Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
en economische gevolgen van den oorlog, doch dat het land naar het failliet schrijdt, evenals Frankrijk, ziet men er niet in, althans niet tegenover den vreemdeling, terwijl zijn chauvinistische houding in de Fiume-zaakGa naar voetnoot1 het op milliarden te staan komt. Het behoorde te demobiliseeren en is gedwongen 5 jaar lichtingen onder de wapenen te houden. In Zwitserland klaagt men steen en been over de daling der buitenlandsche valuta's, die den uitvoer belemmeren, terwijl de Duitsch-Zwitser, bank en particulier, met Marken en Kronen, duur gekocht, schijnt vast te zitten. Tot nu toe houdt de Zwitsersche koers zich vrij goed, wat men in sommige handelskringen artificieel zou willen veranderen, alsof daardoor het land krachtiger zou worden. Mijn pessimisme over den algemeenen economischen toestand heb ik geuit in een artikel, getiteld ‘Waarheen’ in de Economisch-Statistische Berichten van 31 December.Ga naar voetnoot2 Ik zie inderdaad niet hoe de vreeselijke wereldcatastrophe nog vermeden kan worden welke door de overdreven militaire en andere staatsuitgaven in Europa, de dolle verkwisting in alle landen, de geringe arbeidsprestatie der werklieden en de vernietiging van m enschenlevens, fabrieken en kolenmijnen langzaam maar zeker veroorzaakt wordt. Ook Keynes, dien ik met zijn prachtig boekGa naar voetnoot3 gecomplimenteerd had, schrijft mij, dat hij nu nergens meer licht ziet. Frankrijk is met zijn ego-centrischen, van economische waarheden niets begrijpenden kijk op de wereld de voornaamste schuldige, hoewel Italië zich al weinig beter gedraagt en de rol der Engelsche regeering, Lloyd George dus, tot nu toe | |
[pagina 344]
| |
daarin bestaan heeft, Frankrijk tot militaire excessen of mishandeling van Duitschland aan te moedigen en op het laatste oogenblik volte face te maken, waardoor al het odium op zijn bondgenoot komt. Met dat al komt mijn verwachting, dat Frankrijk naar het bankroet afzakt, hoe langer hoe dichter bij de verwezenlijking. Het initiatief van Vissering om tot een valuta-conferentie te gerakenGa naar voetnoot1, heeft bij de bankiers in de geallieerde en neutrale landen succes gehad, doch ongelukkig ontbreekt het hem aan den moed om krachtig op de regeering in te werken en zonder twijfel werkt Van Aalst tegen. De beide conferenties in Amsterdam, in groot geheim gehouden (in Oct. en Nov.)Ga naar voetnoot2, werden eerst door Keynes, Paul Warburg, Raphaël LevyGa naar voetnoot3 bijgewoond en van Nederlandsche zijde door het geheele directoraat der Nederlandsche Bank en Ter Meulen en later ook door Wallenberg (voor Zweden), Glückstadt (Denemarken), Volckmar (Noorwegen), De Haller en Pictet (voor Zwitserland). Het aan de regeeringen aangeboden memorandum is door Keynes en Warburg opgesteld, doch nogal gewijzigd, zoodat het eenigszins vaag uitgevallen is.Ga naar voetnoot4 Vissering's leiding der besprekingen was volgens Ter Meulen erbarmelijk. Ik woonde ze niet bij, doch ontmoette de heeren op een dejeuner bij Vissering en later op een diner bij Ter Meulen. Amerika is echter aan dit plan vijandig, moede van het militaristisch gedoe van de Entente, dat tegen het gezond verstand strijdt en tot financieele ruïne en revolutie moet leiden. Indien zij nu eenmaal in dit opzicht beterschap toont, zal Amerika wel over de brug komen, al blijft dan de groote moeilijkheid hoe de Europeesche schuldbewijzen bij het Amerikaansche publiek te plaatsen. | |
[pagina 345]
| |
9 Maart 1920.Ik hoor, dat Ter Meulen naar Londen opgeroepen is ter bijwoning van de valuta-conferentie door de League of Nations bijeengeroepen.Ga naar voetnoot1 Dat is een groote stap voorwaarts en ik hoop, dat de Conferentie iets bij de verschillende regeeringen tot stand brengt. In Engeland ziet men eindelijk in, dat het vredesverdrag onuitvoerbaar is en den wederopbouw in Europa verhindert. Wijziging der financieele bepalingen is onvermijdelijk om Duitschland het noodige crediet voor grondstoffen en levensmiddelen te verschaffen. Frankrijk, waar men ten opzichte van den toestand in Centraal-Europa en de eigen treurige financiën totaal verblind is, stribbelt tegen, maar zal ten slotte moeten toegeven. Intusschen speelt zich hier de vraag af van het crediet van ƒ 200 millioen, crediet door Nederland aan Duitschland te verleenen.Ga naar voetnoot2 Door Vissering is het bestreden, als zijnde onvereenigbaar met het internationale crediet. Naar mijn meening zou het op onzen weg liggen aan Duitsche producten een crediet te verleenen, indien het internationale crediet niet tijdig tot stand komt, daar wij als buurman een overgroot belang bij de voorkoming van hongersnood, revolutie en den wederopbouw hebben. Het voorgestelde crediet is echter aan den Duitschen staat, en wij krijgen geen waar voor ons geld. Mijn bezwaar heb ik den 3den Februari per brief kenbaar gemaaktGa naar voetnoot3, doch Karnebeek, die het schrijven ter vergadering van Loder ontving, heeft het niet ter kennis der aanwezigen gebracht. Ik had toen de griep en had nòch vóór dien datum nòch gedurende eenigen tijd daarna gelegenheid de zaak, die, naar men mij zeide, intusschen onder voorbehoud van de goedkeuring door de Entente tusschen Nederland en Duitschland afgesloten was, met insiders te bespreken. Toen ik evenwel van Waller (Dr. F.G.) vernam, dat men de overeenkomst in uitgebreiden kring veroordeelde en aanzag als een combinatie Van Vlissingen-Van Aalst, liet ik een copie van mijn schrijven circuleeren, met het gevolg dat Colijn, die de vergaderingen van den laatsten tijd niet bijwoonde, mij bijviel. Heden hebben wij opnieuw vergaderd aan Buitenlandsche Zaken.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 346]
| |
10 Maart 1920.De vergadering van gisteren hoorde Waller en Van Vlissingen, die te Parijs door de Commission des Réparations ontvangen waren. Poincaré, de nieuwe Voorzitter, was als gewoonlijk afgemeten, doch niet onwelwillend, en de indruk der Nederlandsche heeren was dat de stemming ten aanzien van onze regeling met Duitschland in zake crediet en kolen niet ongunstig was, zeker niet bij Bradbury, den Engelschen vertegenwoordiger. Goedkeuring van de overeenkomst was onzerzijds niet gevraagd, de Entente wordt geconsulteerd. Haar beslissing staat nog uit. Intusschen is volgens de berichten van Waller, Van Vlissingen en de Regeering zelve de voedselnood in Duitschland, en met name in het Roerdistrict, zeer aanstaande en weet men daar, dat ons land vol met levensmiddelen is, welke het zou kunnen afstaan. Indien dus niet spoedig een regeling tot stand komt, waardoor wij daar met onze kaas, haring, groenten, rogge enz. te hulp kunnen komen, zijn hongeropstanden te vreezen, welke voor onze eigen veiligheid gevaarlijk kunnen worden. Anderzijds verklaarden Everwijn en Patijn, dat de Duitsche officieele vertegenwoordigers niet de minste haast toonen om de levensmiddelen los te krijgen. Van TienhovenGa naar voetnoot1, van de Rotterdamsche Bank, dien ik eergisteren ontmoette en die juist uit Berlijn teruggekomen was, had daarentegen zeer gunstige indrukken over de werkwilligheid der Duitsche arbeiders en den toegenomen export. Zoolang het hongerspook niet verwijderd is, ben ik niet optimistisch ten aanzien van Duitschland. Men zegt, dat Van Tienhoven zwaar aan speculaties verloren heeft en dientengevolge van Amsterdam naar Den Haag overgeplaatst wordt. Zijn huis heeft hij in elk geval aan zijn opvolger GeertsemaGa naar voetnoot2 verkocht. De ontkenning in de pers door de Rotterdamsche Bank van het verlies dat zij door de waardeloosheid van Argentijnsche effecten, van Duitschland tegen een levensmiddelencrediet overgenomen, zou lijden, wordt niet algemeen geloofd. WestendorpGa naar voetnoot3, wel geen eerste figuur in de bankwereld, maar toch soms goed ingelicht, beweert, dat een bedrag van 28 millioen op het spel staat. De Duit- | |
[pagina 347]
| |
sche regeering zou niet bereid zijn bij te springen, tenzij zij een crediet van de Rotterdamsche Bank kreeg. Voor eenige maanden richtte de Rotterdamsche Bank met de Hollandsche Bank voor Zuid-Amerika, Wm. H. Müller & Co. en de Koninklijke Stoomboot-Maatschappij de Hollandsche Bank voor de Middellandsche ZeeGa naar voetnoot1 op, in wier raad van beheer ik zitting genomen heb. Vestigingen te Genua en Barcelona worden voorbereid. Het moeilijke punt is het vinden der geschikte leiders en het werken in Italië zonder dat veel kapitaal naar dat land, waar de financieele toestand een verdere daling van de valuta mogelijk maakt, overgebracht wordt. Medeleden van den Raad van Beheer zijn Den Tex BondtGa naar voetnoot2, Van TienhovenGa naar voetnoot3 (voorzitter), Wilmink, Kröller en Westerman. | |
11 Maart 1920.Sedert ettelijke maanden ben ik doende geweest de ‘Nederland’ en de ‘Rotterdamsche Lloyd’ tot het annonceeren van een lijn van Holland op Oost-Azië te bewegen, en daar zij te weinig schepen voor dit doel hadden, hebben wij (Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij) onze medewerking aangeboden. Ten slotte is, nadat ook de Java-China-Japan Lijn zich bereid verklaard heeft één, later twee schepen voor dit doel af te staan, de lijn geopend onder leiding der ‘Nederland’.Ga naar voetnoot4 Nauwelijks was dit voornemen bekend of het bleek dat de Holland-Amerika Lijn gelijke plannen in samenwerking met Van Nievelt, Goudriaan & Co. (Rotterdam) koesterde.Ga naar voetnoot5 Dit leek ons | |
[pagina 348]
| |
het juiste moment om te trachten tot een ‘Entente’ tusschen de groote stoomvaartmaatschappijen ter zake van de Nederlandsche stoomvaartpolitiek te komen. De Holland-Amerika Lijn toonde zich bereid hierover overleg te plegen, en de eerste bijeenkomst van de bij de Oost-Aziëvaart geïnteresseerden had weldra (in December) plaats. Toen bleek dat de Holland-Amerika Lijn voor Oost-Azië aan GoudriaanGa naar voetnoot1, en voor Britsch-Indië aan Van OmmerenGa naar voetnoot2 vastzat, werden deze heeren op de volgende bijeenkomst eveneens uitgenoodigd. Mijn denkbeeld was: wederzijdsche respecteering van het terrein van iedere bestaande maatschappij en samenwerking in het tot stand brengen van nieuwe lijnen. De sfeer der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij zou zijn Europa (met Marokko, Noord-Afrika en Levant), West-Indië, Westkust van Zuid-Amerika en Centraal-Amerika, de ‘Nederland’ en de Rotterdamsche Lloyd Ned.-Indië, de Java-China-Japan Lijn de verbinding tusschen Nederlandsch-Indië en China en Japan en de Westkust van Noord-Amerika (deze in gemeenschap met de ‘Nederland’ en de Rotterdamsche Lloyd), de Holland-Amerika Lijn Noord-Amerika, Cuba en Mexico en de verbinding tusschen de Oostkust van Noord-Amerika en Nederlandsch-Indië (deze in gemeenschap met de ‘Nederland’ en de Rotterdamsche Lloyd). De nieuwe Oost-Azië lijn zou met medewerking van de Holland-Amerika Lijn en Goudriaan onder leiding van de ‘Nederland’ uitgevoerd worden en de Britsch-Indiëvaart onder leiding der Holland-Amerika Lijn, ook met medewerking der Amsterdamsche lijnen. Op het programma zouden voorts staan een Australië- en een West-Afrikalijn. De Holland-Amerika Lijn verklaarde zich met dezen opzet ingenomen, waardoor reeds dadelijk verkregen was de toezegging dat zij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij ter Westkust van Zuid-Amerika met rust zou laten, tot nu toe het voorname geschilpunt tusschen haar en de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij. GoudriaanGa naar voetnoot3, wiens onderneming in den oorlog zeer veel geld verdiend heeft en zich op de lijnenvaart wil gaan toeleggen, stond echter op een aan- | |
[pagina 349]
| |
deel in het beheer der Oost-Azië lijn, waarvan hij tevens cargadoor wilde zijn, terwijl hij de vorming van één groote maatschappij verdedigde, welke de verschillende lijnen zou uitvoeren door tusschenkomst van de te Amsterdam en Rotterdam gevestigde directies. De zetel der maatschappij zou te 's-Gravenhage zijn en het beheer zou bij een raad van beheer berusten, samengesteld uit de directies der bestaande stoomvaartmaatschappijen. Deze opzet kwam op den voorgrond terwijl ik in Zwitserland vertoefde. Ik vond hem log en onpractisch, doch ter wille van de eensgezindheid veroordeelde ik hem bij mijn terugkomst niet terstond, maar trachtte althans te verkrijgen, dat het centrale beleid vereenvoudigd en krachtiger zou worden door de aanstelling van een zeer bekwamen voorzitter, waarvoor ik Van Walree, intusschen uit Japan teruggekeerd en begeerig om zich weder in zaken en liefst in de scheepvaart te begeven, voorstelde. Van Walree had evenwel gelijktijdig een aanbieding van de Twentsche Bank bekomen, waarvoor ik hem nog geschikter acht. Daar wij het overigens met Goudriaan niet terstond over zijn positie in de nieuwe zaak eens waren (en nog niet zijn) en Van Walree als leider van het geheel, doch zonder feitelijke uitvoerende macht in de lijnpolitiek zeer moeilijk zou worden, kon ik hem niet aanraden de zeer voordeelige offerte der Twentsche Bank te weigeren. Hij heeft die dan ook aangenomen, waarmede een beproefde kracht van groote eerlijkheid in onze bankwereld, zij het niet met den invloed dien hij vroeger als directeur der Nederlandsche Handel-Maatschappij bezat, haar intrede zal doen. Intusschen hebben de beraadslagingen over het samengaan der Nederlandsche reederijen, welke nog niet ten einde zijn, een mij niet onwelkom gevolg gehad.Ga naar voetnoot1 | |
