Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd[1919]1 Januari 1919.Nieuwjaarsdag zonder zon. Rochussen en zijn vrouw vertrekken naar Londen. Zijn vrouw, een EngelscheGa naar voetnoot2 (Eurasian), sentimenteel van aanleg en vol bewondering voor haar bekwamen man, vergezelt hem steeds en is ook dikwijls bij besprekingen tegenwoordig. Beiden beschouwen zich in de eerste plaats kampioen van Karnebeek. 's Middags thee bij De Stuers, waar ik o.a. Loudon en zijn vrouw ontmoet. De Stuers is hoogst affabel. Een begin van entente wordt gewekt door mijn kunstneigingen, welke mij in staat stellen de buitengewone collectie in zijn woning te apprecieeren. 's Avonds diner en charade bij mijn schoonouders. 's Middags bezoek bij de Alfred BonzonsGa naar voetnoot3, waar ik Robert ontmoet - 4 jaar in Duitsche krijgsgevangenschap geweest. | |
2 Januari 1919.Lang onderhoud met De Stuers. Geen breuk. Hij insisteert niet op inzage van den brief. Wij beginnen elkaar te begrijpen. De oude heer heeft zijn besten tijd gehad, maar is op zijn manier nog zeer actief. Is zeer verheugd, dat hij door tusschenkomst van White van Wilson heeft weten gedaan te krijgen, dat deze gisteren Loudon ontving en van dezen een brief van de Koningin aannam. Bespreek met De Stuers een betere inrichting van de kanselarij, ook met het oog op de vredesconferentie, maak mij sterk, dat ik daarvoor een goede som loskrijg, evenals dit in Londen gelukt is. Uit Holland sedert eenige dagen aanwezig een telegram om te trach- | |
[pagina 293]
| |
ten van de Fransche regeering gedaan te krijgen, dat ons door Duitsche mijnen in het geoccupeerde gebied bij Aken kolen geleverd mogen worden, waaraan de nood in Nederland zóó dringend is, dat de scheepvaart stil ligt en de gasfabrieken ook weldra gestopt zullen moeten worden. Dit telegram is aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken doorgegeven, dat er voorloopig niets aan zal doen. De militaire attaché, Majoor de Quay, zal naar het Departement van Oorlog gaan om de zaak te bepleiten. Persoonlijk kan ik niets doen, daar ik nog niet aan het Ministerie voorgesteld ben. Te 5 uur hoogst interessant onderhoud met Colonel House. Zie mijn brief aan Karnebeek van heden.Ga naar voetnoot1 | |
3 Januari 1919.Onderhoud met LoudonGa naar voetnoot2, die nogal tevreden over zijn ontvangst bij President Wilson is.Ga naar voetnoot3 Wilson had zich minachtend over de persGa naar voetnoot4 uitgelaten, die veel kwaad stichtte. O.a. keurde hij de houding der Amerikaansche pers tegenover Nederland af. Het gesprek duurde 20 minuten. Wilson stond op het punt naar Italië te vertrekken. (De Stuers zeide mij, dat hij de belofte gekregen had, dat indien Wilson niet naar Nederland ging, waartoe de Koningin hem uitgenoodigd had, hij ook Zwitserland niet zou bezoeken. Zelfs had hij reden te hopen, dat in dat geval ook België niet bezocht zou worden, ofschoon het een geallieerd land was. Dit heeft zich alles door tusschenkomst van den ambassadeur White afgespeeld.) Loudon toonde zich, over de Limburgsche kwestie sprekende, weinig ingenomen met de gedragslijn der Nederlandsche Regeering, die naar zijn meening overleg met de Geallieerden had moeten plegen. Ik zeide hem, dat zij naar mijn meening niet anders had kunnen handelen, omdat in de dagen waarin het geval zich afspeelde, Nederland zich op den rand der revolutie bevond, het leger voor onbetrouwbaar aangezien werd | |
[pagina 294]
| |
en men dus onmogelijk 70.000 wellicht bandelooze Duitschers had kunnen onderbrengen (12-14 November). In de vorm heeft Karnebeek wellicht verkeerd gehandeld, maar naar het mij schijnt in het wezen niet. De Franschen zoeken eenvoudig een wapen om ons naderhand tot eenige concessies te dwingen. Aangaande de Scheldekwestie denkt Loudon geheel anders dan Karnebeek. Daarover valt te praten. Ik ben het daarmede eens en meen, dat het als argument gebruikt moet worden om den Volkerenbond te helpen verwezenlijken; immers in de wereldorde welke daardoor geschapen zou worden, bestaat slechts een internationale oorlogsvloot, welke als politie gebruikt wordt en waarvoor alle waterwegen toegankelijk moeten zijn. 's Middags onderhoud met De Stuers over een appartement waarvan de inrichting ƒ 40 à 50.000, - zou kosten en dat ik in vele opzichten zeer geschikt voor de overbrenging van de kanselarij vind. Wij besluiten Karnebeek machtiging tot de huur te vragen. De Stuers vertelt mij een anecdote, welke hij van Keizer FrederikGa naar voetnoot1 hoorde en deze weer van den ouden Wilhelm.Ga naar voetnoot2 In 1811 zou Talleyrand voor Napoleon in Rusland om de hand van Anna Paulowna gevraagd hebben(?), waarop men niet wilde ingaan - verschillende bezwaren voorwendende -.Ga naar voetnoot3 Talleyrand, ziende dat alle moeite nutteloos was, zeide ten slotte: ‘Au fond vous avez parfaitement raison, l'empereur est fou, il n'en a plus que pour deux ans’, waarbij De Stuers opmerkte, dat het bloed van Paul I, dat in Anna Paulowna was, weinig geschikt was om met dat van Napoleon vermengd te worden. Door Willem III liep, dank zij haar, ook een streep. In 1870 zou hij den toenmaligen Minister van Buitenlandsche ZakenGa naar voetnoot4 meegedeeld hebben, van plan te zijn troepen naar Frankrijk te zenden | |
[pagina 295]
| |
om Napoleon te helpen. Nadat de Minister opgemerkt had, dat zulks bezwaren had, omdat het neutrale België die troepen niet zou laten passeeren, kwam hij nooit meer op den dollen inval terug. Tegen den avond gesproken met Finaly, directeur-generaal van de Banque de Paris et des Pays Bas. Hij vindt de grieven tegen Holland niet ernstig en is onder den indruk, dat het publiek er niet veel aandacht aan schenkt. De kwestie van den Keizer staat voor de Franschen nog het meest op den voorgrond. | |
4 Januari 1919.BissonGa naar voetnoot1 bezocht, zeer oud geworden, overwerkt, charmante man! In den namiddag door Asscher aan Robineau, chef de l'escompte bij de Banque de France, voorgesteld. Hoogst aangenaam en intelligent man, goed vriend van Henri Bungener, oom van Marie. Volgens hem bestaan de grieven feitelijk niet meer, zeer merkwaardig, zoo kort na de ontvangst van Rochussen bij Berthelot. Vergeten: gisteren déjeuner bij PaillardGa naar voetnoot2 aangeboden door de AsschersGa naar voetnoot3, waar ik Sir John Pilter, oud-president der Britsche Kamer van Koophandel te Parijs, en Walter Berry, voorzitter der Amerikaansche Kamer van Koophandel ontmoette. | |
Parijs, 12 Januari 1919.In de afgeloopen week talrijke gesprekken met Fransche staatslieden, mannen van zaken en journalisten. De stemming ten opzichte van Nederland begint beter te worden. De pers zwijgt over ons in plaats van ons in een zwart daglicht te stellen, zooals zij voordien deed, en wij beramen thans middelen om haar, nu de officieele en daarmede in aanraking komende bank- en perswereld kalmer gestemd is, te bewegen zich gunstiger over Nederland uit te laten. Heden voor 8 dagen had ik een lang onderhoud met Loucheur, Ministre de la Reconstitution, uitvoerig weergegeven in mijn brief aan Karnebeek.Ga naar voetnoot4 Loucheur leek mij een man van practische opvattingen, maar omtrent de betrouwbaarheid van zijn verzekeringen heb | |
[pagina 296]
| |
ik geen oordeel. Mijn schoonvaderGa naar voetnoot1, die hem uit verschillende Conseils d'Administration kent, heeft een hooge meening van hem, Walter Berry, die zegt dat zijn werk voor den economischen opbouw van Noord-Frankrijk niets oplevert, daarentegen niet. Den volgenden dag werd ik door De Stuers aan Pichon voorgesteld (zie eveneens mijn brief aan Karnebeek).Ga naar voetnoot2 De ontvangst was correctwelwillend. Eenige zijner uitlatingen, het noteeren waard, waren: Frankrijk heeft een belang bij een stabiele regeering in Duitschland. Pichon gelooft, dat het bolsjewisme daar niet de overhand zal erlangen. De Fransche regeering weet, dat in Nederland de groote meerderheid des volks franschgezind is en staat niet achter de Fransche pers, die zich zoo anti-Nederlands heeft uitgelaten. Deze verzekering is onjuist, want speciaal de ‘Temps’ neemt op last van de Fransche regeering - of in overleg met haar - geen mededeelingen op welke het publiek gunstig voor Nederland kunnen stemmen. Dit was althans zeer onlangs nog zoo, toen de zeer gunstige verklaringen van FavreGa naar voetnoot3, die in verband met de belangen der Fransche vluchtelingen en krijgsgevangenen voor de Fransche regeering Nederland bezocht heeft en juist daarvandaan teruggekeerd is, door de ‘Temps’ niet opgenomen zijn. Evenmin gunstige artikelen van Alexander Cohen, medewerker van de ‘Temps’, die eveneens een bezoek aan Nederland gebracht heeft. Deze man heeft in vertrouwen aan Loudon medegedeeld, dat Herbette tegen zijn zin door Roland de Marès, den annexionistischen ex-hoofdredacteur van de Indépendance Belge en nu medewerker aan de Temps, te zeer in het Belgische vaarwater gestuwd wordt. Het gezantschap heeft inlichtingen, dat Marès in geregeld indirect contact met den Koning van België staat. Mijn indrukken over den toestand zijn vervat in mijn schrijven aan Karnebeek van 7 Januari.Ga naar voetnoot4 Het is nu noodig, dat Nederland zich op allerhand gebied voor toenadering tot de Fransche belangen opmaakt. Zoojuist ontving ik brieven van Snouck en C.F. StorkGa naar voetnoot5 over een industrieele, commer- | |
[pagina 297]
| |
cieele missie, welke men hierheen wil zenden. Zeer toe te juichen, ofschoon, gegeven de desoriëntatie welke hier op economisch gebied na den oorlog heerscht, wellicht niet dadelijk tastbare resultaten bereikt zullen worden. De AsschersGa naar voetnoot1 hebben bericht, dat meer dan een ton bij elkaar gebracht is, waaruit in overleg met ons (Rochussen en mij) de kosten van een campagne ten gunste van Nederland bestreden kunnen worden.Ga naar voetnoot2 Loudon hierover gisteren gesproken, die er zeer vóór is en ook De Stuers wil ervoor stemmen. Met dezen ouden heer werk ik, ten koste van eenig tijdverlies, aangenaam samenGa naar voetnoot3, doch er bestaat klimmende wrijving tusschen hem en Rochussen, welke zich nu tot een crisis ontwikkeld heeft.Ga naar voetnoot4 Rochussens uitzending, welke in zoverre goed gezien was, dat De Stuers, diplomaat van de oude school en 78 jaar oud, steun behoefde, was dezen onaangenaam, te meer daar Karnebeek hem Rochussen onverhoeds met den rang van Minister-Resident op zijn dak gestuurd heeft. Rochussen heeft hard gewerkt en werk gedaan dat De Stuers niet had kunnen doen, hetgeen zeker tot een beter begrip van het Nederlandsche standpunt heeft bijgedragen, maar ik kan hem niet altijd even taktvol vinden en zijn optreden, soms eenigszins jongensachtig, is tegenover Franschen te cru. Bovendien haalt hij bij alles zijn sentimenteele vrouw, die hem behoorlijk onder de plak heeft en met haar vrouwelijk wanbegrip van feiten dikwijls minder gelukkig op hem influenceert. Op 8 dezer bij de Asschers den Président van de Compagnie Transatlantique, De Pellerin de Latouche, ontmoet, zeer intelligent man. Op 9 dezer rendez-vous met Clémentel, Minister van Handel, af- | |
[pagina 298]
| |
gesproken, niet doorgegaan wegens zijn oproeping naar het Elysée. Dien dag bezoek van GandolpheGa naar voetnoot1 gehad, die eveneens een verbetering in den toestand constateert en aanraadt een prima persvertegenwoordiging naar Parijs ter vredesconferentie te zenden. Zeer goed denkbeeld. Met groot genoegen mijn ouden vriend Jean de Boislisle weer ontmoet en met zijn vrouw kennis gemaakt. Bij hem thuis ontmoet Colon Reboul en zijn vrouw, een Huyssen van Kattendijke.Ga naar voetnoot2 Ook een zeer sympathieken Franschman, Charles de Tréville de Lorme, die bij rubber op Java geïnteresseerd is, ontmoet en den Comte de Lasteyrie, financieel gedelegeerde bij onderhandelingen te Spa en Trier, allen behoorende tot den Katholieken adel, uit de haute bourgeoisie van de 18de eeuw stammende, zeer gedistingeerde en eenvoudige menschen. Gisteren bij Mevrouw Kinen, schoonzuster van Loudon, Léon Bonnat ontmoet en de charmante dochter van Crosby, Markiezin (?). De Asschers helpen mij op voortreffelijke wijze, zijn hier zeer goed aangeschreven. | |
14 Januari 1919.Onderhoud met Lort Robert Cecil in het Majestic (zie mijn brief aan Karnebeek).Ga naar voetnoot3 Een zeer vriendelijk, slordig gekleed man, groot en gebogen van houding. 's Middags bezoek bij den Zwitserschen gezant Dunant over den Rijn onder den nieuwen toestand. Zwitserland en wij hebben dezelfde belangen. Dunant is evenwel niet op de hoogte. Déjeuner bij De Boislisle en famille; 3 lieve kinderen. | |
15 Januari 1919.Lang gesprek met Generaal Smuts over de League of Nations. Zie mijn brief aan Karnebeek.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 299]
| |
16 Januari 1919.Onderhoud met Clémentel, Minister van Handel, vriendelijk doch aan de oppervlakte gebleven. Zie mijn brief aan Karnebeek.Ga naar voetnoot1 's Middags bij Col. de Reynier, directeur der Zwitsersche Société de Surveillance Economique, over booten, die Zwitserland zou wenschen te koopen, doch Holland niet af te geven heeft. Hij weet niet of Zwitserland nog kooper is. Onderhoud met Loudon over de kwestie De Stuers-Rochussen. | |
