overeengekomen de Koningin te verzoeken aan de lange crisis een einde te maken, door hen te verzoeken aan te blijven, toen De Geer - ook lid van het kabinet - met de boodschap kwam, dat zij hem opgedragen had, een nieuw ministerie te vormen. Dit verhaal deed Van Aalst naar aanleiding van een mededeeling, die ik onlangs te Maastricht opgevangen had, dat de Koningin daar, slecht geadviseerd door haar hof - speciaal Van Geen - bij haar laatste bezoeken veel menschen op de teenen getrapt had. Ik heb trouwens den indruk opgedaan, dat men er nog steeds met één been in België staat en wij ons niet al te veel van de aanhankelijkheid der Zuid-Limburgers voor te stellen hebben. Van Aalst verwijt de Koningin ondankbaarheid jegens hen die haar dienden. Hij schijnt zelf ook ‘kalt gestellt’ te zijn of geweest te zijn en zegt, dat haar woorden bij het afscheid van het ministerie-Cort weinig verdiend waren. Aan allen, behalve Rambonnet, die met haar het convooi naar Nederlandsche-Indië had willen zenden, | |||||||||||||||
[pagina 665]
| |||||||||||||||
gaf zij haar ontevredenheid te kennen en memoreerde daarbij nauwelijks de belangrijke diensten die het kabinet in de moeilijke jaren 1914/18 verricht had. Treub moet haar toen geantwoord hebben, dat zij niet steeds het best gediend was door hen die haar naar den mond praatten. Van Aalst had evenals Balt, die het weer van Van Loon heeft, niet veel fraais over het gedrag van den Prins te vertellen, die links en rechts geld tracht los te krijgen, dat hij niet op de meest lofwaardige wijze verteert.Ga naar voetnoota | |||||||||||||||
29 Juni 1926.Heden Chartres bezocht, waar ik niet sedert het najaar 1907 en toen nog meer even, geweest was. De kathedraal is verrukkelijk. Het glorieuze weer met helderen zonneschijn maakte het glas tot een wonder. Vooral de vensters aan den gevel waren een symphonie van blauw. St. Pierre heeft mooie emails en het museum ook. Ik zag daar ook een Watteau, die de moeite waard was, en een mooi borduurstuk op zijde uit de 14de eeuw. Liefelijke, ‘old country’ gezichten in de stad aan de Eure. | |||||||||||||||
3 Juli 1926.Terug uit Parijs. Jerome, Alex en FrederikGa naar voetnoot1 hebben den kinkhoest in lichten graad. | |||||||||||||||
[pagina 666]
| |||||||||||||||
de stabilisatie. De pers begrijpt er niets van het probleem. In Frankrijk begrijpt men het gevaar in zakenkringen eindelijk, maar ik geloof niet dat het cartel Briand en Caillaux vrij spel zal laten. | |||||||||||||||
13 Juli 1926.Karnebeek is een leugenaar. Voor zoover ik het nog niet wist, weet ik het thans. Hij heeft in de Tweede Kamer verklaard, dat het Duitsche handelsverdrag 3 maal in de Commissie voor Handelsverdragen is geweest, waarin de Kamer van Koophandel vertegenwoordigd is. In werkelijkheid is dat verdrag er nooit ter sprake gekomen. Men heeft er alleen gehoord, dat Buitenlandsche Zaken van Duitschland de meestbegunstiging, op het gebied van invoerrechten, wilde bedingen. Dat men over spoorwegtarieven, crediet, kolen of bijzondere invoerrechten ging spreken, hoorden wij nooit in de commissie, evenmin dat men naar Berlijn ging om te onderhandelen, noch wie onze onderhandelaars zouden zijn. Aan Walrave Boissevain heeft Karnebeek hetzelfde gezegd en eraan toegevoegd, dat de Kamer van Koophandel en de Nijverheidsraad ‘geen bek opengedaan’ hadden. | |||||||||||||||
