Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd[1921]5 Januari 1921.Het oude jaar is in zorgen ondergegaan. Het roekelooze er op los leven van staat, gemeente en individu heeft tot de lang voorziene crisis geleid, welke van zeer langen duur zal zijn.Ga naar voetnoot1 Ook dit beseft men nog niet en praat al van verlevendiging van zaken in het voorjaar. Gemeenteraden, Ministers en Kamers verspillen nog steeds geld bij tientallen millioenen, al beseffen ze nu, dat het zóó niet kan doorgaan. Amsterdam kan zijn leening - het heeft 80 millioen noodig - niet plaatsen. De débacle in de vrachtenmarkt overtreft de somberste verwachtingen en is nog niet tot een einde gekomen. Ons wachten moeilijke jaren. Van Aalst heeft in een vertrouwelijke bui aan Valstar verraden, dat hij zich ernstige zorgen omtrent de Koninklijke Hollandsche Lloyd en de Holland-Zuid-Afrika lijn maakte. Eindelijk, maar te laat. Merkwaardig was zijn uitlating, dat hij best kon begrijpen, dat Wilmink bezwaar tegen mijn critiseerende houding in de vergaderingen van den Lloyd koesterde, daar hij, Wilmink, in die der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij altijd met de directie medeging! Ik voorzie, dat hij over eenigen tijd bij ons en de ‘Nederland’ komt aankloppen om den Lloyd bij te springen - waartoe wij geen kapitaal beschikbaar hebben, al zullen er middelen beraamd moeten worden om deze Amsterdamsche lijn voor onze haven te behouden. Een gezonde leiding en Wilmink zijn evenwel geen vereenigbare dingen. Wat er van de Holland-Zuid-Afrika lijn terecht moet komen, is mij | |
[pagina 392]
| |
nog minder duidelijk. Intusschen beleven we het schandaal. dat voor deze volkomen vooze onderneming door de regeering een renteloos voorschot ten bedrage van 1 millioen per jaar wordt aangevraagd. Ik geloof, dat de eenige bonafide persoon in de zaak Hugo Loudon is, die evenwel niet voldoende blik op zaken heeft, om te begrijpen aan welke lieden hij de verwezenlijking van zijn ideaal van een stoomvaartverbinding tusschen Nederland en Zuid-Afrika heeft toevertrouwd. 't Is treurig dat men niets kan doen om althans het geld van den staat te redden, maar trachtte ik het, dan zou ik al het odium op mij krijgen. Mijn handelwijze zou aan jalouzie toegeschreven worden, en dat ik gelijk had, zou nooit te bewijzen zijn. Ik moet deze zaak in vredesnaam maar op zijn beloop laten. Talrijke Nederlanders, waaronder ik, zijn ingelijfd in The Most Excellent Order of the British Empire for services rendered to His Majesty's Government during the War. Het laatste is een motief van twijfelachtige waarde voor een Nederlandsch onderdaan, maar de meeste begunstigden zullen niettemin in hun schik zijn, en zeker JoostGa naar voetnoot1, die Knight Commander (evenals Van Aalst) is geworden en aldus getroost wordt voor het onbegrijpelijke verzuim dat de Nederlandsche regeering aan hem beging, toen zij hem in het najaar den ‘leeuw’ niet schonk. De man heeft de onaangename hebbelijkheid, zijn persoon altijd op den voorgrond te willen schuiven, waardoor hij de zaken dikwijls bederft, en bovendien is zijn bekwaamheid niet gelijk aan zijn eigen indruk ervan, maar hij heeft zich in den oorlog toch belangeloos aan de zaak van het land gegeven en zich vaak verdienstelijk gemaakt. Het ‘grooter’ AmsterdamGa naar voetnoot2 is er door, en ik heb RuysGa naar voetnoot3 er voor bedankt, van de gelegenheid gebruik makende hem tegen de invoerverboden te waarschuwen die in de lucht hangen. Dit imbeciele denkbeeld, van bedreigde fabrikanten uitgaande, heeft reeds lang het oor van Everwijn en waarschijnlijk ook van sommige Ministers. Ongeveer een jaar geleden is het in een zitting van de Commissie voor de Economische PolitiekGa naar voetnoot4 (die overigens nooit vergaderd heeft) | |
[pagina 393]
| |
geketst, doch men komt er steeds weer op terug - nu onlangs in de persoon van het kamerlid De Wyckersloot, die van Ruys de toezegging ontving van ernstige overweging. Economisch-Statistische BerichtenGa naar voetnoot1 verlangen een artikel van mij erover, waartoe ik dadelijk besluiten zou, indien mijn ingespannen kantoorarbeid mij niet tot voorzichtigheid maande. Ik ben dikwijls moe in het hoofd en slaap slecht. Onlangs bezocht ons de Heer Van Heemstra, de nieuw benoemde gouverneur van Suriname, wiens keuze door den braven Hr. Van Asbeck (den oud-gouverneur) gelukkig geacht wordt. Hij kan allicht zijn onmiddellijke voorganger StaalGa naar voetnoot2 in practischen aanleg overtreffen, maar tot nu toe heeft in Suriname geen gouverneur goed werk geleverd zonder er door tegenwerking van het Departement van Koloniën voor gestraft te zijn. Zij die een goeden naam achterlieten, als Lely, IdenburgGa naar voetnoot3 en Fock, hebben dank zij hun oud-ministerschap over ruime middelen kunnen beschikken, die in den spoorweg en bananencultuur verloren zijn, maar eenvoudige practische verbeteringen op economisch gebied, zooals de aanleg van een wegenstelsel, zijn ook onder hen achterwege gebleven. Over dit onderwerp schreef ik onlangs eenige regelen in de Economisch-Statistische BerichtenGa naar voetnoot4, daar mij ter oore gekomen was dat de tegenwoordige MinisterGa naar voetnoot5 een tegenstander van wegenaanleg in Suriname is, hetgeen, gegeven de bureaucraat die hij is, niet te verwonderen valt. De West-Indische Mail is op slechte voet met hem tengevolge van een ten eenen male ongemotiveerd verwijt van gebrek aan medewerking, in een Ministerieel schrijven vervat, terwijl wij ons geen opofferingen ontzien hebben om Suriname met onze schepen zoo goed mogelijk te bedienen. Wij hebben daarbij zóó zwaar verlies geleden, dat wij | |
[pagina 394]
| |
genoodzaakt zijn onze vaart in te krimpen, hetgeen trouwens de Surinaamsche handel met satisfactie begroet, aangezien hij daardoor de gelegenheid bekomt met grootere tusschenpoozen remises naar Europa te maken dan tot nu toe het geval was. Ik wil hopen, dat wij door deze inkrimping in staat zullen zijn de vaart met passagiersschepen voort te zetten en niet evenals de Royal MailGa naar voetnoot1, welke het tegenover de Engelsche koloniën sans facon deed, ten slotte gedwongen zullen zijn de passagiersvaart op het Schmerzenskind aller koloniën op te geven. Zij kostte den Koninklijke West-Indische Maildienst tonnen gouds per jaar en hield zijn ontwikkeling tegen. De Royal Mail vraagt voor een geregelde vaart met passagiersschepen van West-Indië op het Moederland $ 90.000 jaarlijksche subsidie, waarbij te bedenken is dat de Engelsche koloniën, met uitzondering van Britsch-Guiana, niet, zooals Suriname, afzijds van de directe route liggen, terwijl zij economisch ieder voor zich meer te beteekenen hebben dan onze bezittingen. Wij varen liever zonder subsidie en houden de Royal Mail er zoodoende wellicht uit, terwijl wij vrij van ambtenaarscontrole blijven. Van Balt dezer dagen een brief uit Lima en een telegram daarvandaan meldende, dat hij 1 Januari naar Valparaiso zou vertrekken. | |
6 April 1921.Einde Februari bracht ik eenige dagen te Londen door, ten einde met Colijn een wijziging van ons stookoliecontract, door de scherpe daling der kolenprijzen noodig geworden, te verkrijgen. Dit gelukte mij volkomen, maar met dat al is het de vraag of olie stoken nog een voordeel is. De kosten van het inrichten van schepen blijken veel hooger te zijn dan wij op grond van technische adviezen aannamen. Colijn zeide mij, dat hij tot einde 1923 te Londen en directeur van de Bataafsche blijft. Hij wil dus klaarblijkelijk een rol bij de verkiezingen gaan spelen.Ga naar voetnoot2 De tegenwoordige regeering werkt zich, ook | |
[pagina 395]
| |
volgens hem, financieel in het moeras (het kan niet anders, van het oogenblik af dat, welke regeering aan het roer zat, zij zich slechts door sociale maatregelen kon staande houden, welke economisch niet te verdedigen zijn). Tegen dien tijd is hij een schatrijk man. Daarna bracht ik een week te Parijs door om de bruiloft van mijn jongsten zwager Charles B.Ga naar voetnoot1 met Mlle Jordan te vieren en tevens schilderijen voor ons ‘Rembrandt’ syndicaat te zien, dat het Rijksmuseum aan oude vreemde kunst moet helpen. Tot nu toe hadden wij een schitterende Goya (het portret van Don Ramon Saute), een Tiepolo, dien Schmidt Degener ten zeerste bewondert, doch ik matig apprecieer, een portret door Tintoretto, een schilderij van Joost de Paepe, leerling van Rubens, dat wel mooi is, doch niet bepaald in het Rijksmuseum thuis behoort, en een schets van Tiepolo - zeer interessant - die Schmidt Degener voor het Museum Boymans wil reserveren. Te Parijs kochten VoûteGa naar voetnoot2 en ik de ‘Steward’ van Velasquez, die mogelijk niet van Velasquez is, maar niettemin een prachtig ding is. Veel merkwaardigs vonden we niet, behalve bij Sedelmeyer, die vooral in Engelsche 18de eeuw goed geassorteerd was. Duveen had maar één mooi ding, een odalisque van Ingres. Thuis gekomen, vond ik de balans over 1920Ga naar voetnoot3, die ons in staat stelt belangrijk af te schrijven, maar niet genoeg om onze vloot geheel op de lage basis te brengen welke de tijdsomstandigheden wenschelijk zouden maken. Het mooie eindcijfer is aan de hooge vrachten van het eerste halfjaar te danken, toen kwam de lang verwachte val in vrachten en sedert is het misère ouverte, zooals ik ze nog niet gekend heb. De vrachten zijn zóó laag, dat de enorm gestegen kosten en de noodige afschrijvingen in 1921 wellicht niet gedekt zullen worden. Wij zijn reeds begonnen met het stilleggen van schepen, en onze Chili-vaart, waarin de grootste en duurste gebruikt worden, is eensklaps zoo slecht geworden, dat wij gedwongen zijn de reizen daarheen op de helft terug te brengen. Ik hoop, dat het niet noodig zal zijn met een obligatieleening uit te komen, om ons in staat te stellen onze obligo's op in aanbouw zijnde schepen en loodsen te vervullen, maar ik ben er niet zeker van. Die schepen en loodsen kosten ons zooveel, dat ik zeker niet tot de bestelling medegewerkt zou hebben als ik eenig idee van de eindbedragen gehad had. | |
[pagina 396]
| |