18 Januari 1919.Onderhoud met De Stuers. ThorbeckeGa naar voetnoot2, die verklaard zou hebben, dat Rochussen gezegd zou hebben, dat De Stuers van zijn ambt ontheven zou worden, indien hij hem, Rochussen, niet ter wille was, is terug. Deze kwestie is ellendig. | |
20 Januari 1919.Bezoeken bij Bisson, déjeuner bij Faralicq, waar Loucheur als een pot-de-vinier de Iier ordre wordt uitgemaakt. Bezoek bij O.G. Pierson en afscheidsbezoek bij De Stuers, laatste vergadering bij Asscher ter bespreking van het déjeuner, dat eerstdaags vóór het vertrek der Nederlandsche ambulance en tevens ter bevordering van de toenadering tusschen Frankrijk en Nederland zal aangericht worden. 's Avonds laat in het hotel (Plaza Athenée) bezoek van Loudon aan Rochussen, waarbij ik tegenwoordig. Loudon brengt de boodschap, dat De Stuers Rochussen nu een briefje wil schrijven, hem tot een onderhoud uitnoodigende, waarbij dan de brug over de kloof welke sedert een week bestaat, geworpen is. Rochussen zal die uitnoodiging aannemen, maar wil tegelijk den Minister verzoeken, hem van zijn opdracht te ontheffen daar hij na de van De Stuers ondervonden behandeling geen goede samenwerking verwacht. Mevrouw Rochussen, | |
[pagina 300]
| |
een opgewonden, sentimenteele vrouw, mengt zich voortdurend in het gesprek en verlangt, dat haar man onmiddellijk naar Nederland terugkeert. Loudon en ik trachten haar aan het verstand te brengen, dat zoo'n besluit misschien eerder genomen had kunnen worden tijdens de brouille, maar bezwaarlijk nu, nadat De Stuers weer wil aanbinden. Deze vrouw, onder wiens plak Rochussen staat, maakt hem nog zenuwachtiger dan hij reeds is. | |
Amsterdam, 24 Januari 1919.Dinsdagmorgen (21 Jan.) vroeg in Parijs per trein via Brussel vertrokken, door de verwoeste streken bij Albert en Béthune gereden, vreeselijk aanzicht. Woensdagmiddag thuis. MiekieGa naar voetnoot1 zeer ziek geweest met waterpokken en oorontsteking, nog niet geheel beter. Gisterennamiddag zeer lang onderhoud met Karnebeek, gedeeltelijk door PatijnGa naar voetnoot2, den nieuwen secretaris-generaal, en Doude van Troostwijk bijgewoond. Wij zijn het allen eens: 1e over de noodzakelijkheid aansluiting bij Engeland te zoeken en dientengevolge nauwe voeling met de te Parijs aanwezige Engelsche staatslieden te houden. Loudon zal gevraagd worden, of hij zich daarmede wil belasten (intusschen is Karnebeek ontevreden over de weinige berichten welke hij van Loudon naar aanleiding van zijn missie bij Wilson ontvangt); 2e over de wenschelijkheid, blijken van belangstelling in den Volkerenbond aan de Geassocieerden te geven, hetgeen gebeuren zal door de spoedige overhandiging van een nota van de Commissie-LoeffGa naar voetnoot3, welke onlangs gereed gekomen is (Karnebeek heeft hierover reeds met Judge Wadham, die hier voor Wilson vertoeft, gesproken); 3e over de wenschelijkheid van verdere stappen om de Fransche publieke opinie te winnen, b.v. door een cadeau van fokvee aan de verwoeste districten in Frankrijk en België en de bewerking van de Fransche pers. Voorts bespraken wij het probleem De Stuers-Rochussen. De Stuers is niet het prul dat de Nederlandsche pers van hem maakt. Hij is in | |
[pagina 301]
| |
Parijs gezien en geeft zich op zijn manier veel moeite. Hij is echter oud, niet met zijn tijd meegegaan en beseft niet, dat zijn prestatievermogen achteruit gaat. Zijn omgang is met tijdgenooten en kunstvrienden, niet met jongere generaties. Hij werkt omslachtig en zijn legatiepersoneel doet hij veel tijd verliezen. Zonder Rochussen of een andere even goede of betere kracht voldoet de legatie onder hem niet aan de eischen van het oogenblik. Samenwerking met Rochussen of een ander zal vermoedelijk niet mogelijk blijken, daar De Stuers in hun toevoeging aan het gezantschap een correctief van zijn beleid zal zien. Is zulks werkelijk het geval, dan zal vervanging noodig zijn. Karnebeek meent, dat Loudon zijn oom De Stuers niet zal willen opvolgen, indien deze niet vrijwillig zijn ontslag neemtGa naar voetnoot1, en dan is het heel moeilijk een ander te vinden. Ik beveel Loudon aan wegens zijn takt en oprechtheid, en populariteit bij de Amerikanen, hoewel ik erken, dat hij in de meeste gevallen geen eigen meening bezit. Onze diplomaten zijn nu eenmaal geen menschen van beteekenis, en onder hen is Loudon nog een der besten. Rochussen's werk prijs ik tegenover Karnebeek, maar zeg hem als mijn meening, dat zijn van hem onafscheidelijke vrouw geen gelukkigen invloed op hem uitoefent en zijn toch al niet overgroote takt niet verhoogt. | |
30 Januari 1919.De laatste week heeft mijn Parijsche missie mij talrijke gesprekken bezorgd, o.a. met Van Hamel, die gaarne op de een of andere wijze naar Parijs gezonden wil worden om een rol bij de vredesconferentie te spelen. De Stuers wil hem niet in Parijs hebben, hem het auteurschap van talrijke aanvallen tegen hem (de Stuers) toeschrijvende, hetgeen evenwel geen beletsel voor een missie zou vormen, indien ik ook met de Fransche regeering zelve - volgens Karnebeek - Van Hamel niet wenschte. Hij, Karnebeek, had Van Hamel voorgesteld als lid van een commissie, die naar de verwoeste districten uitgezonden wordt en waarvan o.a. VouteGa naar voetnoot2 en Joost van Vollenhoven deel zullen uitmaken. Van Hamel werd echter door Allizé geketst.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 302]
| |
Verder met een groep industrieelen, die oorspronkelijk het plan hadden naar Parijs te trekken om mij op algemeen economisch gebied ter zijde te staan en er nu in overleg met mij voor eigen zaken heen zullen gaan, indien de Franschen hun paspoorten willen viseeren. Evenwel zal mij een secretaris toegevoegd worden, die tevens als schakel voor de komende handelslieden en fabrikanten kan dienen en kantoor aan de legatie zal houden. Eindelijk met AsscherGa naar voetnoot1 over de uitzending van eenige leden der Vereeniging ter bevordering van de kennis van Nederland in den VreemdeGa naar voetnoot2, die geld bij elkaar gebracht hebben om de Fransche pers te bewerken.Ga naar voetnoot3 Ik acht dit ook met het oog op de hoedanigheden van sommige dier heeren gevaarlijk, daar één onhandigheid tot schandaal of chantage aanleiding kan geven. Karnebeek is nogal ver gegaan in de toezegging van steun aan deze onderneming, maar belooft den Voorzitter van het uit te zenden Comité, den Heer DownGa naar voetnoot4, aan te bevelen zich met mij in verbinding te stellen en zonder mij niets te ondernemen. Ik raad Karnebeek voorts aan zijn gedachten te laten gaan over de samenstelling van een vertegenwoordiging voor het geval Nederland tot medewerking aan de oprichting van den Volkerenbond uitgenoodigd wordt. Ik noem Loudon en Loder. Hij zegt, waarschijnlijk zelf te zullen gaan. De persberichten omtrent de kans op uitnoodiging luiden wat gunstiger. Zelfs de Temps bepleit ze. Karnebeek deelt mij mede, dat de Koningin mij wenscht te spreken en daar hij vindt, dat zij wat al te hard van stapel wil loopen wat betreft vriendschapsbetuigingen tegenover Frankrijk (hetgeen ik zelf ook niet raadzaam acht, immers de strategische vrede dien Frankrijk op het oog heeft, kan nog tot eischen van zijn kant leiden, die ons | |
[pagina 303]
| |
grondgebied betreffen), verzoekt hij mij tot matiging te raden, indien zij het onderwerp aanraakt. De Koningin, die door de behandeling, gedurende den oorlog Nederland door de groote mogendheden aangedaan, in haar waardigheidsgevoel en Oranjetrots gekrenkt is, laat zich volgens Karnebeek steeds in de eerste plaats door haar inzicht van het belang des lands leiden en stelt haar persoonlijke gevoelens terzijde. | |
31 Januari 1919.Gesproken: den Minister van OnderwijsGa naar voetnoot1 over den bouw van de nieuwe Academie voor Beeldende Kunsten, dien hij, met het oog op de hooge kosten (4 millioen tegenover 1 millioen oorspronkelijke raming), wil uitstellen. Ik verzoek hem de plannen nog eens door de architecten te laten onderzoeken, omdat het mij voorkomt, dat het hooge bedrag wel wat verminderd zal kunnen worden, al ware het alleen omdat de prijzen der bouwmaterialen zeker sterk zullen dalen en reeds dalende zijn. De Minister spreekt van een commissie die hij voor zulke gevallen in het leven wenscht te roepen, en noemt ook den Rijksbouwmeester, Vrijman, voor wien deze bouw uit den booze is, daar hij hem ontging. Mr. Duparc, den Referendaris voor Kunsten en Wetenschappen, dien ik van 's Ministers commissie-plan in kennis stel. Hij zegt, dat de Minister de bedoeling van die commissie verkeerd moet begrepen hebben, daar zij bestemd is om van advies te dienen op de bouwprojecten van den Rijksbouwmeester, dus een correctief is op diens niet algemeen bewonderde aesthetiek. Hij zal den heer De Visser van dit denkbeeld terugbrengen en trachten hem ertoe te bewegen de plannen opnieuw door de architecten te laten herzien - alleen met het oog op de kosten. Ik vermoed een zekere intrige van den heer Vrijman. Allizé, den Franschen gezant, die mij naar mijn te Parijs opgedane indrukken vraagt en zegt, dat de diplomatieke betrekkingen tusschen de beide landen verbeterd zijn. Hij betreurt, dat een zeker deel der Fransche pers een parti-pris tegen Nederland blijft behouden, maar laat zich tevens ongunstig over de Nieuwe Rotterdamsche Courant uit, die steeds weer kans ziet, Frankrijk kwetsende dingen te zeggen en in Frankrijk aangezien wordt als de courant die hier ongeveer de | |
[pagina 304]
| |
rol speelt van de Temps in Frankrijk. Allizé laat ook doorschemeren, dat de meeningen aan Buitenlandsche Zaken gewoonlijk niet veel van die van genoemde courant schelen. Ik kan inderdaad niet ontkennen, dat zij den slag bezit, de dingen soms niet bestrijdbaar, onaangenaam en bovendien zeer verwaand te zeggen, en daar zij nu eenmaal ons eerste persorgaan is, zijn de gevolgen bedenkelijk. Voorts spreken we over faciliteiten voor reizigers naar Frankrijk, doch de Fransche autoriteiten zijn nog weinig coulant, gedeeltelijk wegens de gebrekkige spoorwegtoestanden in Noord-Frankrijk. Karnebeek over de Koningin. (Dit onderhoud vermeldde ik bij vergissing als 30 Januari te hebben plaats gehad, al deze notities worden eenige dagen tegelijk ingeschreven.) Den Minister van Binnenlandsche ZakenGa naar voetnoot1, wien ik verslag van mijn bevindingen te Parijs doe en die mij bevestigt, dat de verhouding tusschen Karnebeek en de vreemde gezanten beter is dan eenigen tijd geleden. Hij vindt, dat die ruzie aan Karnebeek goed gedaan heeft. Deze zal nu wel wat minder ‘collet monté’ zijn. Ik ben daarvan niet overtuigd en heb den indruk, dat Karnebeek in ententekringen nimmer persona grata zal worden. Men vertrouwt hem niet en weet hem in zijn hart pro-Duitsch. Bovendien is hij een onverbeterlijke ‘Wichtigthuer’ en ijdeltuit. Zijn verdienste is zijn werkzaamheid en een niet te ontkennen bekwaamheid. Ruys de Beerenbrouck lijkt mij een zeer coulant en prettig man. Ik vestig zijn aandacht met nadruk op de noodzakelijkheid bij de Engelschen zeer goed vertegenwoordigd te zijn en laat mij weinig waardeerend over het praestatievermogen van onze gezanten uit, die onvoldoende algemeene kennis bezitten om de belangen te behartigen welke hun toevertrouwd zijn, en niet weten wat practische arbeid is. Des avonds te 8 uur de Koningin - ten paleize in een werkkamer, waarin achter haar zetel een mooi portret ten voeten uit van Willem de Zwijger (door Mierevelt?) hing. Zij ontving mij staande, gaf mij de hand en noodigde mij uit te gaan zitten. Het onderhoud duurde ongeveer 55 minuten. Zij vroeg mij naar mijn indrukken, te Londen en Parijs opgedaan. Haar vragen waren die van een helder denkende vrouw. Een eigen meening omtrent zaken en personen gaf zij slechts onwillekeurig te kennen, o.a. toen zij melding maakte van de ‘ge- | |
[pagina 305]
| |
roofde schepen’Ga naar voetnoot1, en de tegemoetkomende houding van Engeland en Amerika in den laatsten tijd beschreef als ‘nederbuigende welwillendheid’. Belangstellend vroeg zij in welke klasse der maatschappij in Frankrijk men ‘degelijke’ menschen aantrof, en eenigszins verwonderd scheen zij te zijn toen ik haar als mijn ervaring zeide, dat de degelijkheid in Frankrijk vrij algemeen verspreid en niet tot de Hugenoten, bij wie zij ze alleen scheen te veronderstellen, beperkt is, dat zij in de middenklasse, in de bankierswereld, in de provincie en onder den adel meer dan sporadisch voorkomt en in vele milieu's zelfs toonaangevend is. Ik beschreef haar de verbetering welke de opvattingen der Fransche officieele en daaraan grenzende wereld te onzen opzichte in de laatste weken ondergaan had, en welk een nuttige rol o.a. de heeren Asscher daarin gespeeld hadden, doch deelde haar tevens mede, dat de Fransche regeering een strategischen vrede nastreeft, welke Frankrijk voor toekomstige invallen van Duitschland beveiligt. Vrijheid van beweging, een ruime uitvalspoort in het Noorden schijnt haar noodig toe, en daarvoor is het zuidelijke stuk van onze provincie Limburg een sta-in-den-weg. Wij moeten er ons dus op voorbereiden, dat Frankrijk den afstand van dat deel van Limburg aan het met haar verbonden België en bovendien een verandering van het Schelde-statuut zal eischen, indien Amerika en Engeland, waarvan het eerste den Volkerenbond en het andere geen sterk Frankrijk aan de Noordzee wenscht, geen voldoende invloed kunnen uitoefenen om het stellen van zulke eischen te verhinderen. Op dit oogenblik zijn Amerika en Engeland ons welgezind, ofschoon men eenigen twijfel omtrent de entente-gezindheid van ons Kabinet schijnt te koesteren; het is daarom voor ons van belang aan Amerika onze belangstelling in het totstandkomen van een goeden Volkerenbond, die oorlogen als machtsuiting van den eenen staat tegenover den anderen zal voorkomen, te toonen, hetgeen Karnebeek nu door aanbieding van het Volkerenbondproject van de Commissie-LoeffGa naar voetnoot2 gedaan heeft, en door nauwe voeling met de Engelsche staatslieden te Parijs te houden, wat nog niet voldoende geschiedt. Ten slotte moet er voor gezorgd worden, dat de Fransche publieke opinie - nu nog een van achterdochtige onverschilligheid tengevolge van de nooit | |