14 Maart 1920.Gisteren militair pronunciamientoGa naar voetnoot2 te Berlijn, juist wat noodig was om Duitschland de laatste kans te benemen er zich economisch weer bovenop te werken. Burgeroorlog zal er het eerste gevolg van zijn, | |
[pagina 350]
| |
en indien de usurpatoren daarbij het onderspit delven, is de kans groot dat de extremisten van links aan het roer komen, dus een soort communisme. De loop van zaken hangt voor een groot deel van de houding van het centrum af, dat zeer waarschijnlijk de stemming bij de arbeiders peilen zal, alvorens uit den hoek te komen, en voorts van de Entente. Reeds zijn de Temps en de Débats verheugd: ‘Zie je wel, we hebben het altijd gezegd, de geest der Duitschers is niet veranderd, zij zijn nog even militairistisch als vroeger aangelegd. Nu moeten ze dan eindelijk finaal ontwapend worden, en onzen bondgenooten zullen nu de oogen ook wel voldoende geopend zijn om ons daarbij te helpen.’ Zij vergeten daarbij, dat de Franschen voor een goed deel de schuld ervan dragen, dat een militaire staatsgreep in Duitschland mogelijk is. Na den wapenstilstand konden de Duitschers aannemen, dat de voorwaarden waarop zij gecapituleerd hadden, hoe bitter ook, nagekomen zouden worden en hun hunne politieke eenheid zouden laten en het economische leven zouden mogelijk maken. In plaats daarvan werden Duitsche deelen als Danzig en West-Pruisen van hen afgescheurd, het Saargebied zoo goed als van Duitschland vervreemd, de blokkade voortgezet en tal van vernederende en provoceerende maatregelen genomen, die het Duitsche volk de wanhoop nabij brachten. Het Spartacisme werd door den socialistischen Noske met moeite en slechts met behulp van reactionaire officieren bedwongen, doch dit hulpmiddel is het paard van Troje gebleken te zijn. De Franschen, bij den wapenstilstand nog oprecht door de Duitschers bewonderd, die heelemaal niets van den Franschen haat tegen hen begrepen, slechte psychologen als zij zijn, worden thans in Duitschland fel gehaat, en de Engelschen, minder door oorlogsleed getroffen en zakelijker en minder haatdragend dan de Franschen, en daarom veel redelijker in hun optreden tegenover den vijand van onlangs (dit geldt niet voor den opportunistischen Lloyd George), zijn er niet meer verfoeid als tijdens den oorlog. De laatste dagen behandeling in de Kamer van de interpellatie-MarchantGa naar voetnoot1 betreffende de staking. De werkgevers zijn er niet vertegenwoordigd, en de veroordeeling van hun houding is er eenzijdig door geworden. De strijd, vrees ik, is nu op politiek terrein overgebracht. Hij had een economische beteekenis in zooverre dat de zege van de werklieden zou medebrengen den voortgang van het loonsverhoogingproces in het geheele bedrijfsleven op een oogenblik dat | |
[pagina 351]
| |
de prijzen der levensmiddelen gaan dalen en de concurrentiemogelijkheid, reeds geschaad door onze hooge valuta, verder verminderd zou worden. De politieke ondergrond van het conflict bestaat daarin, dat de sociaal-democratische leiders der arbeiders voor socialisatie der bedrijven vechten en zoolang de loonen opdrijven totdat het kapitalisme capituleeren moet, terwijl de communisten, die het grootste deel der arbeiders achter zich hebben of liever beheerschen, niet anders willen dan de omvergooiing van het bestaande, de vernietiging van het kapitaal. Slechts door daartegen front te maken, kunnen de werkgevers hopen het afglijden naar den chaos te voorkomen - en nog is die hoop zwak. | |
16 Maart 1920.Nijgh en Hudig hebben gisteren Aalberse bezocht, die voorloopig geen initiatief tot arbitrage zal nemen. Slechts indien er door gebrek aan grondstoffen gevaar voor de nijverheid gaat dreigen, zal hij zich genoodzaakt zien zich met de zaak te bemoeien. Hij betreurt de afwezigheid in de Kamer van een verstandig werkgever, maar was om die reden verheugd dat Nierstrasz, wiens geloofsbrieven nog niet goedgekeurd zijn, zijn stem niet kon laten hooren. Terugkomende op de stoomvaart-onderhandelingenGa naar voetnoot1, de grondslag voor de oprichting der ‘Vereenigde’ maatschappij zou een overeenkomst tusschen de bestaande maatschappijen zijn, die zich zouden verbinden elkaars terrein te eerbiedigen en ten aanzien van de toekomst samen te werken. Besloten werd de Koninklijke Hollandsche Lloyd uit te noodigen op deze basis toe te treden, doch het bleek dat Wilmink vast voornemens was een lijn naar Cuba en Mexico met zijn kleine passagiersschepen ‘Hollandia’, ‘Frisia’ en ‘Zeelandia’ te openen, hetgeen gelijk zou staan aan een oorlogsverklaring aan de Holland-Amerika Lijn, die harerzijds verklaarde op Brazilië en Buenos Aires te zullen gaan varen wanneer Wilmink zijn plan ten uitvoer bracht. Bovendien wilde Wilmink de vrije hand behouden ten aanzien van de vaart op de Westkust van Zuid-Amerika, welke het terrein der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij is. In een onderhoud waarin ik tevergeefs trachtte hem tot andere gedachten te brengen, deelde ik hem mede dat mij niets anders restte dan mijn ontslag als commissaris bij den Koninklijke Hollandsche | |
[pagina 352]
| |
Lloyd te nemen, terwijl hij hetzelfde bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij diende te doen. Wilmink was het daarmede eens, verheugd dat hij mij als commissaris kwijtraakte.Ga naar voetnoot1 Ik ben niet minder tevreden, niet langer de medeverantwoordelijkheid van Wilmink's politiek te behoeven te dragen. Wilmink offert alles aan den uiterlijken glans op, eenig idee van spaarzaamheid en rentabiliteit bezit hij niet. Hij is gelukkig de mooiste passagiersschepen en de kostbaarste gebouwen te bezitten. Ik heb hem indertijd aangetoond, dat groote passagiersschepen als de ‘Gelria’ en de ‘Tubantia’ niet betaalden en dat dientengevolge de beide, nog minder ‘earning power’ bezittende, nog grootere booten welke hij in 1916 tijdens mijn afwezigheid (doch met volle instemming van andere commissarissen) in het geheim van de Hamburg-Amerika lijn, nog in aanbouw zijnde, kocht (de ‘Limburgia’ en de ‘Brabantia’), een heillooze acquisitie waren, te meer daar zij voor de haven van Buenos Aires te diep steken. Met fraaie, doch holle volzinnen werden mijn bedenkingen weerlegd, en commissarissen onder het praesidium van Van Aalst, die zulke zaken oppervlakkig afdoet, gingen als gewoonlijk met de directie mede, en onder luid gejuich en wederzijdsch getoast zal straks de ‘Limburgia’, die Wilmink zeer handig, ondanks het verzet der Entente, uit Bremerhaven in IJmuiden heeft weten te krijgen, als schoonste toevoeging aan de Nederlandsche passagiersvloot ingewijd worden. Ik ben zeer bevreesd dat de Koninklijke Hollandsche LloydGa naar voetnoot2 onder het weelderig bestuur van Wilmink, bijgestaan door zijn onbeteekenende collega's Meurs en De BeaufortGa naar voetnoot3, naar den kelder zal gaan. De benoeming van den laatste tot directeur in 1919 heeft trouwens ook niet mijn sympathie gehad. Zij had haar oorsprong in een onvoorzichtige toezegging van Van Aalst, aan de familie De Beaufort gedaan, toen hij alles op haren en snaren zette, om de millioenen, noodig voor de betaling van ‘Gelria’ en Tubantia, bijeen te krijgen. De Beaufort was toen bij den Koninklijke Hollandsche Lloyd werkzaam, toegevoegd aan den inspecteur Foudraine. Commissarissen hebben toen, Van Aalst niet kunnende desavoueeren, de voorwaarde gesteld, dat de benoeming tot directeur van | |
[pagina 353]
| |
De Beaufort niet zou kunnen geschieden dan nadat de directie hem op grond van zijn kunde en praestaties daarvoor aanbeval. Ettelijke jaren heeft de dikke Maurits sedert in verschillende hoedanigheden en op verschillende plaatsen zijn werkzaamheden bij den Koninklijke Hollandsche Lloyd voortgezet en bij de reederskringen den indruk bevestigd dien ik steeds van hem had, dat hij een goedige, maar gemakzuchtige en onbekwame jongen is. Ik kan de aanbeveling van Wilmink en Meurs hem ten slotte tot directeur voor te dragen alleen verklaren uit de volgzaamheid waarmede hij den eerste zonder zin tot critiek bijstaat. Het is een schande, dat zoo'n benoeming kon plaats vinden. Ik ben zeer bevriend met de beide broeders Noud en Ferd de BeaufortGa naar voetnoot1, waarvan de laatste eveneens commissaris bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd is, en het zou mij zeer pijnlijk geweest zijn, mij tegen de benoeming van Maurits te verzetten. Daar commissarissen zich bij voorbaat verbonden hadden, de benoeming goed te keuren, mits door de directie aanbevolen, was tot zoodanig verzet mijnerzijds geen reden. Het spijt mij overigens deze onderneming, wier behoud voor Nederland voor een groot deel aan mij te danken isftGa naar voetnoot2, te verlaten.Ga naar voetnoota | |
25 Maart 1920.Gisteren Ruys de Beerenbrouck en Karnebeek bezocht, den eerste om zijn aandacht op de noodzakelijkheid te vestigen van zoodanige militaire maatregelen dat de orde in de beide havensteden bewaard kan worden (een uitbreiding van het conflictGa naar voetnoot3, ofschoon op het oogenblik niet waarschijnlijk, is niet onmogelijk) en tevens een inval van het Duitsche roode leger gekeerd kan worden, den ander om de wenschelijkheid te betoogen dat de bereidwilligheid der Nederlandsche Regeering, levensmiddelen aan West-Duitschland, mits door tusschenkomst der wettige Duitsche regeering, te leveren, blijke. Honger maakt desperado's, en indien de menigte in Duitschland weet dat wij levensmiddelen willen leveren - op crediet - bestaat er een zekere kans dat deze wetenschap tot luwing van den opstand medewerken zal. | |
[pagina 354]
| |
Uit hetgeen Ruys mij mededeelde, bleek dat de Regeering maatregelen genomen heeft, om drie lichtingen der tweede divisie (Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen) spoedig aan de grens onder de wapenen te hebben, zoo noodig gevolgd door evenveel lichtingen der derde divisie (Brabant en Limburg). Amsterdam, de meest anarchistische der twee groote steden, krijgt het militair dat noodig geacht wordt, maar hoewel er niet aan de goede bedoelingen van Ruys en het legerbestuur te twijfelen valt, heb ik niet een rotsvast vertrouwen in de mogelijkheid van het gelijktijdig keeren van den binnenlandschen en buitenlandschen rustverstoorder verkregen. De officieren zijn vol vertrouwen en zelfs veel te branie, doch de militaire horizon is beperkt en zij overzien waarschijnlijk niet de mogelijke ontwikkeling van den toestand en de eischen welke daaruit voor de gewapende macht kunnen voortvloeien. Op de troep is alleen te vertrouwen voor zoover het boerenjongens zijn, nog niet door de stadsbevolking besmet, terwijl het met het talent en prestige der officieren over het algemeen treurig gesteld is. Karnebeek zeide mij, wat ik trouwens reeds van Snouck vernomen had, dat Van IJsselstein, na overleg met hem en De VriesGa naar voetnoot1 (financiën), besloten had aan Duitschland een crediet van 20 millioen gulden ten behoeve van den aankoop van levensmiddelen ter beschikking te stellen, dit met het oog op den naderenden hongersnood aan den overkant onzer grenzen en vooruitloopende op het in orde komen van het groote crediet van 200 millioen. Berlijn dient hierop te antwoorden, maar aan Troelstra is het aanbod bekend. Natuurlijk kan de Nederlandsche Regeering niet direct met de oproerlingen spreken. Ik verklaarde mij over het aanbod verheugd, doch ried spoedige publicatie aan, opdat het publiek in Nederland en Duitschland zou weten, dat Nederland, in strijd met de krantenberichten, bereid was voedingsmiddelen te leveren en de levering door crediet te vergemakkelijken, doch slechts door tusschenkomst der Duitsche regeering. Tegen deze publicatie had hij bedenking, welke ik niet goed begrijp. Karnebeek meende overigens, dat het gevaar van een inval van hongerige en plunderende massa's uit Duitschland niet groot was. Naar mijn meening hangt het voorloopig af van het stand houden of den val van Wezel, thans door de Rooden belegerd. Het roode leger schijnt een bende te zijn, doch als de strijd lang genoeg duurt, zal er wel organisatie in komen. | |
[pagina 355]
| |