De Koninklijke Hollandsche Lloyd is naar mijn oordeel in een veel erger positie. Na in het najaar 10 millioen aandeelen uitgegeven te hebben, is zij in Maart met 20 millioen 7% obligaties aan de markt gekomen, die het publiek niet genomen heeft. Over het afgelopen jaar wordt in den prospectus niets medegedeeld dan dat - en dit met nadruk - de ‘Brabantia’ en ‘Limburgia’ met winst geëxploiteerd worden, wat waarschijnlijk onwaar is en in elk geval strijdt met zekere confidences die Bernard Ruys, commissaris, mij gedaan heeft. Een scherpe briefwisseling tusschen de Lloyd en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij over wederzijdsche samenwerking, welke veel te wenschen overlaat, heeft mij een bevestiging verschaft van de leugens welke Wilmink omtrent de door mij tegenover zijn onderneming gespeelde rol (in 1919, toen hij plotseling met een plan ter gemeenschappelijke exploitatie der Westkust van Amerika, waarbij ook de Holland-Amerika Lijn betrokken zou worden, aangekomen was, en voorts in de dagen van de oprichting der ‘Vereenigde’) verspreid heeft. Ik heb daarin aanleiding gevonden mij schriftelijk tot Van Aalst te wenden met verzoek die eerekwesties in den Raad van Commissarissen te brengen. Gevolg was een poeslief persoonlijk briefje van Van Aalst en een buitengewoon vleiend schrijven van den Raad, waarin evenwel de leugens van Wilmink in het midden gelaten worden.Ga naar voetnoot1 Misschien is het nog te moeilijk voor dat lichaam hem openlijk te desavoueeren, ofschoon het den leden ervan misschien eindelijk duidelijk is geworden, dat hij hun onderneming naar den afgrond sleept. Veel verstand en menschenkennis heb ik niet bij hem kunnen ontdekken. Kees den TexGa naar voetnoot2 en ik waren de eenigen die nu en dan onze bedenkingen tegen Wilmink's extravagantie lieten horen. Toen Kees er niet meer was, zweeg de andere deskundige, die nog wel eens aanmerkingen maakte, Op ten Noort, geheel, waarschijnlijk omdat zijn vereering voor Van Aalst, die door dik en dun met Wilmink meeging, hem zulks verhinderde. Ruys zwijgt en Nierstrasz, die ook deskundig behoorde te zijn, loopt geheel achter Van Aalst aan. Aan Buitenlandsche Zaken hadden we onlangs (den 30sten Maart) een bijeenkomst van den Raad van Bijstand, eindelijk weer eens door Colijn bijgewoond, waarin twee kwesties besproken werden, 1e of de | |
[pagina 397]
| |
door de geallieerden toegepaste sancties, met name de bepaling, dat van de factuurwaarde van Duitse goederen, in geallieerde landen ingevoerd, tot 50% aan de fiscus van het importerende land moet worden betaald, terwijl indirect ingevoerde artikelen, mits niet meer dan 75% van de samenstelling Duitsch is, vrij zijn, onzerzijds maatregelen noodig maakten, en 2e of wij handelsrelaties met Sovjet Rusland dienen aan te knoopen, nu Engeland een voorlopig verdrag gesloten heeft. Besloten werd ten opzichte van beide vraagstukken voorloopig een afwachtende houding aan te nemen. Karnebeek legde een zeker afgrijzen tegen het in verbinding treden met de revolutionairen aan den dag, maar de leider der antirevolutionaire partijGa naar voetnoot1 bleek te Londen Krassin bij zich ten eten gehad te hebben, wat de kleine luyden zeer zou doen schrikken als ze het hoorden. Colijn beschrijft Krassin als een bekwaam en practisch man, doch een idealist op het gebied der sociale politiek, die stellig in de toekomst van den communistischen staat in Rusland gelooft, al erkent hij dat men de communistische beginselen op het oogenblik niet streng kan toepassen. Het is volgens hem noodig, dat voorloopig de enkelingen regeeren, evenals dat vóór en na de Fransche revolutie geschiedde, evenwel met dit verschil, dat Rusland in den loop van eenige geslachten communistisch ontwikkeld zal worden, terwijl West-Europa van het kapitalisme afdreef. In de eerste plaats behoeft Rusland thans het herstel van het verkeerswezen en daarvoor was de overeenkomst met Engeland noodig. Met Duitschland werkt het ook reeds niet-officieel, en met Nederland zal het eveneens gaarne verkeeren, te meer omdat daarvan geen politieke invloeden gevreesd worden. Aldus Krassin. Dat de mannen van Lenin vermoedelijk voor goed in het zadel zitten, bevestigen de berichten van alle menschen die ik den laatsten tijd, uit Rusland komende, sprak. Zij zullen zich echter aan economische eischen adapteeren, zooals reeds uit hun onderhandelingen met Engeland en hun erkenning van het grondbezit der boeren blijkt. De laatsten vreezen boven alles den terugkeer van het tsaristisch regime, toen zij den grond niet bezaten, en hebben dus de bolsjewisten, die zij overigens niet beminnen, tegen Koltsjak, Denikin en Wrangel, in hun oogen terecht als tsaristische agenten verdacht, gesteund. Indien men hen, zooals het plan moet zijn, van de verplichte inlevering van hun producten ontheft, wordt Rusland | |
[pagina 398]
| |
over eenige jaren, na het herstel zijner spoorwegen, weer een belangrijke leverancier van granen. Maandag j.l. opnieuw vergadering aan Buitenlandsche Zaken, eerst van de Nederlandsche leden in de Nederlandsch-Duitsche Commissie van Toezicht op het Duitsche crediet en daarna vergadering met de Duitsche leden, aangevoerd door Von Mendelsohn. Enkele van de interessantste, zooals Melchior en Witthoeft, ontbraken, doch het gehalte was veel beter dan ik gedurende den oorlog gewend ben. Een knap manneke is de 35 jaren oude Geheimrat KreuterGa naar voetnoot1, vriend van Erzberger, doch volgens Snouck en Everwijn niettemin betrouwbaar. Hij heeft de onderhandelingen voornamelijk geleid. 's Avonds diner met de Duitschers bij Royal, gepresideerd door Patijn, Karnebeek in Engeland zijnde. Ik zat naast Snouck en Herrmann van de Deutsche Bank, die zeer quelconque is. Snouck, die Patijn als secretaris-generaal opvolgt, vroeg mij of ik een geschikten gezant voor Washington wist. StirumGa naar voetnoot2 heeft bedankt, vermoedelijk in een booze bui, Van Roijen eveneens. Er zit ƒ 85.000 's jaars en vrije woning aan vast, doch men moet toch nog eens 60 à 100 mille eigen inkomen bezitten om het eenigszins goed te kunnen doen. Cremer heeft 250 mille 's jaars uitgegeven, doch dat was à l'américaine en niet noodig. Ik weet niemand. Hugo Loudon, hoewel niet bijzonder bekwaam, is rijk genoeg en niet ongeschikt, doch als Koninklijke-Petroleumman den Amerikaan niet aangenaam. | |
8 April 1921.De algemeene politieke toestand is uiterst onbevredigend. Ware er slechts een man die althans de financieele moeilijkheden tusschen Duitschland en de geallieerden wist op te lossen. Het is toch voornamelijk het gevolg van een gebrek aan werkelijk groote mannen dat de oorlog zoo'n legioen van bewijzen van onbevoegdheid na zich sleept. De Duitschers knoeien en camoufleeren, doch willen au fond meer betalen dan ze in hun domme slimheid loslaten. De Franschen, zelve insolvent, zijn de wanhoop nabij, daar ze niet betaald worden en door militaire maatregelen nog meer geld kwijtraken. Weinig menschen hebben daar een nuchteren kijk op de dingen. Het ware te wenschen, dat Poincaré, die thans in een onverantwoordelijke positie | |
[pagina 399]
| |
dag aan dag jingo-taal uitbraakt, aan het roer kwam om te toonen of hij dan wel de oplossing kan brengen. We zouden dan een crisis hebben, doch de lucht zou er door gezuiverd zijn. Lloyd George in Engeland, dank zij meesterlijk laveeren nog aan het roer, is bij dat alles eerder een slecht dan een goed element. Op het oogenblik is het doode punt bereikt en schijnt men ook achter de schermen niet doende te zijn. Ter Meulen, die dezer dagen uit Parijs teruggekomen is, had dit ook van Loucheur gehoord, die zich overigens zeer optimistisch over de toekomst van Frankrijk uitlaat. Vermoedelijk gelooft hij het zelf niet. | |
17 April 1921.De brave Tellegen is gestorven, het slachtoffer van overwerking in zijn burgermeestersambtGa naar voetnoot1, waarin hij te veel zelf wilde doen. Wibaut, met wien ik voor een week de reis naar Parijs maakte, bevestigde mij dit, en zeide mij dat hij zich inzonderheid niet van de details van technische vraagstukken wist los te maken. Hij was een bekwaam en sympathiek man, die buitengewoon moeilijke tijden als burgemeester medegemaakt heeft, waarin hij over het algemeen een goede rol speelde. Hij had echter niet de touwtjes in de hand, nòch in den Raad nòch in het College van B. & W. Wibaut was zijn meerdere. Het benieuwt mij wie zijn opvolger zal wezen, vermoedelijk wacht men den uitslag der verkiezingen af. Wally Boissevain beschouwt zich als den aangewezen man. Valstar sprak dezer dagen Van Aalst, wien de toestand van den Koninklijken Hollandschen Lloyd leelijk in de maag schijnt te zitten en die eindelijk schijnt in te zien, dat het financieel beheer van Wilmink te wenschen overlaat, maar nog niet begrijpt dat verbetering slechts te verwachten is van het verwijderen van dien fantast en blaaskaak. Men zou wel een ‘rustiger’ directeur naast hem willen hebben, maar is bang Wilmink voor het hoofd te stooten. Voorloopig doet men het met Boud Nierstrasz, die tot gedelegeerd commissaris is benoemd en de zaken in Brazilië en Argentinië zal gaan opnemen. Deze maatregel zal vermoedelijk geenerlei effect sorteeren, daar Nierstrasz' voornaamste bedoeling is Van Aalst aangenaam te zijn en met Wilmink twee handen op één buik is, terwijl zijn financieele inzichten alle te wenschen overlaten, getuige zijn bouw- en dividendpoli- | |
[pagina 400]
| |