[pagina 306]
| |
voldoende rechtgezette en vier jaar lang herhaalde beweringen omtrent onze levensmiddelenlevering aan Duitschland en thans nog gaande gehouden door het verblijf van den Duitschen Keizer in Nederland - te onzen gunste keert, wat door taktvolle bewerking der pers - geen brutale omkooperij - en met bewijzen van genegenheid kan geschieden. ‘Wij moeten dus tegenover Frankrijk beleefd zijn?’ vroeg de Koningin - van eenige neiging om den wensch tot toenadering te duidelijk te voorschijn te doen komen, om ons goedkoop te maken, bleek mij bij haar niets. Zij vroeg mij of men Engeland omtrent onze werkelijke positie ingelicht had, waarop ik haar de bespreking van den heer Colijn met Sir William TyrrellGa naar voetnoot1 in December vermeldde, die haar niet bekend scheen te zijn. Op haar vraag, of men mij veel over de Schelde-kwestie gesproken had, antwoordde ik bevestigend, er aan toevoegende, dat Engeland naar mijn meening geen prijs op verandering van den tegenwoordigen rechtstoestand stelde en dat ik de Franschen naar den Volkerenbond verwezen had, waaronder de kwesties van internationale toegangswegen, dus ook die van de Schelde, van zelf een oplossing konden vinden welke alle partijen zou bevredigen. Echter - merkte ik op - het is mogelijk, dat bij de tallooze stroomingen en tegenstroomingen, in den boezem van de Vredesconferentie bestaande, een constellatie ontstaat waarbij Engeland - en misschien ook Amerika - zulke bijzaken als de Schelde-kwestie en de immuniteit van ons grondgebied prijsgeven, doch de persoonlijke invloed, van President Wilson uitgaande, is zoo krachtig, dat het bij stukjes en beetjes toegeven van Frankrijk, dat onder Poincaré, Clemenceau en Foch zoo geheel verschillende inzichten huldigt, aan Wilsons's verlangens telkens merkbaar is. Men heeft ook rekening te houden met het feit, dat de arbeidersmassa in de beschaafde landen van Europa achter Wilson staat en de regeeringen, die in elk land min of meer bevreesd zijn voor uitbarstingen van den krachtbewusten arbeider, dit bij het bepalen van hun gedragslijn in aanmerking nemen. De Koningin verklaarde te gelooven, dat de bolsjewiki tot dusver niets met Wilson op hadden. Over de toekomst sprekende, meende de Koningin, dat wij in de geallieerde landen op commercieel gebied heel wat moeilijkheden op grond van achterdocht tegen ons te overwinnen zouden hebben. Ik deel die vrees slechts ten opzichte van Frankrijk, maar acht den argwaan te overwinnen. Ten aanzien van Italië, waarover de Koningin | |
[pagina 307]
| |
ook sprak, heb ik in het geheel geen zorg. Onze relaties beteekenen niet zoo heel veel met dat land, en het heeft ons meer noodig dan wij Italië. Het zijn de sociale moeilijkheden die ons den meesten last zullen veroorzaken, doch ook daarin zullen wij niet alleen staan. Het onderhoud eindigde met een dankbetuiging voor mijn belangwekkende mededeelingen. De Koningin was in een ouderwetsche, tot de voeten afhangende japon van fraise écrasée gekleed en droeg een broche aan den hals van twee reusachtige parels. Het was de derde maal, dat ik haar sprak. | |
Zondag, 2 Februari 1919.Van Aalst thuis bezocht. Hij is eenigszins overspannen en dientengevolge eenigen tijd niet in Den Haag geweest. Hij zag er echter goed uit. Ik vertelde hem van mijn ervaringen te Parijs. Hij heeft, niet ten onrechte, weinig met Karnebeek op, dien hij zeer onbetrouwbaar noemt en bovendien onhandig. Ruys de Beerenbrouck en Heemskerk zouden hem gaarne kwijt willen zijn, doch hij wordt door Idenburg gesteund. Karnebeek is volgens Van Aalst zonder twijfel sterk Duitschgezind (denzelfden indruk heb ik) en zijn houding o.a. ten opzichte van den Duitschen Keizer, die hier te lande een trouwe garde van het misselijk jonkerdom - JohannitersGa naar voetnoot1 voor het meerendeel - bezit, waartoe ook Karnebeek behoort, moet scherp in het oog gehouden worden, te meer daar de partij in Duitschland die den Keizer terug wenscht, zonder twijfel sterk is. Van Aalst zegt met den Duitschen gezantGa naar voetnoot2 zeer intiem te zijn en beschrijft hem als een zeer sympathiek man, die gedurende den oorlog bij gelegenheid van de dreigende overweldiging in April 1918 sterk ertoe bijgedragen heeft, dat het conflict te boven gekomen werd.Ga naar voetnoot3 Van Aalst ziet den Engelschen gezantGa naar voetnoot4 sedert 8 maanden niet meer (door de Engelschen wordt hij gewantrouwd), Allizé daarentegen wel, die nog steeds niet over Karnebeek te spreken is, ofschoon de officieele verhouding beter is. (Dat Karnebeek bij de geallieerden niet gezien is, bleek mij o.a. uit | |
[pagina 308]
| |
uitlatingen van Leverton Harris en De Stuers (die de opinies van de Franschen weergaf), behalve uit de uitlatingen van Allizé in December.) Volgens Van Aalst wordt de benoeming van Van VollenhovenGa naar voetnoot1 tot gezant te Brussel tegengehouden door Doude van Troostwijk, die er zelf heen wil, en door Karnebeek, die geen open kaart speelt.Ga naar voetnoot2 | |
Maandag, 3 Februari 1919.Bespreking met Vattier Kraane, Crone en Scholten (van Geo Wehry & Co)Ga naar voetnoot3 over de vertegenwoordiging der Nederlandsche economische belangen te Parijs. | |
Dinsdag, 4 Februari 1919.Bespreking met de Rijkscommissie voor ijzer en staal over de onderhandelingen met Duitschland, welke 6 dezer hervat zullen worden.Ga naar voetnoot4 Bezoek aan Patijn, Secretaris-Generaal van Buitenlandsche Zaken, die mij een brief uit Parijs van een vriend voorleest, die als genaturaliseerd geallieerde (Brit) de vredesconferentie bijwoont en schrijft, dat België door zijn aanmatigende eischen op de groote mogendheden een zeer ongunstigen indruk gemaakt heeft. Het verlangt o.a. Limburg.Ga naar voetnoot5 Engeland heeft, zoo zegt de briefschrijver, een matig belang bij de verandering van den Schelde-toestand. Later vertelt Karnebeek mij op zijn gewone gewichtige wijze, dat hij uit ‘particuliere, zeer betrouwbare geallieerde’ bron die inlichtingen ontving welke Patijn hem blijkbaar verschaft heeft. 's Middags Raad van BijstandGa naar voetnoot6, niets bijzonders. | |
[pagina 309]
| |
10 Februari 1919.Gisteren déjeuner in het Hotel des IndesGa naar voetnoot1, door den Franschen gezant aan de Ministers van Binnen- en Buitenlandsche Zaken aangeboden ter eere van de afvaardiging van de Commissie-Van VollenhovenGa naar voetnoot2, waarbij eveneens aanwezig Patijn en Doude van Troostwijk en hun dames. Heel aardig. Het is de eerste Fransche beleefdheid sedert den wapenstilstand aan de Nederlandsche Regeering bewezen. De Commissie gaat naar Parijs om te onderzoeken wat Nederland kan doen om Frankrijk te helpen, speciaal wat betreft de verwoeste districten. Karnebeek heeft mij een paar maal gezegd, dat voornamelijk een demonstratie van Nederlandsche gezindheid beoogd werd, doch Vollenhoven en Voûte hebben daarentegen van den Minister de verzekering ontvangen, dat de bedoeling wel degelijk was daadwerkelijken steun te verleenen, anders zouden zij zich niet beschikbaar gesteld hebben. De Minister heeft hen bovendien voor de organisatie naar het ‘kantoor van den heer Heldring’ verwezen, waarmede hij de door mij te reorganiseeren kanselarij bedoelde. Intusschen is het niet mijn plan, mij met permanent werk te belasten. Donderdag jl. vergadering gehad met de hoofdmannen der Deutsche Schwerindustrie, waaronder Bruhn en Krupp. Zijn het met hen over de verdere levering van staal eens geworden.Ga naar voetnoot3 De gelaten stemming bij deze menschen trof mij. Een hunner, Ries, was voor de bolsjewiki uit Riga gevlucht. Hij beschouwt hun macht nog als een groot gevaar voor Duitschland en voor Europa in de tweede plaats. Romieux, de gezantschapsraad bij de Fransche legatie, verkondigde gisteren, dat er in Duitschland niets veranderd en de trotsche uittartende geest ongebroken was. Ik geloof er niets van, maar de Franschen zijn en blijven achterdochtig. | |
[pagina 310]
| |
Parijs, 18 Februari 1919.Donderdag, 13 Februari, met MarieGa naar voetnoot1 's morgens vroeg van Amsterdam vertrokken, geslapen in Brussel en Vrijdagavond 10 uur te Parijs aangekomen. In den trein gereisd met een Fransch soldaat, die dégouté is van het geknoei in de Fransche legeradministratie en de onbekwaamheid der officieren onder den rang van majoor, en zijn dégout op geestige wijze lucht gaf; voorts met een Engelschen collega, die 4 jaar campagne achter den rug had, zeer goed Fransch geleerd had, ook al oorlogsmoe was en zegt, dat de soldaten naar de demobilisatie snakken, het leger verfoeien wegens de ‘petty tyranny’ der jonge officieren en Lloyd George hartgrondig verwenschen; een Belgisch soldaat al even weinig opgewekt, een aardige Amerikaansche journaliste, terugkomende uit het door de geallieerden bezette gebied in Duitschland, waar de Amerikaansche soldaten zich met de bevolking fraterniseerden en niet begrijpen waarom men tegen de Duitschers oorlog gevoerd heeft. Zij schieten met hen beter op dan met de Franschen. Deels komt dit voort uit de kennis van het Duitsch bij vele Amerikanen. De Belgen in den trein zeggen allen, dat België in een toestand van chaos en zinneloosheid verkeert. Geen grondstoffen voor de industrie, maar waar die niet ontbreekt, wil de arbeider niet werken. In Parijs weer afgestapt in de Plaza Athenée. Moeizame samenwerking tusschen De Stuers en Rochussen geconstateerd. Rochussen kan niets meer zelfstandig doen en de oude heer geeft herhaaldelijk blijk van slijtage van mémoire. Hij ontvangt mij vrij koel naar aanleiding van het koopen door mij van kantoormeubels voor de legatie, de machtiging waartoe hij mij verleend, maar nu weer vergeten heeft. Echter spoedig hersteld, nadat ik hem het verzoek van Karnebeek overgebracht heb, dien zoo spoedig mogelijk in te lichten over de eischen der Belgen ter vredesconferentie.Ga naar voetnoot2 Hij laat mij daarop zijn juist afgezonden rapport aan Karnebeek lezen, waarin hij de eischen van België, welke zeer bar zijn en den afstand van Limburg ten zuiden van Roermond, Zeeuwsch Vlaanderen en de vrije vaart op de Schelde behelzen, overbrengt.Ga naar voetnoot3 Klaarblijkelijk heeft hij ze uit goede | |
[pagina 311]
| |
bron, vermoedelijk van zijn vriend Beyens, den oud-gezant van België te Parijs. De Stuers zegt, dat de kans op den zetel van den Volkerenbond te 's-Gravenhage verkeken is, hetgeen niet klopt met de uitlating van Allizé op het déjeuner van Zondag. Zaterdag, 15 Februari déjeuner bij De Stuers ter eere van de Missie-Van Vollenhoven, waar o.a. Pichon aanzit. Vriendelijke toast van Pichon over Holland, waarin hij Loudon zeer prijst en Karnebeek niet noemt. | |
Parijs, Zaterdag 22 Febr. 1919.Wegens tallooze bemoeiïngen met de Missie-Van Vollenhoven geen tijd voor aanteekeningen gehad. Uit de besprekingen van de Missieleden met de Fransche autoriteiten blijkt, dat men in de verwoeste districten vee, landbouwwerktuigen, vensterglas, baggermaterieel, ingenieurs en werkkrachten uit Nederland zou kunnen gebruiken, mits op crediet, waarbij de Nederlandsche Bank en de Regeering steun zouden moeten verleenen. Vollenhoven, Voûte en ik zijn van meening, dat de missie aan de politieke verstandhouding tusschen Nederland en Frankrijk, sedert December en Januari zeer belangrijk verbeterd, ontzaglijk veel kwaad zou doen, indien zij niet door belangrijke daden gevolgd wordt en dat het daarom noodig is, dat de Nederlandsche Regeering den noodigen financieelen steun verleent - waarschijnlijk door staatsgarantie van de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij obligaties tegen de te aanvaarden Bons du Trésor uit te geven. Ik schrijf in dien geest aan Karnebeek.Ga naar voetnoot1 De missie is goed samengesteld. Joost van Vollenhoven heeft veel handigheid voor zulke missies, waarbij een gemakkelijk te behalen succes op den voorgrond staat. Daarbij is hij een aangenaam man, al zou ik niet gaarne met hem samen ‘en mission’ zijn wegens zijn wensch, steeds op den voorgrond te staan. Ook dringt hij zijn wenschen soms te zeer op, o.a. in een gesprek dat wij samen met Sheldon hadden over het hooren der neutrale financiers in zake de door dezen | |