21 Juli 1926.Van verschillende zijden hoor ik den laatsten tijd, dat Karnebeek in den herfst aftreedt, onverschillig of het Belgische verdrag wordt aangenomen of verworpen. Mij zeide hij dat reeds verleden jaar, maar toen speculeerde hij, naar algemeen gezegd werd, op het gouverneur-generaalschap, dat intusschen vergeven werd, wellicht met het presidium van de Nederlandsche Handel-Maatschappij als pis-aller. Indien Van Aalst dit werkelijk neerlegt, zal Karnebeek wel zoo weinig zelfkennis bezitten om er een gooi naar te doen. Reeds is hij bij Van EeghenGa naar voetnoot1 geweest, om dezen toe te vertrouwen, dat hij ‘vrij’ wordt. Van Aalst vertelde me dit. Deze zegt voortdurend weg te zullen gaan als zijn nieuwe kasteel op Hoevelaken gereed zal zijn, maar geen opvolger te weten. Hij zal natuurlijk een opvolger willen zien onder wiens bestuur hij een dikke ‘finger in the pie’ houdt. Of Colijn, die intusschen minister-af zijnde, weer commissaris bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij geworden is en ook in aanmerking komt, voor zoo'n arrangement geschikt is, betwijfel ik. | |||||||||||||||
[pagina 667]
| |||||||||||||||
De keuze van dezen, naar eigen oordeel voor alle moeilijke betrekkingen geschikten man, zou echter niet de voor aandeelhouders gelukkigste oplossing zijn, evenmin als die van Everwijn, die zich als de troonopvolger beschouwt. | |||||||||||||||
3 Augustus 1926.Hubrecht is gestorven.Ga naar voetnoot1 Hij heeft veel gedaan voor de haven van Amsterdam, onverflauwd ervoor geijverd. Hij was zeer scherpzinnig en listig en had veel voor de algemeene zaak over - getuige het vermogen dat hij aan het Koloniaal Instituut heeft geschonken. Sedert 1899 heb ik veel met hem samengewerkt, eerst in het Aardrijkskundig Genootschap, daarna in de Kamer van KoophandelGa naar voetnoot2, maar nooit van hem gehouden. Daarvoor was hij te intrigant. Ook had hij de gewoonte plotseling in een zaak die men samen had opgevat, van gedragslijn te veranderen en den ander, die zich soms veel moeite gegeven had, te laten zitten. Ik vermeed hem dan ook de laatste jaren zoo veel mogelijk.Ga naar voetnoot3 Gisteren bezocht ik met Treub als voorzitter van den Ondernemingsraad voor Suriname den Minister van Koloniën, Koningsberger, om hem het rekest van den raad, betrekking hebbende op de maatregelen ter redding van Suriname, te overhandigen. Het is een uitnemend stuk, door Eekhout opgesteld. De Minister zegde zijn steun toe en zeide, ook Financiën gewonnen te hebben, dat echter op andere hoofden in Suriname sterk wil bezuinigen, wat vooral op Onderwijs mogelijk moet zijn. De Minister maakt den indruk van een vlot man te zijn, het tegenovergestelde van zijn voorgangerGa naar voetnoot4, een naar type ambtenaar. | |||||||||||||||
7 Augustus 1926.Door Vissering uitgenoodigd bezocht ik heden met een gezelschap den afsluitdijk tusschen het vasteland en Wieringen en het begin der werken voor den zeedijk tusschen dat eiland en de kust van Friesland. Heel belangwekkend. Ik was nooit op Wieringen geweest, een aardig eiland met oude Saksische en modernere Friesche boerderijen | |||||||||||||||
[pagina 668]
| |||||||||||||||
van het type dat men in Noord-Holland ziet, en het land verdeeld door walletjes, evenals men het op Texel moet zien. Van de partij waren o.a. Karnebeek, Montague Norman van de Bank van Engeland, Strong van de Federal Reserve Bank en Schacht van de Rijksbank. Met dezen laatsten praatte ik over de Fransche en Belgische crises. Hij vond het merkwaardig, dat in Frankrijk de man ‘der den Krieg gemacht hat’, thans voor de taak stond, nadat alle anderen gefaald hebben, de naweeën te genezen. Hij geloofde niet, dat Poincaré zal slagen; de franc zal den weg van de mark opgaan. Slechts een moratorium kan volgens Schacht de franc - of wat er van over is - redden. Volkomen onbevooroordeeld leken mij Schacht's meeningen niet. Hij geloofde echter wel, dat Francqui met zijn geforceerde conversie van schatkistbiljetten in aandeelen de spoorwegmaatschappij er door zal halen. Ik reisde met Karnebeek alleen naar Amsterdam terug. Ondanks mijn scherpen aanval op zijn houding in zake het Duitsche tractaat was het ijs dadelijk gebroken. Hij trachtte dit nog zoo goed mogelijk te verdedigen, gooide voor de spoorweguitkomsten de schuld op Vissering, die met zijn niet uitgevoerd dreigen ontzaglijk veel kwaad gesticht heeft, en voor de bereikte o voor de industrie op