Karnebeek vond overigens den politieken toestand te Berlijn een janboel en het Kabinet-Bauer onbekwaam. Hij betreurde het voor Duitschland, en beweerde dat zelfs de Engelschen het hierin met hem eens zijn, dat de Hohenzollerns er verjaagd waren. Elk land heeft volgens hem een monarch noodig, die boven de aspiraties der partijen staat en een tegenwicht tegen separatistische en ontbindende neigingen vormt. Hij hoopt dan ook, dat Duitschland ten slotte tot de constitutioneele monarchie zal komen. Ik zeide hem dat wanneer de Duitscher eenmaal voor dien regeeringsvorm rijp is, hij ook een republiek kan verdragen. Zijn spijt over den val van de Hohenzollerns kan ik niet deelen. Zij hebben het er naar gemaakt. Dat overigens de constitutioneele monarchie in het algemeen, gegeven de onvolmaaktheid van den mensch, een regeeringsvorm is, goed genoeg om niet voor den republikeinschen te verruilen zoolang deze geen bepaalde verbetering of ontspanning brengt, geef ik gaarne Van Karnebeek toe. Snouck vertelde mij, dat Zimmerman, burgemeester van Rotterdam, en Everwijn beiden in onderhandeling over een benoeming tot gezant in Argentinië geweest zijn. Men heeft speciaal voor Zimmerman van dien post, tot dusverre een consulaat-generaal, een gezantschapspost gemaakt, doch daar de onderhandelingen afgesprongen zijn, zit men thans met den open post, die nu tijdelijk weer door een consul bekleed zal worden. De benoemingen door Karnebeek zijn niet allen even gelukkig, de onbeduidende Rengers te Konstantinopel, de dwaze Hendrik Muller te Bucarest, de belachelijke Advocaat te Belgrado, zijn niet op hun plaats, maar hij moet roeien met de slechte riemen welke hij heeft, en men mag tevreden zijn, dat hij de reorganisatie van zijn departement krachtig ter hand genomen heeft. Patijn als secretaris-generaal, BeelaertsGa naar voetnoot1 voor de politieke afdeeling en Snouck voor de economie zijn groote verbeteringen. De opvolging van Cremer, die in het voorjaar voorgoed naar huis schijnt te komen, zal Karnebeek weer voor een probleem zetten. Onlangs wist men aan Buitenlandsche Zaken slechts S.P. van Eeghen daarvoor te noemen, die naar mijn meening als gezant ongeschikt is en bovendien niet zal willen. | |
[pagina 356]
| |
30 Maart 1920.In November vroeg Karnebeek mij, tegelijk met Prof. Van Eysinga de Regeering te vertegenwoordigen in de commissie welke te Parijs de internationalisatie der rivieren zal uitwerken en dus ook het nieuwe statuut voor den Rijn zal vaststellen. Ik bedankte, daar ik eindelooze besprekingen voorzag en ik mij niet zoo lang uit mijn zaken en mijn gezin kan verwijderen en mijn gezondheid bovendien in dien tijd nog te wenschen overliet. Kröller werd toen benoemd.Ga naar voetnoot1 Onlangs sprak ik deze, die zich hevig beklaagde over het koopje dat ik hem door mijn bedanken bezorgd had. De Polen, Roemenen, Tsjechen en dergelijke zijn onuitputtelijk in hun argumenten, welke voornamelijk tegen het denkbeeld der internationalisatie ingaan en uitgebreide nationale bevoegdheden op de rivieren beoogen. De Rijn is nog niet aan de orde, doch onze gedelegeerden hebben den indruk, dat men niet ongeneigd is rekening te houden met onze wenschen, die in de eerste plaats naar de zekerheid van het behoud van den Rijn als waterweg uitgaan, terwijl Frankrijk, dat zich in het toezicht een overwegenden invloed heeft verzekerd (bij het verdrag van Versailles), meer bedacht is op de exploitatie van den Rijn ten eigen bate, o.a. voor kanalen en electrische drijfkracht. Gisteren vertelde Ter Meulen mij, dat Sir William Goode en Dr. TaylorGa naar voetnoot2 hier de vorige week geweest zijn om het medegaan van Nederland te verkrijgen in het verleenen van een crediet ten behoeve van levensmiddelen voor Oostenrijk, Hongarije (?), Tsjecho-Slowakije en Polen Amerika doet voor $55 millioen mede, Engeland voor £ 10 millioen.Ga naar voetnoot3 Dit is een plan waarover Vissering mij eenige dagen geleden gesproken heeft, maar waarbij toen alleen van Oostenrijk sprake was. Het gaat buiten den Volkenbond om. Indien de Entente eerst onze crediet- en kolenovereenkomst met Duitschland goedkeurt, zie ik niet in waarom Nederland zich zou onthouden. Zijn deelneming zou in verhouding tot zijn financieele draagkracht moeten zijn. | |
[pagina 357]
| |
Vissering wilde indertijd Nederland de leiding bezorgen; dit leek mij gevaarlijk, want het zou de aanslagen op onze beurs vermoedelijk op bedenkelijke wijze vermeerderen. De kwestie is, hoe zal men zich ervan verzekeren, dat de levensmiddelen bij hen terecht komen die ze behoeven, en niet bij SchieberGa naar voetnoot1? Van Vissering's ruilinstituutGa naar voetnoot2 hoor ik, sinds ik bedankt heb in de commissie van voorbereiding te zitten, niet veel meer, slechts liet Vissering zich onlangs ontvallen, dat men nu tot de ontdekking gekomen is, dat het niet zonder dwang kan werken. Dat heb ik steeds voorzien, en het is een van mijn voornaamste bezwaren geweest. Wij moeten geen nieuwe instelling hebben welke onze uitvoer controleert en de macht bij enkele individuen legt, zooals bij de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij het geval was. | |
1 April 1920.De buitengewoon hooge bedragen welke Commissarissen als tantième bij de ‘Nederland’ toucheeren, zijn voor Op ten Noort eenige malen aanleiding geweest een limiteering ervan voor te stellen. Dit geschiedde reeds in November of December jl. Het voorstel werd toen door de oppositie van Van Aalst en Treub op de lange baan geschoven, doch bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, waar de directie het initiatief nam door zelf een verlaging van het directie-tantième voor te stellen, werd een vermindering van het tantième van commissarissen van 10 op 5% aangenomen. Daarop bracht Op ten Noort het denkbeeld opnieuw bij de ‘Nederland’ ter sprake, doch stuitte daarbij op heftigen tegenstand van Van Aalst, die zeide, dat hij wegens zijn gemoedstoestand - hij had juist zijn tweeden zoon aan de griep verloren - niet op het schriftelijk voorstel der directie Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij had kunnen antwoorden en niet ter vergadering had kunnen komen waarin het werd aangenomen. Hij verklaarde er tegen te zijn, dat het winstaandeel van commissarissen en directeuren ten bate van aandeelhouders verminderd werd, doch hij zou er niets tegen hebben | |
[pagina 358]
| |
als de werknemers der maatschappij er door gebaat werden. Iedereen wist hoe gul hij zelf was, zoodat men niet moest denken, dat het hem om het geld te doen was; hij kon zich niet vereenigen met de gedachte, dat zulke kapitalisten, als de aandeelhouders zijn, hun aandeel vergroot zouden zien. Op deze wijze doorslaande, uitte hij de weinig kies bedoelde opmerking, dat de directie Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij tegenover de vermindering van haar tantièmes haar salaris verdubbeld had gezien. Ik antwoordde hem niet, misschien ten onrechte, want ik was even te voren te zeer begaan geweest met zijn smart, welke hem zichtbaar overheerschte. Zijn zoon, 25/26 jaar, was een levendige jongen en ontviel hem terwijl hij zelf met hevige koorts te bed lag en de toestand van zijn vrouw als gewoonlijk uiterst precair was. Wat men van Van Aalst ook denken moge, hij is een liefhebbend vader en echtgenoot, dit verlies is voor hem een zware slag. Ik kan hem echter in de tantièmekwestie onmogelijk zonder tegenspraak laten, te minder nu hij het goed geacht heeft een verkeerden indruk omtrent de houding der Directie van den Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij te verwekken. Door de vermindering van het tantième van elke directeur van 4% op 3% derft deze bij een dividend van 20% meer dan ƒ 50.000, -, terwijl hij aan salaris ƒ 10.000, - vooruitgaat. Mijn oude vriend JonckheerGa naar voetnoot1 heeft eindelijk zijn ontslag als directeur der Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’ ingediend. Hij is sedert lang niet geheel toerekenbaar en deed de laatste jaren de onverantwoordelijkste dingen, die het leven van zijn collega's Oderwald en Tegelberg zeer moeilijk maakten. Zij hebben ten slotte geweigerd met hem te blijven samenwerken, doch het is niet gelukt hem aan zijn verstand te brengen, dat hij ongeschikt voor verdere bekleeding der betrekking geworden was. Zijn ontslagneming is dan feitelijk ook gedwongen. Men zal hem nu evenwel ter benoeming tot Commissaris voordragen. Na zijn langdurig verblijf in Zwitserland heet hij hersteld, en onder die omstandigheden zou het buitengewoon hard zijn hem te passeeren, ofschoon zijn benoeming aan het Commissariaat der ‘Nederland’ niet de noodige eer aandoet. De oprichting der Vereenigde Stoomvaart MaatschappijGa naar voetnoot2 zal nu wel verwezenlijkt worden. Het laatste geschilpunt, dat zich ten slotte als bij verrassing voordeed, nl. de eisch der firma's Van Nievelt, | |
[pagina 359]
| |
Goudriaan & Co. en Van Ommeren, dat de Europeesche lijnen buiten de overeenkomst zouden blijven, een eisch waartegen de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij opkwam, is door ons toegeven weggenomen. Wij achten het van meer belang, dat een duurzame band tusschen de groote Nederlandsche reederijen tot stand komt dan dat de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij op dit, voor haar weliswaar belangrijke, punt bevredigd zou worden. Vooral op mijn aandringen komt in de statuten een grootere decentralisatie tot uitdrukking dan in den eersten opzet het geval was. De directies der te openen lijnen, Oost-Azië - Australië - West-Afrika - Britsch-Indië, behouden een groote mate van zelfstandigheid, en alle centralisatie in Den Haag, welke onpractisch zou zijn, zal worden vermeden. Ik denk dat Den Haag, waar de zetel gevestigd zal worden, zich zal onledig houden met de centrale financieele administratie, de assurantie, groote technische problemen, de bestelling van schepen en de algemeene vrachtpolitiek tegenover het buitenland. Nu Van Walree voor de Twentsche Bank gewonnen is, zal Van der Houven van OordtGa naar voetnoot1 uitgenoodigd worden als Voorzitter van den Raad van Bestuur op te treden.Ga naar voetnoot2 | |
4 April 1920.JohnGa naar voetnoot3 is dezer dagen uit de Vereenigde Staten en Mexico teruggekomen, vergezeld van Waller.Ga naar voetnoot4 Tezamen hebben zij voor de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij de positie der olieproduceerende ondernemingen in laatstgenoemd land onderzocht. De opdracht is goed uitgevoerd, doch het resultaat hunner bevindingen is niet zeer hoopvol wat betreft de te verwachten hoeveelheden van die brandstof, welke voor de wereldvloot van enorme beteekenis is, nu kolen zoo buitengewoon schaars en duur zijn. Het brandstoffenprobleem bedreigt Europa nog erger dan de honger. Eén ding is te hopen, dat Spartacus in het Roerdistrict niet de kolenmijnen vernielt, zooals de Duitsche militaire onverlaten het in Noord-Frankrijk deden. | |
[pagina 360]
| |
BaltGa naar voetnoot1, die, na eenige maanden in Amerika te hebben doorgebracht, zich door Carel HeldringGa naar voetnoot2 had laten overhalen proefsgewijze in dienst der Curaçaosche Handel-Maatschappij te treden en voor haar van New York uit een reis naar San Domingo en Cuba ondernam, heeft, daar zijnde, van de verdere volvoering van het plan afgezien en reist nu met Alex de Beaufort (zoon van W.H. en medicus) in de landen om de Caraïbische Zee. Deze uiterst begaafde, maar energielooze jongen is dus tot mijn groot leedwezen weer zonder bestemming. Was hij daarmede maar gelukkig, dan legde ik er mij gemakkelijk bij neer, doch hij is zelf on bevredigd over het gebrek aan een levensdoel. Der Kinderen deelde mij mede, dat Jan Veth voor zijn buitengewoon hoogleraarschapGa naar voetnoot3 wil bedanken, daar het daaraan verbonden werk hem te veel tijd kost. De cursus van Veth is geen onverdeeld succes, omdat Veth niet van het hooge standpunt van den intellectueel onder de kunstenaars afstapt en de academie-leerlingen dus niet weet te pakken.Ga naar voetnoot4 Het onweer dreigde reeds eenigen tijd, en bij mij staat vast dat getracht moet worden Veth te behouden, waarschijnlijk door voor zijn lessen ook toehoorders buiten de Academie te trekken en er dus een soort van aula-voordrachtenGa naar voetnoot5 van te maken. De Academie leeft en beteekent voor het publiek te weinig, en het vertrek van Jan Veth, die een naar buiten sprekende figuur is, na zoo korten proeftijd (2 jaar) zou haar schaden. Ook de bereiking van Der Kinderen's ideaal, het octrooieeren der Academie als inrichting van hooger kunstonderwijs, wat zij slechts in naam is en door het ontbreken van eenigen graad of diploma in werkelijkheid niet is, zou daardoor verder bemoeilijkt worden. | |
[pagina 361]
| |