tiek bij de Hollandsche Stoomboot MaatschappijGa naar voetnoot1, waarvan de gevolgen te zijner tijd aan het publiek duidelijk zullen worden. De groote staking in Engeland is afgewimpeld, omdat de spoor- en transportarbeiders ten slotte de al te recalcitrante houding der mijnwerkers niet wenschen te steunen. Dit is een heugelijk ding in sombere tijden. De financieele en politieke constellatie in Europa dreigt een crisis te naderen. De Duitschers hebben, sedert ze hun ruiten te Londen (einde Februari) ingooiden, geen andere voorstellen gedaan, ofschoon de sancties in het Rijn- en Roerland hun uiterst schadelijk dreigen te worden. De Franschen, in hun insolventie de wanhoop nabij, zullen, indien niet tijdig overeenstemming bereikt wordt (en de tijd dringt), het geheele industriegebied bezetten. Daar daarvan de gevolgen ook voor ons noodlottig zouden zijn, vraag ik mij af of wij niet moeten trachten tot een oplossing mede te werken, zoo mogelijk in samenwerking met de Amerikanen. Het is echter een netelige positie. Ik sprak er heden met Ter Meulen over, die in Parijs wel gehoord had, dat men verwachtte spoedig weer met de Duitschers te zullen spreken, maar tevens den overwegenden indruk bekwam, dat men genoodzaakt zal zijn Duitschland weldra in te rukken. Hij gelooft, dat er op dat oogenblik niet onderhandeld werd. Van mijn zwager Alexandre BungenerGa naar voetnoot2, directeur van de Banque Nationale de Crédit, die met Loucheur in aanraking komt, vernam ik dat deze volkomen verpolitiekt is, maar dat BriandGa naar voetnoot3 van harte de een of andere regeling wenscht, mits zij niet al te teleurstellend voor het Fransche publiek zij. Ik gaf als mijn meening aan Ter Meulen te kennen, dat medewerking van Amerika een vereischte is, door b.v. aan Frankrijk zijn schuld kwijt te schelden, welk voorbeeld Engeland dan wel zou volgen. Als Duitschland dan op zich nam de schade in Noord-Frankrijk te vergoeden in een vast te stellen bedrag plus wellicht een export-premie, als die zich niet vermijden laat, dan zou men een heel eind op den goeden weg zijn. Het is toch het belang van Amerika en Engeland een dubieuzen debiteur af te schrijven en hem daardoor in beteekenis als afnemer te doen toenemen. Ter Meulen zeide mij, dat dit plan veel van dat van Keynes had, maar indertijd afgewezen was, doch nu, in Amerika althans, wellicht meer kans van slagen had, omdat hij tot zijn verba- | |
[pagina 401]
| |
zing gezien had, dat Kent, die altijd aan den voorzichtigen kant is, in een algemeen verspreide en zeer goed ontvangen brochure de gedeeltelijke annuleering van de Amerikaansche vorderingen op de geallieerden bepleit, en wel met het argument, dat die vorderingen voor een goed deel uit den tijd dateeren waarin Amerika wel in oorlog was, doch nog geen soldaten leverde. In dien tijd hebben de geallieerden hard gevochten en den oorlog zooveel verder gebracht, dat toen de Amerikanen hun eigen leger stuurden, het pleit weldra ten gunste der geallieerden beslist was. Zij voorkwamen daardoor den dood van ettelijke honderdduizenden Amerikaanse soldaten, en dit mag volgens Kent wel in aanmerking genomen worden bij de beschouwing van de wenschelijkheid, op terugbetaling van de schuld der geallieerden aan te dringen. Mij was deze merkwaardige brochure niet bekend en ik merkte op, dat Hoover, die thans in de regeering is, zeker in dezelfde richting denkt. Wij waren beiden van meening, dat het voor Karnebeek geen zaak is, direct met de Franschen over de zaken tusschen hen en de Duitschers te gaan spreken, maar wellicht wel met den Amerikaanschen gezant. Ons belang bij een regeling in Europa wordt steeds grooter. Volgens Ter Meulen zijn de Belgen wanhopig over hun toestand. Zij gevoelen zich door een ieder verlaten en zien geen kans hun budget ook maar ten naastenbij in evenwicht te brengen. Het scheen hem niet bekend, dat zij intusschen van Frankrijk in de kwestie der surtaxe d'entrepôtGa naar voetnoot1 hun zin gekregen hebben, terwijl de Franschen bovendien gedecreteerd hebben, dat goederen, van of door Nederland in Elzas-Lotharingen ingevoerd en niet van Nederlandschen oorsprong zijnde, het tarif général in invoerrechten betalen. Dit is de dood van onze transito-zaken naar den Elzas en mij dunkt tegen alle verdragen in. Buitenlandsche Zaken heeft te Parijs heftig geprotesteerd. Karnebeek kan als troef tegen Frankrijk nog de enkele millioenen gebruiken welke wij voor reliefdoeleinden aan Oostenrijk geleend hebben en waarvoor tenachterstelling bij een nieuwe reconstructieleening gevraagd wordt, welke Frankrijk wil doorzetten om aaneensluiting van Oostenrijk aan Duitschland te verhinderen. | |
[pagina 402]
| |
20 April 1921.Gisteren sprak ik Karnebeek, die geen stappen ten gunste van een regeling tusschen de Duitschers en de Geallieerden wil ondernemen, ook niet via de Amerikanen, omdat hij in het geheel niet zeker van succes is. Hij zegt de bedoelingen van het nieuwe Amerikaansche bewind in het geheel niet te kennen en wil vermijden, dat de Franschen hem betichten van hand- en spandiensten aan de Duitschers te willen bewijzen, hetgeen zij zeker zouden doen indien een onderhoud tusschen hem en den Amerikaanschen gezant hun ter oore kwam, iets wat zeker te voorzien zou zijn, indien Amerika geen lust heeft, zich met de zaak in te laten. Hij laat het liever tot het onvermijdelijke komen, om later, zonder in verdenking te hebben gestaan, de belangen van Nederland te bepleiten, indien de omstandigheden het vergen. Hij heeft den indruk, dat de toonaangevende menschen in Frankrijk - de clique-Poincaré - geen regeling wenschen, daarentegen de annexatie van den linker Rijnoever, waartoe bezetting van het industriegebied op den rechteroever, het Roerdistrict inbegrepen, moet leiden. Besprekingen vinden, naar zijn beste weten, thans niet plaats en hij verwacht niet veel van Duitschen kant. Simons is volgens hem een impressionabel idealist, die voortdurend tusschen verschillende richtingen heen en weer geslingerd wordt en zelf geen leiding geeft. De toonaangevende mannen achter de schermen in Berlijn willen evenmin toenadering en laten het er op aankomen, dat de Franschen oprukken, waarvan zij versterking van den geest van verzet in hun eigen aanhang verwachten. Men is volgens Karnebeek in een deadlock verzeild, waaruit alleen een actie der Engelschen de partijen halen kan. Een gunstig teeken is naar zijn meening de aangekondigde bespreking tusschen Lloyd George en Briand. Te Londen was men het bijna eens geworden. Op Zondagavond, vóór den dag van de afbreking der besprekingen, moet een geheime bijeenkomst tusschen Lloyd George, Briand en Simons hebben plaats gehad, waarin men zoo goed als tot overeenstemming kwam. Helaas is dit onderhoud dadelijk erna aan Loucheur ter oore gekomen, die roet in het eten gooide. Briand, au fond altijd conciliant gestemd, kan zich slechts handhaven door voor de buitenwereld met de wolven mee te huilen, en indien men in Frankrijk geweten had, dat hij aan geheime pourparlers met Simons had deelgenomen, zou hij als minister verloren geweest zijn. Karnebeek, die pas in Londen geweest is, beweert een en ander uit goede bron te hebben van ie- | |
[pagina 403]
| |
mand die aan de onderhandelingen deelnam. Engeland wilde een regeling, Frankrijk niet. Het ongeluk wilde, dat de Duitschers hun voorstellen op een wijze inkleedden die niet voor politiciens, waaronder één partij die toch al moeilijk voor overtuiging vatbaar was, geschikt geacht kon worden. Aldus Karnebeek. Wij kwamen nog eens over de rumoerige dagen van 1918 te sprekenGa naar voetnoot1, en bij deze gelegenheid vertelde hij mij voor het eerst, dat Allizé hem op 23 October van dat jaar namens zijn regeering den eisch van den afstand van Limburg en Zeeuwsch-Vlaanderen aan België tegenover eenige lappen grond aan de Oostgrens van de Duitschers af te nemen, gesteld had. Nadat hij hem geantwoord had, dat Nederland dien nooit zou inwilligen, zoolang hij op het Plein zat, ontstond de campagne tegen hem, waarin Allizé ook mij betrokken heeft. Typeerend voor de diplomatieke opvattingen van dien heer was destijds zijn ontkenning van den steun der Fransche regeering aan de Belgen verleend. Karnebeek verraste mij voorts met de vertrouwelijke mededeeling, dat hem uit de voorlezing van de notulen der betrekkelijke vergadering gebleken was, dat in December 1918 Wilson den afstand van Zeeuwsch-Vlaanderen (omtrent Limburg was hij - Karnebeek - niet zeker) goedgevonden had. Het was dus geen gemakkelijk ding geweest, het Nederlandsche recht ten slotte te doen zegevieren en geen wonder, dat de Belgen na zooveel aanvankelijken steun bitter teleurgesteld werden.Ga naar voetnoot2 Ten aanzien van de thans hangende Straatsburger kwestie bleek mij thans, dat Karnebeek - zeer verstandig - nog niet te Parijs geprotesteerd heeft, doch eerst laat nagaan of en in hoeverre het door de Franschen genomen decreet met bestaande verdragen te vereenigen is. Hij laat de tenachterstelling bij Antwerpen er geheel buiten, welke het den Franschen moeilijk zou maken, ons onzen zin te geven. Ook hoopt hij nog eens te kunnen verkrijgen, dat de surtaxe d'entrepôt nu ten nadeele van de Nederlandsche havens bestaande, opgeheven wordt.Ga naar voetnoot3 De indruk dien ik weer van Karnebeek's beleid kreeg, is, dat het aan goede handen toevertrouwd is. | |
[pagina 404]
| |
28 April 1921.Ter Meulen sprak dezer dagen Lamont van Morgan, die hem zeide dat hij op de nieuwe regeering te Washington invloed uitoefende ten einde haar tot deelneming aan de Europeesche kwesties te bewegen. Dat zij naar dien raad luisterde, is sedert gebleken. Het laatste Duitsche voorstel lijkt mij discutabel, de Franschen moeten nu tot matiging gedwongen worden. Ik bracht 24 en 25 te Londen door. | |
5 Mei 1921.Gelukkig heeft Lloyd George een nieuw ultimatum aan Duitschland er door gekregen en zijn dus de Franschen nog niet opgerukt, maar of hij ten slotte aan den Franschen druk niet toegeeft, indien de Duitschers de onmogelijke eischen niet inwilligen, is lang niet zeker, ondanks den steeds sterker wordenden drang der City naar een regeling. Weldra wordt het lot van Europa beslist, maar de toestand is zóó opgeschroefd, dat elke beslissing ernstige gevolgen kan hebben. De bezetting van het Roergebied zou in Frankrijk tijdelijk ontspanning geven, doch heillooze gevolgen voor Duitschland en in mindere mate voor ons en Engeland na zich sleepen. Het toegeven van Duitschland zou wel eens door een Putsch in Duitschland gevolgd kunnen worden, vooral nu de eisch van internationale contrôle der financiën gesteld wordt, en ook op Frankrijk teleurstellend werken, waar men (met uitzondering van de Hervé'sGa naar voetnoot1 en de socialisten) het eenige heil van de militaire executie verwacht. De oude TindalGa naar voetnoot2, sedert jaren gemummificeerd, zooals CoxGa naar voetnoot3 het noemt, is Zondag overleden. Eenige dagen te voren was hij nog ter vergadering van de ‘Nederland’Ga naar voetnoot4, welke hij steeds zwijgend en suf bijwoonde. Toch had hij nog het gezond verstand tegen de deelneming door de ‘Nederland’ met ƒ 500.000, - in het hotel Atlanta te stemmen, hetgeen evenwel niet baatte, daar de ‘Nederland’ er door vroegere toezeggingen vrijwel toe verplicht is. Mijn vader noemde hem een knap man en een lastigen paus; ik heb in zijn goeden tijd alleen de laatste hoedanigheid kunnen constateeren. Van de | |