Heringa, waarvan hij, naar hij zeide, het ontslag zal eischen. Ik vroeg hem, waarom hij den Raad van Bijstand niet geraadpleegd had. Het antwoord was, de andere departementen maken bezwaar tegen dat lichaam, dat niet als representatief is te beschouwen. Ik raadde hem aan, den Raad van Bijstand wel te continueeren, doch als onderdeel van de Commissie voor de Economische Politiek en dus raadgevende aan al de betrokken departementen, ingericht met een behoorlijk secretariaat, b.v. onder Nederbragt. Het zal wel alles bij het oude blijven. Eysinga was bij hem geweest over de stuw in de Lek, door de ingenieurs noodig geoordeeld. Hij, Karnebeek, had er dezelfde groote bezwaren tegen als de professor en hij had vernomen, dat de ingenieurs het plan weer losgelaten hadden. Ik vrees, dat dit de kruising van het kanaal bij Vreeswijk beteekent, terwijl wij haar bij Wijk-bij-Duurstede willen hebben.Ga naar voetnoot1 Voor den gezantschapspost te Washington heeft Karnebeek nog niemand. Het bezwaar is niet alleen financieel, maar de rang dien onze vertegenwoordiger te Washington inneemt, d.w.z. komende als | |||||||||||||||
[pagina 669]
| |||||||||||||||
gezant na al de ambassadeurs der Zuid-Amerikaansche republieken. Karnebeek bevestigde mij, dat Coolidge De GraeffGa naar voetnoot1 bij zijn afscheidsaudiëntie gevraagd had: ‘Are you coming or going?’ | |||||||||||||||
1 September 1926.Gisteren van een vijfdaagsch tochtje langs den Rijn met Jan en JetGa naar voetnoot2 teruggekeerd. Bingen, Coblenz, vandaar autotochten over Bad Ems, Nassau, St. Goarshausen, St. Goar, Stolzenfels (dat reeds gesloten was); den volgenden dag eveneens per auto over Andernach (mooie Romaansche Pfarrkirche en oude stadspoorten), Maria Laach, Mayen door het Ahrtal naar Remagen, vandaar per boot naar Königswinter. Daar in Hotel Mattern van Zaterdag tot Maandag gebleven en den Zondag in het Zevengebergte gewandeld. Maandag Keulen en Dusseldorp (met de Gesolei), Dinsdag thuis. De kinderen hadden veel pret. | |||||||||||||||
2 September 1926.Heden bezocht mij de heer van Lanschot, lid der Eerste Kamer, die onlangs in een uitmuntende rede het beleid van Karnebeek in het Duitsche verdrag aangevallen heeft en nu kwam overleggen wat men kon doen, om in de machinerie van onze regeering verbetering te brengen. Het is zoowel een kwestie van personen als van stelsel. Ik heb hem beloofd mijn meening op schrift te zetten. Tevens kwam hij zich melden als eventueel opvolger van den heer Bressers, commissaris der Nederlandsche Bank. Ik acht hem daarvoor zeer geschikt als vertegenwoordiger van Noord-Brabant. Intusschen heeft de oude heer Bressers geen plan af te treden. Onnes en Duyvis, de koffiekooplui, die zeer tegen het verdrag met België gekant zijn, raadpleegden mij over een perscampagne (met pakkende reclame), te leiden door Coppens, die Blue Band en andere artikelen erin ‘gereclameerd’ heeft. Het is een grof middel, maar daar de kansen vóór aanneming groot zijn indien er geen pressie door het groote publiek op de kamerleden uitgeoefend wordt, moet het te baat genomen worden. Ik zegde steun toe, op voorwaarde dat de campagne geen hatelijk karakter tegen België aanneemt. Er is 80.000 gld. voor noodig, een bedrag dat ongeveer overeenkomt met hetgeen de beide anti-tariefacties in de kleine pers gekost hebben. | |||||||||||||||
[pagina 670]
| |||||||||||||||