[pagina 312]
| |
aan de centrale mogendheden verleende en te verleenen credieten, waartoe de geassocieerden vooralsnog geen neiging gevoelen. Intusschen schijnt hij bij de Engelschen gezien te zijn, althans bij de mindere goden; zoo heeft Hearst van de Foreign Office hem te verstaan gegeven, dat Nederland ter zake van de Belgische eischen gehoord zou worden en de Engelschen de territoriale eischen van dien kant tegengaan. Slechts wenschen zij, dat de rechtstoestand van de Schelde gewijzigd worde. Hierop heeft Joost geantwoord, dat Nederland over die kwestie zou willen spreken wanneer het eenmaal zeker is of de Volkerenbond komt ja dan neen. Ik heb op dergelijke uitingen steeds geantwoord, dat wij tegen een wijziging van het statuut bedenking hadden, tenzij de Volkerenbond een beklonken zaak is. Onder den Volkerenbond vervalt ons bezwaar tegen de internationaliseering van de Schelde, daar dan geen oorlogsdaden op die rivier, anders dan krachtens een mandaat van het bestuur van den Bond, te voorzien zijn. Maandag is Rochussen bij Georges Mandel, den Chef du Cabinet van Clemenceau geweest, die hem de meest geruststellende verzekeringen omtrent de houding van Frankrijk ten opzichte van de Belgische eischen gegeven heeft. Mandel is naar de algemeene opvatting de tegenwoordige ‘Eminence grise’ van Frankrijk. Nu is het meer dan ooit noodig, dat de vriendschap van Frankrijk gecultiveerd blijft. Karnebeek, pas op. Rochussen is het grootste deel der week vrij ernstig ziek geweest met griep, daarbij nerveus en extra geagiteerd door zijn opgewonden vrouw, van wie hij psychisch afhankelijk schijnt te zijn. Een bedenkelijke toestand. Loudon is ook te bed met griep en longontsteking, en zoo is ons contact met de hier vergaderden beperkt tot de aanrakingen van De Stuers, die enkel eenige oude vrienden, zooals Beyens en White, ziet, Vollenhoven, die eerstdaags vertrekt, en mijzelf, die o.a. House dezer dagen niet te spreken kan krijgen. Donderdag werden de Missie en ik door Poincaré ontvangenGa naar voetnoot1, die eenige zeer vriendelijke woorden over Nederland en den gesneuvelden Van Vollenhoven sprak. De oude De Stuers sloeg bij die gelegenheid een poover figuur. Hij had een toespraak op papier neergezet, die hij staande ging uitspreken, terwijl Poincaré hem driemaal in de redeviel met ‘Asseyez-vous, Monsieur’ en hem niet liet uit- | |
[pagina 313]
| |
spreken, zelf het woord nemende, klaarblijkelijk zeer gehaast zijnde. De vertooning was weinig indrukwekkend. Ik vind De Stuers minder goed dan bij mijn vorig verblijf en bepaald ongeschikt om onze belangen naar behooren te behartigen. Helaas is Loudon, die het meest in aanmerking komt om hem te vervangen, hoewel hier populair, te slap en te weinig werkzaam. Door tusschenkomst van Hirst en mijn schoonvaderGa naar voetnoot1 ontmoette ik hier M. Wallenberg, directeur der Enskilda BankGa naar voetnoot2, die evenals ik tracht te ontwarren, welken kant het ter vredesconferentie met de financieele en commercieele regelingen opgaat en evenals ik tot nu toe slechts heeft kunnen constateeren, dat de geassocieerden zelven daaromtrent vrijwel in het duister tasten. Wij spreken af, met elkaar voeling te houden. Ik sprak over hetzelfde onderwerp den heer Grobet, directeur-generaal der Zwitsersche Société de Surveillance. | |
Zondag, 2 Maart 1919.In de afgeloopen week sprak ik met Keynes van de Engelsche Treasury over het gezamenlijk belang der neutralen bij de financieele positie van Duitschland, dat hij eveneens erkent. Hij zeide mij, dat het oogenblik weldra zou komen waarop de Geallieerden de neutralen daarover wenschen te spreken, en vroeg mij, hem op de hoogte van mijn verblijf te houden, daar hij mij tijdig wenscht te waarschuwen. Joost van Vollenhoven met zijn missie vertrokken. Het is te hopen, dat dit gebaar der Nederlandsche Regeering door daden gevolgd wordtGa naar voetnoot3: het heeft te veel verwachting in Fransche regeeringskringen opgewekt. Joost heeft mij zijn wensch te kennen gegeven hier terug te komen, eensdeels voor de uitvoering van de plannen van steun aan Noord-Frankrijk, waarvoor hij den steun der Nederlandsche Regeering hoopt te verwerven, anderdeels om namens Nederland met de geallieerden en de neutralen over de financieele verhouding der neutralen tot de Geallieerden te onderhandelen, terwijl hij zich ook vleit, nuttig in de internationale politiek werkzaam te kunnen zijn. Daar hij mijn meening over dit voornemen vroeg, zeide ik hem, dat ik hem in vele opzichten niet ongeschikt vond, maar Ter Meulen beter wegens diens takt als financieel onderhandelaar en het on- | |
[pagina 314]
| |
beperkt vertrouwen dat de geallieerden in hem stellen, terwijl ik het niet juist vind, dat een directeur der Nederlandsche BankGa naar voetnoot1 zich op den voorgrond plaatst. Dit instituut moet op den achtergrond blijven en de politiek in het land leiden, zonder door besprekingen van één zijner bestuursleden in het buitenland gebonden te zijn. Daarbij is Joost een bankier van den kouden grond. Joost deelde mijn bezwaren natuurlijk niet, daar hij klaarblijkelijk coûte que coûte in Parijs een rol wil spelen. Ik kon hem moeilijk zeggen, dat ik hem voor onderhandelaar bepaald ongeschikt vind - altijd geneigd toe te geven en, het beginsel verloren zijnde, trachtend concessies te bekomen. De herinnering aan zijn rol in de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij in het eerste halfjaar van 1915 is mij duidelijk bijgebleven.Ga naar voetnoot2 Sedert meer dan een week is Van Swinderen hier, naar het schijnt door Karnebeek met een missie bij de Engelschen belast, doch hoewel Karnebeek mij in Holland over de mogelijkheid van een zoodanige missie gesproken heeft, liet hij na mij of Rochussen iets van zijn besluit mee te deelen. Ook De Stuers laat niets los, en ik dring niet op inlichtingen aan. Intusschen heeft Akers DouglasGa naar voetnoot3, lid der commissie welke de Belgische eischen onderzocht, mij gepolst (zie mijn brief aan Karnebeek)Ga naar voetnoot4 over onze houding te dien opzichte, maar daar ik niet weet wat Karnebeek in het algemeen anders wil dan pogen den zetel van den Volkerenbond in Den Haag te bekomen, waarmede zijn ijdelheid gestreeld is, verlang ik niet naar een voortzetting dezer informeele besprekingen, welk een fatsoenlijk man Akers Douglas ook zij. Eergisteren heeft De Stuers echter aan Den Haag kunnen seinen, dat de groote mogendheden op initiatief van Engeland en Frankrijk de territoriale eischen van België afgewezen hebben. Dat zal de gemoederen in patria eenigermate kalmeeren, waar de Minister van Oorlog reeds met den sabel rinkelt. Het is veel moeilijker dan gedurende mijn eerste verblijf te Parijs, aanraking met de geallieerde vertegenwoordigers te bekomen; zij zijn voortdurend in conferentie gewikkeld. De weinige voortgang welke | |
[pagina 315]
| |
gemaakt is, heeft zonder twijfel nadeelig op de ontwikkeling der toestanden in Duitschland gewerkt, waar het spartacisme de overhand krijgt. Ik heb den indruk, dat het gepraat der diplomaten en staatslieden hier straks door den grooten revolutionairengolf die over geheel de wereld staat te rollen, zal weggevaagd worden. Inzonderheid toonen zich de Franschen weinig bewust van den ernst der tijden welke in aantocht zijn, ja aan de deur staan. | |
Zondag, 9 Maart 1919.Maandag jl. déjeuner op de Cercle de la Presse Etrangère, door Gandolphe en Paul Labbé aangeboden, waar ik o.a. Romue, oudgouverneur-generaal van Indo-China, Grandidier, secretaris van het Aardrijkskundig Genootschap te Parijs, Outrez, directeur van de Ecole Coloniale, Augustin Bernard, den Marokko-reiziger, en Du Vivier de Streel, in Afrikaansche zaken, ontmoette. Bespreken Fransche koloniale zaken en de mogelijkheid om een artikel over Nederlandsche koloniën in een groote Fransche revue te plaatsen. Woensdag uitgenoodigd door het Bureau de Société d'Economie Politique, waar ik aan het diner naast de beide Voorzitters, de heren Yves Guyot en Raphael-Georges Lévy, aanzat. Na afloop zeer goede rede over en tegen de consortiums door Paul Delombre. Verschillende besprekingen met Graaf Wrangel, den Zweedschen gezant te Londen, en Oscar Rydbeck, bankier uit Stockholm, in voortzetting van de besprekingen met Wallenberg. Ook de Denen, waaronder de groote Andersen en Glückstadt, in hun hotel ontmoet (zie mijn schrijven van 10 Maart aan den Directeur van Economische Zaken).Ga naar voetnoot1 De Denen toonen zich gereserveerd ten aanzien van het met ons en de Zweden gewenschte samengaan - volgens de laatsten omdat zij èn wegens Glückstadt's relaties met de Banque des Pays du Nord en met het oog op den afkeer der Fransche regeering van de tegenwoordige Deensche pro-Duitsche regeering zeer voorzichtig wenschen te zijn. De Zweden hadden beter gedaan mij niet bij de Denen te introduceeren, want de Franschen vatten allicht argwaan en zien Duitsche manoeuvres achter onze besprekingen. Overigens heb ik allen eerbied voor Wrangel als practisch diplomaat - zulke menschen hebben wij niet onder onze diplomaten. Rochussen gaat weg - heeft genoeg van het werken onder De Stuers, | |
[pagina 316]
| |
die hem weinig vrijheid laat en hem niet veel laat zien van wat hij behoorde te kennen als toegevoegd Minister-Resident. Zijn taak is afgeloopen en hij heeft goed werk verricht. Het is een uitmuntend werker, doch heeft geen manieren. Hij is zeer bevriend met Legrand, chef van het Kabinet van Pichon, die hem zeer geruststellende mededeelingen over de politiek van Frankrijk ten aanzien van België gedaan heeft, zeer goed gerapporteerd in een geheim schrijven aan Karnebeek.Ga naar voetnoot1 Zie ook mijn schrijven van heden aan denzelfden.Ga naar voetnoot2 Talrijke besprekingen met de Asschers, Rochussen, Voorbeytel en Loudon over de Fransche pers, met wie wij eenige aanraking beginnen te krijgen. Ik ben voornemens 11 dezer met Marie naar huis toe te gaan, het werken hier meer dan moe zijnde. | |
Amsterdam, Zaterdag 15 Maart 1919.Woensdagavond thuis gekomen. De reis gaat nu beter dan de vorige malen. De route loopt weer over St. Quentin-Bergen, door de vreeselijk verwoeste streken. Den nacht te Brussel doorgebracht. Ben blij thuis te zijn en heb Karnebeek geschreven, dat ik mij niet meer voor toevoeging aan de legatie beschikbaar stel. De Stuers begrijpt niets van financieele en economische onderwerpen, is tot geenerlei steun en onthoudt mij alle mogelijke politieke inlichtingen, welke mij van nut kunnen zijn bij mijn besprekingen - de gewone geheimzinnigheid van onze onbeteekenende diplomaten. Anderzijds krijgt hij ook weinig te hooren, slechts met enkele menschen van zijn leeftijd omgaande. De Boislisle, dien ik Zondag nog bezocht en in wiens kringen hij zich eertijds veel bewoog (Katholieke adel), zei mij, dat hij zich overleefd had. Bovendien is het werken voor het Departement van Buitenlandsche Zaken wanhopig, in de meer dan 3 weken van mijn verblijf geen enkele brief ontvangen, noch van Karnebeek noch van Snouck, wiens administratief talent ook al niet groot schijnt te zijn, en geen der bij mijn vertrek beloofde berichten ontvangen. Op den vooravond van mijn vertrek nog een bespreking bij Loudon met Rochussen, Voorbeytel en de Asschers, welke laatste nu van | |
[pagina 317]
| |
Régnier, den man die de publiciteit der 5 voornaamste ochtendbladen (Matin, Echo de Paris, Journal, Petit Journal en Petit Parisien) leidt, vernomen hebben, dat de Fransche regeering gedurende de vredesconferentie geen perscampagne ten voordeele van welk land ook duldt. Engeland, België en Griekenland hebben eveneens reeds bot gevangen. Slechts de Journal des Débats neemt als fatsoenlijke courant voor Holland gunstige ware berichten op, zonder dat er eenige kwestie van vergoeding is. | |
17 Maart 1919.Ik ben niet gerust over den toestand onder de arbeiders. De Amsterdamsche havenarbeiders, twee jaar lang werkloos en gedemoraliseerd, zien, nu het bedrijf weliswaar hervat wordt, veel minder vertier in de haven komen dan zij verwacht hadden, want de Amsterdamsche schepen, welke vroeger voor korte reizen in Europa gebruikt werden, maken nu veelal transatlantische reizen van veel langeren duur, terwijl over Rotterdam een stroom van goederen door de geallieerde regeeringen geleid wordt. Zij zijn dus opstandig.Ga naar voetnoot1 Daarbij komt de groote staking in de metaalnijverheid.Ga naar voetnoot2 Het terrein wordt dus, gegeven ook de onrust welke over geheel Europa heerscht, voor een groote uitbarsting geschikt. Eysinga en Loder gaan naar Parijs, de eerste om over den Rijn te spreken, de ander voor den Volkerenbond, een en ander naar aanleiding van een uitnoodiging van de Geassocieerden. Loder telefoneert mij, dat eerst het plan was, dat Eysinga alleen zou gaan, doch daar beide besprekingen op Donderdag a.s. plaatsvinden, moeten er twee uitgezonden worden. Zweden, dat te ver af ligt om zijn vertegenwoordiger zoo snel Parijs te doen bereiken, heeft om uitstel gevraagd, doch ten antwoord gekregen, dat er dan zonder Zweden beraadslaagd zou worden. Dit volgens Loder. | |