[pagina 405]
| |
West-Indische Mail bracht hij niet veel terecht; door zich aan Suriname vast te klampen, verhinderde hij de ontwikkeling dier maatschappij tot een groote zaak. Uit een gesprek dat Van Aalst met Valstar gehad heeft, bleek de zorg welke de Koninklijke Hollandsche Lloyd hem baart, doch Wilmink wil hij niet laten vallen. Hij zoekt echter een knappen directeur, die met Wilmink overweg kan. Die is niet te vinden, en Wilmink wil niet iemand naast zich hebben die er een eigen meening op na houdt. Louis Hissink, die indertijd vóór Van Hengel als directeur van de ‘Nederland’ in aanmerking kwam, welke candidatuur op den tegenstand van Koning afstuitte, bezocht mij dezer dagen, naar een betrekking in de scheepvaart zoekende. Ik wees hem op den Lloyd en de moeilijkheden van de betrekking. Erg begeerig toonde hij zich niet, doch ten slotte verklaarde hij aan Valstar er wel voor in aanmerking te willen komen. Van Aalst, door Valstar benaderd, vreesde ruzie tusschen Hissink en Wilmink, omdat Hissink lastig van karakter is en Wilmink niet minder, maar zou de zaak met Op ten Noort na diens terugkeer uit Indië bespreken. Op ten Noort heeft Hissink reeds eerder bij den Lloyd aanbevolen, doch Wilmink wilde er toen niets van weten. Nu zal hij wel dengene moeten slikken dien Van Aalst aanwijst, doch of deze de koe bij de hoorns durft te pakken, staat te bezien. De aanwijzing van Nierstrasz als gedelegeerd commissaris bij den Lloyd is, vrees ik, een teeken van de halve wijze waarop men er vooralsnog te werk gaat. Nierstrasz' eigen prestatie bij de Hollandsche Stoomboot MaatschappijGa naar voetnoot1 geeft hem geen titel tot een dergelijke functie. Hij liet die zaak over 1919 30% uitdeelen, zonder voor voldoende reserves voor nieuwe booten te zorgen, welke zij zeer duur besteld heeft; sedert is het aandeelenkapitaal op 7 millioen gebracht, heeft zij 4 millioen aan 7% obligatieschuld gesloten en zijn de middelen voor betaling der nieuwe booten nog niet geheel gevonden, tenzij de verkoop van eenige hunner schepen de redding, waarvan ik hoor spreken, verschaft. De 8% dividend, die zij over 1920 uitdeelde, is een gedwongen fraaiïgheid, maar de heer Nierstrasz heeft zijn tantièmes binnen en verliet de Hollandsche Stoomboot Maatschappij en het land vóór 1 Mei, zoodat hij er geen belasting over behoeft te betalen (de wet bepaalt dat men betaalt over inkomsten waarvan de bron op 1 Mei aanwezig is). Het komt mij voor, | |
[pagina 406]
| |
dat deze man als deskundig vertrouwensman voor commissarissen van den Koninklijke Hollandsche Lloyd weinig waarde heeft. Ook de Paketvaart maakt slechte zakenGa naar voetnoot1, het gevolg van te royaal opgedreven uitgaven en onvoldoende vracht- en passageverhogingen. Hissink wijt de schuld daarvan aan Koning. Prachtig daarentegen is de balans der ‘Nederland’Ga naar voetnoot2, en aangezien ze weinig schepen in aanbouw heeft, zou het mij niet verwonderen dat zij over eenige jaren krachtiger dan de Holland-Amerika Lijn zal zijn, die 16 vrachtbooten in régie-bouw heeft, plus drie passagiersschepen. Ik bouw dan ook op de ‘Nederland’ voor de redding van de Koninklijke Hollandsche Lloyd te zijner tijd. Van Aalst en Wilmink zouden deze zaak morgen aan den dag aan de Holland-Amerika Lijn verkoopen, indien zij toebeet, en daarmede ware de lijn voor Amsterdam verloren. Gelukkig heeft de Holland-Amerika Lijn niet veel haast, daar ze aandeelen Koninklijke Hollandsche Lloyd nog te duur acht. Ik ook. | |
Donderdag, 12 Mei 1921.Met den avondtrein van den Haag naar Parijs vertrokken. In Den Haag vergadering der VereenigdeGa naar voetnoot3 gehad, waarin we eindelijk de Holland-Amerika Lijn tot de aanvaarding van een juiste omschrijving van haar te respecteeren gebied bewogen. Ook Snouck nog gesproken, die zoowaar vertelde, dat de halfgekke gezant in Chili, Van OordtGa naar voetnoot4, die zich daar geheel onmogelijk gemaakt heeft, zich heel aardig schoongewassen had. (Hij was naar Den Haag ter verantwoording geroepen.) Waarom niet ter plaatse onderzocht? | |
Vrijdag, 13 Mei 1921.In Hôtel Meurice afgestapt. 's Morgens naar de Hollandsche tentoonstellingGa naar voetnoot5, die, wat de oude kunst aangaat, schitterend geslaagd mag heeten. Bijzonder troffen mij de man in harnas uit Glasgow, de Titus van Lord Crawford, de kleurige Jan Steen (de galante maaltijd) | |
[pagina 407]
| |
van Van Beuningen en een vrouw met bloem van Hals (geleend door Edm. de Rothschild). Gedejeuneerd met AlexGa naar voetnoot1 bij Larue, HélèneGa naar voetnoot2 en daarna CharlesGa naar voetnoot3 opgezocht. Nog eens naar de tentoonstelling en 's avonds bij mijn schoonouders gegeten. Mijn schoonmoeder gaat maandag naar A'dam. | |
Zaterdag, 14 Mei 1921.s'JacobGa naar voetnoot4 komt aan. Ik bezocht Dubois Catand, mijn agenten.Ga naar voetnoot5 Ga dan met s'Jacob naar de Hollandsche tentoonstelling. Ditmaal zeer vol. Vervolgens een tentoonstelling van Ingres bezocht. Zeer interessant. Een groot teekenaar, maar toch meestal vervelend. Het mooiste schilderij is de Odalisque, die ik onlangs met Schmidt Degener en VoûteGa naar voetnoot6 bij Duveen gezien heb en Degener voor ons syndicaat wil koopen. Gedejeuneerd in het Pavillon d'Anne ... Heerlijk weer. 's Middags naar Bagatelle te voet. Daar de pavillons Louis XVI, waarin de comte d'Artois zijn minnespelen dreef, bezichtigd. Gegeten bij Meurice - uitstekend. 's Avonds naar de Revue Mayol op aanraden van Van Swinderen. Viel bitter tegen.Ga naar voetnoota | |
25 Mei 1921.Gisterenavond van de reis terug. Den laatsten dag te Frankfort doorgebracht. Wat een prachtige schilderijen in het Städtliche Institut. Die heerlijke Van Eyck in het heelemaal voortreffelijke zaaltje van oude Vlamingen, Rembrandt's Samson en Delila, een infante van Velasquez! Ach, hoe komen wij aan zulke stukken? Wat een beperkt volk zijn wij toch. Op mijn reis heb ik de onverzoenlijke tegenstelling tusschen Franschen en Duitschers kunnen constateeren. Geen Franschman schijnt in te zien, dat zijn land op den verkeerden weg en dat het de groote onruststoker in Europa is. | |
[pagina 408]
| |
31 Mei 1921.Schmidt Degener wordt hoofddirecteur van het Rijksmuseum. Gelukkig! Eindelijk zal er leven en richting in komen en vreemde kunst aandacht hebben. Men zoekt steeds een gezant te Washington. Edgar MichielsGa naar voetnoot1, die zeer geschikt zou zijn, heeft bedankt en Everwijn, die er niet voor deugt, eveneens. Voorts hoor ik, dat men een Christelijk-Historisch burgemeester voor Amsterdam zoekt. Glad verkeerd, dunkt mij. Iemand als Posthuma zou eerder op zijn plaats zijn. | |
29 Juni 1921.De Vlugt is tot burgemeester benoemd. Anti-revolutionair middenstander. Vermoedelijk geen kwade keus. Als hij maar niet sterk partijdig is. Dezer dagen bezocht ik Buitenlandsche Zaken, waar ik Patijn en Snouck tezamen aantrof. Er was weer een vraag van de Duitschers om crediet, 30 millioen, het bedrag dat ze niet van het levensmiddelencrediet gebruikt hebben. Ze geven voor, het hier noodig te hebben, om zonder al te groote depreciatie van de Mark de voor den tweeden termijn der schadeloosstelling benoodigde dollars te koopen. Ze beweren van de 800 millioen goudmarken 400 reeds te bezitten. Ik heb afgeraden op het voorstel in te gaan, zelfs tegen goedkoope steenkolen voor de Nederlandsche scheepvaart in Duitschland als compensatie. We hebben groot belang bij de verbetering der Duitsche valuta, die onze bedrijven ondermijnt, doch hebben reeds meer dan genoeg crediet gegeven zonder voldoende tegenprestatie te krijgen. Kan er internationaal, d.w.z. met steun van Amerika, iets geschieden ten behoeve van de stabiliseering der Europeesche koersen, dan wordt de zaak voor ons aantrekkelijk, maar nog altijd is daarop nog weinig uitzicht. Ik drong er tevens op aan, dat de regeering nu eindelijk met de Soviets aanraking zoekt of liever toestaat, dat gereageerd wordt op de van die zijde gezochte aanraking. De vaart op Petrograd is heropend en Engelsche, Duitsche en Skandinavische schepen voeren er lading aan, in de eerste plaats haring, het Russische volksvoedsel, | |
[pagina 409]
| |
dat van buiten ingevoerd moet worden. Patijn, die tot nu toe, evenals Karnebeek zelf, tegen het aanknoopen van betrekkingen met de revolutionairen geweest was, doch nu de noodzakelijkheid ervan inziet, wist mij te vertellen dat de Duitschers met medewerking van de Soviets een soort chartered company ten behoeve van de opheffing van den landbouw in Rusland gevormd hebben. In Rusland ligt dan ook de redding van Duitschland. Ons departement van landbouw blijkt ook export naar Rusland te willen, zoodat we wel spoedig een stap in de goede richting zullen doen, ondanks den tegenzin van Karnebeek. Patijn, die het weten kan, bleek een weinig gunstig oordeel over Rosen, den tot Minister bevorderden Duitschen gezant, te bezitten. Niet bijzonder bekwaam en onbetrouwbaar. Zijn goedigheid, door Van Aalst dikwijls aangehaald, is volgens hem bedriegelijk. Mijn broer Balt is plotseling uit Spanje teruggekomen, waar hij na zijn reis door Zuid-Amerika was blijven hangen. Hij is er met den gezantGa naar voetnoot1 bevriend geraakt, die hem gaarne aan het gezantschap verbonden zou zien, speciaal om van nut te zijn bij de onderhandelingen over het nieuwe Spaansche tarief van invoerrechten. Hoewel Melvill er direct om gevraagd heeft en het verzoek door PosthumaGa naar voetnoot2, die Balt in Madrid leerde kennen, gesteund werd, neemt Buitenlandsche Zaken, en voornamelijk BeelaertsGa naar voetnoot3, de houding aan alsof het hier een bijzondere gratie betreft. Door Snouck is de zaak nu in orde gebracht, voor zoover aan Buitenlandsche Zaken ooit iets in orde komt. Ik ben er lang niet zeker van dat er niet weer een kink in den kabel komt. Men begint alvast Balt te verhinderen op Economische Zaken kennis te nemen van het tarief. Al de Buitenlandsche-Zaken-menschen hebben rare kronkels in hun hersens. | |
[pagina 410]
| |