29 October 1926.Eergisteren uit Italië teruggekomen, waar ik 3 genotrijke weken doorbracht. Milaan, Mantua, Ferrara, Ravenna, Rimini, San Marino, Pesaro, Urbino, Gubbio, Perugia, Assisi, Spallo, Montefalco, Cortona, Arezzo en Florence. In de laatste plaats bracht ik tien dagen met de Chaponnières door. Ondanks mijn smartelijke herinneringen aan Rome trekt dit land mij meer dan andere. Ik had er voortreffelijk weer en zag er veel schoons. Urbino is het neusje van den zalm. Ook kocht ik er twee Titiaans. Het land maakt een kunstmatige rust door, de kleine lieden die ik sprak, waren tevreden, maar de intellectueelen niet, want de hand van den despoot rust zwaar. Wat niet fascist is of zich als zoodanig voordoet, wordt uit ambtelijke betrekkingen ontslagen en door vaak incompetente menschen vervangen. Jeugdige melkmuilen regeeren op verschillende plaatsen, maar na de anarchie die van 1919/20 heerschte, schijnt men het tegenwoordige stelsel van discipline en onderdrukking der eigen meening te verkiezen. Valt Mussolini, dan stort het kaartenhuis ineen en zijn erge dingen te verwachten; voor het buitenland levert Italië bij zijn leven een gevaar op, omdat hij geen gelegenheid verzuimt om de nationalistische snaar te bespelen en de natie steeds meer in de baan der zelfoverschatting leidt. Hier vond ik thuis alles wel. Het manifest der internationale zakenmenschenGa naar voetnoot1, waarover Bell mij in Januari sprak, is gepubliceerd en maakt grooten indruk. In Italië en Frankrijk is men er echter niet over gesticht, want de waarheid is soms hard te hooren. De wallen van Jericho zijn echter nog niet gevallen en menige ommegang zal nog noodig zijn, voordat de genezing begint! Als zij maar begint! Dan voltooit zij zich ook in den loop der jaren. Heden begint de behandeling van het Belgisch verdrag in de Tweede Kamer. Ik hoor, dat thans de meerderheid er tegen is, gedeeltelijk het gevolg van de campagne, hoewel die, naar men mij zegt, | |||||||||||||||
[pagina 671]
| |||||||||||||||
niet waardig uitpakte. Kamerleden zijn echter vóór alles bang voor hun zetel. De beteekenis van de zaak zelve begrijpen slechts enkelen. Ten slotte is het mogelijk, dat Karnebeek als uitstekend debater er nog velen ompraat. In zaken gaat het goed, veel vervoer en stijgende vrachten, de laatste slechts aan de eindelooze kolenstaking in Engeland te danken, waarin alle partijen, de regeering niet het minst, zich door onhandigheid hebben leeren kennen. Loopt zij niet voor den winter ten einde, dan kunnen we groote moeilijkheden met betrekking tot onze kolenvoorziening, vooral voor de schepen, verwachten. | |||||||||||||||
20 November 1926.Een dag of 10 geleden zwichtte de Tweede Kamer voor Karnebeek.Ga naar voetnoot1 Ik had mij daaromtrent geen illusies gemaakt, maar niettemin is het merkwaardig, dat de gave van één man op de menschen in die mate invloed uitoefent. In de Eerste Kamer, waar meer onafhankelijk denkende lieden zitten, zal hij zijn spel niet zoo gemakkelijk spelen, tenzij men daar na het votum van het lagere huis de verantwoordelijkheid der verwerping niet aandurft. Ik ben niet hoopvol gestemd, maar tracht het comité ertoe te krijgen, minder den nadruk te leggen op het gevaar van het Moerdijkkanaal (dat was een groote fout in de actie tot dusver, doch misschien onvermijdelijk, omdat de menschen de politieke zijde van het verdrag meestal niet snappen) en vooral erop te wijzen, dat zij die meenen door het verdrag rust te krijgen, zich bedriegen, omdat de Wielingenkwestie open blijft. Ik begrijp niet, dat het comité daar niet voortdurend op getamboureerd heeft. Het lag niet op mijn weg, dat in de eerste plaats te doen, hoewel ik er onze Kamer van Koophandel in haar adres aan de Tweede Kamer duidelijk op liet wijzenGa naar voetnoot2, maar ten slotte plaatste ik nog een waarschuwend artikel in het Handelsblad, kort voor de stemming in de Tweede Kamer, zonder effect. Nu schreef ik er nogmaals over aan Luden, voorzitter van het landelijk comité. Hij kwam er toen over spreken (of liever, wij lunchten vandaag samen) en bleek het | |||||||||||||||
[pagina 672]
| |||||||||||||||
met mij eens te zijn. Hij zal de zaak nu met Suermondt en PlateGa naar voetnoot1 opnemen. Patijn telegrafeerde mij, dat hij Maandag erover komt spreken. Onze burgemeester, volgeling van Colijn, is voor het verdrag. Luistert hij niet, dan behoort hij geen burgemeester van de hoofdstad te zijn. | |||||||||||||||