[pagina 318]
| |
18 Maart 1919.'s Morgens vroeg Colijn bezocht, die zeer ingenomen was met zijn speech in de Eerste Kamer over BelgiëGa naar voetnoot1 en wil, dat de Belgische regeering aftreedt, voordat wij met dat land in besprekingen treden. België schijnt het bij de groote heeren in Parijs door zijn veeleischendheid en onbescheidenheid overigens verkorven te hebben. Colijn is het nu eens, dat Joost een ongeschikte onderhandelaar over de financieele verhouding tot de geallieerden en de centralen zou zijn. Hij doet alle mogelijke moeite om als zoodanig aangewezen te worden. Vervolgens bespreking met Kröller over de Bordeauxvaart, waarin de Fransche nieuwkomer ons bedreigt.Ga naar voetnoot2 Lunch met Loder, die daarna naar Parijs vertrok om over den Volkerenbond te spreken, zonder eenige voorbereiding en instructies. Hij vindt het ontwerp der Vredesconferentie vrijwel een prul, maar ik ried hem aan, er desniettemin in welwillenden zin over te spreken, daar het de eenige manier is om er wellicht eenige wijzigingen in te krijgen en de Amerikanen en de Engelschen, die ons op zooveel punten moeten steunen, te vriend te houden. Geef hem introducties voor Smuts en Wrangel mede. In den namiddag Raad van Bijstand, waarin men wenscht dat Ter Meulen en Piet van TienhovenGa naar voetnoot3 naar Parijs zullen gaan en niet Joost. Besloten wordt dit punt nog niet met de Nederlandsche Bank en de voornaamste financiers te bespreken.Ga naar voetnoot4 Vooruitzichten der kolenvoorziening nog steeds ellendig. Dit wordt | |
[pagina 319]
| |
het ernstigste probleem van alle, omdat het zoo nauw met de productiviteit van het land en de werkloosheid samenhangt. Ten slotte bezoek bij Karnebeek, die zeer met de verbeterde betrekkingen met Frankrijk ingenomen is, De Stuers nog niet wil laten gaan en Van Swinderen voorloopig te Parijs wil laten (deze trekt er heden weer heen), wat een goed denkbeeld is. Het gezantschap zelf zal echter zeer gebrekkig functionneeren, want De Stuers is niet meer in staat (als hij het ooit geweest is) om Den Haag naar behooren in te lichten. Samenwerking met hem is onmogelijk, omdat hij autoritair is en bevreesd de hem toegevoegde personen in het vertrouwen te nemen, en wat economische aangelegenheden betreft, omdat hij daarvan niets (evenmin als 9/10 onzer diplomaten) weet en niets begrijpt, en dientengevolge tot geen steun is. Karnebeek hoort van Loudon weinig en gelooft, dat hij bij Wilson en zijn omgeving weinig telt (volgens Joost, die destijds te Washington vertoefde, vergeven dezen hem niet, dat hij door eindeloos traineeren hen ten slotte gedwongen heeft, de door hen niet gewilde gewelddaad op onze in Amerikaansche havens liggende schepen toe te passen). Hij vindt Loudon ook weinig zelfstandig van oordeel en niet bij machte snel in de kern van een zaak door te dringen, overigens een zeer sympathiek man. Dezelfde meening heb ik van Loudon, dien de Franschen zoo gaarne als De Stuers' opvolger zouden zien. Ik noem Snouck als een geknipten gezant - Karnebeek denkt echter, dat hij met het oog op zijn kinderen niet zou willen en zou hem gaarne eenigen tijd aan het hoofd van Economische ZakenGa naar voetnoot1 laten. Over de verrichtingen van Van Swinderen te Parijs is Karnebeek zeer tevreden, zoo ook over die van Rochussen, waarmede ik ten volle instem. Slechts maakt zijn belachelijke en abnormale afhankelijkheid van zijn vrouw hem ongeschikt voor een zelfstandige positie. Over de bedenkelijke toekomst van Frankrijk ben ik het met Karnebeek eens. Inzonderheid acht ik het gevaarlijk, dat de Regeering de bevolking nog steeds onder den indruk laat, dat ‘le Boche paiera’. Wanneer het oogenblik der teleurstelling daar zal zijn en de Franschman zal bevinden, dat zijn ‘rente’ niet meer goed is of hij onder belastingen van ongehoorde zwaarte zijn leven lang gedrukt zal worden en tegelijk werkloosheid zal heerschen, kunnen er vreeselijke dingen gebeuren. | |
[pagina 320]
| |
23 Maart 1919.Eergisteren Patijn (secretaris-generaal Buitenlandsche Zaken) gesproken, die vindt, dat Karnebeek niet genoeg blijk geeft, dat wij Engelands goedgezindheid op prijs stellen. De onmiskenbare blijken daarvan worden onzerzijds met een zekere stroefheid aanvaard. Daarna Rochussen ontmoet, kersversch uit Parijs en Londen terug, toen naar IJsselstein, om hem te bewegen meer schepen met Regeeringslading naar Amsterdam te zenden, met het oog op de daar heerschende zeer ernstige werkloosheid. Hij blijkt daarvoor reeds maatregelen genomen te hebben. Sprekende over de missie-Vollenhoven, zegt hij er sterk voor te zijn, dat de Regeering de credietverleening aan Frankrijk ten bedrage van ƒ 20 à ƒ 30 millioen vergemakkelijkt; hij ziet er niet het minste risico in. Ik ben er ook zeer vóór, daar anders Frankrijk vee en andere zaken niet van ons zal kunnen koopen en de missie een failure zou worden, wat met het oog op de politieke gevolgen vermeden moet worden. Omtrent Frankrijks credietwaardigheid ben ik overigens niet zoo zeker. Voorts Joost van Vollenhoven bij Snouck ontmoet, waar hij nogmaals het nut van de aanwijzing van zijn persoon als onderhandelaar over financieele aangelegenheden bepleit. 's Middags groote vergadering van den Raad van Bijstand, Vissering, Joost en de 8 groote banken. Ook Karnebeek aanwezig. Het punt van bespreking is de wenschelijkheid van uitzending van één of meer bankiers naar Parijs, om a. voeling te houden met de daar beraadslagende geallieerde regeeringsvertegenwoordigers voor de financieele aangelegenheden, b. Nederland te vertegenwoordigen indien het uitgenoodigd wordt om over die aangelegenheden te spreken. Punt van uitgang zijn mijn brieven uit Parijs over dit onderwerp. Hetgeen bereikt moet worden is: 1e de redding van onze bestaande vorderingen op de centralen; 2e vrijheid van handelen in de toekomst. Ik had voorgesteld Ter Meulen naar Parijs te zenden, voorloopig om contact met de geallieerden te zoeken en voorts om te onderhandelen, wanneer wij daartoe uitgenoodigd worden. Men heeft veel tijd daarvoor laten verloren gaan en is ten slotte tot de conclusie gekomen, dat Ter Meulen van iemand vergezeld moet zijn die meer met de Duitsche credieten bekend is. Van Aalst heeft Van Tienhoven van de Rotterdamsche Bank voorgesteld, doch Van NieropGa naar voetnoot1 heeft er | |
[pagina 321]
| |
zich tegen verzet, dat een besluit genomen werd voordat Rochussen teruggekeerd was. De Amsterdamsche Bank is al, evenals de Rotterdamsche, zwaar met zulke credieten belast (ofschoon Rochussen mij in Parijs gezegd heeft, dat aan haar alles afgelost was) en zij vertrouwt de onderhandelingen niet aan de Rotterdamsche Bank alleen toe. Op deze vergadering wordt na veel discussie besloten, dat Ter Meulen, vergezeld van Tienhoven en Rochussen, zal gaan. Ter Meulen neemt dit alleen aan, indien vaststaat, dat zij niet in commissie gaan, doch ieder op zijn eigen houtje - althans zoolang zij zich te Parijs niet officieel bevinden. Men kan nu eenmaal niet met zijn drieën in een kudde rondloopend ‘neuzen’. Hiertoe wordt besloten. Ter Meulen's verder, maar niet publiek uitgesproken bezwaar is, dat hij vreest zich tegenover zijn geallieerde vrienden met deze twee reismakkers, die instellingen vertegenwoordigen welke gedurende den oorlog pro-Duitsch waren, te zullen compromitteeren. Vissering geeft in overweging een directeur der Nederlandsche Bank mede te geven om het algemeen Nederlandsch belang bij de onderhandelingen te doen vertegenwoordigen. Hierop wordt niet ingegaan. De keus van Rochussen vind ik niet gelukkig. Hij is niet tactvol en eenigszins clownachtig, niet zeer betrouwbaar. Piet van Tienhoven moet daarentegen een handige kerel zijn, al is zijn reputatie van eerlijkheid ook niet overgroot. Onze haute-finance is er in dit opzicht in de laatste 10 jaar niet op vooruit gegaan. Gelukkig is Ter Meulen prima. Na vertrek der bankiers uit de vergadering wordt ook besloten Snouck voor de economie en Trip voor 's lands financiën mede te sturen wanneer het tot officieele onderhandelingen komt. Gisteren kwam Joost mij nog eens bezoeken en bepleitte een uur lang zijn afvaardiging naar Parijs.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 322]
| |
25 Maart 1919.Gisteren Ter Meulen ter beurze gesproken, die er zeer op gesteld is, dat de beide pro-Duitsche financiersGa naar voetnoot1 niet tot onderhandelaars aangewezen worden, hetgeen zijn positie als onderhandelaar zou verzwakken. Ook de uitzending van Joost wenscht hij niet - veel beter is het de Nederlandsche Bank achter je te hebben en niet als onderhandelaar er bij. Om dezelfde reden komen wij tot de conclusie, dat Trip te Parijs voorshands ook niet gewenscht is. De overgang der Hongaren naar het bolsjewisme maakt grooten indruk.Ga naar voetnoot2 De entente, en voornamelijk de Franschen, hebben het aan zich zelven te danken. Zij hadden Hongarije, dat van huis uit Fransch en Engelsch gezind is, tot een bastion in Midden-Europa kunnen maken, doch door er den groven Franchet d'Esperey heen te zenden en het land aan de Tsjecho-Slovaken en Roemenen over te leveren, hebben zij zich tot vijanden gemaakt. De Raad van Tien beschikt over te weinig wereldkennis om zulke fatale politiek te voorkomen.Ga naar voetnoot3 Zoo is het ook te vreezen, dat hij Danzig aan Polen zal geven, wat tegen alle billijkheid strijdt en Duitschland werkelijk tot wanhoop zou brengen. Vollenhoven heeft mij een lange nota over de door hem gedachte financieele regeling tusschen de Entente en Duitschland en de Nederlandsche deelneming toegezonden, die hij ook bij den Raad van Bijstand indiende. Heden werd zij besproken (zie notulen).Ga naar voetnoot4 Ter vergadering kwam bericht van Keynes voor mij in, meldende dat de Entente de onzijdigen tot de afvaardiging van één financier voor ieder land uitnoodigt. In verband hiermede gaat Ter Meulen Zaterdag als vertegenwoordiger der Regeering naar Parijs en vervalt de verkenningstocht van Rochussen en Tienhoven, al blijft het wellicht gewenscht, dat zij als informanten te Parijs aanwezig zijn. Overigens slechte berichten uit Parijs over de z.g. internationalisatie | |
[pagina 323]
| |
van den Rijn, waarvan de plannen op francisatie neerkomen en gevaarlijk voor Nederland dreigen te zijn. Het is jammer, dat ik te Parijs Tufton wegens zijn ziekte niet kon spreken. Hij zou als Engelsch lid der Commissie voor de waterwegen allicht ontvankelijk voor het Nederlandsche standpunt geweest zijn en tot een redelijke oplossing medegewerkt hebben. De Engelschen zijn ook hier onze natuurlijke bondgenooten. Eysinga moet nu het Nederlandsche standpunt verdedigen, maar wellicht te laat. Voorts ontving ik van Van MaasdijkGa naar voetnoot1 bericht, dat Lovink op eigen houtje aan de Fransche autoriteiten bericht heeft, dat Nederland slechts 1000 koeien voor de verwoeste districten kan leveren, terwijl ca. 100.000 stuks noodig zijn en de verwachting gewekt was, dat 25 à 30.000 gezonden zouden kunnen worden. Het effect van deze mededeeling bij de Franschen is deplorabel, zoowel volgens den Gezant als volgens Loder, die teruggekeerd is. Hiermede wordt de geheele goede indruk der Missie van Vollenhoven, die trouwens direct ook nog niets van zich heeft laten hooren, weggevaagd. Loder heeft twee zittingen met de Volkerenbondcommissie bijgewoond, die niet van plan is eenige belangrijke wijziging in het ontwerp, naar aanleiding van de opmerkingen van de neutralen, te brengen. De zetel van den bond komt te Genève, doch het scheidsgerecht wellicht te 's-Gravenhage. | |
28 Maart 1919.Eergisteren Ruys de Beerenbrouck bezocht. Gesproken over den funesten brief van LovinkGa naar voetnoot2 over de 1000 koeien, te meer ongelukkig daar Zwitserland gelijktijdig 25.000 koeien voor Noord-Frankrijk aanbood. Ruys haalde IJsselstein aan de telefoon, die antwoordt dat we er niet meer kunnen missen. Ruys is het er mede eens, dat we zoo mogelijk hetzelfde als Zwitserland moeten doen - zij het ook verdeeld over ettelijke maanden. Ik dring er voorts (in overleg met Patijn) op aan, dat de Regeering (Karnebeek) zich minder stroef | |
[pagina 324]
| |