8 April 1920.Jan Veth eergisteren gesproken. Ik zei hem, zijn beweegredenen te eerbiedigen, voor zoover zij zijn gebrek aan tijd betreffen, doch vroeg hem mij te zeggen of niet ook een element van onbevredigdheid over de verkregen resultaten hem dreef.Ga naar voetnoot1 Hij gaf dit toe en was niet ongeneigd nogmaals een proeftijd van twee jaren door te maken, indien er middelen gevonden werden om het gehoor grooter te doen zijn, dus een publiek te trekken zooals de aulavoordrachten bijwoont.Ga naar voetnoot2 Hij betwijfelde echter of Der Kinderen daartoe te vinden zou zijn. Hij is een oud vriend van dezen, dien hij als persoon en kunstenaar hoogacht en wien hij een groote visie toeschrijft, doch een gering uitvoeringsvermogen. Het laatste is niet geheel onjuist: ware Der Kinderen, behalve de geniale strijder voor de belangen der Academie, de groote organisator, hoeveel verder zoude zij dan thans niet zijn. Gisteren onderhield ik mij opnieuw met Der Kinderen over het onderwerp. Hij wierp het denkbeeld niet van zich af, doch wilde de consequenties van de richting welke ik ten aanzien van Veth voorstond, nog eens overleggen alvorens te decideeren. Het spreekt vanzelf, dat andere hoogleeraren en lectoren, voor zoover hun cursussen niet van een practicum (teekenen) vergezeld zijn, gelijke ambities en rechten zullen doen gelden, en het is begrijpelijk dat Der Kinderen moet overwegen of de erkenning daarvan het onderwijs aan de Academieleerlingen niet zou schaden. Ik hoor van Ter Meulen dat Amerika blijk geeft uit het plan van een gezamenlijke credietverleening aan Oostenrijk c.s. te willen terugkrabbelen en dat in verband daarmede Karnebeek de uitnoodiging tot een conferentie in Parijs, waarheen Ter Meulen, Patijn en Snouck Hurgronje afgevaardigd zouden worden.Ga naar voetnoota Ter beurze wordt verteld, dat Foudraine, de inspecteur van den Koninklijke Hollandsche Lloyd, op de a.s. aandeelhoudersvergadering ter benoeming tot directeur zal worden voorgedragen. Indien dit bericht juist is, wordt aan de directie althans een man toegevoegd | |
[pagina 362]
| |
die weet wat hij wil en over een groote technische bekwaamheid beschikt. Of hij de man is om verkwisting tegen te gaan, kan ik niet beoordeelen. | |
11 April 1920.De stakingGa naar voetnoot1 duurt reeds 2 maanden en kan maar niet tot een einde komen, ofschoon 9/10 der stakers zonder twijfel op de voorwaarden der werkgevers aan den arbeid zouden willen gaan. De besturen der FederatieGa naar voetnoot2 (anarchistisch) en van den Centralen BondGa naar voetnoot3 (socialistisch) houden vol, en de vanwege het eerste uitgeoefende terreur op werkwilligen en hun gezinnen is voldoende om dezen passief te doen zijn. Intusschen bekomen de werkgevers zooveel werkkrachten uit de Zuiderzee-havens (Rotterdam uit het Zuiden des lands) als zij behoeven, die zij in het afgezette havengebied inkwartieren, en er wordt door deze ‘onderkruipers’ oneindig beter gewerkt dan door de gewone, door den geest des tijds en bedorven groote stadslucht aangetaste havenarbeiders, terwijl diefstal aan de goederen niet voorkomt. Slechts stokers en tremmers zijn moeilijk te bekomen, geen wonder: het is het ellendigste beroep in ons bedrijf, en alleen om dat te omzeilen zou de reeder tot het stoken van olie, waarbij tremmers geheel gemist kunnen worden en het aantal stokers op enkelen teruggebracht kan worden, of tot motorbooten moeten overgaan indien er slechts genoeg olie geproduceerd werd. Het einde der staking wordt, behalve door de terreur, door een door de vakvereenigingen in het leven geroepen internationale complicatie vertraagd. De Engelsche Union heeft op hun verzoek den boycot voor Nederlandsche schepen in Engelsche havens uitgesproken en toegepast, en in Argentinië is hetzelfde geschied. De Engelschen hebben er een eisch aan de Nederlandsche reeders aan toegevoegd, nl. dien van betaling der Engelsche gages aan de zeelieden, een eisch waaraan wij niet anders dan in den uitersten nood mogen toegeven, want waar zouden wij heengaan indien de loonen niet meer door den levensstandaard van het eigen land bepaald werden, daargelaten dat het loon in vele gevallen niet door het bedrag der gages | |
[pagina 363]
| |
voldoende tot uitdrukking komt. Zoo zijn onze gages vergezeld van enkele rechten der zeelieden, zooals dat op ondersteuning en verpleging bij ziekte en pensioen. Een bezwaar van practischen aard is ook de talrijke fluctuaties van het pond, dat nu eens ƒ 9, - dan weer bijna ƒ 11, - waard is. De Engelsche Union trekt zich daarvan niets aan en verlangt domweg betaling van de Engelsche gages. Het is een bedenkelijk symptoom des tijds, deze internationale onderlinge steun der vakvereeniging, zoo vergezeld van onvoldoende economisch inzicht. Toch is Nijgh geneigd op dit punt toe te geven, en het zou mij niet verwonderen, dat hij iets van zijn meening tegenover Brautigam, den leider der sociaal-democratische vakgroep, had laten doorschemeren. Gelukkig wil Hudig er niet van weten, en ik verzet er mij ten sterkste tegen, evenals tegen Nijgh's denkbeeld, de stakers die aan den arbeid gaan, een vergoeding voor de geleden misère te beloven. Dat wij dit bij verrassing zouden doen wanneer eenmaal de normale toestand hersteld was, kan ik mij begrijpen, doch hoe hij op deze wijze een in het oog der werklieden en van ieder buitenstaander zoo goed als gewonnen strijd wil afkoopen, is mij een raadsel. Wel wat laat zijn de indertijd bij de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij aangesloten reeders in Januari jl. te rade gegaan over een huldeblijk aan de inderdaad buitengewoon verdienstelijke uitvoerende commissie van het bestuur van dit thans zoo goed als geliquideerd zijnde lichaam. Ik had het denkbeeld bij mijn collega's reeds een jaar eerder ter sprake gebracht, doch daar ik dan wegens mijn langdurig verblijf te Parijs de enkele vergaderingen van het algemeen bestuur van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij, welke sindsdien gehouden werden, niet kon bijwonen, bleef ik in de overigens niet presseerende zaak inactief. De reeders besloten de uitvoerende commissie, en in de eerste plaats haar voorzitter, Van Aalst, over het denkbeeld een regentenstuk van haar door Jan Veth te laten maken, te polsen. Met dit polsen belastte zich Van Hasselt, die ook in den oorlog de schakel tusschen reeders en Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij geweest was. Van Aalst toonde zich verontwaardigd over het lange dralen van de kringen welke de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij aan zich verplicht had, in de eerste plaats de bankiers, doch nu dan de reeders eindelijk over de brug kwamen, wilde hij het aanbod niet afwijzen. Evenwel kon Veth niet de schilder zijn, want de uitvoerende commissie had zelve reeds het plan opgevat zich te laten vereeuwigen en was daarover met Van | |
[pagina 364]
| |
Wely in besprekingen getreden, waaruit zij, al wilde zij, zich niet kon terugtrekken. Van Aalst stelde voor, dat de reeders dit stuk zouden overnemen en aanbieden, in welk geval hij Van Hasselt verzocht de andere leden der commissie eveneens te polsen. Deze had weinig met Van Wely als kunstenaar op, doch ging Op ten Noort spreken. Deze bleek over de mededeelingen van Van Aalst eenigszins verwonderd, daar hij in opdracht van de commissie met Jan Veth over het maken van het stuk onderhandeld had, en ofschoon nog geen opdracht verstrekt was, kon hij zich niet zonder meer met het aanbod van het portret, door Van Wely te maken, accoord verklaren. Slechts indien Van Hasselt de zaak met Jan Veth in orde kon maken, wilde hij zich bij den wensch van Van Aalst neerleggen. Van Hasselt had daarop een onderhoud met Veth, die zich natuurlijk weinig ingenomen met de houding der commissie toonde. Het bleek, dat Van Aalst zelf er eerst met hem over gesproken, dus later om de een of andere reden, zeker geen kunstkennis, met Van Wely aangebonden had. Veth zeide zijn eigen persoon te willen uitschakelen en te willen terugtreden, te meer daar hij geen regentenstuk zou willen maken, doch een andere conceptie - van meer levende pose - waarvan de uitvoering evenwel zeer moeilijk zou zijn, had willen verwezenlijken. Hij waarschuwde echter tegen den stroom van ontzetting en spot die uit de kunstwereld zou opstijgen indien de opdracht aan Van Wely verstrekt werd. Van Hasselt was zeer onder den indruk van de gegrondheid van deze waarschuwing en vertelde mij bij mijn terugkomst uit Zwitserland de geschiedenis zooals zij zich tot dusverre afgespeeld had. Wij besloten daarop een vergadering der reeders bijeen te roepen om hun het geval voor te leggen. Men was van meening, dat men onder die omstandigheden Van Wely's stuk niet kon overnemen èn wegens de geringe artistieke beteekenis van het geschenk, èn wegens de repercussie die de aanbieding ervan op het publiek, dientengevolge op de schenkers en allermeest op Van Aalst, zou hebben. Men zag dus van dezen vorm van een huldeblijk af en besloot naar iets anders te zoeken. Van Hasselt werd met de boodschap aan Van Aalst belast, die nu in een moeilijk parket tegenover Van Wely kwam te zitten, doch aanvankelijk bonne mine à mauvais jeu maakte. Den volgenden dag bezocht ik de tentoonstelling van Van Wely's portretten bij KleykampGa naar voetnoot1 en stond op het punt de expositiezaal vol | |
[pagina 365]
| |
afgrijzen over het aanschouwde te verlaten toen ik bij den ingang Van Aalst met Van Wely tegenkwam. ‘Daar heb je hem,’ riep Van Aalst uit, waaruit mij bleek, dat hij mij achter de oppositie tegen zijn wenschen zocht. Door het gelijktijdige binnentreden van Mevrouw KleykampGa naar voetnoot1 kwam het niet tot een gesprek, doch 's middags aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, waar ik Van Aalst weer ontmoette, verzekerde hij mij, dat er een schandaal zou ontstaan wanneer het bekend werd, dat Van Wely aldus behandeld was geworden. Het zou mij voor Van Aalst spijten, hij wordt de risée van het geval. Later heeft hij zich tegenover Van Hasselt op een brief van Bredius beroepen, die daarin Van Wely met Rembrandt vergelijkt. Soort zoekt soort. Zoo staat de zaak heden, de ontknooping komt (wellicht) na Van Wely's terugkeer uit Rome, waar hij den PausGa naar voetnoot2 schildert. Intusschen ware het gewenscht het over een ander huldeblijk eens te worden, al zijn de spontaniteit en de aardigheid er van af. Ik denk over een fonds ten bate van den vrede, door de leden der uitvoerende commissie te beheeren. Nierstrasz, die Van Aalst honing om den mond smeert, is echter, geloof ik, weer aan een herleving van Van Wely doende. Het is een onverkwikkelijke geschiedenis. | |
11 Mei 1920.De Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij is eindelijk den 30sten April tot stand gekomen.Ga naar voetnoot3 De beurs heeft er een haussefactor in gezien. In werkelijkheid zal de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij niets kunnen doen om de aanstaande daling der vrachten tegen te houden, en het zou niet gewenscht zijn, want aan weinig zaken dient in het algemeen belang spoediger einde te komen dan aan het zwaar drukkende vrachtenpeil.Ga naar voetnoot4 Ook de langdurige staking van zeelieden en havenarbeiders is ten slotte door de werknemers of liever door hun besturen opgegeven en | |
[pagina 366]
| |
voor hen verloren verklaard.Ga naar voetnoot1 Bij de arbeiders zelven was de neiging tot hervatting van het werk reeds lang bestaande, maar de besturen, hoewel onderling sterk verdeeld, vochten lang voor eenige concessie, daarin door de Engelschen geholpen, echter tevergeefs. De schaduwzijde der volledige overwinning is de onmogelijkheid thans een collectief contract met de arbeidersorganisaties te sluiten. Alleen de Christelijke groepen zijn daartoe bereid, doch zij vormen een kleine minderheid. Ik acht onze overwinning van groote beteekenis voor het geheele land, hoop slechts dat zij niet tot reactie zal leiden. In de wereld ziet het er over het algemeen niet bemoedigend uit. In Duitschland zijn de Kapp-PutschGa naar voetnoot2 en de daarop gevolgde roode woelingen in Westfalen en Rijnland achter den rug, maar ik ben niet zeker, dat de rechtsche elementen niet weldra opnieuw zullen beginnen. Teekenend was het hoe Amsinck, een Hamburgsche reeder, met wien ik onlangs over de vaart op Afrika, welke ons (de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij) wegens ons samengaan met de ‘Vereenigde’ toegewezen is, er zich over uitliet. Hij betreurde het optreden van Kapp en de zijnen, niet wegens de daad maar omdat het onvoorbereid kwam. ‘In breede kringen wist men er niets van,’ alsof die breede kringen, dat zijn de Hamburgsche kooplui, de industrieelen en de agrariërs, zeker een beter voorbereide omwenteling van rechts met hun sympathie, zoo niet met de daad, gesteund zouden hebben en nog zouden steunen. De minachting in die kringen voor de tegenwoordige regeering is groot, de ongelukkige heeft dan ook in het geheel geen macht. De verkiezingen (in deze maand te houden) voor de Nationale vergadering zullen wellicht verandering in den politieken toestand brengen. Vallen zij naar rechts uit, dan zal er allicht een krachtige regeering komen, die ook wat meer poids tegenover de Entente kan laten gelden, al zal zij door de Franschen met de grootste achterdocht begroet worden, niet zonder reden, want Frankrijk is tegenwoordig in Duitschland diep gehaat, dank zij zijn politiek van kwellingen en zijn zwarte soldatenGa naar voetnoot3 in de bezette gebieden, en de Duitsche burgerlijke partijen, die au | |