24 November 1926.Patijn kwam met een ontwerp-petitie aan de Eerste Kamer, waarin zij aangezocht wordt het er heen te leiden, dat nieuwe onderhandelingen met België geopend worden op grondslag van den afstand door ons der Wielingen en daar tegenover het prijsgeven door België van zijn reserves ten aanzien van de doorvaart door de Schelde van oorlogsschepen en van het Moerdijkkanaal. Hij hoopt de medeteekening van den admiraal Hecking Colenbrander, commandant van Zeeland gedurende den oorlog, te krijgen en wil het stuk door 10 à 12 vooraanstaande mannen, die niets met het comité te maken hebben, doen teekenen. Ik ga in beginsel mede en zal de nota bekijken. Ik hoorde van hem, dat Nolens zoo voor het verdrag geijverd heeft, als contrapraestatie jegens de Belgische geestelijkheid, die op aanschrijving van den PausGa naar voetnoot2 (door Mercier), die daartoe uit Nederland bewogen was, in 1919/20 de gemoederen in ons buurland heeft helpen kalmeeren. | |||||||||||||||
Berlijn, 10 December 1926.Eenige dagen na de aanneming van het verdrag met België door de Tweede Kamer, een gevolg van de incompetentie van de meeste leden van dat lichaam in zaken van hooge politieke en commercieele beteekenis, van het drijven van Nolens, die de Belgische geestelijkheid tegenover haar kalmeerenden invloed, in 1919 op des Pausens (Nolens via Van NispenGa naar voetnoot3) uitgeoefend, een tegendienst wil bewijzen, en van de verpolitiektheid van Colijn, die met Nolens meegaat om in 1928 bij de verkiezingen de coalitie weer te kunnen herstellen, kwam Patijn bij mij. Hij had het oude idee, dat wij 5/6 maanden geleden besproken hadden - n.l. de Wielingenkwestie ook | |||||||||||||||
[pagina 673]
| |||||||||||||||
te regelen en in voor België gunstigen zin, doch daarvoor de oorlogsschepen op de Schelde en het Moerdijkkanaal door de Belgen te laten vallen - in een adres aan de Eerste Kamer uitgewerkt. Het was een knap stuk, waarin ik slechts luttele wijzigingen voor te stellen had. Wij kregen de medeteekening van drie vice-admiraals, wat van beteekenis was, daar de marine vroeger de Wielingen tot elken prijs wilde behouden; van twee socialisten, Bonger en Posthumus, mijn anti-revolutionairen neef Willen van MarleGa naar voetnoot1, die in deze zaak niet met zijn partij meegaat, eenige aanzienlijke Roomschen, die Monseigneur hierin evenmin volgen, en enkele vooraanstaande Amsterdammers. S.P. (van Eeghen) was zeer gecoiffeerd, dat hem verzocht werd No. 1 te teekenen. Patijn en ik waren van meening, dat ons denkbeeld op zichzelf goed is, maar bovendien de aantrekkelijkheid heeft een nieuwe gedachte naar voren te brengen. Ik had dat reeds aan den vooravond vóór de stemming in de Tweede Kamer in het Handelsblad gedaan, maar dat kwam te laat, en het Handelsblad wordt niet geregeld door de politici gelezen. Door velen wordt het adres ook als zoodanig opgevat, o.a. door WibautGa naar voetnoot2, dien ik dezer dagen voor het begin van het afdeelingsonderzoek in de Eerste Kamer ging spreken. Hij is helaas een voorstander van het verdrag op internationalistische gronden (larie! hij heeft zijn woord aan Van der VeldeGa naar voetnoot3 gegeven), maar heeft er groote bezwaren tegen; daarom zei hij alle mogelijke moeite te zullen doen de Eerste Kamer tot een motie in den geest van ons adres te bewegen, waarvan hij zich niet door een onaannemelijk-verklaring van Karnebeek zou laten afhouden. Hij vindt dezen, in tegenstelling met de meening van zijn vriend Troelstra, niet onmisbaar, op economisch gebied zwak. Het is zeer bedenkelijk dat Wibaut, als het op stemming vóór of tegen het verdrag aankomt, vóór zal stemmen, maar het is iets, dat hij een uitweg zoekt. Er zijn juridische bezwaren tegen zoo'n motie van de Eerste Kamer, hoorde ik velen, o.a. Prof. Bonger, zeggen. Patijn denkt er lichter over, maar I have my doubts en ik acht de | |||||||||||||||