van Snouck ten antwoord gekregen, dat zulks niet noodig was!Ga naar voetnoota In de Economisch-Statistische Berichten verschijnt dezer dagen een artikel van mijn hand tegen het wetsvoorstel betreffende verhooging der invoerrechten en vooral op bezuiniging aandringende.Ga naar voetnoot1 Het heil kan niet in nieuwe belastingen gezocht worden, directe nòch indirecte, daar de eerste in een mate opgedreven zijn die bij verminderde inkomsten reeds al te zwaar drukken zullen en misschien niet gedragen kunnen worden, terwijl verhooging van indirecte belastingen de productiekosten ten onzent, reeds zoo ongunstig tegenover het buitenland afstekende, verder verhoogen zou. Ik vlei mij niet met de verwachting, dat men een bezuinigingspolitiek à outrance zal gaan volgen, want de partijpolitiek der verschillende groepen brengt te veel - vaak tegenstrijdige - uitgaven mede, en geen der partijen durft bezuiniging op sociale uitgaven ‘en grand style’ aan, welke toch evenzeer noodig is als die op leger en vloot. De werkeloosheidsuitkeringen, de salarissen van het heir van rijksambtenaren, het onderwijs moeten aanstonds, wanneer de opbrengsten van 1921 de economische crisis weerspiegelen, ten deele uit het nationaal kapitaal betaald worden. Merkwaardig is het, dat de socialisten tezamen met de militairisten den bezuinigingsgezinden Minister van Oorlog omkegelden.Ga naar voetnoot2 Meer dan hij wilde, zouden zij voorloopig toch niet gedaan krijgen. Ik denk, dat althans op leger en vloot de bezuiniging er toch komt. Men spreekt van Ruys als Minister van Oorlog, ad interim, wat nog zoo'n slechte oplossing niet zou zijn, n'en déplaise de anti-revolutionairen en Christelijk-historischen, maar wie wil Minister van Financiën zijn met Aalberse als collega, of liever zoo lang de Roomschen den socialisten de loef in sociale politiek trachten af te steken.Ga naar voetnoot3 Buiten ons land blijft de politieke toestand ellendig, de schuld van de Fransche dwingelandij en willekeur tegenover Duitschland en van de onbegrijpelijke kortzichtigheid van CurzonGa naar voetnoot4 (of Lloyd George) in de Levant. De Engelschen hebben daar op het verkeerde paard gewed door de Grieken in hun megalomanie te steunen. | |
[pagina 411]
| |
31 Juli 1921.Balt, de voortdurende in het oog loopende kwetsende houding van Beelaerts moede, heeft zich teruggetrokken en gaat weer op reis, nu naar Oost-Azië en Canada. Buitenlandsche Zaken is onverbeterlijk. Herhaaldelijk wordt er door ministers (reeds Van Tets zeide het mij) en menschen als Snouck beweerd, dat men gaarne jongelui uit handelskringen de diplomatie in ziet gaan, maar als ze het ongeluk hebben zich aan te bieden, hebben ze zich allerlei vernederingen te laten welgevallen om geplaatst of bevorderd te worden. Het is en blijft een kliek vol met intrigues en onbeduidendheden. Dezer dagen had ik in Den Haag een onderhoud met Wierdsma (Holland-Amerika), Wilmink en M. de Beaufort. De Hollandsche Lloyd, wien het zeer slecht gaat, wil in de Cuba-sectie der West-Indische Conferentie komen, doch stuit daarbij op den tegenstand der Holland-Amerika Lijn. Trots al Wilmink's welbespraaktheid gelukte het hem niet verandering in de houding van dit lichaam te brengen, dat hij in zijn grootheidswaan tegen zich in het harnas gejaagd heeft. De Koninklijke West-Indische Maildienst zou zich niet tegen de toelating van den Koninklijke Hollandsche Lloyd verzetten, indien deze zich verbindt zich van concurrentie in welke richting ook tegen de Koninklijke West-Indische Maildienst en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij te onthouden. Ik maakte van de samenkomst der drie partijen gebruik door Wilmink aan te vallen wegens zijn perfide bewering, dat ik tusschen Juli 1919 en begin 1920 achter zijn rug met de Holland-Amerika Lijn zou gesproken hebben om met haar een regeling te treffen, terwijl ik hem een antwoord schuldig zou gebleven zijn op zijn voorstel met hem en de Holland-Amerika Lijn de gezamenlijke exploitatie der Westkust van Amerika te bespreken. Wierdsma verklaarde thans onmiddellijk, dat van die bewering niets waar was en dat hij mij pas ontmoet had toen hij ter zake van de Oost-Aziëvaart in December 1919 een bespreking met de ‘Nederland’ en de Rotterdamsche Lloyd had en toen bemerkte, dat ook de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij daarbij betrokken was. Daarop herhaalde Wilmink zijn oude bewering, dat hij buiten die besprekingen gelaten was. Ook dit werd thans voor de zooveelste maal weerlegd, immers hij werd onmiddellijk uitgenoodigd toe te treden, toen bij de tweede bespreking uit het samengaan in de Oost-Aziëvaart het besluit tot samenwerking op alle gebied genomen was. Die uitnoodiging geschiedde nog wel op mijn | |
[pagina 412]
| |
instigatie. De leugens van Wilmink hebben mij vooral daarom gehinderd dat zij een handeling deden veronderstellen welke met mijn plicht als commissaris van den Koninklijke Hollandsche Lloyd onvereenigbaar zou geweest zijn. Hij eindigde thans amende honorable aan te bieden, welke ik aannam.Ga naar voetnoot1 Na afloop der bespreking wandelde ik met Wierdsma op en vroeg hem, waarop de fusieplannen tusschen Koninklijke Hollandsche Lloyd en zijn lijn indertijd afgestuit waren.Ga naar voetnoot2 Hij zeide mij, de Koninklijke Hollandsche Lloyd verlangde fusie en de Holland-Amerika Lijn kon hoogstens de overneming der lijn overwegen, daar haar bedrijf zooveel beter dan dat van de Koninklijke Hollandsche Lloyd was. Na een laatste samenkomst met Van Aalst en Wilmink voor den Koninklijke Hollandsche Lloyd en Westerman en Wierdsma voor de Holland-Amerika Lijn is de zaak, die zich achter den rug van commissarissen om afgespeeld had, op het doode punt gebleven. Ik heb thans aan Wierdsma gezegd, dat trots onzen wensch om met Rotterdam samen te werken de ‘Nederland’ en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij niet goedschiks zouden toelaten, dat Rotterdam de ‘say’ over den Koninklijke Hollandsche Lloyd zou krijgen. Hij nam deze mededeeling oogenschijnlijk zeer goed op. Eenige dagen daarna deed ik van dit gesprek mededeeling aan Van Hengel van de ‘Nederland’ en toen bleek het, dat de ‘Nederland’ Op ten Noort, die nog steeds onder-voorzitter van commissarissen bij den Koninklijken Hollandschen Lloyd is, te kennen gegeven heeft, dat zij onder zekere voorwaarden bereid zou zijn den Koninklijken Hollandschen Lloyd bij te springen. Een dier voorwaarden zou zijn het ontslag der tegenwoordige directie - doch dit heeft de ‘Nederland’ nog niet aan Op ten Noort gezegd en met de onstandvastigheid van Oderwald weet ik niet of de Nederland aan dat, naar mijn en hun meening essentieele beding zal vasthouden. Haar indruk is, dat Wilminks beheer niet zuiver is en dat hij en Foudraine te veel van elkaar weten om ook den laatste mogelijk te maken. In elk geval is Wilmink een dolleman op financieel gebied, doch het zou mij niet verwonderen indien de ‘Nederland’ in haar wantrouwen gelijk had. De vorstelijke uitgaven van Wilmink zijn niet uit zijn tantièmes te | |
[pagina 413]
| |
verklaren. De benarde positie van den Koninklijken Hollandschen Lloyd is overigens bijna een publiek geheim. Zij heeft nog 13 millioen noodig en weet niet waar die vandaan te halen. Alle reizen laten verlies, behalve die der ‘Brabantia’ en ‘Limburgia’, welke althans bedrijfsoverschotten zouden laten, dit volgens Op ten Noort. Van Hengel en mij, die deze schepen als onrendabel beschouwen, verwondert dit zeer. Behalve de ‘Nederland’ en de Rotterdamsche Lloyd lijden de Nederlandsche lijnen alle min of meer aan indigestie. WijGa naar voetnoot1 zijn genoodzaakt geweest een obligatieleening van 10 millioen uit te geven, waarmede wij onze bouwverplichtingen denken te kunnen dekken. De zaken gaan zeer slecht en de groote schepen welke wij in de laatste jaren verwierven, vinden haast geen emplooi. Nog twee hebben wij er te verwachten, waarvan de ‘Amsterdam’, groot 16.000 ton, onder de omstandigheden een witte olifant is. Ik verwacht ook geen spoedige aanmerkelijke verbetering, zoolang de onrust in Europa voortduurt en de valuta's onstabiel blijven. Mogelijk is het dat de uitputting van voorraden echter een kleine vermeerdering van vervoer zal brengen, doch de vooruitzichten der Nederlandsche reederijen zijn met het oog op de Duitsche concurrentie niet gunstig. Zorgelijk is ook de toestand der Hollandsche Stoomboot Maatschappij, wier financieele politiek eveneens zeer bedenkelijk is geweest. Zij schijnt na haar laatste obligatieleening nog 7 millioen noodig te hebben, welke de banken weigeren haar te verschaffen. Ter Meulen vroeg mijn opinie, aangezocht zijnde, doch ik vond het geen commercieele propositie. Ook de Paketvaart dreigt vast te raken, een gevolg van royaal uitgeven zonder voor stijging der inkomsten te zorgen, kortom de luchthartigheid van Koning, tot voor kort directeur-generaal der Paketvaart in Indië, nu directeur der ‘Nederland’, waar zijn collega's zich tegenover mij ook in zeer bezorgden toon over zijn gebrekkig begrip van verantwoordelijkheid hebben uitgelaten. De samenwerking is dientengevolge zeer zorgelijk. Het is een patente kerel, maar ze durven hem niet alleen te laten. Het tegenwoordig bewind der Paketvaart in Indië schijnt onbekwaam te zijn, en hier gaat van den luien HummelGa naar voetnoot2 niets uit. Geen prettige tijd voor den ouden heer Op ten Noort die, voor zijn genoegen in Indië reizende, daar allerlei moei- | |
[pagina 414]
| |