tegenover Engeland betoont, dat ons welwillend gezind is en in bijna alle vraagstukken ter vredesconferentie waarbij wij betrokken zijn, overeenkomstige belangen bezit. Ik geef ook als mijn meening te kennen, dat Karnebeek niet voldoende belangstelling in den Volkerenbond aan den dag gelegd heeft en dit één van de redenen is, dat de zetel waarschijnlijk niet in Den Haag gevestigd wordt. Ruys zegt opnieuw, dat Karnebeek niet coulant genoeg is, en vraagt mij vertrouwelijk, of ik meen, dat een gang van Karnebeek naar Parijs nuttig zou zijn, waarop ik hem zeg, zulks niet te gelooven, tenzij hij uitgenoodigd wordt, omdat Karnebeek in entente-kringen niet 'goûté' is. Duidelijk kwam dit o.a. in Pichon's tafelrede uit, waarin Karnebeek en De Stuers genegeerd werden, Loudon bewierookt. Ruys zou De Stuers wel kwijt willen zijn, maar vindt Loudon als opvolger te slap. Ik noem Snouck, tegen wien alleen het bezwaar van zijn inferieuren rang aangevoerd kan worden. Ruys vindt hem uitmuntend, maar zou hem liever te Londen zien, en dan Swinderen te Parijs. Of Snouck zou willen, is een tweede vraag. Gisteren hoorde ik van Joost, dat Rochussen, vernomen hebbende, dat een uitnoodiging voor één financieel gedelegeerde is ingekomen en Ter Meulen als zoodanig zal gaan, van Karnebeek verkregen heeft, dat naar Parijs is geseind of we niet twee gedelegeerden konden zenden, waarvan dan één Rochussen zou zijn. Aan de Nederlandsche Bank is men terecht zeer verontwaardigd over deze manoeuvre van Rochussen, die tot nu toe tegen de missie obstructie gepleegd heeft en zich thans als officieel gedelegeerde wil opdringen. Ter Meulen, dien ik hedenmorgen ontmoette, verklaarde mij, te zullen weigeren met Rochussen als collega te gaan. Hierin is hij ook volkomen consequent, daar hij reeds eerder geweigerd heeft met Rochussen en Tienhoven tezamen gedelegeerd te worden, die als directeuren der Amsterdamsche en Rotterdamsche Bank bij de Entente niet gewild zijn. Ter vergaderingGa naar voetnoot1 hedennamiddag werd dit punt besproken met het gevolg, dat besloten werd Ter Meulen als eenige gedelegeerde naar Parijs te zenden en Rochussen en Tienhoven te verzoeken er zich eveneens heen te begeven, ten einde zich daar ter beschikking van Ter Meulen te houden, die allicht informaties over de financieele betrekkingen met Duitschland noodig heeft. Daar Ter Meulen de uitdrukkelijke voorwaarde stelt, dat zijn adviseurs niet alleen zwarte | |
[pagina 325]
| |
schapen (voor de Entente) zijn, zwicht ik ten slotte voor den aandrang en besluit mede te gaan, evenzoo Snouck. Ik heb er zeer weinig lust in. Voor de overige besprekingen voornamelijk over door ons te fourneeren credieten en in verband daarmede de redding of converteering der loopende credieten aan Duitschland - zie notulen. Zoolang de ideeën der Entente niet bekend zijn, lijken mij zulke beschouwingen min of meer ‘gezwam in de ruimte’. Van Eysinga is bericht ingekomen, dat men waarschijnlijk de Fransche overheersing op den Rijn zal beperken (men wil Frankrijk 5 stemmen in plaats van 8 geven, wat nog te veel is). | |
6 April 1919.Gistermorgen Van Hamel gesproken, die hierGa naar voetnoot1 sedert eenigen tijd voor de journalistiek zit. Hij heeft nogal aanraking met Fransche en Engelsche kringen. Volgens hem heeft men afgezien van het noemen van een bepaald bedrag van te vergoeden schade, maar zal men den aard en den omvang der schade vaststellen en dan Duitschland de verplichting opleggen, die in jaarlijks vast te stellen bedragen te betalen. Het lijkt mij een omweg om niets of zeer weinig terug te krijgen. Algemeen wordt volgens Van Hamel de langzame voortgang der besprekingen ter vredesconferentie aan Wilson verweten, waarbij de Franschen dan toch zeker uit het oog verliezen, dat er zeer veel tijd verloren moest gaan om henzelven van hun overdreven territoriale en financieele eischen terug te brengen. Bij de Amerikanen worden alle kwesties naar commissies verwezen, die met technische en speciale adviseurs werken, hetgeen langzamen arbeid medebrengt. Van Hamel heeft ook geconstateerd, dat bij de Amerikanen zich zekere bolsjewistische sympathieën ontwikkelen. Zij vinden het oude Europa zoo hopeloos machteloos en onderling verdeeld, nog zoo behept met imperialistische lusten, dat het bolsjewisme hun een oplossing begint te lijken om schoon schip te maken. Zeker is het dat het bolsjewisme, ondanks zijn vreeselijke uitingen in Rus- | |
[pagina 326]
| |
land, steeds meer terrein wint en de West-Europeesche socialisten zich hoe langer hoe meer vriendschappelijk er tegenover stellen. De overgang van Hongarije is voor die neiging een sterke aansporing geweest. Bij het gezantschap vind ik groote ontstemming over het feit dat sedert het vertrek van hier van de missie-Van Vollenhoven niets meer omtrent haar gehoord is geworden dan de bewuste brief van Lovink, die hier een rampzaligen indruk gemaakt heeft. Daar ik tot nu toe geen bericht op mijn verzoek, door tusschenkomst van Van Vlissingen aan den Raad van Bijstand toegezonden, nl. om alsnog 25.000 koeien en het daarvoor noodige crediet toe te staan, ontvangen heb, vrees ik, dat daarvan niets komt en dientengevolge, want vee op crediet is hetgeen men in Noord-Frankrlijk het meest noodig heeft, de verwachtingen welke de missie-Van Vollenhoven bij de Fransche regeering verwekt heeft, niet vervuld zullen worden. Heeft Lovink's brief reeds aan de betrokken autoriteit Holland's naam bedorven, eenige poging om dit goed te maken, schijnt niet gedaan te zullen worden. De onbekwaamheid der Nederlandsche Regeerders in buitenlandsch beleid is weer eens geïllustreerd. Gisteren namiddag conferentie met de andere neutrale financieele gedelegeerden aan de Banque des Pays du NordGa naar voetnoot1, onder presidium van Wallenberg, die Zweden vertegenwoordigt, met Rydbeck als assistent, Vockmar voor Noorwegen, Glückstadt voor Denemarken, Ter Meulen voor Nederland, De Haller voor Zwitserland, voorts Tienhoven en Rochussen. Men kwam overeen ten opzichte van de eerste bespreking met de Geallieerden een afwachtende houding aan te nemen, hoewel die wenschen, dat de neutralen met voorstellen betrekkelijk de financieele relaties met Duitschland komen. Men was het er over eens, dat de tegenwoordige vorderingen op Duitschland door de Geallieerden erkend zullen moeten worden, maar minder over de wenschelijkheid voor de neutralen om deel te nemen aan het fourneeren van werkkapitaal aan Duitschland, hetgeen vooral | |
[pagina 327]
| |
Tienhoven en ik noodig achten. De Zwitser en de Zweed schijnen daarvan niet te willen weten. Heden autotoer naar St. Germain en Versailles met Ter Meulen en Boislisle. | |
Maandag, 7 April 1919.Sheldon bezocht, die op mijn verzoek naar Washington telegrafeert, om de teruggave der door Amerika genomen schepen te bespoedigen. Later op den dag ontvang ik van Snouck bericht, dat hij alle hoop heeft, dat de 25.000 koeien voor Noord-Frankrijk toch nog door de Nederlandsche Regeering aangeboden zullen worden, in verband waarmede JoostGa naar voetnoot1 wel hier zal komen. Voorts vraagt Snouck mij bij Hoover te ontwaren, of er eenige waarheid in een te Den Haag uit Washington ontvangen bericht is, volgens hetwelk Amerika den uitvoer van tarwe aan de neutrale staten zal verbieden. Aan de United States Food Administration in de Avenue Montaigne blijkt mij, dat iets dergelijks inderdaad in de lucht hangt, in verband met een gebleken tekort. De zaak lijkt mij eenigszins verdacht en wellicht berekend om pressie op de neutralen uit te oefenen, om hen crediet aan Duitschland te doen geven. Loudon bij Rochussen ontmoet. Hij zegt, dat Genève zeker de zetel van den Volkerenbond zal worden, maar dat hij Wilson over de vestiging van het permanente hof te 's-Gravenhage gepolst en hem daarvoor gunstig gestemd gevonden heeft, evenals andere gros bonnets de l'entente.Ga naar voetnoot2 De financieele conferentie der neutralen met de geallieerden is tot morgen uitgesteld. Eysinga is hier terug. | |
Amsterdam, Zaterdag 19 April 1919.Maandag jl. uit Parijs vertrokken en Dinsdagavond hier aangekomen, na Dinsdagnamiddag in Den Haag een vergadering van den Raad van Bijstand te hebben bijgewoond. Op de thuisreis trof ik Gips van de Holland-Amerika Lijn aan, die te Parijs pogingen in het werk gesteld heeft om schepen welke zijn maatschappij gedurende den oor- | |
[pagina 328]
| |
log in Duitschland gekocht heeft (in aanbouw zijnde), voor afstand door dit land aan de geallieerden te redden.Ga naar voetnoot1 Ik heb den laatsten tijd weer slecht geslapen en ben overmoe. Dr. Valkenburg veroordeelde mij tot 14 dagen huisarrest en afzondering, waarvan de eerste 6 dagen zoo goed als geheel in bed. De financieele besprekingen in Parijs vorderen niet hard, gedeeltelijk wegens het vele werk waarmede de Geallieerden overkropt zijn, gedeeltelijk wegens hun besluiteloosheid in financieele zaken ten aanzien van Duitschland, voortvloeiend uit onkunde en onderling verschil van inzicht. De Franschen willen het onderste uit de kan hebben en zien niet in, dat, om zooveel mogelijk uit Duitschland te halen, het in staat gesteld moet worden te werken en geld te verdienen, ook voor zichzelf, daar het anders geen aanleiding heeft om te werken. Voor zoover enkele verlichte Franschen dit wel inzien, stuit hun inzicht op de verklaringen der Fransche regeering, die het publiek heeft doen gelooven, dat Duitschland niet alleen schade-vergoeding, maar ook de oorlogskosten betalen zal. Daartegenover staan de Amerikanen, die een spoedigen vrede wenschen, welke op gezonde financieele begrippen berust, en tusschen hen in de Engelschen, die den toestand zeer goed inzien, maar nog min of meer door de verkiezingsbelofte van Lloyd George gebonden zijn, die eveneens de terugbetaling van alle kosten door Duitschland voorgespiegeld heeft. Ter conferentie op Dinsdag den 8sten met de neutralen is men niet veel opgeschoten, zij was dan ook meer als wederzijdsch terrein verkennen bedoeld. Daarna had op Woensdag, 9 dezer, een vergadering van de neutralen onderling plaats, waarin een verklaring aan de geallieerden geredigeerd werd. Helaas is de Engelsche tekst daarvan slecht uitgevallen. Deze zitting werd gepresideerd door Wallenberg, die door Rydbeck bijgestaan wordt, Zwitserland wordt door De Haller, bijgestaan door Pictet, vertegenwoordigd, Denemarken door Glückstadt, Noorwegen door Volckmar. De beraadslagingen waren in het Fransch, De Haller onderscheidt zich door zijn helder betoog. De andere neutralen zijn er louter op uit, hun vorderingen op Duitschland erkend te krijgen en denken er niet aan het nieuwe cre- | |
[pagina 329]
| |
diet te geven, wat wij, Hollanders, wel noodig achten om Duitschland in staat te stellen, voldoende voedsel te koopen en zijn industrie aan den gang te krijgen, aldus het bolsjewisme stuitende. De vraag der Geallieerden is voorloopig, dat de neutralen hun credieten, vóór een zekeren termijn na den vrede vervallende, verlengen, opdat zij hierdoor in hun onderhandelingen met Duitschland eenige beweegruimte bekomen. Alvorens hierop in te gaan, vragen de neutralen de voorwaarden te kennen waaronder later met Duitschland zal kunnen handel gedreven worden. Zeer duidelijk heeft o.m. De Haller aangetoond dat, indien deze credieten niet erkend worden en dientengevolge Duitschland in de neutrale landen wanbetaler werd, zijn crediet daar vernietigd zou worden en er geen middel zou bestaan het weer op de been te helpen. Vooral de Fransche gedelegeerde, De Lasteyrie, had groot bezwaar de prioriteit der neutrale vorderingen te erkennen; in de eerste lijn moet de schadevergoeding staan - een Franschman wiens huis door de Duitschers verwoest was, moest volgens hem billijkerwijs voorgaan, doch hoe plausibel dit ook scheen, De Haller heeft duidelijk aangetoond, dat de Franschman die schadevergoeding eischt, een aanspraak heeft op zijn regeering, en deze weer op de Duitsche, welke aanspraak zij bij het vredesverdrag kan laten gelden, maar welke vanzelf achterstaat bij bestaande directe vorderingen van neutralen op de Duitsche regeering. De andere neutrale vertegenwoordigers hebben geen economische adviseurs bij zich, wat mijn taak niet gemakkelijker maakt. Men schijnt er zich in de andere neutrale landen geen rekenschap van gegeven te hebben, dat een van de voorwaarden welke vervuld moeten worden, om de neutralen in staat te stellen Duitschland's crediet te helpen handhaven, is hun economische gelijkstelling met de geallieerde landen en dus ook niet, dat, nu de Entente van de neutralen financieele medewerking zal gaan verlangen, van dat verlangen gebruik gemaakt moet worden om die gelijkstelling te bedingen. De eerstvolgende bijeenkomst tusschen de Geallieerden en neutralen vindt eerst na Paschen plaats, de meesten der laatsten verlaten daarom Parijs tijdelijk. Ter Meulen blijft, om gesprekken onder vier oogen met De Lasteyrie, Keynes en de Amerikanen te kunnen voeren, hetgeen goed gezien is. Hij zou Rochussen gaarne kwijt willen zijn, die zich bij de geallieerde vertegenwoordigers tracht in te dringen, ofschoon zijn bankGa naar voetnoot1, evenals de Rotterdamsche, daar als deutsch- | |
[pagina 330]
| |