[pagina 674]
| |||||||||||||||
kansen in de Eerste Kamer voor onze zaak niet gunstig. Er zijn 26 voorstemmers noodig om het verdrag er door te krijgen. Er zijn 17 Katholieken in de Kamer en 8 anti-revolutionairen. Ik hoor van Van Marle, dat slechts één anti-revolutionair bepaald gezegd heeft te zullen tegenstemmen. Gaan alle Rooms-Katholieken met hun partijleider mede, dan zijn er reeds 24 voorstemmers, waarbij dan nog eenige socialisten, die sterk verdeeld zijn, komen. Het is echter mogelijk, dat enkele Roomschen zich onafhankelijk zullen toonen. Daarin ligt de mogelijkheid van redding. Ik heb ook hoop, dat de vrijzinnig-democratische professor Van Embden, die half en half vóór was, ten slotte nog zal bijdraaien. Treurig is de houding van De Vlugt, die zich niet anders toont dan als een gedwee knechtje van Colijn. Een deputatie uit den groothandel, bestaande uit S.P. van Eeghen, Crone, Herbert Cremer, Van Marle, Jan ter Meulen en mijn persoon, maakte hem Dinsdag haar opwachting, om hem de bezwaren van Amsterdam in het bijzonder en die van Nederland in het algemeen kenbaar te maken. Hij zat vrij aardig in de materie - beter dan S.P. (Van Eeghen), die het eerst het woord voerde. Zijn argumenten waren ongeveer de volgende:
| |||||||||||||||
[pagina 675]
| |||||||||||||||
En, 6, eindelijk vond onze burgervader het onfatsoenlijk, indien wij ons niet hielden aan hetgeen we in 1920 bereid waren te doen (belachelijk, indien het niet zoo droevig ware). Ik heb hierop ongeveer geantwoord, hetgeen ik Woensdagavond in het Koloniaal Instituut over dit onderwerp zeide.Ga naar voetnoot1 Ten slotte zei Van Eeghen heel duidelijk, dat, indien hij als lid der Eerste Kamer zijn stem uitbracht, hij niet mocht vergeten, dat hij ook burgemeester van Amsterdam was, waar men haast als één man in dit verdrag een ramp voor Nederland zag. Hij antwoordde, dat hij het verdrag in de Eerste Kamer niet van het Amsterdamsche oogpunt, doch van het Nederlandsche bezag. (Ik vergat nog te noteeren, dat ik het specifiek Amsterdamsche belang bij het niet-totstandkomen van het kanaal uiteen zette. Ook dit werd vrij ongeloovig aangehoord.) De meeting in het Koloniaal Instituut was een groot succes. Vooral Prof. Burger, die gloedvol sprak, oogstte veel bijval. Wij moeten doorgaan met betoogen, vooral te Amsterdam. Van Rotterdam weet men het nu wel. Allicht wint men daardoor een paar stemmen, zij het ook niet van den onwaardigen burgemeester, die heel goed beter weet en geen in de lucht zwevende internationalist is. Vandaag Wolff, den consul-generaal, bezochtGa naar voetnoot2, een niet zeer beschaafd, maar flink en helder denkend man, die de Duitschers goed in de gaten heeft en zonder twijfel goed met hen weet om te springen. Hij bevestigde mij, dat hij buiten de onderhandelingen van verleden jaar is gehouden. Karnebeek heeft dit in de Eerste Kamer ontkend. Alweer een leugen. Voor de rest had hij daarover geen nieuws. De onbevoegdheid van de onderhandelaars, vooral van Heringa, kennen | |||||||||||||||
[pagina 676]
| |||||||||||||||
wij. De gezant Gevers wordt steeds minder, vrijwel gaga. Het is hoog tijd, dat hij weg gaat, meent Wolff. De Duitschers zijn er naar hun meening weer bovenop en toonen dit op alle manieren. Alle vroegere hun verleende diensten zijn zijn vergeten. Zij zijn weer op verovering, vooral op economisch gebied, uit. De werkman is weer gedwee en werkt lang en goed. De acht-urendag is een phrase, niemand houdt hem. | |||||||||||||||