[pagina 367]
| |
fond onverbeterlijke militairisten zijn en geen politieke hersens bezitten, zouden, als ze niet machteloos waren, niets liever willen dan Frankrijk weer te lijf gaan. De Fransche houding is dom maar menschelijk, zoo begrijpelijk na de beestachtige wreedheid waarmede de Duitschers, zoolang zij sterk waren, en zelfs gedurende hun terugtocht uit Frankrijk, in dat land huisgehouden hebben. Mijn voornaamste hoop is op de voeding der massa gevestigd: gelukt het, den Duitschen arbeider in dit uiterst critieke jaar te voeden, dan zal er regelmatig en rustig gewerkt worden en Duitschland komt er dan bovenop, indien ook de schadeloosstelling aan Frankrijk te betalen en niet langer in het vage gelaten wordt. Het ziet er naar uit (en in Den Haag zegt men, dat men op dit punt veel verder gevorderd is dan de buitenwacht weet) dat het spoedig zal komen tot de vaststelling van een bedrag, al zullen de £ 2000 millioen van KeynesGa naar voetnoot1 wel overschreden worden. Het is voor Frankrijk broodnoodig, dat men daar tot het inzicht komt, dat men alleen dan van Duitschland belangrijke schadevergoeding verwachten kan, indien het bedrag ervan vastgesteld wordt en de Duitschers niet langer in den energie doodenden toestand gelaten worden, te weten dat de vrucht van allen arbeid hun ontnomen zal worden. Dit is eigenlijk wat de Franschen willen, immers zij vreezen een economische en een daaraan gepaard gaande militaire herleving van Duitschland, dat hen weer te lijf zal gaan, maar indien zij - zooals zij doen - tevens in het financieele moeras blijven zitten, hopelooze tekorten op hun budgetten te boven hebben te komen, zich beklagen dat niemand hun crediet verleent, dan hebben zij een groot deel der schuld aan zich te wijten. Bij Poincaré komt die verkeerde gedachtengang goed tot uiting: ofschoon hij voorzitter der Commission des Réparations is, geneert hij zich niet in zijn 14-daagsche bijdragen aan de Revue des Deux Mondes zijn hardvochtige meeningen ten beste te geven. Het is te hopen, dat de practische en coulante opvattingen der Engelschen ten slotte den doorslag zullen geven, doch op Lloyd George is nooit eenige staat te maken. Neemt | |
[pagina 368]
| |
men ten slotte nog in aanmerking, dat de Duitschers door den oorlog weinig geleerd hebben, onbetrouwbaar en politieke ezels blijven, dan is er nog weinig grond voor optimisme in West-Europa. Door het aan Turkije voorgelegde vredesverdrag wordt in het Oosten verder onheil gesticht; het ergste daarin is de afstand - zij het ook eenigszins bemanteld door Turksche souvereiniteit gedurende de eerstvolgende 5 jaar - van Smyrna en de definitieve overgave van Thracië, incluis Adrianopel, aan Griekenland.Ga naar voetnoot1 Ik heb die landen tusschen 1900 en 1910 veel bereisd en acht de Grieken niet in staat een niet-Grieksch gebied tot welvaart te brengen. Sedert heeft het antagonisme tusschen Turken en Grieken zich zeer verscherpt, zoodat de Turken, wier hoofdmacht in Klein-Azië zal gevestigd zijn, hun vijanden in het half Turksche Smyrna en het geheel Turksche achterland niet met rust zullen laten. Thracië is slechts overwegend Grieksch in de kustplaatsen, Turksch en Bulgaarsch in het binnenland, Adrianopel is een heilige plaats, economisch behoort het bij Bulgarije, strategisch ligt het geheel aan een Bulgaarschen inval bloot Ik begrijp niet, dat Venizelos deze aantastbare en moeilijk behoudbare uitbreiding van gebied heeft kunnen begeeren, waarmede zoowel Turkije als Bulgarije van den beginne af tot verzet geprikkeld zullen zijn. De Bulgaren zijn kalme boeren, die na al hun oorlogen der laatste jaren rustig aan het werk getogen zijn. Zij zullen dus een gunstige gelegenheid afwachten om de Grieken, die zij ‘militairement’ ver overtreffen, Thracië te ontnemen, doch de Turken onder Mustapha KemalGa naar voetnoot2 en EnverGa naar voetnoot3 zullen er zich geen oogenblik bij neerleggen en het niet bevestigde bericht dat de Sultan afstand zal doen, indien dit vredesverdrag niet gewijzigd wordt, acht ik niet onwaarschijnlijk.Ga naar voetnoot4 Lloyd George is misschien op het laatste oogenblik nog tot andere gedachten te brengen. De Duitsch-Nederlandsche crediet-overeenkomst is eindelijk ge- | |
[pagina 369]
| |
teekend.Ga naar voetnoot1 Daar de internationale credietverleening (plan-Vissering) steeds twijfelachtiger wordt, kan ik de hulp door Nederland aan Duitschland verschaft, slechts toejuichen, doch overigens bezit ik over de verdiensten van deze overeenkomst geen helder oordeel, daarvoor heeft zich te veel tijdens mijn afwezigheid in het buitenland (December-Januari) afgespeeld. Niet zonder reden wordt er bedenking geuit tegen de omstandigheid, dat de beide niet-ambtelijke onderhandelaars groote belanghebbenden - Van Aalst en Van Vlissingen - waren.Ga naar voetnoot2 De eerste zeide mij dezer dagen dat hem ter oore gekomen was, dat namens de Regeering (buiten ons allen van den Raad van Bijstand om) bedongen was, dat Duitschland eveneens opkomt voor de 28 millioen Argentijnsche effecten die het aan de Rotterdamsche Bankvereeniging als onderpand verstrekt had en welke tengevolge van het besluit der Argentijnsche autoriteiten gebruik te maken van het recht in Marken terug te betalen, vrijwel waardeloos geworden waren. Verder beweerde hij, dat de Steenkolen Handelsvereeniging ƒ 1,50 per ton aan de Duitsche kolen verdient, een winst waarop zeker wel aanmerking diende gemaakt te worden. Zeker is het, dat Van Vlissingen met groote handigheid het algemeen belang met dat van zijn onderneming weet te vereenigen. Aan de instemming der Franschen, welke hij van WallerGa naar voetnoot3 te Parijs heeft verkregen, heeft hij een contract op den Rijn voor kolen welke de Duitschers aan de Franschen te leveren hebben, verbonden, hetwelk het geheele vervoer daarvan aan een combinatie van de Steenkolenhandelsvereeniging en Van DrielGa naar voetnoot4 opdraagt. Het ziet er naar uit alsof deze credietovereenkomst inderdaad door allerlei particuliere belangen omgeven is, niet te vergeten de Erke- | |
[pagina 370]
| |
lenz-concessieGa naar voetnoot1, waarin Van Vlissingen en de Rotterdamsche Bankvereeniging voorname geïnteresseerden zijn. Hiervoor is vrije uitvoer van kolen uit Duitschland bedongen, maar op welke voorwaarden de kolen aan den Nederlandschen Staat geleverd worden, is mij niet bekend. Deze reserve heb ik dan ook niet laten vallen sedert ik mijn eerste oordeel over de overeenkomst aan mijn medeleden van den Raad van Bijstand kenbaar maakte. | |
18 Mei 1920.De vorige week woonde ik aan het Ministerie van Koloniën een vergadering van het Suriname-Studie-SyndicaatGa naar voetnoot2 bij, door den Gouverneur van Suriname, Staal, bijeengeroepen en gepresideerd. Doel was van de leden het initiatief tot een groote landbouw-onderneming in de kolonie te verkrijgen, als aansluiting op het rapport van de Studie-Commissie Kasteleyn.Ga naar voetnoot3 De inleiding van den Voorzitter was lang, geestdriftig en onzakelijk. Er bleek echter in elk geval uit, dat de Regeering bereid is tot een aanzienlijke concessie in de door haar te bekostigen bijdrage in den aanvoer van immigranten uit Java. Het overigens zeer goede rapport der Commissie betoogt dat Suriname, om welvarend te zijn, meer bevolking behoeft en bepleit den aanvoer in tien jaar tijd van 100.000 Javanen, doch geeft niet aan in welke ondernemingen die gebruikt moeten worden. Na eenige toelichting van Heeren Kasteleyn en Kluvers bleek thans, dat men een exploratie-onderneming, een proeftuin voor het planten van gewassen als cassave, vethoudende palmen, thee, tabak, sisal op de hoogere gronden, waarvoor men één millioen kapitaal noodig achtte en een groote koffie-onderneming van 8000 acres, waarvoor 8 millioen vereischt zouden zijn, op het oog had. Het scheen mij zeer onpractisch een exploratie-onderneming van een millioen gulden te willen oprichten, waarvan het geld na eenige jaren opgemaakt zal zijn zonder dat men | |
[pagina 371]
| |
eenige zekerheid heeft, dat een der proefcultures zal slagen. Slagen zij niet, dan is het geld weg, en daarmede uit. Slaagt er één of meer, dan is het zeer de vraag, of men dan geld voor een groote onderneming bij elkaar krijgt. Suriname is nu eenmaal zeer impopulair bij de Nederlandsche kapitalisten. Wellicht is er thans, nu de suiker op Java zulke ‘untold millions’ aan Nederland afwerptGa naar voetnoot1, eenige kans op belangstelling, maar over drie of vijf jaar is de situatie vermoedelijk geheel anders, veel ongunstiger. Het voor de koffie-onderneming verlangde kapitaal van 8 millioen was veel te hoog gesteld, nooit zou men dat bij elkaar krijgen. Ik stelde voor, dat men zich tot een flinke koffie-onderneming van enkele duizenden acres, waarvoor 3 millioen noodig zou zijn, bepalen zou en dat deze zich ook met proefcultures op kleine schaal zou onledig houden. Dit plan werd aangenomen, nadat Schadd van de Nederlandsch-Indische Handelsbank, Bonebakker van de Koloniale Bank en Dinger van de Internationale verklaard hadden de zaak bij hun besturen te zullen verdedigen. Robbie van Lennep van de Cultuur Mij. der Vorstenlanden hield zich afzijdig en Abram Muller, die in den beginne als gewoonlijk niets dan afbrekende critiek had laten hooren, zeide dat de Handel-Maatschappij niet mede zou doen, omdat zij op het punt stond ettelijke nieuwe millioenen in haar suikerfabriek op Mariënburg te steken, een argument waarvoor wel wat te zeggen viel. WeiseGa naar voetnoot2 en Van NieveltGa naar voetnoot3 uit Rotterdam reserveerden hun houding, zij schenen liever hun eigen weg te gaan. Ik ben voorloopig nogal ingenomen met dezen uitslag. Wordt het plan uitgevoerd, dan krijgt Suriname een koffie-onderneming op veel grootere schaal dan daar bekend. Ik heb eenig vertrouwen in de Liberia-koffie in dat land, mits niet op zoo kleine voet ondernomen als thans het geval is. Van een nationaal standpunt is het noodig, dat Nederland er zich voor interesseert, daar het anders zeker te avond of te morgen aan Amerika gaat, hetzij door verkoop hetzij door geweld, en wij door dat verlies in de West een slecht precedent voor de Oost scheppen. Echter moet de Regeering thans inzien, dat zij de kolonie ook anders moet aanpakken, niet met liefdadigheid maar met | |
[pagina 372]
| |
gezonde economische maatregelen, in de eerste plaats door den aanleg van een goed wegennet, een ding dat schandelijk verwaarloosd is geworden.Ga naar voetnoot1 | |
22 Mei 1920.Wij hebben onlangs het gouden jubileum van de ‘Nederland’ gevierd.Ga naar voetnoot2 Bij mijn, nog oudere, maatschappijGa naar voetnoot3 zijn de herdenkingen van het 50- en 60-jarig bestaan tot het inwendige bepaald gebleven, gedeeltelijk omdat het eerste feest in een weinig voorspoedig jaar viel en het tweede midden in den oorlog, gedeeltelijk omdat de directie aan toespraken en recepties het land heeft, doch bij de ‘Nederland’ heeft men ten allen tijde meer naar buiten gewerkt. Dit jubelfeest was door veel hartelijkheid gekenmerkt, de traditioneele humane denkbeelden der directie tegenover het personeel droegen daartoe grootelijks bij. Op ten Noort bood bij CouturierGa naar voetnoot4 een diner aan de commissarissen aan, waartoe hij den PrinsGa naar voetnoot5, RöellGa naar voetnoot6, Commissaris van Noord-Holland, den BurgemeesterGa naar voetnoot7 en de vertegenwoordigers van eenige bevriende maatschappijen eveneens genoodigd had. Zeer zware kost en onbelangrijke speeches. De Prins verklaarde zich bij het bedanken voor de gouden gedenkpenning welke de directie hem aanbood, bereid tot hulp en steun, steeds wanneer een beroep op hem gedaan werd. Lieb Vaterland, kannst ruhig sein! Na tafel klampte hij mij over St. Moritz aan, waar we elkaar eenige jaren geleden ontmoet hadden. Het is voor hem het paradijs op aarde, veel cancans, eten en drinken. Het beklimmen der bergen heeft hij er maar aan gegeven. De Vereenigde Ned. Scheepvaartmaatschappij is 30 April opgericht.Ga naar voetnoot8 Zij zal de Oost-Azië lijn, Britsch-Indië lijn, Australië-lijn en Afrika-lijn exploiteeren. De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot- | |
[pagina 373]
| |