freundlich bekend staat. Dit heeft aanleiding gegeven tot een onaangenaam onderhoud tusschen hem en mij, waarin ik hem niet onduidelijk mijn meening over zijn gedrag tegenover zijn collega-afgevaardigde in Holland te kennen gaf en ook over zijn introductie van Ter Meulen bij De Lasteyrie, welke introductie Ter Meulen eenigszins hinderlijk vond en welke even goed van mij had kunnen uitgaan, daar ik De Lasteyrie bij de Boislisle ontmoet had en Rochussen hem niet kende. Rochussen discht ter verdediging van zijn houding allerlei leugens op en is mij zeer onsympathiek. Tienhoven is een alleraangenaamste compagnon, praat alleen veel te veel en spreekt zich zelf daardoor tegen. Overigens een slimme baas. Ter Meulen zeer bedaard, voorzichtig en zeer helder. Men kan het hem gerust overlaten. Joost van Vollenhoven arriveerde verleden Zaterdag en bracht een toezegging van 15.000 koeien voor Noord-Frankrijk mede, waarvoor Nederland crediet verschaft, het laatste nog afhankelijk van de goedkeuring der Kamers. Ik sprak met Joost af, dat hij, gegeven mijn vermoeidheid, een week langer zou blijven dan hij zich voorgenomen had, dus tot den 26sten. Hij kan op economisch gebied bij de hem bekende Engelschen, o.a. bij Leverton Harris, nuttig werkzaam zijn, wellicht ook bij Sheldon, en aldus Ter Meulen assisteeren. Indien mijn gezondheid en de zaken op kantoor het veroorloven, kan ik hem dan weer vervangen. Anders moet Snouck maar naar Parijs. De stemming te Parijs over Holland is zoo gunstig als men thans verwachten kan; men spreekt niet meer over ons, maar zeer gewild zijn we niet, vooral Karnebeek niet. Volgens Loudon en Van Swinderen, die Vrijdag vóór 8 dagen bij mij bij Larue dejeuneerden, is er nooit eenige kans geweest, dat wij den zetel van den Volkerenbond in Den Haag zouden bekomen (in Februari had Loudon de hoop nog niet verloren). Men vindt de atmosfeer van Den Haag niet de gewenschte, te zeer pro-Duitsch in toonaangevende kringen (hof en politieke wereld), men acht de aanwezigheid van den Duitschen Keizer in Nederland een bezwaar, de Amerikanen, op wie wij nog in zekere mate bouwden, moeten niets van Carnegie en zijn vredespaleis hebben, kortom Den Haag telde nooit meer, zoo schijnt, (dan) als ‘faute de mieux’. Zeker is het ook, dat Karnebeek zich niet de noodige moeite heeft gegeven. Hij had belangstelling moeten toonen, en dit heeft hij nagelaten, in tegenstelling met Zwitserland, dat zich de belooning toegewezen ziet. Overigens is het de vraag, of wij er zeer rouwig over moeten zijn: de toewijzing aan Nederland zou de | |
[pagina 331]
| |
Belgen, die toch al zoo te keer gaan over wat zij meenen onverdiende tenachterstelling van hun land te zijn, opnieuw op ons losgelaten hebben en waarvoor? De Volkerenbond, waarop men gehoopt had, is dit aan Engelsche ziekte lijdend wicht niet. Wat mij de laatste maanden, zoowel in Frankrijk als ten onzent, getroffen heeft, is het veelvuldig gebrek aan inzicht in den hopeloozen toestand der Fransche financiën. Een schuld van 160 of 180 milliard francs, een tekort op de begrooting van 6 milliard, het is niet mogelijk, dat een catastrophe vermeden wordt. Ook Vissering, met wien ik Woensdag dejeuneerde, gelooft niet aan een Fransch staatsbankroet. Naar mijn meening kan alleen Amerika helpen, en dit zal het niet grif doen, evenmin als het tot nu toe plan heeft mee te werken aan het herstel van het Duitsche economische leven door het verschaffen van crediet voor den import van levensmiddelen en grondstoffen. Het dreigt een nieuwe wereldcalamiteit te worden. | |
Zondag, 27 April 1919.Mijn gedwongen rust heeft mij nog niet veel verder gebracht. Ik slaap buitengewoon slecht en ben zeer dikwijls en zeer spoedig moe in het hoofd. Met de buitenwereld heb ik geen andere communicatie gehad dan eenige telegrammen van Ter Meulen aan Buitenlandsche Zaken, welke Vissering mij toezond. In het laatste meldt hij, dat Keynes den toestand zeer ernstig inziet. Hij wenscht, dat ik te Parijs terugkom, daar tijdens de aanwezigheid der Duitsche vertegenwoordigers aldaar gewichtige beslissingen genomen zullen worden. Ik gevoel mij echter nauwelijks krachtig genoeg om te gaan en heb meer behoefte aan rust, hoezeer het mij zou spijten in dezen tijd werkeloos te moeten zijn. Ter Meulen kondigt ook de komst van Vanderlip hier aan, een der Amerikanen en gelukkig een zeer invloedrijke, die den omvang van het de wereld bedreigende financieele onheil overziet en hier de financieele wereld komt polsen. Vollenhoven en Tienhoven zijn sedert een week terug. Rochussen schijnt nog te Parijs te zitten, zeker niet met groote instemming van Ter Meulen. | |
30 April 1919.ValkenburgGa naar voetnoot1 heeft beslist, dat ik voorloopig niet terug zal gaan, maar mijn vacantie voortzetten, liefst in het buitenland. Ik ga daarom naar | |
[pagina 332]
| |
Engeland, waar ik geheel buiten bereik der zakenwereld ergens in Devonshire of Cornwall rust zal zoeken. Gisteren bezocht ik Patijn, dien ik over mijn vervanging te Parijs sprak. Liefst zag ik Snouck en Van Vlissingen gaan, maar Patijn vindt, dat Snouck, als zijnde de eenige die alle kwesties van in- en uitvoer in verband met onze verplichtingen tegenover het buitenland overziet, in Den Haag niet ontbeerd kan worden, en Van Vlissingen alléén, niet geflankeerd door iemand die bij de Entente goed gezien is, lijkt niet raadzaam wegens zijn connectie met de op de zwarte lijst staande SteenkolenhandelsvereenigingGa naar voetnoot1, hoezeer hij persoonlijk niet Duitschgezind is. Zijn belangen zijn ontegenzeggelijk in de eerste plaats bij de Duitsche kolen, hetgeen m.i. niet zou verhinderen, dat hij het Nederlandsche belang uitstekend zou verdedigen. Zijn economisch inzicht is zuiver en hij is bijzonder slagvaardig en to the point. Ook Kröller kwam natuurlijk ter sprake, en niemand zou beter zijn om uit de moeilijkheden van financieelen aard den weg te wijzen dan hij, maar hij wordt te zeer door de Entente gewantrouwd. Hij is zeker meer Duitschgezind geweest dan Van Vlissingen, maar verheft zich eigenlijk boven alle landsgrenzen; ik zou hem echter niet ten volle vertrouwen. Hij staat voor niets als hij zijn doel wenscht te bereiken. Patijn noemde ook WallerGa naar voetnoot2, eenigszins protectionistisch aangelegd en te bespraakt, en s'Jacob.Ga naar voetnoot3 De laatste zou goed zijn, maar is niet zeer op de hoogte van den economischen toestand ten onzent. In de pers wordt meegedeeld, dat de Regeering overweegt den invoer te beperken, om de nijverheid te behoeden tegen het dumpen van buitenlandsch fabrikaat op onze markt, een plan waarover ik Everwijn en Snouck reeds in Januari heb hooren spreken en waartegen ik hen toen gewaarschuwd heb. Blijkbaar zwicht de Regeering toch voor den aandrang van den onlangs in het leven geroepen NijverheidsraadGa naar voetnoot4, waar alle doleanties der fabrikanten geventileerd wor- | |
[pagina 333]
| |
den. Het is niet te ontkennen, dat hun toestand voor het oogenblik, nu de aanvoer van grondstoffen nog niet in voldoende mate plaats vindt en Engeland en Amerika hier hun artikelen, welke zij gedurende den oorlog zijn blijven vervaardigen en in overvloed in voorraad hebben, importeeren, niet gunstig is. Van dumping kan men echter niet spreken, want dat woord veronderstelt het onder kostprijs naar het buitenland afzetten, waartoe de winst in het binnenland behaald, dank zij protectie, in staat stelt - een bewuste protectionistische politiek dus. Daarvan is thans geen kwestie. Ik heb het Handelsblad, dat nogal toegankelijk voor mijn wenken is, op het Vrije RuilverkeerGa naar voetnoot1 en Van Vlissingen op het gevaar gewezen. Waarlijk de eerste plicht der Regeering is, mede te werken tot verdere vermindering der prijzen, de voornaamste oorzaak der heerschende ontevredenheid en van de opdrijving der loonen, die onze productiekosten drukken.Ga naar voetnoot2 Het algemeen belang is niet dat der fabrikanten - noch ook - laat ik dat er hier bijvoegen - dat der reeders, omdat de hooge vrachten den allerergsten druk op de economische toestand uitoefenen. Lang zullen zij niet duren, daartoe is de koopkracht te veel uitgeput en allerwege te veel scheepsruimte gebouwd, maar thans vormen zij een hinderpaal voor het economische herstel. Laat men echter niet denken, dat het herstel komt wanneer de vrachten laag geworden en de aanvoeren van grondstoffen normaal zullen zijn. Onze nijverheid, onze bedrijven over het algemeen, zijn ingesteld op de economische toestanden vóór den oorlog, en met geen mogelijkheid kunnen zij in afzienbaren tijd afzet voor hun producten op een schaal die aan de weleer gekende nabijkomt, verwachten. Ik ben zeer pessimistisch over de economische toekomst in de eerste twintig jaar, ook indien wij voor vernieling door revolutie en anarchie bespaard blijven. | |
4 Mei 1919.Ter Meulen, eenige dagen over van Parijs, bezocht mij eergisteren. Volgens hem is de financieele kwestie daar nog zeer verward. De Geallieerden weten nog in het geheel niet welke maatregelen ze willen en kunnen nemen. Bij de neutralen dringen zij er op aan, dat de Duitse credieten, vóór 15 Augustus vervallende, verlengd worden, | |
[pagina 334]
| |
waarop dan de interest gewaarborgd wordt. Onze Regeering en bankiers zijn bereid daarop in te gaan, ofschoon Duitschland ons tot nu toe betaalt, terwijl de andere neutralen sedert 1 Mei niet afgelost worden. Deze neiging onzerzijds is te verklaren uit den wensch, met de Geallieerden goede vrienden te blijven. Ter laatste bespreking te Parijs ontbrak de Engelsch-Fransche tolk, met het gevolg, dat de Angelsaksen en de Franschen elkaar niet begrepen, terwijl tot overmaat van ramp oneenigheid tusschen de Amerikanen en de Engelschen over de beteekenis van een financieele bepaling van het wapenstilstandsverdrag ontstond. Een ware janboel, volgens Ter Meulen. Vanderlip is hier geweest en heeft met Vissering over het verschaffen van werkkapitaal aan Duitschland gesproken. Wat zijn ideeën zijn, heb ik niet vernomen, ook niet van Joost, die mij gisteren bezocht. Ik heb er ook niet naar gevraagd, mij buiten zaken willende houden. | |
6 Mei 1919.Gisteren had ik Muysken (van Werkspoor) bij mij, die mij namens de metaalnijverheid de vrees overbracht, dat aan Duitschland de verplichting zal worden opgelegd zoodanige hoeveelheden kolen en ijzer aan België en Frankrijk te leveren, dat Nederland te kort zou komen. Hij wenschte daarvoor Verbeek te Parijs te zien om Ter Meulen bij te staan. Ik zeide hem die vrees te deelen, doch de aanwezigheid van Verbeek te Parijs voorloopig niet nuttig te achten, daar hij geen gehoor bij de geallieerden zou krijgen en men op Ter Meulen kon vertrouwen dat hij zou waarschuwen zoodra het oogenblik gekomen was en dan zeker een economische specialiteit moest uitgezonden worden. Ter Meulen is er volkomen van doordrongen, dat wij geen credietverschaffing aan Duitschland moeten toezeggen, tenzij wij zeker zijn, dat door de geallieerde vredesvoorwaarden ons economisch en financieel praestatievermogen niet in gevaar gebracht wordt. 's Avonds in de courant lezende, dat o.a. van Duitschland geëischt zal worden, dat het voor 400 millioen francs jaarlijks aan steenkool aan België zal leveren, welke dit land althans op het oogenblik niet noodig heeft, daar het met zijn kolen geen raad weet, schrijf ik nog een briefje aan Snouck voor den Raad van BijstandGa naar voetnoot1, in overweging gevende Ter Meulen te telegrafeeren dit punt vertrouwelijk met de Geallieerden te bespreken. | |
[pagina 335]
| |
Gisteren heb ik Colijn een korte nota gezonden over de samenwerking van de afdeeling van Snouck met die van Everwijn.Ga naar voetnoot1 De Stuers is plotseling overledenGa naar voetnoot2, hetgeen de Regeering niet onwelkom zal zijn. Loudon zal wel opvolger wordenGa naar voetnoot3, zeer populair te Parijs. Hij behoort echter goed bijgestaan te worden, want hij is niet zeer werkzaam en niet zeer kundig, bovendien slap. Ik geef dit in mijn brief aan Snouck te kennen, opdat hij het den Minister overbrenge. Rochussen moet niet meer gaan, onbetrouwbaar en niet gezien. | |
13 Mei 1919.6 Mei 's avonds van Amsterdam vertrokken. 7 Mei 's avonds via Vlissingen-Gravesend te Londen gearriveerd, afgestapt in het Savoy, waar we door de zorgen van Michiels een kamer vonden. Londen is meer dan vol doordat nog altijd verschillende gebouwen die vroeger hotels waren, door de Regeering in beslag genomen zijn en het enorme aantal families dat wegens gebrek aan dienstboden in hotels gaat wonen. Voorts werkt het verkwisten van geld in alle standen, gewoon verschijnsel gedurende en na een oorlog, het leven in hotels in de hand. 8 Mei veel tijd vermorst met aanmelding bij de politie. Boodschappen gedaan, gedejeuneerd bij s'JacobGa naar voetnoot4 in de Claridge's. Uitnoodiging van Mevrouw Van Swinderen voor het déjeuner op hetzelfde uur niet ontvangen. Mijn vrouw aan haar gepresenteerd tegen 6 uur. Ze vertelt o.a. dat de PrinsesGa naar voetnoot5 geen talen leert tot groot verdriet van de Koningin-Moeder.Ga naar voetnoot6 De Koningin is anti-vreemdeling (en vooral anti-Engelsch, hetgeen haar tot zulke dwaze inzichten leidt). 's Avonds dineeren s'Jacob en Michiels bij ons. De laatste heeft zeer vermakelijke, maar niet zeer bescheiden verhalen over zijn chef Van Swinderen. | |
[pagina 336]
| |