Berlijn, 11 December 1926.Vandaag haalde Bruins mij af om tezamen Dr. Schlitter van de Deutsche Bank op te zoeken, die daar de industrieele zaken behandelt. Deze, een gemoedelijk en prettig man, gaf mij inlichtingen op alle vragen die ik hem stelde. Hij beoordeelt de perspectieven der industrie als zeer gunstig en verwacht ook, dat de tegenstelling tusschen de goedkoopte van het korte en de duurte van het lange crediet over eenige maanden een einde zal nemen, daar het eigen kapitaal weer sterk toeneemt. Hij gelooft ook niet, dat de meevaller van de Engelsche kolenstaking, die Duitschland van 10 millioen ton onverkoopbare kolen verloste en het veel buitenlandsche orders op staal enz. bezorgde, slechts een voorbijgaande uitwerking zal hebben. Ik vroeg hoe hij het geldloon, dat thans niet hooger is dan voor den oorlog, terwijl de levensstandaard op 130 staat (bij ons 155), verklaarde. Daarop kreeg ik geen duidelijk antwoord. Vermoedelijk is de praestatie per man door overuren en taakwerk opgedreven, maar of zij meer is dan voor den oorlog - hetgeen het verschil zou kunnen verklaren - hoorde ik niet. De rationaliseering heeft in dat opzicht wellicht ook iets bereikt, ofschoon zij voornamelijk arbeidskrachten overbodig heeft gemaakt. Deze worden echter gedeeltelijk door behoefte, ontstaan door betere verkoop, geabsorbeerd. Men heeft zelfs moeite goed volk te krijgen. Dr. Schacht, met wien ik, uitgenoodigd door Prof. Bruins, lunchte, beweerde in tegenstelling met Schlitter pessimist te zijn, voornamelijk op grond van de in de toekomst stijgende werkloosheid. Duitschland moet volgens hem koloniën hebben en zijn blikken zijn op Angola gericht. Hierin kan ik hem geen ongelijk geven. Ik bracht het gesprek ook op de vooruitzichten van den vrijhandel - wij behooren beiden tot de onderteekenaars van het internationale manifest. Schacht zeide dat zoowel de Schwerindustrie als de agrariërs er rijp voor zijn, maar vreesde dat de politiek aan de uitvoering in den weg zou staan. Zoo zou Frankrijk zeker alarm slaan, indien Duitsch- | |||||||||||||||
[pagina 677]
| |||||||||||||||
land een tolunie met Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije tot stand zou willen brengen, wat naar zijn meening op zich zelf mogelijk is. Ik zeide hem, dat men het m.i. eerst in de richting met Engeland, België, Zwitserland, Skandinavië en Nederland moest probeeren, voorloopig enkele voorname artikelen. Frankrijk, dat zelf zulke economische wenschelijkheden eerst laat begrijpt en grootendeels in zijn eigen behoefte voorziet, zal dan wel later volgen, vooral omdat het de ontwikkeling van een eenmaal gevormde kern van vrijhandelsstaten niet kan tegenhouden. Schacht is een eenvoudige, flinke kerel, zeer vrij in zijn uitlatingen. Volgens Bruins is de verhouding tot de Nederlandsche Bank niet goed, sedert deze met dezelfde jongensachtige dreinsigheid als zij indertijd tegenover de Javasche Bank aan den dag legde, van de Rijksbank terugbetaling in goudmarken van papier van Warburg en Mendelsohn, dat de Nederlandsche Bank bij het uitbreken van den oorlog in portefeuille had en steeds behield, verlangt. De Rijksbank heeft daarmede niets te maken en is over de malle (volgens Bruins) pretenties van haar zusterinstelling (het zaakje gaat van Tetrode uit) verstoord. Ook een schoolmeesterachtig communiqué van Vissering over de goudpolitiek met Schacht heeft kwaad bloed gezet. Bruins is hier zeer gelukkig in zijn hooge positie, waarvoor hij zich wel de noodige moeite gegeven zal hebben, want hij is, behalve bekwaam, een Streber. Hij is nu onlangs ook tot Koninklijk Commissaris bij de Nederlandsche Bank benoemd, waarop Luden en Van Eeghen, evenals Vissering en Abr. Muller, het oog hadden. Bruins heeft echter van De Geer gedaan weten te krijgen, dat hij benoemd werd. Het beteekent, dat hij het presidium van de Nederlandsche Bank t.z.t. begeert. Wij hadden het samen ook over de pensioenen der directieleden der Nederlandsche Bank, een kwestie waarin mij hun verlangen onsympathiek is, nu zij reeds op een voor de Bank geen al te gunstig tijdstip een enorme salarisverhooging (minimum-tantième) hebben binnengehaald. Ook in deze kwestie, waarin de andere commissarissen echter met de directie medegaan, neemt zij tegenover den Minister, die begrijpelijkerwijs bezwaren maakt, een pruilende houding in. Ik hoorde van Bruins ook, dat zoowel Schacht als Montague Norman oordeelen, dat de Nederlandsche Bank op het maken van een zoo groot mogelijke winst uit is, iets wat sommige commissarissen wel eens onder elkaar gezegd hebben. Dat is wel zeer be- | |||||||||||||||