Maatschappij belast zich met het beheer der laatsteGa naar voetnoot1 en bij ons zal Valstar speciaal de taak op zich nemen. Hij is er reeds voor naar Engeland geweest en heeft daar zeer sterk den indruk opgedaan, dat het voor ons zeer ongeraden is met de Duitschers samen te gaan. Zij kunnen in de eerste jaren niet in hun vroegere kolonies terugkeeren (behalve in Zuid-West-Afrika, waar de half-Boeren-regeering behoorlijke begrippen tegenover hen huldigt), hun factorijen en lichtermateriaal zijn geconfisqueerd en de nationalistische, egoïstische strooming heeft in Engeland zoodanig de overhand, dat achter elke poging van neutrale zijde, in den handel en de scheepvaart in te dringen, de Duitschers vermoed worden. Een deel van den Engelschen handel wil zich gaarne aan het monopolie onttrekken dat thans in Afrika door Elder DempsterGa naar voetnoot2 uitgeoefend wordt, doch voorloopig geen Duitschers. De voorstellen, ons door de Duitsche Afrika-groep gedaan, welke in enkele samenkomsten met Arnold Amsinck en Kramer (van den Norddeutschen LloydGa naar voetnoot3) besproken zijn en waarvoor ik veel gevoelde, mits zoodanig gewijzigd, dat wij niet aan hun leiband zouden loopen, moeten onder die omstandigheden geheel van de baan. Valstar gaat naar Hamburg om Amsinck er mededeeling van te doen. Daar zij vrij vast op een samengaan rekenden, zullen zij wel teleurgesteld zijn. Zij hebben echter de fout begaan de waarde van hun organisatie en ervaring te hoog voor te stellen. De Afrika-vaart kan een groot bedrijf worden, doch vereischt veel moeilijke voorbereiding. De handel bevindt zich in betrekkelijk weinige, voornamelijk Engelsche handen, de havens zijn er slecht, men moet er met eigen lichters werken en het klimaat is ongezond. Wij zullen moeten zien er den Nederlandschen handel uit te breiden, zoo mogelijk met behulp van de bestaande belanghebbenden, zooals de Oost-Afrikaansche Handel-MaatschappijGa naar voetnoot4, JurgensGa naar voetnoot5 enz. | |
[pagina 374]
| |
11 Augustus 1920.Voor 10 dagen ben ik uit Zwitserland teruggekeerd, waar ik den tijd grootendeels bij vrouw en kinderen te Chésières doorbracht. Mijn rust werd slechts even door Karnebeek gestoord, die mij per telegram vroeg of ik mij voor de financieele conferentie te BrusselGa naar voetnoot1 beschikbaar wilde stellen voor het (zoo goed als zekere) geval dat Vissering vice-president der conferentie wordt. Ik zou dan met Treub en Ter Meulen de Nederlandsche Regeering vertegenwoordigen. Ik moest de eervolle uitnoodiging evenwel van de hand wijzen, daar mijn collega's Van Hasselt en Valstar in het najaar voor geruimen tijd naar West-Indië, resp. Afrika gaan en ik dan zeer aan kantoor gebonden zal zijn. Ik hoor dat Zimmerman, de Burgemeester van Rotterdam, nu zal gaan. Ik vrees, dat de conferentie een zware taak zal hebben. Eenige dagen geleden zag het er zelfs naar uit, of we weer een nieuwen oorlog zouden beleven, doch de berichten van hedenavond doen gelooven, dat de Entente met Rusland geen hopeloozen strijd zal aanbinden, om de dolle Polen, die overigens een behoorlijken vrede kunnen bekomen, zoogenaamd te helpen.Ga naar voetnoot2 Misschien wordt het dus eindelijk vrede in het Oosten, hoewel allicht niet in den Balkan en Klein-Azië na het doorzetten van het domme vredesverdrag met Turkije en ook niet in den nieuwen Balkan, waar Hongarije zich gereed maakt op Roemenië, Tsjecho-Slovakije en Joego-Slavië los te trekken. Wat kan een financieele conferentie - den opbouw van Europa beoogende - in dien toestand bereiken? Eerst moet de haat luwen en het gezond verstand terugkeeren, doch hoe kan dat zoolang de verdragen van Versailles en St. Germain hun kwaad blijven uitrichten? Levensvatbare landen zijn binnen de door die verdragen vastgestelde grenzen niet mogelijk. In onze scheepvaartkringen is de strijd losgebrand. De uitdagende weigering van Wilmink zich aan de ‘Vereenigde’ aan te sluiten, heeft de Holland-Amerika lijn, verbonden met Goudriaan, aanleiding gegeven de concurrentie op Zuid-Amerika (Oostkust) te beginnen. Zij zal den Koninklijken Hollandschen Lloyd veel geld en veel lading kosten, vrees ik, doch dat is Wilmink niet genoeg. Hij kondigt thans een dienst op Cuba en Mexico met zijn kleine passagiersschepen en | |
[pagina 375]
| |
een 14-daagschen vrachtdienst op New York aan, beide van Amsterdam. Een lijn van Amsterdam op New York is een oud desideratum, maar deze nieuwe lijn biedt geen groote kans op duurzaamheid. Het lijkt mij het vechten tegen de bierkaai, vermoedelijk in de hoop al vechtende tot de ‘Vereenigde’ toegelaten te worden onder het beding, dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd ook op Cuba en Mexico en de Z.W.-kust mag varen. New York zou dan wel opgegeven worden. Dezen indruk deed Valstar ook bij Van Aalst op, met wien hij Vrijdag jl. over de vaart op Afrika sprak.Ga naar voetnoot1 Deze Afrikavaart heeft tot nu toe niet veel vreugde gebaard.Ga naar voetnoot2 Er toe overgegaan, eenigszins door de houding der Duitschers gedwongen (zonder hen hadden wij allicht een periode van meer scheepsruimte afgewacht), ontmoetten wij in West-Afrika de Hollandsche Stoomboot Maatschappij en Van der Eb & DresselhuysGa naar voetnoot3, die er sedert eenigen tijd vaart, ondanks het door ons reeds in 1917 gepubliceerde voornemen zulks te gaan doen. Tengevolge van de vordering onzer schepen van Regeeringswege na den wapenstilstand konden wij dit voornemen niet ten uitvoer leggen en was de Hollandsche Stoomboot Maatschappij, wier kleine schepen vrij van requisitie bleven, ons voor. Door tusschenkomst van Op ten Noort werden onderhandelingen geopend, die op den dag van mijn vertrek naar Zwitserland (1 Juli) evenwel dreigden verstoord te worden door het bekend worden van het mededoen van de Koninklijke Hollandsche Lloyd aan de combinatie der Hollandsche Stoomboot Maatschappij en Van der Eb & Dresselhuys. Dit is dus een agressieve daad tegen de Vereenigde, van de zijde van Wilmink, gestuurd door Van Aalst. Dat de Hollandsche Boot ons van dit bondgenootschap gedurende de onderhandelingen niets gezegd had, was het tegendeel van openhartig, doch overeenkomstig hare opvattingen in zaken. Niettemin werden de onderhandelingen voortgezet en onlangs tot een goed einde gebracht door de afsluiting van een poolovereenkomst voor den duur van een jaar. Echter werd door de Vereenigde besloten nu tevens Oost-Afrika ter hand te nemen, ten einde daar althans de andere groep vóór te zijn. Het is daar niet de Hollandsche Boot, doch de nieuw opgerichte Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Stoom- | |
[pagina 376]
| |
vaartmaatschappijGa naar voetnoot1, voortspruitende uit het initiatief van Van der Eb & Dresselhuys en FurnessGa naar voetnoot2 en verbonden met Van Aalst, die met zijn gewone energie verschillende der groote banken (de reederijen die in de Zuid-Afrikavaart vooral met passagiersschepen geen heil zien, hielden zich afzijdig) meekreeg en de Regeering bewogen heeft een subsidieaanvraag bij de Kamers in te dienen.Ga naar voetnoot3 (Het wetsvoorstel is nog niet verschenen.) Die Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Stoomvaart Maatschappij of Holland-Zuid-Afrika lijn kortweg, annonceert weliswaar nog geen vertrekken naar Oost-Afrika, doch in den prospectus van haar emissie van aandeelen zinspeelde zij op de mogelijkheid van uitbreiding van haar vaart daarheen, en om Van Aalst nu geen vrij spel tegenover de Vereenigde te laten, welke hij haat, zijnde zonder hem tot stand gebracht en, naar zijn (volkomen ongewettigde) meening, tegen den Koninklijke Hollandsche Lloyd gericht, deelde Valstar Nierstrasz, die commissaris van de Holland Afrika-lijn is, bij zijn laatste ontmoeting ter zake van West-Afrika mede, dat de Vereenigde op het punt stond haar vaart op Oost-Afrika aan te kondigen en, daar die vaart niet doenlijk was zonder het aanloopen van enkele Zuid-Afrikaansche havens, deze havens in de advertentie opgenomen zouden worden. Dit bracht den volgenden dag Van Aalst aan de telefoon, die een beroep op mij deed om de plaatsing der advertentie te voorkomen, daar zij de kansen op subsidie zou vernietigen en daarmede de geheele Zuid-Afrika lijn onmogelijk maken. Hij had immers tegenover de Regeering betoogd, dat andere reeders niet van de vaart op Zuid-Afrika wilden weten en hij zou een onmogelijk figuur maken, indien nu plotseling een concurrent op Zuid-Afrika kwam opduiken. Hoewel ik weinig vertrouwen heb in den opzet der Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Stoomvaart Maatschappij, waarin Van der Eb & Furness hun vracht- | |
[pagina 377]
| |
schepen voor ƒ 450, - per ton inbrengen (waarop zij, naar men zegt, ƒ 75, - per ton winst maken), acht ik het niet op den weg der Vereenigde liggen den vrede te verstoren en zeide Van Aalst toe, de zaak te zullen overwegen. Ik raadde daarop Valstar aan ter volgende vergadering der Vereenigde machtiging te vragen tot onderhandeling en, met die machtiging gewapend, Van Aalst te zeggen, dat de Vereenigde haar advertentie eenige maanden zou uitstellen mits de Holland-Zuid-Afrika lijn onmiddellijk over de toekomstige verhouding wilde onderhandelen en hangende die onderhandelingen geen stappen ter zake van de vaart op Oost-Afrika zou doen. Mochten de onderhandelingen binnen zekeren tijd mislukken, dan zouden beide partijen vrij zijn. De Vereenigde stemde met dit plan in en Valstar vond Van Aalst in een zeer redelijke stemming, ofschoon hij zijn wrevel over het bestaan der Vereenigde niet verborg. Zij kwamen dus spoedig tot een afspraak in bovengenoemden geest. | |
12 Augustus 1920.De Vereenigde bekrachtigde heden bedoelde afspraak, krachtens welke thans onderhandeld moet worden. Het is mij intusschen uit mededeelingen van Van Walree, die Roelvink vaak ziet, en van Ruys, die nog commissaris bij den Koninklijke Hollandsche Lloyd is en mij zeide dat de notulen der vergaderingen van die maatschappijen leugenachtige mededeelingen omtrent de houding van de Vereenigde - waarschijnlijk ook over mij - bevatten, gebleken, dat Wilmink, met goedkeuring van Van Aalst, de geschiedenis heel anders voorstelt dan de waarheid gedoogt. Roelvink spreekt van een verbond der reeders tegen Wilmink, hetgeen o.a. zou beteekenen, dat ik als commissaris van den Koninklijke Hollandsche Lloyd en als mede-oprichter der Vereenigde een dubbelzinnige rol gespeeld zou hebben. De Vereenigde waarborgt haar eigen leden tegen onderlinge concurrentie, en nadat Wilmink geweigerd heeft aan de Vereenigde mee te doen op grond dat hij van plan was de vaart op Cuba en Mexico te beginnen, dus de Holland-Amerika lijn te gaan bestrijden (om niet te spreken van zijn tegen de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij gerichte voornemens), waren nòch de Vereenigde nòch de bij haar aangesloten maatschappijen gehouden het terrein van Wilmink's maatschappij niet te betreden. De Vereenigde onthield zich van eenigen stap tegen de Koninklijke Hollandsche Lloyd, zij houdt zich onledig met de exploitatie van nieuwe lijnen in andere | |
[pagina 378]
| |
richting, doch de Holland-Amerika lijn, verbonden met Van Nievelt, Goudriaan & Co., beantwoordde het dreigement van Wilmink met het openen der concurrentie.Ga naar voetnoot1 Ik ben daarin niet geraadpleegd en kon dien stap niet verhinderen toen hij eenmaal genomen was. | |
17 Augustus 1920.Wilmink is volgens bericht van den Secretaris der West-Indian ConferenceGa naar voetnoot2 te Londen bij dezen geweest om toelating van zijn nieuwe lijn op Cuba en Mexico te verzoeken. Hem is medegedeeld, dat hij een schriftelijk verzoek moest indienen en goed zou doen zich eerst met de Koninklijke West-Indische Maildienst, die lid der Conference is, te verstaan. (Verschepers met een lijn, niet-lid der Conference, verliezen hun recht op rabat op de vracht op de goederen welke zij met de Conferencelijnen verscheept hebben. Vandaar dat de handel zich tweemaal bedenkt van een nieuwkomer als de Koninklijke Hollandsche Lloyd gebruik te maken en deze verlangend is zoo spoedig mogelijk lid te worden.) Het benieuwt mij of Wilmink spoedig bij ons komt. Het is nog al een pil om te slikken, maar hij staat voor geen kleinigheid. Heden voor het eerst sedert langen tijd vergadering aan Buitenlandsche Zaken, waarbij Vissering ook tegenwoordig was. Het ging over de plotselinge vermindering der kolenaanvoeren uit Duitschland ondanks het (nog niet geratificeerde) verdrag, waarachter men niet weet of men de Franschen te zoeken heeft (zie overigens notulen). De kolen- of liever de brandstoffenpositie is inderdaad uiterst zorgwekkend. Voor dezen winter zal er, dank zij voorraad verleden jaar overgehouden, voor den huisbrand genoeg zijn - in Nederland, maar dat de schepen voorzien zullen worden, is nog niet zoo zeker; en al gelukt dat, dan zijn de prijzen zoo veel hooger dan die welke de Duitsche, Engelsche en Amerikaansche reeders te betalen hebben, dat de concurrentie tegen hen bij de dalende vrachten op een gegeven oogenblik niet meer vol te houden zal zijn. Wij betalen hier thans ƒ 72, - per ton (vóór den oorlog ± ƒ 10, -), doch de Engelschman slechts 75/- en de Amerikaan ± $ 10. -. Voor export vraagt Engeland ca. 125/-, Amerika $ 14. -. Voegt men daarbij een vracht | |