20 Mei 1919.De Times, die ik vrij geregeld lees - Hollandsche kranten ontvang ik niet - bevat het bericht, dat de Nederlandsch-Belgische besprekingen te Parijs onder voorzitterschap van Colonel House een aanvang nemen. De voorzitter der Nederlandsche delegatie is Karnebeek. Volgens de Times wordt ook de territoriale kwestie besproken, welke volgens onze diplomaten te Parijs, De Stuers en Van Swinderen enz., van de baan zou zijn. Ik veronderstel, dat zij in werkelijkheid niet meer actueel is, doch dat ter wille van het Belgisch aanzien de kranten moeten doen alsof zij nog bestaat. Alles is echter mogelijk, daar het ontwerp vredesverdrag zoo veel afwijkingen van Wilson's beginselen bevat. Zuid-Slaven onder Italiaansch bewind in Istria, Tyrolers wellicht ook, Duitschers onder Tsjechisch bestuur in Bohemen, Danzig, dat zuiver Duitsch is, geïnternationaliseerd, enz. De economische en financieele verplichtingen aan Duitschland opgelegd, zijn onuitvoerbaar en klaarblijkelijk voor het Engelsch-Fransche publiek met onkunde van economische mogelijkheden en waarheden geformuleerd. De eisch tot terechtstelling van den Duitschen KeizerGa naar voetnoot1 voor een rechtbank van vijanden is ongehoord en de mededeeling, dat ons zijn uitlevering zal gevraagd worden, verrassend na de zelfbewuste geruststellende uitlatingen van Colijn, die in December met Tyrrell afgesproken zou hebben, dat de Entente niet dien hatelijken vorm zou kiezen, welke ons in een impasse plaatst. Het gevoel van recht is bij haar blijkbaar zoek, en hoe gering mijn achting voor den Keizer is, ik hoop dat wij hem niet zullen behoeven uit te leveren aan zijn vijanden en in het ergste geval niet dan voor geweld bukken. | |
Londen, 30 Mei 1919.Eergistermorgen van Lynton vertrokken, alwaar de laatste dagen met kleine wandelingen doorgebracht. Mijn vrouw en ik geven de voorkeur aan Minehead wat natuur aangaat. Te Londen in de Savoy afgestapt na in den trein gereisd te hebben met een Joodschen schilder, die Hart Nibbrig en Bosch Reitz uit Parijs kende en ook Laszlo. Van den laatste beweerde hij, dat hij wegens hoogverraad gefusilleerd zou zijn, indien zijn machtige vrien- | |
[pagina 337]
| |
den in Engeland hem niet beschermd hadden. Zijn correspondentie passeerde door de Nederlandsche legatie. Mij was bekend, dat men dit in Engeland Van Swinderen kwalijk genomen heeft, doch s'Jacob vertelde mij gisteren de ware toedracht. Laszlo ontving inderdaad brieven met den Nederlandschen koerier, doch zonder medewerking van Van Swinderen. Loudon, wiens zuster Riemsdijk die brieven uit Hongarije ontving, had de doorzending goedgekeurd. Zij waren volkomen onschuldig. Brieven van Laszlo zijn door Van Swinderen geweigerd en per post gezonden. Van hoogverraad is geen kwestie en de man is ook niet meer geïnterneerd. Met dat al is Loudon schuldig aan zorgeloosheid. In de Times las ik dezer dagen zijn benoeming tot Gezant te Parijs. Van s'JacobGa naar voetnoot1 vernam ik ook, dat Karnebeek voor eenigen tijd aan Van Swinderen getelegrafeerd heeft, ten einde diens meening te weten over de wenschelijkheid van zijn gaan naar Parijs om Nederland in de Belgische kwestie te vertegenwoordigen. Hij seinde erbij, dat de Ministerraad er tegen was, doch dat hij het zelf gewenscht vond en dat men besloten had Van Swinderen's opinie te vragen. Van Swinderen had zijn trouwen paladijn MichielsGa naar voetnoot2 geraadpleegd en geantwoord, dat hij altijd gemeend had, dat Karnebeek in persoon zou gaan, doch dat hij, Van Swinderen, bereid was hem te vervangen. Eigenlijk had Van Swinderen Colijn willen aanraden, doch Michiels bracht hem er van af. 't Zou geen gelukkige raad geweest zijn. Ten slotte is Karnebeek toch gegaan, wat mij juist lijkt. | |
Amsterdam, Maandag 2 Juni 1919.Gisterenavond per Batavier uit Londen teruggekeerd. Thuis alles wel. Zelf opgefrischt, doch nog spoedig vermoeid in het hoofd. Michiels las mij Zaterdag nog een brief van Van Swinderen uit Parijs voor, die berichtte, dat Karnebeek daar zeer lofwaardig opgetreden was en een voor Nederland aangename atmosfeer geschapen had. België staat echter nog steeds op herziening van alle tractaten van 1839, dus ook van de grensregeling en wil overleg onder auspiciën van de groote mogendheden, terwijl Karnebeek het tot een zuiver Nederlandsch-Belgische kwestie wil maken. De groote mogend- | |
[pagina 338]
| |
heden staan volgens Van Swinderen aan onze zijde, wat de territoriale kwestie betreft, doch zullen België allicht in de wijze van behandeling ter wille willen zijn.Ga naar voetnoot1 | |
13 Juni 1919.Na eenige dagen buiten de verhuisdrukte van Heerengracht naar Aerdenhout te Duinendaal (Bloemendaal) doorgebracht te hebben, sedert begin dezer week weer geregeld in zaken. Vrachten nog steeds torenhoog, wat een der voornaamste euvelen in den tegenwoordigen economischen toestand is. De beurs stoort zich in het geheel niet aan de ellendige toekomst welke Europa tegemoet gaat, en drijft alle aandeelen de hoogte in, slechts staatsobligaties ondergaan een gepaste depreciatie. Dinsdag 10 Juni vergadering Raad van Bijstand, waarbij Ter Meulen, versch uit Parijs terug, en Vissering aanwezig - zie notulen.Ga naar voetnoot2 Vissering was weinig vast van besluit, en na hetgeen Ter Meulen mij heden mededeelde, heeft hij tegen de afspraak te Parijs in, welke hij klaarblijkelijk niet begrepen heeft, de banken welke Duitsche credieten loopende hebben, vrijgelaten, om betaling te eischen, waardoor een groote warboel ontstaan is. Bovendien heeft de Duitsche onderhandelaar Wassermann, die van Versailles hierheen gereisd was om de verlenging der credieten met de banken te regelen, zich daarover bij de particuliere banken niet vertoond. Daarentegen wordt er wel over de financiering der effecten in Duitsch bezit onderhandeld, welke voor betaling van Amerikaansche levensmiddelen en grondstoffen moeten dienen (zie eveneens notulen). Ter Meulen critiseert ten sterkste deze daad, waarbij ons crediet voor een Amerikaansch belang gebruikt wordt op een tijdstip dat we het weldra voor eigen huishouding broodnoodig zullen hebben. De banken hebben daarbij alleen het eigen belang op het oog: aan het zaakje worden millioenen verdiend. Kolenpositie ingevolge vredestractaat hoogst ernstig. Wij zullen, indien de betrekkelijke bepalingen van kracht worden, geheel van Duitsche kolen verstoken zijn. Ter Meulen is zeker, dat die zaak door Londen zeker niet verder behartigd wordt. Hij heeft een brief | |
[pagina 339]
| |
aan Klotz en een andere aan Clemenceau als president der vredesconferentie gezonden, maar zal er zich verder geen moeite voor geven. Hij is bovendien met mij van meening, dat Loudon beminnelijk en eerlijk, maar overigens onbekwaam en slof is, terwijl de legatie overigens met prullen bezet is. | |
24 Juni 1919.Korte buitengewone bijeenkomst van den Raad van Bijstand om te beraadslagen over het advies, aan den Minister uit te brengen omtrent de wenschelijkheid van de overbrenging van de Afdeeling Handel van het Departement van LandbouwGa naar voetnoot1 naar Buitenlandsche Zaken of de samensmelting van de afdeling Economische Zaken van Buitenlandsche Zaken met genoemde afdeeling Handel tot één organisatie, welke onder beide departementen ressorteeren zou. Colijn had nog een ander idee, nl. den toestand te laten zooals hij is, doch den Raad van Bijstand uit te rusten met een bureau, dat in alle gewichtige kwesties zou praeadviseeren. Zie notulen.Ga naar voetnoot2 Geruimen tijd werd over den politieken toestand gesproken. Niemand bleek eenige vaste meening te hebben over het al of niet sluiten van den vrede. Ik ben dienaangaande nogal optimistisch gestemd, om de eenvoudige reden, dat de Entente-staatslieden moeten inzien, dat zij met een hervatting van de vijandelijkheden zeer hoog spel tegenover hun eigen naar huis verlangende legers en de arbeiders in hun landen zouden spelen en met een verdere bezetting van Duitschland niets meer zouden bereiken dan een verhoogde kostenrekening. Of door het teekenen van den vrede de rust in Europa zal wederkeeren, is een tweede kwestie. Daaraan geloof ik niet. Eerder gaan we den chaos tegemoet. Colijn verwacht arsolradenGa naar voetnoot3 over geheel Europa en beschouwt het parlementair stelsel als afgedaan. Hij vindt een revolutie nu en dan noodig, om verbetering in den toestand te brengen, welke verbetering evenwel langs den weg van hopelooze verwarring zal komen. Uit zijn antirevolutionairen mond klonk deze meening eenigszins vreemd. Kröller is van meening, dat het burgerlijke régime met dit vredestractaat afgedaan heeft, dat ondanks alle democratische leuzen der Entente de arbeiders in alle landen ontgoochelt. | |
[pagina 340]
| |
25 Juni 1919.Eergisteren is de tragedie geëindigd en heeft Duitschland zich onvoorwaardelijk onderworpen, het slachtoffer van den door hem verwekten haat, die met geen gezond verstand en afgelegde beloften rekening hield en het mogelijk maakte, dat de vredesvoorwaarden door politiciens, diplomaten en krijgslieden werden opgesteld. Wilson is, òf omdat hij ten slotte de phraseur is waarvoor sceptici hem uitmaken, òf omdat hij de publieke opinie in Amerika niet achter zich meende te hebben om zijn 14 punten te verwezenlijken, jammerlijk te kort geschoten. Het is een schandelijk en onuitvoerbaar vredesverdrag, dat Europa in onrust zal houden. | |
1 Juli 1919.Snouck vertelde mij, dat hij vertrouwelijk inzage gekregen had (vermoedelijk door Robertson, den 1sten secretaris der Britsche legatie) van de notulen der vergadering van de 5 ministers van Buitenlandsche Zaken te Parijs, nadat Karnebeek haar verlaten had. Men had daarin gunstig over hem en zijn betoog geoordeeld.Ga naar voetnoot1 Er was echter aanvankelijk nog eenige neiging, om België eenigermate tegemoet te komen, doch Pichon was op grond van mededeelingen welke Karnebeek hem den vorigen dag aan een dejeuner gedaan had over de uitwerking die territoriale concessies aan België op het Nederlandsche publiek zouden hebben, daar sterk tegen, terwijl Balfour het gezichtspunt der Engelsche Admiraliteit verdedigde, welke de souvereiniteit van Nederland over den Scheldemond in het belang van Engeland acht. Aldus viel de beslissing ten gunste van Nederland, doch daar België de houding blijft aannemen alsof de groote mogendheden niet hebben beslist, dat de verdere besprekingen tusschen Nederland en België de overdracht van souvereiniteit, hetzij van Limburg, hetzij van Zeeuwsch-Vlaanderen of den Scheldemond uitsluiten, is het gevaar nog niet geheel geweken.Ga naar voetnoot2 Dezer dagen kwam Wilmink bij mij, die onder voorwendsel, dat zijn lijn met concurrentie door de Rotterdammers bedreigd wordt, poogde gedaan te krijgen, dat wij, Koninklijke Nederlandsche Stoom- | |
[pagina 341]
| |
boot-Maatschappij-Koninklijke West-Indische Maildienst, den Hollandschen Lloyd in het vervoer tusschen Nederland en de Westkust van Zuid-Amerika en West-Indië zouden toelaten. Ook met WierdsmaGa naar voetnoot1 van de Holland-Amerika Lijn had hij reeds een gesprek gehad. Voorloopig kwamen wij overeen, dat wij de gezamenlijke belangen met dezen zouden bespreken wanneer hij uit Amerika terug is. Wilmink heeft voorloopig niet eens genoeg schepen om zijn eigen vaart te bezetten. | |
15 Juli 1919.Karnebeek gesproken over aanbevelingsschrijven van BaltGa naar voetnoot2 aan de gezanten in Azië, waarheen hij via Amerika vertrekt. Ik heb hem tevens NierstraszGa naar voetnoot3 genoemd als wenschelijk lid in de nieuwe internationale Rijncommissie, waarin wij twee leden zullen kunnen aanwijzen, tenzij ons billijk verzoek, om door een grooter aantal vertegenwoordigd te worden, ingewilligd wordt. Karnebeek is slecht over de houding der Belgen te spreken - gemeen volk noemt hij het. Van Aalst vertelt mij onder het rijden in zijn auto van Den Haag naar Haarlem, dat de Duitschers hier een leening van 500 millioen sluiten en daarvoor de beste condities willen geven, om daarna met de Amerikanen te onderhandelen, die de Duitschers hopen kalmer te stemmen, wanneer zij kennis dragen van het Nederlandsche crediet. MannheimerGa naar voetnoot4 van de Duitsche Rijksbank, die sedert de oorlogsjaren te Amsterdam verblijf houdt, bespreekt dit plan met van Aalst. Zij schijnen koek en ei samen te zijn. Ter Meulen noemt Mannheimer een schurk. | |
[pagina 342]
| |
Dreigende problemen zijn: de kolen en de loonen. Hoe het eerste opgelost zal worden, is mij een raadsel. Vóór den oorlog ontvingen wij van Duitschland jaarlijks 8 millioen ton, van Engeland 1 millioenGa naar voetnoot1 en nu levert Duitschland ± 60.000 ton per maand en Engeland mondjesmaat onder allerlei bezwarende vervoersverplichtingen, net genoeg voor onze schepen. Nu met de blokkade ook onze beschikking (general agreement) is beëindigd, heeft het geen verplichting meer te onzen opzichte, terwijl de mogelijkheid van kolenexport er steeds geringer wordt na herhaalde stakingen, den verkorten werktijd en afnemende voortbrenging der mijnen. Voor het oogenblik levert België gelukkig nog, zij het ook slechte, kolen, maar wanneer zijn nijverheid weer opleeft, zal die bron opdrogen. De verplichtingen tot kolenlevering aan Frankrijk, België en ItaliëGa naar voetnoot2, aan Duitschland bij het vredesverdrag opgelegd, zijn geheel onuitvoerbaar, doch in geen geval zal er iets voor Nederland overschieten. Wij zijn dus voor een groot deel op Amerikaansche kolen aangewezen, die ons op ƒ 30 à ƒ 40 per ton meer komen te staan dan de Duitsche en Belgische. Hoe onze nijverheid en onze scheepvaart op den duur zullen kunnen concurreeren, is mij nog niet duidelijk. Voor het oogenblik kan alles nog op den consument afgewenteld worden, maar wanneer de productie toeneemt en de eerste behoeften, door den oorlog ontstaan, verzadigd zullen zijn, begint de concurrentie en zullen ook de scheepsvrachten dalen.Ga naar voetnoot3 |
|