[pagina 678]
| |||||||||||||||
denkelijk! Commissarissen van de Nederlandsche Bank worden echter buiten de voornaamste zaken gehouden. | |||||||||||||||
Londen, 14 December 1926.Gisterenmorgen hier aangekomen. s'Jacob vertelt mij, dat het Karnebeek is geweest die te Bern weer met Jaspers over de hervatting der besprekingen met België is begonnen en niet omgekeerd. Hij weet dat door Van Swinderen, die zelf een verwoed voorstander van het tractaat is, zóó, dat hij de inspirateur van een eenigen tijd geleden verschenen hoofdartikel in de Times is geweest. Dit had hij nooit mogen doen. De fouten die in het artikel stonden en door Geyl onder handen genomen zijn, mogen hem wellicht niet toegeschreven worden. Hij is echter zeldzaam slecht op de hoogte van belangrijke zaken, het land betreffende. Colijn, die onlangs hier is geweest, had zich over de vooruitzichten in de Eerste Kamer met onzekerheid uitgelaten. Alle Anti-Revolutionairen behalve één ervoor, alle Vrijheidsbonders ertegen, behalve één, de Christelijk Historischen en Vrijzinnig Democraten dito. Van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij 7 vóór en 4 tegen; op de Roomsch-Katholieken is geen peil te trekken. Zouden 3 of 4 van hen tegen stemmen, dan wordt het verdrag verworpen. | |||||||||||||||
Londen, 16 December 1926.Heden Henry Bell aan Lloyds Bank opgezocht, waar ik Sir Hugh Bell en Sir George Paish aantrof, die met hun drieën een belangrijk aandeel in de opstelling en het succes van het vrijhandelsmanifest gehad hebben. Ik deed hun verslag van mijn onderhoud met Dr. Schacht en vroeg hun of zij ook niet van meening waren, dat een tweede uiting van de onderteekenaren van het manifest vóór de economische conferentie te Genève (in Mei te houden) aanbeveling zou verdienen. Zij zeiden, dat zij juist over de kwestie aan het beraadslagen waren (ik had Henry Bell het doel van mijn bezoek aangekondigd) en vroegen, welk idee ik kon aangeven. Ik antwoordde, dat men m.i. kon trachten een weg aan te geven waarlangs althans een partieele afbrokkeling van de tolmuren zou kunnen bereikt worden - het omverwerpen der muren is voorloopig een utopie - b.v. door een conventie tusschen verschillende staten, den vrijdom van invoerrechten op grondstoffen, eerste levensbehoeften, staal, cement enz. | |||||||||||||||
[pagina 679]
| |||||||||||||||
vastleggende. Indien die conventie mogelijk zou blijken tusschen Engeland, Duitschland, Nederland en de Noordelijke landen, dan zouden Frankrijk, België, Oostenrijk en Tsjecho-Slovakije zich waarschijnlijk ook spoedig aansluiten. Het denkbeeld sloeg in, en de Engelschen vonden dat er een bijeenkomst te Amsterdam over de kwestie moest plaats hebben - d.w.z. niet juist over mijn denkbeeld, maar over de mogelijkheid practische maatregelen voor de verwezenlijking van de wenschen, in het manifest uitgesproken, aan te bevelen. Ik ried Londen aan, waar de meeste zakenmenschen toch wel wat te maken hebben, doch zij bleven bij Amsterdam, als zijnde meer centraal. Zij moeten de zaak eerst met de andere Engelsche onderteekenaars (42 in getal) overleggen en Bell zou mij verder laten weten. Intusschen zou ik het denkbeeld in Holland bespreken. Hirst ettelijke malen gesproken en met hem bij Molteno geluncht, met wien hij juist een reis door Amerika gemaakt had. Molteno is ook een liberaal. Heeft een groote collectie Turners, waarbij heel mooie. Gisterenavond het diner der Anglo-Batavian Society bijgewoond, waar Chamberlain de voornaamste gast was. Zeer geslaagd, behalve een lange speech van Treub, die het te veel over Holland als ‘small country’ had. |
|