lijkheden heeft aangetroffen en ze nu hier moet helpen opknappen. Hij is er echter niet de man naar, om een Augiasstal te reinigen. De menschen die hij aangesteld heeft, laat hij nooit los, al deugen ze niet. Slechts met JonckheerGa naar voetnoot1 werd het al te bont en die is ten slotte moeten gaan. De Kabinetscrisis is opgelostGa naar voetnoot2 en er is in De Geer een krachtiger figuur voor financiën gekomen dan we mochten hopen, maar daar Aalberse en De VisserGa naar voetnoot3 blijven, zie ik niet hoe er voldoende bezuinigd kan worden. Treub, dien ik gisteren ontmoette, denkt, dat het ontwerp voor tariefverhoogingGa naar voetnoot4 door De Geer ingetrokken zal worden. Met Soviet-Rusland gaan we niet onderhandelen, althans nog niet. Karnebeek wil hier geen Soviet-vertegenwoordigers hebben uit vrees voor propaganda. Wel wil hij Van de Sande Bakhuyzen naar Moskou zenden om den indruk te verwekken, dat wij te zijner tijd ook wel weer handel met Rusland willen drijven. Intusschen wordt de kans, dat Rusland spoedig kan exporteeren, steeds geringer. De berichten omtrent hongersnood op ongekende schaal slaan aan de laatste hoop den bodem in. De aanvraag om een nieuw Duitsch crediet is afgewimpeld. Van Aalst en Kröller (de laatste om politieke redenen) waren ervoor, Van Vlissingen wilde het van het revolving credit afnemenGa naar voetnoot5, doch na een krachtige philippica van Trip, die onze staatsfinanciën vrijwel hopeloos schijnt te vinden, was de groote meerderheid ertegen. Van Aalst zeide na afloop der vergadering overtuigd te zijn, dat de Engelsche bankiers Duitschland zouden helpen. Hij wist er waarschijnlijk meer van, daar ik eenige dagen later vernam, dat Mannheimer van Mendelsohn naar Londen vertrokken was en in de pers vermeld werd, dat Duitschland een crediet van 150 millioen goudmarken gevonden had. Vissering wist er niets van, terwijl Ter Meulen vermoedt, dat J. Henry Schroeder & Co., Kleinvoort en dergelijke half-Duitsche | |
[pagina 415]
| |
huizenGa naar voetnoot1, wellicht met deelneming Lippmann Rosenthal en Bunge & Co.Ga naar voetnoot2, het geld verschaft hebben. Daar latere berichten van een crediet voor graanaankoopen spreken en Alexander van Bunge mij te kennen heeft gegeven, dat zij hun zaken zeer sterk gaan uitbreiden, acht ik het wel waarschijnlijk, dat Duitschland voor een goederencrediet Nederlandsche belangstelling gevonden heeft, al is het eenigszins verwonderlijk, dat de Nederlandsche Bank, bij wie de Hollandsche geldschieters ten slotte zullen moeten verdisconteeren, er niet in gekend zou zijn. Daar onze banken of bankiers, behalve Hope, Lippmann en de Amsterdamsche Bank, zooals Van LoonGa naar voetnoot3 het noemt verkoudenGa naar voetnoot4 zijn, is van hen geen deelneming van belang te verwachten.Ga naar voetnoota Everwijn is bij gebrek aan beter tot gezant te Washington benoemd. Een meer ongeschikte man dan deze stijve ambtenaar om met Amerikanen op te schieten, is moeilijk denkbaar. Hij heeft mij toevertrouwd, dat hij de taak voor een jaar op ‘wederzijdsche proef’ aanvaard heeft en, zoo het hem (of de regeering) niet mocht bevallen, weer in zijn betrekking van regeeringscommissaris voor het Duitsche crediet kan terugtreden. Patijn vervangt hem daarin tijdelijk. | |
5 Augustus 1921.Ik ben eenige dagen in Londen geweest en dineerde Dinsdag bij Van Swinderen met Generaal Smuts, Deterding, Colijn, Kröller en Lovink. De Londensche agent der Nederlandsche Handel-Maatschappij, Derkinderen, was er ook. Gelegenheid tot een particulier gesprek met Smuts, dat ik gaarne gevoerd had, was er nauwelijks, zoodat ik niet de stoomvaart op Zuid-Afrika heb kunnen aanroeren. Smuts heeft echter aan Van Swinderen gezegd, dat de indruk welken de passagiersbooten der Holland-Zuid-Afrika lijn gemaakt hadden, een slechte is - onordelijk en onzindelijk. Intusschen heeft de Eerste Kamer aan deze weinig belovende onderneming het subsidie be- | |
[pagina 416]
| |
krachtigd.Ga naar voetnoot1 De oude Cremer, waarschijnlijk beïnvloed door Van Aalst, heeft nog veel holle woorden gevonden om de zaak in den Senaat te verdedigen. De aanraking welke wij als beheerders der Holland Oost-Afrika lijn met de directie der Zuid-Afrika lijn tot dusverre hadden, gaf ons een zeer ongunstige indruk van hun opvattingen in zaken. Om op Smuts terug te komen, hij betreurt zeer het optreden der Franschen tegenover Duitschland en vreest daarom de ernstigste gevolgen op den duur. Hij zegt dat die politiek sterk onder den invloed der Fransche industrieelen staat, die meer zeggingschap over de West-Duitsche staal- en kolennijverheid begeeren. Daarmede wordt waarschijnlijk in de eerste plaats de Wendel-groepGa naar voetnoot2 bedoeld. Ik zocht ook Huth Jackson op, die meende een kleine revival in zaken te constateeren. Ik blijf van opinie dat, al zal zich wegens uitputting van voorraden iets meer handel ontwikkelen, de wisselvalligheid der valuta's en de onzekerheid in Europa aan een duurzame verbetering in den weg staan. Jackson zei mij, dat enkele Engelsche groepen groote graancredieten aan Duitschland verstrekt hadden, doch hij scheen niets te weten - deed althans alsof - van crediet verstrekt ten behoeve van de afbetaling van den volgenden termijn der Duitsche schuld aan de Geallieerden. Wel had Von Sthamer, de Duitsche gezant, hem gezegd, dat de afbetaling van den Augustustermijn verzekerd was, doch dat de Novembertermijn waarschijnlijk niet betaald zou kunnen worden. Van Walree, die gisteren bij mij at, wist mij te vertellen dat Mannheimer van Mendelsohn gedaan had weten te krijgen, dat Engelsche en Hollandsche banken samen, de Handel-Maatschappij, Lippmann en de Amsterdamsche Bank, een garantie van 150 millioen goudmarken loopend tot 30 September, ten behoeve van schuldafbetaling aan de Reichsbank verschaft hebben. De garanten ontvangen ¾% commissie en, indien gefourneerd wordt, 9% rente. Het onderpand, papieren marken, is niets waard. Voorts hoorde ik van Walree, dat de geldnood van den Koninklijken Hollandschen Lloyd aanleiding zal geven tot een zeer scherpe con- | |
[pagina 417]
| |
trôle op de directie. Van Aalst heeft getracht dit te voorkomen, doch heeft moeten wijken, daar ook Roelvink eindelijk begrijpt dat Wilmink een dollemanspolitiek gevoerd heeft en, indien vrijgelaten, blijft voeren. Een reorganisatie zal noodig zijn, en men verwacht steun van de ‘Nederland’ en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, van de laatste niet veel, want onze balans zegt duidelijk dat wij geen geld hebben, en onze uitgifte van 10 millioen obligaties dat wij geen geld verdienen. Ik deelde hem mijn gesprek met Wierdsma mede en zeide hem, dat de ‘Nederland’ er zich op voorbereidt om den Lloyd op de been te houden, doch zeker zal verlangen dat Wilmink en Foudraine verdwijnen, de eerste om bekende redenen, de ander omdat men bij de ‘Nederland’ gelooft dat hij door Wilmink tot directeur is voorgedragen omdat zij te veel van elkaar afweten. Het is onbegrijpelijk dat Commissarissen van den Lloyd ondanks al mijn waarschuwingen nooit hebben voorzien, dat Wilmink op een catastrophe aanstuurde. Het verwondert mij van Roelvink, doch Walree zegt, dat hij niet knap is en de laatste jaren slechts achter Van Aalst aangeloopen heeft. Dat is ook met Op ten Noort het geval. | |
5 September 1921.Ik ben 14 dagen met vacantie te Bergen aan Zee geweest - heerlijk oord - en heb daarna een week in Den Haag doorgebracht ter bijwoning van het congres van de International Law Association, waar (in de afdeeling voor zeerecht) allerbelangrijkste veranderingen in de connossementsbepalingen werden aangenomen.Ga naar voetnoot1 Van uit Bergen toog ik ééns naar Amsterdam om in een bestuursvergadering van de ‘Nederland’ aanwezig te kunnen zijn, waarin een voorstel der directie deel te nemen voor een bedrag van 1½ millioen aan een crediet van 6½ millioen, dat de Nederlandsche Handel-Maatschappij, Hope en de ‘Nederland’ tezamen aan de Hollandsche Stoomboot Maatschappij willen verschaffen om haar in staat te stellen en door haar bestelde schepen af te betalen. De waarde der ongeveer 50.000 tons groote vloot op hoogstens 10 millioen schattende, kan men uitrekenen dat de waarde der aandeelen nihil is, immers de maatschappij heeft reeds een obligatieschuld van 4 millioen, zoodat haar totaal | |
[pagina 418]
| |
obligo even groot als haar bezit aan schepen is. Daarbij verwaarloos ik een goodwill die in een verlieslatend bedrijf niet veel beteekent. Dit is het gevolg van een dwaas beheer - bestellen van schepen tot de hoogste prijzen, te hooge dividenden uitkeeren en niet behoorlijk afschrijven. Ik heb ter vergadering vóór het voorstel gestemd, maar gewaarschuwd dat het geld niet spoedig uit de zaak teruggenomen zou kunnen worden en men zich integendeel er op kon voorbereiden, dat er later bij de reorganisatie nog meer zal bij moeten. Van Aalst was aanwezig en deelde mij mede, dat de dokter hem twee maanden rust voorgeschreven had, omdat hij zeer overspannen en zijn hart niet in goeden staat was. Zaterdag, 3 September, werd ik verrast door het lezen van een advertentie in de courant, inhoudende een oproeping voor een algemeene vergadering van den Hollandschen Lloyd ter verleening van ontslag op verzoek aan Wilmink en ter benoeming van een opvolger. Bij de ‘Nederland’ vernam ik, dat Ruys daar losgelaten heeft, dat Wilmink geld van de Lloyd ‘geleend’ had in verband met zijn eigen buitensporige uitgaven (zijn buiten te Maarn moet 9 ton gekost hebben) en hij tot een onvrijwillig ontslag gedwongen is geworden. Louis Hissink wordt zijn opvolger. Er is nog 13 millioen geld noodig ter afbetaling van nieuwe schepen, waaronder twee passagiersschepen, welke volgens de directie der ‘Nederland’ volslagen onbruikbaar zijn en ieder 9 millioen kosten. Deze, zoowel als de oude ‘Frisia’ en ‘Hollandia’, worden ten verkoop aangeboden. Ik heb een berekening van de boekwaarde en de werkelijke waarde van de vloot van den Koninklijken Hollandschen Lloyd gemaakt en bevind, dat de eerste de laatste aanzienlijk overtreft en de obligo's zóó groot zijn, dat ook de aandeelen van deze maatschappij weinig waard zijn. Het publiek zal van deze revelaties verstomd staan. Helaas zijn nog meer ontgoochelingen te verwachten, want er worden allerwegen verliezen in de scheepvaart geleden, wel het meest door de ‘Vereenigde’.Ga naar voetnoot1 In de vaart op Britsch-Indië strijdt zij tegen de ‘Hansa’Ga naar voetnoot2, die er op uit is, de alleenheerschappij welke zij vóór den oorlog in de vaart van het Continent bezat te herwinnen, en dank zij de lage Duitsche valuta (de gages van matrozen bedragen in Duitschland Mk. 700 = ƒ 25 à ƒ 26, terwijl wij ƒ 130 betalen) staat zij zeer sterk. Ik vraag mij af of de strijd vol te houden is. In de vaart op China, Australië en | |
[pagina 419]
| |