[pagina 379]
| |
van 15/- resp. $ 11. -, dan krijgt men cijfers waaruit blijkt, dat de Nederlandsche prijs van ƒ 72, - weer verhoogd zal moeten worden, immers de prijs dien de Duitschers ons vragen, richt zich naar de cif. prijzenGa naar voetnoot1 van andere koolsoorten. Stookolie is een prachtige Ersatz, doch ook al niet te bekomen, gedeeltelijk door te geringe productie tegenover de enorme vraag, gedeeltelijk door gebrek aan pijpleidingen van de bronnen naar de kust en aan tankschepen. De best gesitueerde producent, die veel tankschepen bezit, de Koninklijke, verdient dientengevolge ongelooflijke schatten. Patijn vroeg mij na afloop der vergadering of ik toch niet naar Brussel kon gaan. Klaarblijkelijk heeft Zimmerman bedankt. Het is mij echter niet mogelijk. | |
23 Augustus 1920.Gisterenavond bij Van LaerGa naar voetnoot2 dineerende, ontmoette ik Fernet, den Franschen marine-attaché, die mij zeide dat hij hard werkte om zijn inzichten omtrent den Rijn, waarmede hij waarschijnlijk voornamelijk de gelijkstelling van Holland en België in het transitoverkeer naar Elzas-Lotharingen, dus geen opheffing van de surtaxe d'entrepôtGa naar voetnoot3, bedoelt, in Parijs erkend te zien. Ik heb ook van andere zijde, door Van Hasselt, die nog al eens met hem geconfereerd heeft, en met Van Vlissingen, die hem in de kolenkwestie ontmoet, vernomen dat hij een breeder inzicht in commercieele zaken huldigt dan de Franschman gewoonlijk doet, maar het zou mij toch zeer verwonderen als Frankrijk ons in de Rijnkwesties terwille bleek te zijn. Het Fransch-Belgische verbond staat op den voorgrond, wat de kans zeer groot maakt, dat Antwerpen met de Fransche havens gelijkgesteld zal worden. Voor Elzas-Lotharingen en voor ons zou de onder Duitsch régime bestaande toestand de beste zijn, vrijheid van invoer | |
[pagina 380]
| |
over alle havens, doch daarop is met het Fransche protectionisme geen kijk. Het zou al mooi zijn indien de tegenstand der Fransche havens de regeering belette Antwerpen een uitzonderingspositie te verschaffen. Wij hebben (de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij) een eigen kantoor in Straatsburg en weten hoe zeer men daar naar vrijheid van import over Nederland verlangt. Antwerpen met zijn ongeregelde haventoestanden is er niet bemind. | |
5 September 1920.Ik ben eenige dagen te Londen geweest om van Colijn een wijziging in ons stookoliecontract gedaan te krijgen. Wat ik wenschte, heb ik niet bekomen, maar wat ik verkreeg is misschien beter dan hetgeen ik wilde. De Bataafsche oefent een monopolie uit en kan haar prijzen bij het heerschende gebrek aan kolen vrijwel bepalen zooals zij wil. Haar zeer hooge eischen wettigt ze door het tekort aan vervoergelegenheid, tankschepen waarvoor ze zeer hooge vrachten te betalen heeft. Voor een deel gaan die vrachten in eigen zak, daar ze een groote tankvloot bezit. Over het algemeen exploiteert de Bataafsche de situatie geheel te haren bate, maar daar wij te Curaçao veel olie kunnen gebruiken en zij daar veel heeft, zijn wij het over een vermeerderde levering aldaar en een correspondeerende reductie te Amsterdam eens geworden, waarbij zoowel zij als wij baat hebben. We spraken daarbij over allerlei zaken. Het bleek mij, dat de GraaffGa naar voetnoot1, Minister van Koloniën, die bij hem gelogeerd heeft, er bij Colijn op aangedrongen heeft, zich als opvolger van StirumGa naar voetnoot2 beschikbaar te stellen, die in Januari naar huis gaat. Hij bedankt voor de eer, omdat hij geen kans ziet den Volksraad in het gareel, waaruit hij gesprongen is, terug te krijgen, zonder het odium van reactionaire gezindheid op zich en zijn partij te laden. Hij laat dat liever aan een liberaal over en heeft daarom FockGa naar voetnoot3 aanbevolen. Aangezien Colijn achter de schermen vrijwel regeert, is de kans groot dat aldus geschiedt, indien Fock wil. Dit lijkt mij twijfelachtig met het oog op zijn leeftijd en de zeer moeilijke positie van den landvoogd in dezen tijd van gisting in Indië, terwijl de geldelijke belooning, in vroegere omstandigheden ruim, thans niet voldoende is om rond te komen. | |
[pagina 381]
| |
Stirum heeft volgens Colijn 1 ton uit zijn eigen middelen bijgepast. De wedde is niet verhoogd, doch de uitgaven zijn als die van andere stervelingen aanmerkelijk gestegen, terwijl de Gouverneur-Generaal tegenwoordig ongeveer ƒ 20.000, - aan belasting betaalt, een nieuwen lastpost. Colijn wist mij verder te zeggen, dat Westenenk, de vroegere resident van Tapanoeli, waarschijnlijk gouverneur van Suriname zal worden. Dit lijkt mij een gelukkige oplossing. Suriname heeft practische menschen uit de Indische bestuurswereld noodig. De onderhandeling tusschen Valstar (voor de Vereenigde) en de Holland-Zuid-Afrika lijn zijn niet zeer opgeschoten. Ik betwijfel of Van Aalst daarin een zuivere rol speelt. De termijn van handhaving van het status quo is tot 15 September verlengd. Ik zou het zeer betreuren indien de Vereenigde met de Holland-Zuid-Afrika lijn in strijd gewikkeld werd, voornamelijk wegens den treurigen indruk dien die strijd naar buiten toe zou maken. De subsidie zou waarschijnlijk niet aan die lijn verleend worden en de lijn zelf vervallen. Economisch zou dat wellicht nog zoo kwaad niet zijn, want gegeven de inbrengprijs der schepen, de slechte vrachtvooruitzichten en de agressieve politiek der Engelsche groep, zal de Holland-Zuid-Afrika Lijn vermoedelijk op een reusachtige mislukking uitloopen, maar niet te ontkennen valt dat de lijnGa naar voetnoot1 dank zij het initiatief van Van Aalst en Van der Eb & Dresselhuys c.s. tot stand gebracht is nadat de groote scheepvaartmaatschappijen steeds geweigerd hebben zich voor Zuid-Afrika te interesseeren. Het zou dus op het groote publiek een eigenaardigen indruk maken indien de Vereenigde, het kind dier groote maatschappijen, thans plotseling de lijn ging bestrijden welke zij nimmer wilde ondernemen. Anderzijds heeft Van Aalst het zich zelf te verwijten dat deze moeilijkheid zich voordoet. Had hij de Koninklijke Hollandsche Lloyd niet weerhouden van de vaart op West-Afrika, dan zou onze actie ten aanzien van Zuid- en Oost-Afrika niet overhaast geworden zijn en de subsidiekwestie een normaal verloop gehad hebben. Wilmink heeft intusschen aan de Association der West-Indische lijnen (de Conférence) medegedeeld, dat hij er geen bezwaar tegen zou hebben tot het lidmaatschap toe te treden, wel een karakteristieke vorm om een verzoek in te dienen. Den hem gegeven raad, zich eerst met ons te verstaan, heeft hij niet opgevolgd. De Spaansche | |
[pagina 382]
| |
Transatlantica, op wier terrein hij komt, heeft zich bij voorbaat tegen de toelating van den Koninklijken Hollandschen Lloyd verklaard. De Regeering heeft op Koninginsverjaardag voor het eerst sedert zeven jaar een lintjesregen op het land losgelaten. Ik had gehoopt, dat dit verouderde gebruik voor goed tot het verleden zou behooren, maar het schijnt dat velen het een nuttige en schoone instelling vinden. Ik kreeg tenminste tallooze gelukwenschen met mijn Leeuwtje, o.a. van Van Aalst, die zelf Commandeur geworden is, wat hij wel een onvoldoende belooning voor zijn vele diensten gedurende den oorlog zal vinden. Ik heb in mijn antwoord mijn bewondering voor het vele goede dat hij tot stand bracht, uitgesproken, doch over mijn grieven maar gezwegen. Die bewaar ik tot een mondelinge gelegenheid. Patijn heeft mij nogmaals, thans schriftelijk, uitgenoodigd ter Brusselsche conferentieGa naar voetnoot1 te gaan. Ik moest mijn negatief antwoord herhalen. Ik heb overigens niet veel verwachting van de resultaten der Conferentie. De adviezen, door de 5 economistenGa naar voetnoot2 (Bruins, Cassel etc.) uitgebracht, geven weinig tastbaars en ik zie niet in hoe men credieten van belang kan geven zonder verdere inflatie te veroorzaken, welke men juist wil en moet bestrijden. De credieten moeten tot zuiver industrieele beperkt blijven, aan ondernemers in staten die in vrede leven (dus niet aan Polen), hun militaire uitgaven tot een minimum beperken (dus niet aan Frankrijk) en ook op andere wijze ernstig streven naar beperking der uitgaven, balanceering van het budget en geleidelijke inkrimping der circulatie. Zulke credieten zijn in zeer geringen omvang wellicht van Amerika, Engeland, Holland enz. verkrijgbaar, maar gezien de hooge rentestandaard en de onmogelijkheid om leeningen te plaatsen anders dan uit dwang, zal het effect tegenover den nood ongeveer nihil zijn. Bruins schijnt te denken, dat alles nog wel mee zal loopen. Ik vrees integendeel dat het | |
[pagina 383]
| |
tijdstip niet ver is, dat de wereld vastloopt. Huth Jackson, dien ik in Londen zag, was in zooverre optimist dat hij zooveel over de ‘bad times ahead’ hoort spreken, dat hij een groote mate van ‘preparedness’ in de zakenwereld aanneemt. Ik hoop het. Patijn, dien ik dezer dagen bezocht, zei mij, dat na eenige alarmeerende berichten Waller, Van Vlissingen en Snouck naar Parijs getrokken zijn, waar het accoord der Commission de Réparations met de Nederlandsch-Duitsche credietovereenkomst eindelijk definitief verkregen werd. Overigens geeft deze overeenkomst weinig bron tot vreugde. De dollar à meer dan ƒ 3, - jaagt de kolenprijzen in de hoogte (waarom geen maximumprijs bedongen, zooals ik indertijd opgemerkt heb?), de kolenaanvoeren werden zonder waarschuwing gedurende eenige dagen gestopt en de Duitschers sluiten de deur voor de Hollandsche haring. Mijn gezin is nog steeds in Zwitserland, opgehouden door mazelen der kinderen. Voor mijn vrouw zeer vermoeiend en voor ons beiden vervelend. | |
7 September 1920.Heden bezocht mij Op ten Noort, die dezer dagen naar Noord-Amerika, Japan en Indië vertrekt. De 73-jarige oude heer is zoo jong, dat men hem zonder zorg ziet gaan. Daar hij o.a. ondervoorzitter van commissarissen bij den Koninklijken Hollandschen Lloyd is, maakte ik hem deelgenoot van mijn grief tegen Wilmink, die een volkomen verdraaide voorstelling van de geschiedenis der aanraking tusschen de Vereenigde - in wording - en den Koninklijken Hollandschen Lloyd bij de commissarissen ingang doet vinden. Die houding maakt toenadering niet gemakkelijk. Op ten Noort meent, dat die voorstelling voornamelijk aan Van Aalst geweten moet worden, voor wien de Vereenigde uit den booze is. Ik verzuimde nog te vermelden, dat Valstar op mijn raad Kröller bezocht om hem voor te stellen - indien hij niet in andere richting gebonden was - zijn vestigingen in Zuid-Afrika ter beschikking van onze lijn (Vereenigde) te stellen. Het bleek dat Kröller dezen eersten stap zeer op prijs stelde en dat hij tegen Van Aalst bitter gestemd is, omdat deze hem, ondanks zijn jarenlange connecties met de Boeren en ondanks den aandrang van IJsselstein, uit de Holland-Zuid-Afrika lijn hield. Als ik het wel begrepen heb, is hij echter tegenover ons niet vrij, daar hij op zich genomen heeft de Deutsch-Australische | |
[pagina 384]
| |
Dampfschiffahrtsgesellschaft te helpen, die dus klaarblijkelijk Zuid-Afrika weer gaat aanloopen. Te Londen sprak ik Hirst, meer in de oppositie tegen Lloyd George dan ooit. Hij tracht met Imperiale, den Italiaanschen gezant, een plannetje op touw te zetten om onder het motto van gemeenschappelijke hulp van Engeland en Italië aan Oostenrijk een bres te schieten in het stelsel van ultra-hooge exportprijzen van kolen uit Engeland. Hij vreest nl. - evenals ik - dat het gevaar voor revolutie in Italië, nu de oogst slecht uitvalt, groot is en indien het land althans niet aan goedkopere kolen geholpen wordt, waardoor zijn industrie aan den gang kan blijven, dit gevaar niet meer bezworen kan worden. | |
9 September 1920.De Holland-Zuid-Afrika lijn weigert - bij schrijven aan de Vereenigde - over Zuid-Afrika te onderhandelen, daarmede terugkomende op hetgeen Van Aalst met Valstar afgesproken heeft. Naar mijn meening moeten wij rekening houden met twee overwegingen: indien wij ten aanzien van Zuid-Afrika hardnekkig voet bij stuk houden, verijdelen wij de subsidie voor de Holland-Zuid-Afrika lijnGa naar voetnoot1 en daarmede waarschijnlijk het voortbestaan dier onderneming, van welk negatief succes het odium evenwel op de Vereenigde zou komen; en ten tweede is de houding der Engelsche lijnen (Union CastleGa naar voetnoot2) zoo scherp tegen de Holland-Zuid-Afrika lijn, dat een zeer verlieslatende strijd in het domein der Zuid-Afrikaansche vaart te wachten is. Het is dus geraden, daaraan ook op financieele gronden niet deel te nemen, althans voorloopig niet. In de heden gehouden vergadering der Vereenigde werd dan ook besloten op een verdeeling van terrein aan te sturen, waarbij wij Oost-Afrika verkrijgen en de tegenstanders Zuid-Afrika met recht van aanloopen van Port Durban en Delagoa-baai door beide partijen. | |