Afrika worden evenzeer zware verliezen geleden, en voor mijn maatschappijGa naar voetnoot1, welke indertijd gedwongen is geweest voor een te groot kapitaal in de Vereenigde deel te nemen, is het vooruitzicht ernstig. Haar eigen zaken gaan slecht, de vooruitzichten zijn, eveneens met het oog op de Duitsche concurrentie, zorgelijk en ik zie nog niet hoe zij kan voortgaan met geld in de Vereenigde te storten, daar de 10 millioen welke zij zoo juist geleend heeft, voldoende zijn om haar bestellingen af te betalen, maar meer ook niet. | |
18 September 1921.De indrukken welke ik onlangs ter vergadering van de ‘Vereenigde’ opdeed, zijn gunstiger dan mijn verwachtingen waren. Wel wordt allerwegen geld verloren, maar de vooruitzichten op verschillende lijnen worden gunstiger, niet wat de hoogte der vrachten, maar wat de hoeveelheid lading aangaat. De Hollandsche Lloyd is door tusschenkomst van Op ten Noort bij de ‘Nederland’ en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij om geld komen aankloppen. Er blijkt niet 13 millioen, doch ongeveer 23 millioen noodig te zijn. Wij hebben geen geld, de ‘Nederland’ wel, doch zij wenscht het te houden en in geen geval in een zaak te steken die nog niet gereconstrueerd is, zooals de bankiers willen, die er vóór alles belang bij hebben, dat de obligaties welke in het begin des jaars met de mededeeling uitgegeven werden, dat met het bedrag der leening alle obligo's gedekt waren, door het publiek nog als volwaardig beschouwd worden. De waarde der vloot schatte ik op 33 millioen, hetgeen wellicht 36 kan worden, de obligo's bedragen in het geheel 42 à 44 millioen. Ik zie nog niet hoe de maatschappij behouden kan blijven, doch de ‘Nederland’ en wij zijn het erover eens, dat Amsterdam zijn lijn op Zuid-Amerika moet hebben. Walree en Guépin waren gisteren bij mij om nog eens den nadruk te leggen op het belang van het behoud van den Koninklijken Hollandschen Lloyd als zoodanig, de reputatie in het buitenland (groote roep in Zuid-Amerikaansche kringen als voortreffelijke passagierslijn), ontwrichting gedurende langen tijd der scheepvaartmarkt op de Amsterdamsche beurs enz. Zij wenschen 15 millioen preferente aandeelen te plaatsen onder Commissarissen, die voor hun fatsoen mede zouden moeten doen, bij de scheepvaart en de banken zelf en | |
[pagina 420]
| |
voorts nog zooveel obligaties, dat er in het geheel 25 millioen schuld bestaat. Er zouden dus nog enkele millioenen waterGa naar voetnoot1 en geen werkkapitaal aanwezig zijn, bovendien een veel te hooge rentelast. Ik acht participatie op deze basis voor de scheepvaartmaatschappijen niet aannemelijk. Ik ga overmorgen naar Zuid-Amerika, kan dus geen deel aan de beraadslagingen nemen, maar zou, afgescheiden daarvan, in elk geval het resultaat van het onderzoek der Commissie Van Hengel-Hissink willen afwachten. De oude heer Op ten Noort, die in afwezigheid van Van Aalst waarnemend president van Commissarissen is en voor al de ellende staat, is zeer te beklagen, maar hij zoowel als zijn collega's in den Hollandschen Lloyd, in de eerste plaats Van Aalst, hebben zich aan ongelooflijke luchthartigheid schuldig gemaakt, ondanks mijn waarschuwingen. Vissering zocht mij jl. Maandag op, mijn meening over de bankpolitiek ten aanzien van den gouduitvoer willende weten, voor het geval het £ het (vroegere) goudpunt van ƒ 12,15 overschrijdt, iets wat hij ziet aankomen. De goudpolitiek wordt onder veel begeleiding van quasi wetenschappelijke pro en contra betoogen, waarin vooral Van Gijn onbehoorlijk fel tegenover Vissering staat, voornamelijk door gevoel ingegeven.Ga naar voetnoot2 Mijn gevoel zegt mij dat, waar het goud in overwegende mate naar Noord-Amerika verhuisd is en de wisselkoersen der meeste landen door inflatie zich van het goud losgemaakt hebben en hoogst onstabiel zijn, goud niet meer de rol van regularisateur speelt, terwijl men bovendien in aanmerking te nemen heeft, dat de invloed van een goudzending van het ééne land naar het andere vervloeit over de multiple verhoudingen van de betalingsbalansen van alle landen - die tezamen als het ware een stelsel van hevelvaten vormen. Men zou dus met goudremises naar Engeland zeer waarschijnlijk niet of slechts zeer tijdelijk bereiken, dat de Engelsche koers er door verlaagd zou worden. Zooals Ter Meulen mij eenige dagen later zeide, weifelde Vissering oorspronkelijk, maar daartegenover verdedigde hij het vasthouden van goud, was echter | |
[pagina 421]
| |
blijkbaar zeer bevreesd voor de critiek van zijn tegenstanders, die hem al over de stijging van den dollar lastig vallen. Hij wil ook zeer terecht niet onder de gouddekking van 40% gaan, ofschoon het wettelijk minimum sedert den oorlog 20% is, zoodat hij het wonder der ophouding van den gulden tegenover het pond met ongeveer ƒ 200 millioen zou moeten tot stand brengen. Afgescheiden van deze vraag acht ik de daling van den gulden geen bedenkelijk ding, nu onze industrie, onze export en onze scheepvaart steeds ernstiger concurrentie van de altijd maar dalende mark ondervinden. Joost van Vollenhoven heeft zich tot commissaris van de geheel vooze Hollandsche Stoomboot Maatschappij laten benoemen, naar hij mij zeide om te helpen als het noodig is. Ter Meulen is uit Genève terug, waar hij voor Oostenrijk (dat volgens zijn plan geholpen moet worden)Ga naar voetnoot1 niets heeft kunnen doen, daar eerst het congres te Washington de prioriteit van een dollarleening moet opheffen, hetgeen maanden duurt. Intusschen zinkt het arme land steeds verder naar de diepte. Hij heeft Van der LipGa naar voetnoot2 gesproken, die zeer duister over den financieelen toestand van Duitschland is, zoo ook Vissering, die er eveneens zoo even geweest is. Ik zie geen mogelijkheid meer het bankroet daar te vermijden, doch dan volgt Frankrijk ook en wat dan? | |
19 September 1921.Heden vond de algemeene vergadering van aandeelhouders plaats waarin Wilmink zijn ontslag kreeg en Louis Hissink tot zijn opvolger benoemd wordt. Het oordeel over dezen laatste is niet eensluidend. Een harde werker is het zeker en geen dolle verkwister zooals Wilmink. Hij neemt zijn benoeming in beraad en zal zonder twijfel eerst willen zien wat zijn onderzoek naar den werkelijken stand der zaak oplevert en wat het overleg der bankiers en reeders. Zoo mogelijk moet de Koninklijke Hollandsche Lloyd behouden blijven, ook de naam, die in Zuid-Amerika zonder twijfel een actief van beteekenis vertegenwoordigt, en ik heb den indruk, dat van de bankiers althans Van Walree inziet, dat zij het leeuwendeel van de schuld voor hun rekening moeten nemen, maar met dat al zie ik nog geen gezonde verhouding tusschen verplichtingen en bezittingen. | |
[pagina 422]
| |
Ik verlaat Nederland en Europa in zeer hachelijke omstandigheden en vrees, dat ik niet veel juichtoonen zal vernemen zoolang ik in de verte ben. Wat zal de toestand zijn wanneer ik in Maart terugkom. Zal de groote krachGa naar voetnoot1 er zijn geweest of zijn? Laat ons hopen, dat mijn kinderen het althans goed zullen maken. Mijn vrouw begeleidt mij naar Brazilië en Argentinië, doch keert dan terug. Ik ga naar de Westkust door en keer over Panama terug. Alex en BéGa naar voetnoot2 trekken zoo lang bij ons in en passen op het kroost. Wij schepen ons op de ‘Brabantia’Ga naar voetnoot3 in, een der beide bodems tegen welker aankoop ik indertijd protesteerde. Ik hoorde van Van HengelGa naar voetnoot4, dat zij in de tegenwoordige omstandigheden minder verlies laten dan de oude kleine mailschepen.Ga naar voetnoota | |
Buenos Aires, 18 October 1921.Aan boord bezochten mij bij aankomst de heeren Wessels en Vonk van het agentschap van den Koninklijken Hollandschen Lloyd, beiden diep begaan met en bezorgd over den noodtoestand van de maatschappij, welken zij voorzien hebben sedert zij met de ‘Brabantia’ en ‘Limburgia’ kennis maakten en hoorden van de bestelling van 5 groote vrachtschepen en 2 mailschepen tot de hoogste prijzen en, in 1919 in Holland zijnde, zagen hoe het geld op alle mogelijke wijze weggegooid werd. Door de goede zorgen van deze heeren werd ons het landen in Argentinië toegestaan, hoewel onze immigratiepapieren wegens ons onverwacht doorgaan naar Buenos Aires niet compleet waren, terwijl zij voor onze logies in het hotel zorgden. Heden maakte ik met den heer Molder kennis, directeur van de Hollandsche Bank, die haar door zijn buitengewoon talent als arbitrageant veel geld heeft laten verdienen, klaarblijkelijk ten nadeele van zijn zenuwgestel, dat zichtbaar geleden heeft. Hij is een Amsterdamsche jongen van eenvoudige komaf, geschoold bij de Amsterdamsche Bank, ruw van uiterlijk, maar een van het soort die den Hollandschen naam eer aandoet. | |
[pagina 423]
| |
De bank heeft veel geld verloren, volgens Molder in Brazilië, waar zij naar zijn meening niet had moeten beginnen, omdat zij geen knappe cambio (arbitrage) menschen ter beschikking had en dus haar fortuin in crediet geven heeft gezocht, wat in een vreemd land voor een nieuwe bank gevaarlijk spel is. Hij zegt echter, dat de positie der instelling gezond is, al zal zij wellicht goed doen ditmaal geen dividend uit te keeren. De aandeelen zijn in Holland dan ook volgens hem te zeer gedeprecieerd (op 56 à 60%). | |
Buenos Aires, 21 October 1921.Ik bezocht eergisteren den ouden Heer Allinson Bell, onzen agent en dien van den Lloyd, die mij in weinig gecondenseerde mededeelingen zijn afkeer van de huidige regeering van dit land deelachtig trachtte te maken. Die afkeer wordt in mindere of meerdere mate door alle buitenlanders die ik ontmoette, geventileerd. Volgens de een is President Irigoyen te veel zelfregeerder en laat hij zijn ministers geen vrijheid - behalve om te stelen - volgens anderen schaadt hij de belangen des lands door de vreemdelingen af te stooten, hetgeen gedeeltelijk verband houdt met de politiek der radicale partij, die op stemmen van het plebs uit is. Zoo mogen de spoorwegmaatschappijen, wier kapitaal voornamelijk in Engelsche handen is, hun tarieven niet verhoogen, wat de uitkeering van dividend en verdere uitbreiding van het net tegenhoudt, terwijl de havenarbeiders van regeeringswege en met echt-zuidelijke methodes tot staking enz. aangezet worden. De regeering heeft sterk pro-Duitsche neigingen en is onwelwillend tegen de Entente en onwellevend tegenover haar vertegenwoordigers. De Heer Barendrecht, de Nederlandsche gezant alhier, zeide mij, dat de Engelsche gezant soms eenvoudig geen antwoord op zijn brieven kreeg en zijn Spaansche collega sedert maanden op een decisie op een verzoek om audiëntie bij den president wacht. Hij, Barendrecht, heeft de opdracht van Karnebeek gehad te pogen, de Argentijnsche regeering te bewegen van haar besluit tot uittreding uit den Volkenbond terug te komen, een besluit waarmede zij de opneming van Duitschland in den Bond wilde forceeren. Deze stappen zijn echter tevergeefs geweest. Deze grove houding der Argentijnsche regeering is karakteristiek voor de arrogantie van de heerschende klasse, welke met onopgevoedheid gepaard gaat. | |
[pagina 424]
| |
Buenos Aires, 29 October 1921.Uit Holland bericht ontvangen, dat thuis alles wel is, maar niets over den Lloyd. Slechts de agenten ontvingen telegrafische mededeeling, dat de ‘Brabantia’ en ‘Limburgia’ uit de vaart genomen zullen worden en na de laatste reis der ‘Brabantia’ de ‘Zeelandia’ in plaats van de ‘Gelria’ uitkomt. Wat in het nieuwe jaar gebeuren zal, werd niet gemeld. Is dit bericht de voorbode van het einde? Ik hoop van niet, doch ik zie de kansen van den Lloyd duister in. Nooit heb ik zoo'n zeepbel in zaken bijgewoond. Het figuur dat de Hollanders in dit land slaan, is al zeer treurig. Enkele grootscheeps opgezette handelszaken als de Transoceana en Transmarina zijn reeds na volledig fiasco opgedoekt. Lindetevis-StokvisGa naar voetnoot1 liquideert hier eveneens, het gebeurde met de Compañia Mercantil belooft niet veel goeds voor de toekomst en nu de débâcle van den Hollandschen Lloyd, gelukkig hier nog niet geheel doorgedrongen. Het is te hopen, dat de Hollandsche Bank haar mauvais quart d'heure te boven komt. Haar reputatie schijnt hier ter plaatse niet slecht te zijn. Behalve dat men zich als Nederlander schaamt, betreur ik de verloren kansen. In dit land, dat economisch gezond is, waren zij goed. | |
Alta Gracia, 9 November 1921.Per ‘Gelria’, die de vorige week te Buenos Aires aankwam, ontvingen we direct en indirect allerlei berichten uit patria. Bij den Koninklijken Hollandschen Lloyd schijnt men nog niet recht de koe bij de horens aan te pakken, want hoewel Wilmink weg is, blijven zijn satellieten, en ook Foudraine en De Beaufort beheeren rustig de zaak verder. De laatste, een goedige domme man, is lang genoeg directeur om tegenover aandeelhouders mede verantwoordelijk te zijn, de eerste niet, doch zijn invloed is des te bedenkelijker. In ettelijke brieven aan mijn collega's heb ik mijn indrukken over hetgeen in zake den Lloyd gedaan moet worden weergegeven en daaronder is zeer sterk die dat de zaak radicaal van slechte elementen gezuiverd moet worden, hetgeen niet zonder verwijdering van Foudraine kan geschieden. Men is blijkens een telegram aan het agentschap uit Amsterdam in staat om den passagiersdienst tot Juni voort te zetten, hetgeen niet | |
[pagina 425]
| |
zonder financieele hulp van derden kan geschieden. Ik heb aan mijn collega's de vraag geseind, wie die hulp verschaft en daarop het antwoord ontvangen, dat men mij waarschijnlijk Maandag (eergisteren) zou kunnen antwoorden, waaruit ik afleidde, dat er toen een beslissende vergadering plaats vond. Met het oog daarop heb ik nog Zaterdag geseind, dat wij (Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij) niet moesten helpen, tenzij er een ‘drastic change’ in de directie en den staf verzekerd was. Hissink schijnt intusschen zijn benoeming aangenomen te hebben, doch al is hij een harde werker en zuinig, hij moet door goede menschen geflankeerd worden, of althans door één, waarvoor ik Wessels zou willen gekozen zien. Hij wordt zelf trouwens zeer verschillend beoordeeld: Op ten Noort roemt hem zeer, Van der Houven van Oordt noemt hem onbekwaam en onbetrouwbaar. Koning van de ‘Nederland’ heeft geweigerd met hem als collega samen te werken - waarop Hissinks benoeming tot directeur van die maatschappij indertijd afstuitte. Hij moet een lastig karakter hebben, doch na wat ik door Tegelberg en Oderwald van Koning's oppervlakkigheid gehoord heb, kan ik mij voorstellen, dat Hissink niet zonder grond Koning's bewind in Indonesië, waar zij dagelijks met elkaar te doen hadden, critiseerde. Met dat al is Koning ook een door Op ten Noort aanbevolene. Wessels toonde mij een vertrouwelijken brief van De Beaufort, waarin deze hem vroeg aan te geven welke bezuinigingsmaatregelen te Buenos Aires in te voeren zijn. Daar hij - Wessels - terecht meent, dat er in plaats van 3 één directeur voor het agentschap behoorde te zijn en dat de overwinst der zaak aan den Lloyd behoort te komen, vond hij het bezwaarlijk deze vraag zonder consult met zijn collega's te beantwoorden. Ik gaf hem in overweging De Beaufort telegrafisch machtiging tot zoodanig consult te vragen. Wessels bevalt mij hoe langer hoe meer, verstandig, ijverig, zuinig en naar mijn overtuiging eerlijk als goud. Hij vertelde mij in vertrouwen, dat toen hij in 1909 de boeken van Martinelli, agenten van den Lloyd in Brazilië, onderzocht, niet alleen gevonden had, dat zij geld van den Lloyd vervreemd hadden, doch ook aan Wilmink een cheque van 25.000 Milreis gezonden hadden. Ik herinner mij, dat Cremer, toenmaals president der Nederlandsche Handel-Maatschappij, Wilmink wegens zijn door hem verzwegen belang bij Martinelli ter verantwoording riep en hem op weinig malse wijze de waarheid gezegd heeft. Dergelijke rotte plekken zitten naar mijn overtuiging nog overal bij den Lloyd. | |
[pagina 426]
| |
De economische en politieke berichten uit Europa zijn zoo slecht, dat ik voor revolutie begin te vreezen. Rusland wordt door een hongersnood bezocht, die tientallen millioenen menschen ten grave sleept en andere tientallen millioenen naar andere gewesten drijft, een landverhuizing als voor 1000 en meer jaar. Duitschland zag na de uitspraak van den Volkenbond in zake Silezië de mark, die bij ons vertrek uit Europa nog tegen de 4 ct waard was, op minder dan 1 ct vallen, wat zijn economische ruïne beteekent en groote sociale beroeringen tengevolge moet hebben. Voor andere landen in Europa wordt het nu geheel onmogelijk om tegen Duitschland te concurreeren en de werkloosheid zal er nog meer toenemen. Frankrijk, toch al niet meer dan de gedwongen bondgenoot van Engeland, heeft het bij zijn vriend door zijn tractaat met de Angora-Turken geheel verbruid. Griekenland kreeg, zooals te voorzien was, van die Turken de kous op den kop, waarmede de Engelsche politiek in het nabije Oosten (ik waarschuwde Akers Douglas er indertijd voor. Hij is, zoo zag ik in de pers, onlangs van secretaris van Curzon gezant te Weenen geworden.) totaal mislukt, na reeds heel wat onrust in Egypte en Britsch-Indië veroorzaakt te hebben. De Engelsch-Iersche onderhandelingen dreigen op het verzet van Ulster af te stuiten, wat heillooze gevolgen voor het rijk tengevolge zou hebben, en ten slotte komt Frankrijk steeds nader bij het oogenblik waarop Duitschland het zijn onmisbare schadevergoeding niet meer betalen kan. Als lichtpunt daartegenover staat de ontwapeningsconferentie te Washington, die, gegeven den bedorven geest der Europeesche politici, slechts dan vruchten kan afwerpen, indien Amerika afdoende financieele hulp aan Duitschland en Frankrijk biedt (hetgeen aan een kwijtschelding van zijn vorderingen op Europa en van de onderlinge schulden der geallieerden gepaard moet gaan) en daartegen ontwapening eischt. | |
10 November 1921.Van kantoor antwoord ontvangen, waaruit blijkt, dat de Commissarissen van den Lloyd ƒ 500.000 hebben gefourneerd om de lijn voorloopig te helpen en dat zij overigens hun actie beperken tot pogingen om geld uit andere bronnen te verkrijgen. Van verdere inwendige reorganisatie dus geen kwestie. De Amsterdamsche stoomvaartmaatschappijen schijnen niet of niet afdoende te helpen, als voorwaarde waarvoor ik onderzoek naar de handelingen van Foudraine en bij ongunstig bevind ontslag van dezen directeur zou stellen. | |
[pagina 427]
| |
Buenos Aires, 20 November 1921.Wessels en Vonk toonden mij een brief, dien zij aan de directie van de Koninklijke Hollandsche Lloyd schreven, afstand doende van 50% van de overwinst van het agentschap en aanradende de ‘Brabantia’ of ‘Limburgia’ niet langer in deze vaart te gebruiken. Wat zij het liefst zouden zien, het aftreden van Foudraine en schoon schip onder het personeel, konden zij bezwaarlijk uitspreken. | |
Concepcion, 6 December 1921.Ik hoorde hier door Mr. Bock van Huth & Co. den dood van Mr. Huth Jackson, mijn ouden chef en vriend van het groote huis Fred. Huth & Co. te Londen, waar ik een deel van mijn leertijd doordracht. Het waren maar 6 maanden van Juni tot December 1893, maar nergens deed ik zooveel kennis op als op dat groote kantoor, waar draden uit alle werelddeelen samenvloeiden. Hij was toen een jong man van omstreeks 30 jaar, reeds partner en directeur van de Bank van Engeland. Met de meeste welwillendheid heeft hij mij steeds behandeld. Zijn vrouw is een ‘intellectual’ en salonbolshevist, doch interessant all the same. | |
Santiago, 17 December 1921.De mail uit Amsterdam brengt weinig goede tijding. EmileGa naar voetnoot1 zeer ziek geweest. Financieele toestand nog zeer onbehagelijk. De Java-China-Japan Lijn zit in den knoeiGa naar voetnoot2, heeft geld noodig en kan het niet krijgen, tenzij zij zich van haar deelneming aan de Vereenigde bevrijdt, die haar te groote verliezen bezorgt. Deze eisch komt waarschijnlijk van Van Aalst, die weer in zaken terug is en een broertje aan de Vereenigde dood heeft. BisschopGa naar voetnoot3 en Hummel van de Paketvaart, wier positie ook ongunstig moet zijn, willen nu liquidatie van de Vereenigde. Dit schijnt geketst te zijn, doch men schijnt te overwegen het kapitaal te reduceeren, waardoor het obligo voor bijstorting minder groot wordt.Ga naar voetnoot4 Ook voor de Koninklijke Nederlandsche | |
[pagina 428]
| |
Stoomboot-Maatschappij, die eveneens op vele lijnen verliezen lijdt, is dit zeer gewenscht. Gelukkig hebben mijn collega's van den 14-daagschen dienst op de Pacific, die in de tegenwoordige omstandigheden verlies moet laten, afgezien. Zij seinen mij, dat met de Hamburg-Amerika Lijn overeenstemming bereikt is ten aanzien van Centraal-Amerika en West-Indië, daarentegen willen de Kosmos en Roland lijn ons uit Hamburg verdrijven. |
|