[pagina 385]
| |
sche Stoomboot Maatschappij is zoo goed als voor elkaar. Slechts dient er nog zekerheid te bestaan, dat voor het geval de Koninklijke Hollandsche Lloyd haar ‘Drechterland’ uit die vaart trekt (hetgeen door haar personeel beweerd, maar door de Hollandsche Stoomboot ontkend wordt en op zichzelf aannemelijk is) de wederpartij een dergelijk schip voor de vaart levert. Aldus wordt de vrede in huis bewaard, wat de hoofdzaak is. Een geweldige strijd met de Engelsche lijnen staat onzen Afrikadiensten voor den boeg. Mijn broeder John is sedert eenige weken met de douairière Bisdom, geboren Vicomtesse Van Aefferden verloofd, een jonge, aantrekkelijke, meer Belgische dan Nederlandsche vrouw, die natuurlijk heeft weten te bedingen, dat de kinderen Roomsch moeten worden - Limburgsche die zij is. Dit verhindert niet, dat dit huwelijksplan haar in onmin met haar vader gebracht heeft, die zich niet over het protestantisme en niet-adellijkheid van John kan heen zetten. Ofschoon deze vrouw veel goeds heeft, o.a. een sterkeren wil dan John, betreur ik dit huwelijk, waaruit veel bezwaren voor John kunnen voortvloeien en weer een triomf voor de Roomsche Kerk beteekent. Na de Sillems en de BeelsenGa naar voetnoot1 komen nu de Heldringen met een Roomschen tak. Gelukkig, dat mijn ouders het niet beleven.Ga naar voetnoota | |
16 October 1920.Ik sprak dezer dagen met Ter Meulen, juist uit BrusselGa naar voetnoot2 met lauweren bedekt, weergekeerd. Hij zeide mij, dat hij zich vooruit van den steun der Engelschen verzekerd had toen hij zijn voorstelGa naar voetnoot3 in- | |
[pagina 386]
| |
diende en wist, dat ook de Amerikanen het welgezind waren, ofschoon zij, slechts als toehoorders op de conferentie aanwezig, geen stem konden uitbrengen. De Franschman Célier viel het in de commissie eveneens warm bij. M.i. is de aanneming van het voorstel-Ter Meulen wel het eenige practische resultaat dat de Conferentie opgeleverd heeft, maar dat dit niet heel veel verbetering zal brengen in den voortgang van het economisch herstel, waarvoor in de eerste plaats de regeling der schadevergoeding door Duitschland, de geleidelijke deflatie der bankbiljettencirculatie in alle landen en het verdwijnen van het militairisme in Frankrijk, Polen en Griekenland noodig zijn. Voorts geen roekelooze stakingen als dezer dagen in Engeland dreigen uit te breken. | |
21 October 1920.Dezer dagen woonde ik de plechtigheid bij van het onthullen van een gedenkteeken aan het huis op de Westermarkt, waarin Descartes gewoond heeft.Ga naar voetnoot1 De zaak was door de Alliance Française op touw gezet en werd des avonds door een diner in het Amstel Hotel besloten. Van Fransche zijde werd het Hollandsche initiatief ditmaal met meer attentie beantwoord dan bij zulke gevallen sedert den oorlog te constateeren viel. De Fransche Regeering was door den Franschen gezantGa naar voetnoot2, de Académie Française door Doumic vertegenwoordigd; door Paul Labbé, den secretaris-generaal der Alliance, werd een persoonlijk schrijven van Poincaré voorgelezen en van onzen kant werd vermeden dingen te doen of te zeggen die den indruk moesten verwekken, dat de aanwezigen om de gunst van Frankrijk bedelden. De toespraken der Franschen waren goed en hielden iets meer in dan de courtoisie welke men van hen gewend is. Zij waren hartelijk van toon, doch uit het feit dat Poincaré uit zijn slof schoot, terwijl de Action Française, de Gaulois, de Figaro, de Débats en de Temps | |
[pagina 387]
| |
complimenteuze artikelen over het initiatief der Hollanders bevatten, ben ik geneigd af te leiden dat men in conservatieve kringen nog hoopt op een Nederlandsche aansluiting aan het Fransch-Belgische verbond. Dergelijke ijdele verwachtingen zouden tot niets dan teleurstelling leiden. Gisteren hadden we bij de Koninklijke West-Indische Maildienst Van der Houven van Oordt, Van de Sande Bakhuyzen (den consulgeneraalGa naar voetnoot1), Snouck, s'Jacob (directeur der Handelsinrichtingen) met hun dames te gast. Ik hoorde van Van Oordt, dat men nog geen opvolger voor Staal als Gouverneur van Suriname heeft, maar wat erger is, dat de tegenwoordige minister - de Graaff - een tegenstander van wegenaanleg in de kolonie is, de allereerste economische noodzakelijkheid. Het is hopeloos voor de toekomst van het gewest als zulke denkbeelden in onzen tijd aan het Plein overheerschen. Van de Sande Bakhuyzen gaat naar Chili, teneinde de faits et gestes van den gezant aldaar - Van Oord van Lauwenrecht - die abnormaal schijnt te zijn, ter plaatse te controleeren. Een andere gezant, die Nederland door zijn bespottelijk optreden schaadt, is Hendrik MullerGa naar voetnoot2 te Boekarest. Ik hoor daar telkens merkwaardige staaltjes van. Bakhuyzen blijft, hoor ik, voor Rusland in petto; hij is een uitstekende kracht. | |
8 November 1920.Mijn collega Van Hasselt is sedert 10 dagen naar West-Indië en Centraal-Amerika onderweg; dit bindt mij zeer aan kantoor. In den boezem der Vereenigde dreigt een splijtzwam: het gemeenschappelijk beheer der Oost-Azië lijn door de ‘Nederland’ en GoudriaanGa naar voetnoot3 vlot in het geheel niet, dank zij de contraire Amsterdamsche en Rotterdamsche belangen, die een verschillende politiek voor ieder dier havens medebrengt. Goudriaan is niet soepel zooals Ruys, die in de Indische vaart de leiding geheel aan de ‘Nederland’ overlaat. Van Hengel spreekt al van uittreding van de ‘Nederland’ uit de Vereenigde, wat voorbarig is, maar ik voorzie niettemin dat het zoo niet kan gaan. Goudriaan moet gezegd hebben, dat hij zich wil terugtrekken indien hem niet de directie van een andere lijn ge- | |
[pagina 388]
| |
geven wordt. Daar de eenige lijn welke niet vanouds door een der maatschappijen opgevorderd werd, die op Oost-Afrika is, welke wij eerstdaags voor de Vereenigde zullen beginnen, is het de vraag of wij dit offer zullen brengen, een opoffering meer van het Amsterdamsch belang, daar de Oost-Afrikaansche zaken onder het beheer van Goudriaan zeker over Rotterdam geleid zullen worden, waartegenover staat, dat Amsterdam in den handel met Oost-Azië grootelijks gebaat zal zijn indien die lijn onder het eenhoofdig beheer der ‘Nederland’ komt. Ik neig er toe dit offer te brengen. De adviezen der Brusselsche conferentieGa naar voetnoot1 hebben tot dusver geen daadwerkelijk resultaat gehad, doch misschien is het daartoe te vroeg. Ik vrees eerder dat het te laat is om nog iets te bereiken voordat Duitschland openlijk bankroet is. Na Spa is de toestand voor dat land vrijwel hopeloos geworden; de enorme kolenleveringen aan de Entente veroorzaken een vermeerdering der bankbiljettencirculatie met 600 millioen mark in de week, en er schijnt geen reden te zijn waarom de Duitsche mark niet de weg van de Oostenrijksche kroon zou opgaan, die geen waarde meer vertegenwoordigt, doch een Nützlichkeitspapier is geworden. In Italië is ook geen licht te zien, een totaal voos budget, reusachtige invoeren van graan en kolen, weinig export en een opgeblazen oorlogsindustrie, van Regeeringswege onmacht tegenover de revolutionnaire werkliedenpartij en anderzijds tegenover het gevaarlijke avontuur van d'Annunzio. Frankrijk gelooft ter eigen beveiliging en ter bevestiging zijner machtspositie op den militairistischen weg te moeten voortgaan, wat het land op tientallen milliarden te staan komt. Het denkt er niet aan, het ontwapeningsadvies der Brusselsche conferentie op te volgen. Vandaar ook daar steeds voortschrijdende inflatie ondanks een snel stijgend uitvoercijfer, betere productie en een goede kolenvoorziening dank zij de leveringen, Duitschland te Spa opgelegd. Engeland zit hopeloos in den knoei met Ierland, een imbroglio waaruit de Voorzienigheid wellicht den uitweg weet, de mensch niet. Het heeft een gezond belastingstelsel, dat evenwel met den achteruitgang van zaken loodzwaar drukt, maar zijn staatsuitgaven blijken eveneens te hoog, en het is er nog niet in geslaagd zijn groote vlottende schuld te consolideeren. De credietvoorraad der wereld raakt of is uitgeput, ook bij den grooten O.W. er Amerika. Eindelijk begint de wereld aan den | |
[pagina 389]
| |
lijve te gevoelen wat vernietiging beteekent en dat die vernietiging van kapitaal niet door uitgifte van papier gecompenseerd wordt. Honger en ellende staan in Europa voor de deur en zullen zich over jaren uitstrekken en allicht vergezeld van de waarschijnlijke gevolgen: revolutie. In ons land heeft de massa dit nooit begrepen, ook de politieke leiders en de staatslieden niet. | |
11 November 1920.Gisteren had ik het bezoek van den heer Wolff, consul-generaal te Berlijn, die over de wenschelijkheid van actie tegen de vanwege de Duitsche regeering ingestelde bescherming der Duitsche havens bij den uitvoer van staal, dat de nijverheid f.o.b.Ga naar voetnoot1 Nederlandsche havens duurder dan f.o.b. Hamburg en Bremen moet aanbieden, kwam spreken. Ik gaf hem te kennen, dat liever dan een actie te beginnen, deze aan de Duitsche nijverheid overgelaten moet worden, welke zelve door deze bepaling in vele gevallen geschaad zal zijn, wat niet verhindert dat de een of andere schoone gelegenheid te baat genomen kan worden om het Nederlandsche bezwaar tegen deze unfaire protectie kenbaar te maken en zoo mogelijk de opheffing ervan te verkrijgen. De Heer Wolff is over de toekomst van Duitschland zeer somber gestemd. Hij ziet geen uitweg uit het moeras en gelooft dat de neiging om den band met Berlijn te verbreken of althans losser te maken in verschillende deelen des Rijks, hij noemde Beieren, Saksen en het Rijnland, veld wint. Eveneens bezocht mij Cohen Stuart (J.H.)Ga naar voetnoot2, die eenige jaren in bolsjewistisch Rusland doorgebracht heeft. Ook hij brengt geen hoopvolle tijding mede. Hij gelooft niet aan een omverwerping van het tegenwoordige régime, daar de boeren niets meer vreezen dan de terugkeer van de vroegere machten, welke hen van grond zouden berooven en dus, hoewel niet bolsjewistisch gezind, niets doen om de vijanden der tegenwoordige heerschers te steunen, en voorts omdat dezen over alle hulpbronnen des land beschikken en de tegenpartij in het land te zwak is. Eerder verwacht hij, dat de bolsjewisten zich geleidelijk aan economische en sociale noodzakelijkheden zullen aan- | |
[pagina 390]
| |
passen en veel van hun scherpe kantjes zullen laten vallen. Intusschen is er dezen winter hongersnood te verwachten, een factor die in de geschiedenis soms een geheel anderen loop aan de gebeurtenissen gaf dan men verwachtte. Ten slotte kwam George Nypels, de journalist, bij mij, die pas in Fiume is geweest en daar vriendschap met d'Annunzio gesloten heeft. Ik moedigde hem aan nu en dan eens naar den Balkan te gaan, waarin hij niet veel lust had, omdat hij de Balkanstaten niet kent. Later berichtte hij mij, dat hij toch besloten had naar Griekenland te gaan. Ter Meulen ontmoette ik gisteren. Hij voorziet, dat zijn plan weinig zal opleveren, omdat niemand crediet wil geven. | |
28 November 1920.Vannacht werd onze 5de geboren, een zoon, dien wij Alexander zullen noemen, naar mijn broeder. Zijn tweede naam zal Lucien zijn, dat is die van mijn schoonvader. Ik ben 49 jaar oud, doch hoop dat de Voorzienigheid mij het leven zal laten om zijn opvoeding te leiden. Het kind kwam eenige uren na mijn thuiskomst van de koperen bruiloft van Loutje en EmileGa naar voetnoot1 (mijn zwager Den Tex).Ga naar voetnoota BaltGa naar voetnoot2 en zijn vriendGa naar voetnoot3 zijn in Ecuador te voorschijn gekomen, na een lange reis op muilezels van Bogotà. Hij schrijft weinig, maar vermakelijke brieven. Thans moet hij in Peru zitten. | |
28 November 1920.De Koninklijke Hollandsche Lloyd, die, zooals de ‘Nederland’, haar lading naar en van Hamburg tot dusver met onze booten vervoerde, heeft zonder eenige voorafgaande mededeeling twee Duitsche bootjes in huur genomen om dit transport te bewerkstelligen. Het is een zeer onwelwillende daad, die haar echter veel geld zal kosten. Wilmink werkt in zijn megalomanie zijn onderneming in den grond.Ga naar voetnootb | |
[pagina 391]
| |
De ‘Brabantia’ en ‘Limburgia’ zijn ruïneuze schepen zoodra òf de tegenwoordige hooge passageprijzen dalen, òf het vervoer van passagiers afneemt òf de stookolieprijzen stijgen, en ik hoor, dat de op het duurste oogenblik bestelde vrachtschepen veel meer kosten dan destijds geschat werd. Ten slotte heeft hij eenige passagiersschepen in bouw, waarvan de kostprijzen zóó hoog zullen zijn dat zij nooit zullen rendeeren, om niet te spreken van zijn nutteloos kostbaar kantoorgebouw. Van Aalst, geheel onder Wilmink's suggestie, vindt alles goed. |
|